LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 26 SEPTEMBER. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
ÜL&ijra. DESLoXcl.
No. 13372
Anno 1903.
In het II omoeo pathisch Maandblad
Eohrijft onder het hoofd Een homoco-
;pathisch docent T. C. aan een collega
,het volgende als antwoord op een vorig
schrijven waarvan wij ook medcdccling de
den:
Dat gij mij op zulk een uitvoerige wijze
juw gedachten hebt willen mededeelen ovor
,de wenschelijklreid van het bezit cener gele-
'genhcid, om de homoeopathische geneeswijze
'to kunnen d.oceeren, deed mij veel genoeg-a.
Met belangstelling heb ik uw brief gelezen
en uw uiteenzettingen gevolgd. En, ik govoel
dan ook in de eerste plaats behoefte 'u
idank te zeggen voor dc moeite, die gij u
*hcbt willen getroosten.
Toch kan ik niet nalaten, eenige beden-
kingen te opperen tegen het bezetten van
een leerstoel door ccn homocopaat in een
a.llopathischc faculteit. Zooals gij mij
schrijft, zouclt gij hot in het waarachtig be
lang der Homoeopathic achten, indien cr
aan één onz^er universiteiten een homoco
paat benoemd werd als hooglceraar in de
pharmacognosy en pharmacodynamiok.
Maar op welke wijze zal een zoodanig
hoogleeraar deze vakken mooten doceeren X
Wat het eerste vak de pharmacognosy
aangaat, is het antwoord niet moeilijk.
Dit vak toch kan evengoed door een allo-
paat als door een homocopaat worden on
derwezen. Maar het tweede de pharma
codynamic]*? Van well* gezichtspunt uit
zal dit vak door hem worden gedoceerd?
Gij zegt: ..Natuurlijk van ccn homoeopa-
thisoh gezichtspunt uit." Goed, ik g- f dit
toe; maar indien hij dit doet, indien hij dc
homoeopath:sohe geneesmiddelleer doceert,
zooals dit behoort, zal hij dan. "iet telkens
cn telkens in botsing komen met de van de
onze geheel verschillende opvatting der
all op aten aangaande dc werking dot ge-
ncesmidde'cn, en zal dit niet een groote
verwarring te voorschijn roepen in de hoof
den der studenten, die op do colleges, door
dc andere allopathische hooglecraren ge
houden, geheel andere theorieën aangaan
de dc werking der gencesiddelcn hooren
verkondigen? De opvatting der allopaten
ten aanzien van de werking der genees
middelen kan hij niet verzwijgen; hij is
.hoewel homocopaat con hoogleeraar in
een allopathische faculteit en staat tegen
over studenten, die voor hot meerendeel aJ-,
lopahisohe neigingen hebben cn dc genees
middelleer willen leeren kennen, zooals
doze door de hoogleeraren in de phar-
macodynamiek aan andere hoogeseho-
len gelceraard wordt. En al kon hij
het verzwijgen, hij zou liet niet mogen
doen. Want dc Homoeopathic, bevindt zich
mijns inziens in de noodzakelijkheid oppo
sitie tc maken' o»n aanvallend op tc treden.
Hij, die haar onderwijzen wil, kon cr niet
van tiTBSolien, telkens vergelijkingen tc ma
ken tussehen de allopathisohe cn Cc horr.oèir
pathische opvatting, IeIko-ns aan te toonon,
hoe zwak de bewijsvoeringen ziin der al
lopaten, en hoe st-orlc de Homoeopathic
daartegenover staat met haar Similia simi-
libus; hij zal genoodzaakt zijn, telkens front
tc niakon tegen hetgeen do andere hoogleer-
aren van dezelfde faculteit den studenten
als waarheid voorhouden, en daardoor een
zóó onverkwikkelijke verhouding in het le
ven roepen tussehen zich zei ven cn zijn col
lega's, dat hij het zelf weldra moe zal wor
den, totdat con aanvrage om ontslag als
hooglceraar het droevige oindo van ccn
overijld beslnit zal zijn.
Neon, naar hot m ij voorkomt, moet <?r
een andere weg worden ingeslagen. Op het
tot-stand-komen van een homoeopathischen
lcorstoel aan ccn onzer universiteiten moe
ten wij niet aandringen.
Wat wij doen moeten, is dit: Wij moeten
traohtcn de Regeering to bewegen een flin
ke.» arts, die de homoeopathische geneeswij
ze mob hart en ziol is toegedaan, die dc ho
moeopathische geneesmiddelleer grondig
kent, on die bovendien do geschiktheid
heeft, hetgeen hij zelf weet cn denkt, ande
ren op aangename, onderhoudende wijze mc-
do te deeJen, als docent te benoemen aan eon
onzer hoogcsoholcn. Dozen docent oet dan
do gelcgonhcid worden opengesteld in een
homoeopathiseh ziekenhuis te kunnen a&n-
tooncn, dat zijn theoretische uiteenzettingen
zich gronden op do ervaring aan het ziek
bed. Wel is waar zullen dan niet allo stu
denten zijn lessen gaan volgen, daar zij niet
daartoe genoodzaakt zij a cn de dooent ook
geen examinator is; maar or zullen tooh
ongetwijfeld onkelen zijn, dio dit doen.
Waarlijk, ik verzeker, dat er in den laafcstcn
tijd meer studenten zijn dan gij denkt, die
gaarno met do beginselen der Homoeopa
thic zouden konnis maken, en die het ook
ongetwijfeld z u 11 o n doen, zoodra hun
daartoe do gelegenheid geboden wordt. Het
is niet meer de tijd van ruim 20 jaar ge
leden, toen men in het Weekblad van het
iV'edcrlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde
temeerechreef, dat gij door een verblijf van
enkele maanden te Berlijn en to Stuttgart
de ei-vaxing hadt opgedaan, dat de Allopo-
thie geen toekomst had... of ton minste
voor u niot opleverde. Dergelijke insinua
ties hoort men thans niet- meer. Men vindt
het niet meer zoo vreemd, indien een jong
arts de homoeopathische geneeswijze wil
gaan bcstadeercn, als in dien tijd. toen een
bekend hoogleeraar u afraadde, dc Homoeo
pathic, „den S c li i n d e 1", zooals ZHG.
u schreef, te bastudoeren. Men nocm.6 do
homoeopathiseh© artsen tl rans niet, zooals
toen, óf bedriegers met opzet óf bedriegers
zonder opzet, m. a. w. dus óf ware bedrie
gers, óf domkoppen. Deze tijden zijn
voorbij, on ik geloof voorgoed. Er is nu
meer toenadering gelijk gij zelf in uw
brief zegt; er is ook meer belangstelling in
de medische kringen ten aanzien van het
geen de homocopaton to zoggen hebben, cn
dezo meerdere belangstelling zult gij het
mocefc vinden onder de jongere collega's cn
het allermeest onder de studenten.
Daarom nog eons: Laat ons trachten een
bekwaam docent te krijgen, dia met waven
ijver cn edele toewijding datgene zal ge
daan kunnen krijgen wat wij wenschcn,
nl. velé jonge artsen en vele medische stu
denten tot de overtuiging te brongen, dat
de beginselen der Komoeopathie in over
eenstemming zijn met dc eisehen der weten
schap, en toegepast in de praotijk tot
de Itöcrlijkste cn schoonste resultaten
leiden
Dc Haagsclio correspondent der Zutphen-
sche Courant merkt op,, dat lot do eerslo
onderwerpen, door dc Tweede Kamer tc be
handelen, wel zal behooron hot octrooi
van dc Neder land se he Bank. Do Mi-
nistor van Financiën heeft de Kamer lang
op zijn antwoord laton wachten, maar liet
is nu toch eindelijk ingekomen, cn de zaak
is urgent. Eigenlijk komt die zaak reeds
veel te Dat in behandeling, want de Kamer
is nu niet meer vrij. Hot wetsontwerp is
over het algemeen gunstig ontvangen on
aanneming zal dus wel ge on bezwaar ont
moeten. Maar gesteld eens, dat toch bij do
behandeling bleek, dat bij de meerderheid
togen enkele hoofdbepalingcn overwegende
bezwaren bestonden, dan zou men in groote
moeilijkheden geraken, want vóór 1 April
1901 moet alles in orde zijn, cn door do ver
traagde behandeling is dus de Nederland-
scho Bank feitelijk tb oppermachtige gewor
den. Al was er bijv. ook een groote meerder
heid voor beëindiging van het ootrooi cn
oprichting van een Staatsbank, dan y.ou
"toch aan dat denkbeeld onmogelijk meer ge
volg kunnen worden gegeven cn zou men
toch wei verplicht zijn clit wetsontwerp voor-
loopig aan te nomen.
Het Handelsblad verwacht, dat de memo
rie van antwoord niet weinig bevorderlijk
zal zijn aan een spoedige on snelle behande
ling cn aanneming van de B a n k wot door
de Stafcen-Gencraal Voorts vertrouwt zij,
dat hetgeen door den Minister wordt ver
meld omtrent de werkzaamheid der Ncdcr-
landsche Bank en de stelling, door haar
ingenomen tegenover andere kredietinstel
lingen, or zeker toe zal bijdragen om do
werkzaamheid der Bank nog meor algemeen
te doen waardeeren dan reeds het goval is
en baar voortaan voor minder juiste eri-
tiek tc vrijwaren.
Het blad merkt verder op, dat, de Minis
ter zich nogmaals., uitdrukkelijk een voor
stander verklarende van het beginsel van
Bankecnheid, echter geen noodzakelijkheid
vindt torwille daarvan wijziging in de
Bankwet to brengen. Zij erkent, dat die
noodzakelijkheid niet bestaat, doch vraagt:
Waarom, nu herziening der Bankwet toch
aan de orde is, haar terminologie niet in
overeenstemming gebracht mot den werke
lijk bestaanden toestand? Waarom niet hst
beginsel der Bank regel ing, waarmede, roo-
als ook do Minister zelf het uitspreekt, nie
mand te onzent meer wensoht tc breken,
duidelijk uitgesproken?
Het Handelsblad blijft verder de meoning
toegedaan, dat de termijn van 25 jaren voor
de verlenging van het octrooi der Bank
hot verkieslijkst ware. Mogelijk, zegt het,
dat nog door amendement op deze bepa
ling terug to komen ware, waartegen dan
waarschijnlijk de Minister zich wel niet ver
zetten zou.
Klemmend komt haar voorts 's Ministers
verdediging voor van de in het wotsontwerp
voorgesteldo regeling ten aanzien van verde
re al of niet verlenging van het ootrooi,
in afwijking van de vroegere regeling dien
aangaande.
Hoezeer het blad in hdb algemeen meent,
dat verklaringen naast do wet en mot name
schriftelijke of mondelingo tekstriiitloggin-
gen slechts op onvoldoende wijze goed kun
nen maken wat in dc weit gemist wordt,
moot naar haar oordeel toch worden er
kend, dat in dit geval door schriftelijke ver
klaring van het B ankbes tuur betreffende
handhaving cn voortzetting van tot dus
ver door do Bank gevolgde goudpolitiek,
volle bevrediging wordt gogoven aan den te
dezer zaak uitgesproken wensch.
Naar aanleiding van de nadere toelich
ting van hetgeen bedoeld wordt met de
voorgestelde regeling in verbnr l met de
intrekking dor muntbiljetten, schrijft het
blad:
,,Het valt niet te ontkennon, dat, vol
gens deze toelichting, het voorstel in deze
een cenigszins ander karakter heeft dan
men in het algemeen aanvankelijk daaraan
heeft toegekend De quacstic der defini
tieve voorziening in de middelen tot in
trekking van de muntbiljetten' wordt tot
con latere gelegenheid aangehouden. Voors
hands zal dit, voor zooveel noodig, geschie
den, door het «aangaan van andere vlotten
de schuld, cn ten einde te dezen opzichte
zich gemakkelijker te bewegen, zal do mi
nister van finanoien het recht hebben om
tot in maximum 15 millioen in rekening-
courant bij de Bank op to nomen, en dat
wel zonder hierover renfte te betalen tc
hebben.
Wij voor ons erkennen, dat ccn andere
regeling der zaak nu reods dadelijk ons
verkieslijk ware voorgokomen. Zooale het
voorstel nu ligt, zal men er echter vrede
mode kunnen hebben.
M its echter dan ook spoedig blijke, dat
inderdaad het rcntelooze voorschot van 15
millioen niet behandeld wordt als een blij
vend hulpmiddel van de schatkist. En
ronduit gezegd, hieromtrent voelen we ons
niot volkomen gerust."
Verder meent-het Handelsblad, dat uit de
beschouwingen van don Minister over de
verhouding van de schatkist tot dc Bank
blijkt, dat hij wel wat heel 1 ioliL denkt over
li.t bezwaar, dat er aan verbonden is, de
krcdietmiddolen der Bank t£ doen dioncn
Ier voeding v.an 's Rijks kas.
,,Hct is voor de binncnlandsohe geld
markt niet zonder bctcokenis of, wanneer
ter versterking van 's Rijks midcïolon ge
leend meet worden, dit geschiedt door do
uitgifte van geconsolideerde, dan wel van
vlottende schuld. In het algemeen behoort
hier als regel tc gelden, dat, waar het niet
betreft tijdelijke versterking der kas, maar
voorziening in kapitaalsbehoefte, dc midde
len ook niet ontleend moeten worden aan
de eigenlijke geldmarkt, de markt der
korte kredieten, maar daarvoor een beroep
moet worden gedaan op de kapitaals
markt. Evenzeer eohlter is het. ook niet zon
der bcbeckcnis voor de geldmarkt, of de
schatkist, vlottende schuld uitgevende, dit
doet door een beroep op de open markt, dan
wel maar rechtstreeks daarvoor een onder
komen wordt gezocht in. clo disoonto-porte-
femllo dor Ncderlandsohe Bank, onversohil-
lig of door den natuurlijkon loop van za
ken, die vlottende schuld daar tooh terecht
gekomen zou zijn of niet. Op die wijze ont
staat allicht een onnatuurlijke verhouding
tussehen den toestand der open geldmarkt en
den staat der Bank; bij deze, aanzienlijke
vermindering barer surplus-reserve tegen
over, bij gene, betrekkelijk groote ruimte. In
1853 heeft men ondervonden tot welke ge
volgen dit leidt. Men wachte er zich voor
dorgelijkcn toestand te doen lerugkceren
Doch het blijkt niot uit de vermelde passar
ges dor M. v. A., dat ook aan deze aange
legenheid de Aoodige aandacht geschonken
is. En te meor zal twijfel dienaangaande
geoorloofd zijn, omdat in den laatston tijd
directe onderbrenging van uitgeven vlot
tende schuld bij de Bank voste regel schijnt
geworden te zijn."
In ccn bespreking van de Memorie van
Antwoord van het ontwerp tot verlenging
van het Bankoctrooi wijdt de Nieuwe liot-
tcrdarnsche Courant aan een drietal punten
ccn enkel woord.
In de eerste plaats zou het blad voor de
benoeming van commissarissen dezelfde rui
me bepalingen willen stollen als voor die
van directeur.
Dan zou het blad het wengchclijk hebben
gevonden, dat ton aanzien der goudpolitiek
stappen gedaan waren om tot een wettelijke
regeling door de Regeering minder goed
mogelijk geacht te komen. Echter de ver
klaring der directie van de Bank acht
hot blad zeer ofdoonde; or kan geen speld
tussehen.
„Een wetsartikel kregen wij dus wel niet,
maar toch een verbintenis, waaraan do di-
reofcio der Nederlandsehe Bank nooit zal
kunnen nalaten zich te houden, uit welke
personen zij later ook zij samengesteld."
Het dorde punt botreft den duur van het
octrooi. „Zeer velo leden zouden het oc
trooi der Bank voor langoren tijd dan 15
jaren, liefst voor 25 jaron, verlengd wen-
schen te zien. Bij die „vele loden" hebben
wij ons aangesloten, maar aan hun wensch
wordt door do Regeer ing niot voldaan; zij
blijft haar voorstel handhaven. Wij betreu
ren dit om do redenen, die wij vroeger
breedvoerig hebben uiteengezet on die ook
in het Voorloopig Verslag te vinden zijnr
Wat do Rogeering daartegen aanvoert,
heeft op. ons niet veel indruk gemaakt. Het
woord riohtendo tob hen, die in stede van
verlenging, verkorting van den termijn
vroegen, zegt zij in do Memorie:
„Do Bank zou daardoor bij het nemen
van maatregelen, welke voor een krachtige
voortzetting- cn ontwikkeling van haar be
drijf noodig zijn, tc zeer worden belem
merd." Zeer waar, dooli welken toestand
sohept zij, als de 15 jaron verstreken zijn?
Dan heeft do Bank een octrooi, dat steeds
kan worden opgezegd cn eindigt na verloop
van twee jaren, „ingaande op den, na den
dag tor opzegging, eorstversohijnenden
eersten April." Zal dat dan géén bolemmo-
ring zijn voor een krachtige voortzetting on
ontwikkeling v«an het bankbedrijf?
Wij hopen, dat dc Regcoring niet op haar
srt.uk zal staan en vinden in de Memorie van
Antwoord redenen om het tc vonvad>leu.
Zij erkent de voordeden van den langoren
termijn; zij stolt die zelfs in het licht cn be
toogt, „dat cr in 1888 meer reden was, het
ootrooi slechts voor een kort tijdperk tc
verleencn dan thans, nu, met c. voor den
Staat voordcel igor winst-verdeel ing, in
hoofdzaak de bestaande on deugdelijk ge
bleken regeling bestendigd wordt." Tocli
kan de Minister „voor.alsuog" niet beslui
ten do voordracht in dit opzicht, tc wijzigen.
Vooralsnog. Dus la-tor misschien wel, als
hot ontwerp in disoussio komt. Dat is ceu
lichtpunt in dezo gewichtige zaak."
Over groenen en baron sohrijft Het
Nieuws van den Dag:
„Als uw zoon slaagt voor het eindexamen
H. B.-S., dan gaat hij immers naar Delft?"
vroeg ik onlangs aan den heer X.
„In geen gevalhet is geen lafheid of
angst voor ccn bedorven kindje, dat ik mijn
jongen te goed acht om bij hartclooze jon
gelieden als mikpunt te dienen voor al wet
leelijk cn inhumaan ia. Zoolang ah cr ge
groend wordt, gaat geen kind van mij
naar een academie hier te lande. Een var
kon wil ik hem niot hebben genoemd
groenloopon moest geen ouder willen, dat
zijn kind deed."
„Dat is kras gezegd; wat doet u zóó spre
ken, zou ik willen vragen."
„Wat mij zoo doet spreken? Do arme wc-
zenloozo in mijn familie, die al jarenlang
een treurige reclame is voor het afschuwe
lijke van den groentijd. Zeker, dc man, dio
hem met het hoofd omlaag dc trap liet af
glijden, werd met acht dagen gevangen it-
ten gestraft; maar dc zielskranke hooft
daar het vorstand niet mede terug. Hij is
een uit do velen, dio ongelukkige littcek us
dragen van dat geijkte misbruik. Ik ken
den jongen man, dio als groen op een ka
mer ontboden werd, waar hem het hóófd
met spiritus overgoten werd, omdat hij
haar droeg, to lang naar den zin van mijn
heer den student. Een lucifer werd .naraf
stoken, om hem bang te maken, het haaT
vloog ongewild in brandde vlam w;>s
gauw genoeg gebluscht, betrekkelijk kwam
bij cr verwonderlijk goed af, doch haar
krijgt hij nimmer terug ;do knappe jongen
werd voorgoed ontsierd.
Ik zeg, dat do man, die dat deed, in onze
fceschaafdo maatschappij gelijk staat met
den Sultan van Marokko, dio dezer dageoi
ccn slachtoffer*met petroleum liet begieten
en in brand steken... en die was althans
een schuldige...
Maar laat ik me niet verder opwinden,
zulke voorbeelden en nog veol meer weer
houden rao om mijn zoon den weg op tc la
ten gaan, welke zonder groote gevaren
meest openstaan voor onze kindóren..."
„En kan die afschuwelijke groentijd dan
niet worden afgeschaft? Zoovclcn wenschcn
het toch elk jaar en bij iedcro onderbin
ding?"
„Daar is al zoo menigmaal over gedacht.
Eans kwam het te Leiden zoo ver, het. was
omstreeks 1850. Toen was het daar zóó bar-
baarsch toegegaan, dat dc sennat der aca
demic drie studenten voorgoed verwijder'
de; het ontgroenen werd toen afgeschaft.
Toch slopen cr weer misbruiken in
Mijn vader had liet geluk student tc wor
den twee jaren later, waardoor hij ond- r
do gelukkigen behoorde, die genoten van
do korte oase. In dien tijd was ccn der
kranigstc jonge mannen, die nu nog een
sieraad is van onze maatschappij, pracscs
van het korps. Op een korpsvergadering
had or een den moed, voor te stellen liet
groenen weer in tc voerenaan andere hoo-
gescholon bestond dat gebruik immers ook,
waarom dan te Leiden niet!
„Met welk .recht wenscht u wederinvoe
ring?" vroeg do praeses; „wat zijn uw ar
gumenten
„Kennismaking, mijnheër dc president,
kennismaking tussehen do ouderen en nieu
welingen
De voorzitter stond op cn hield een
gloedvolle, beschamende speech tegen hem,
die het voorstel had durven doen Later
kwam dezelfde gedachte uitgewerkt in den
Studenten-almanak. Wat mijn vader danr-
uifc afschreef, kwam mij dezer dagen juist
weer in handen:
Als ik iemand tegenkom, die me een
sl.ag in het aangezicht geeft, dan heb ik
kennis met hem gemaakt maar wie be
geert die? Gij zegt konnis te willen ma
ken met de nieuwelingen; is claar het groe
nen voor nood Tg? Wie een hond koopt, zal
toch niet eerst de proef nemen hoe hard
het beest schreeuwt als hij het- half dooë
slaat; wie een paard koopt, zal het diet
toch niet vastbinden, het striemen in het
lijf slaan en de lendenen openhalen met do
sporen, om te zien wat hot arme dier doen
zou, als het niet loopen kon.
Ik piqueer me niet, mijne hccrcn, teerge
voelig te z.ijnmaar ik zeg, dat men dron
ken of zonder natuurlijk gevoel móet wezen,
om niot te huiveren van wat groenen
wordt aangedaan. Noemt me pathetisch,
sentimenteel, do hemel weot wat, ik houd
vol, dat het ijsolijk, hartverscheurend is
om de onöchuldigen, dio gisteren het ouder
lijk huis met de beste voornemens verlieten,
systematisch to bederven, te leeren drin
ken.
Dronken maken is laf cn liofdcioos
Geschiedt dit met rum, cognac of jene
ver, dan is het gemeen.
10) -T—
Wy liepen door do grooto poort en t06n
brooder Glaudius bleef staan, sprak ik trotsch:
„Dat bevalt u niet? Als het kasteel eenmaal
paar ons idee zal verbouwd zUn, zal hot er
'goed uitzien
„Gy weet, het is het vroegere verbluf van
den hertog van Commerlve!"
Dat had me reeds lang op de tong gebrand,
'en trotsch en vol waardigheid kwam het er uit.
I Broeder Glaudius' goedige opmerking: Dat
heb lk reods gehoord," verdroot my zeer en
jfol leven ging ik voort:
I .Hebt gy ook van den dood van don laat-
ieten hertog van Commorive, van hertog Johan,
'gehoofd?"
De broeder froDote de wenkbrauwen en
dralend antwoordde hy: „Ja, een paar keer 1"
Ik was woedend over deze antwoorden, die
myn voorgenomen redevoering geheel onnoo-
dig maakten. Op dit oogenblik kwam moeder
Erustaud, dio ons van verre had zien aan
komen, op ons too en sprak: „De dameszyn
'in het salon."
'e Zondags, als wo geen gasten haddon, was
hot wel wat vervelend. Oretlia had,-toen ze uit
do kerk kwam, vreeseiyk gegeeuwd en gezegd,
■dat elk bezoek haar welkom was.
Broeder Glaudius had zUn hoed en stok aan
een kleer&taander In de gang opgehangen, ging
do trap op en stond reeds naar adem hUgende
in het salon, toen ik boven kwam.
»GU schijnt ovoral goed bekend, waarde
broeder. Op ons landgoed kent ge wegen, die
ik nooit gezien heb, en bier vindt gU alleen
een kamer, ofschoon g\j voor de eerste maal
hier komt."
Hy baalde nog steeds diep adem on kor)
niot antwoorden. ZUn borst ging op on neer
en zjjn adorn was reeds in de gang hoorbaar."
Op dit oogenblik kwam Gretüa binnen Zy
deed zich deftig voor, liet Ihoo binnon brongon
en speelde met véol waardigheid voor huisvrouw,
was allerliefst togen den gast en zacht berispend
tegen de dienstbodon.
Juf Esprit was ook binnen, maar was erg
verkouden, omdat zy altyd tot laat in don
nacht op het torras de sterren bewonderde, zolfs
by mistig weer. Zy zat in eon sjaal gehuld
en by elk woord, dat ze sprak, niesde ze vreoso-
lyk. Dit was toch voor haar geon beletsel om
in dichtorlyke woorde.Q den heorlyken zomor-
avond to schilderen.
Ofschoon de broeder niets liet merken,
scheon het gesprek hem niot te bevallen.
Zyn oogen wendden zich door do kamor, keken
weer naar ons, om dan weer af te dwalen.
„Gü bekykt de schilderyen," sprak ik, toen
een kleine pauze ontstond, „ik zal ze u laton
zien."
Wy stonden op en ik loidde myn gast door
het salon, hem op geluk af de voorstellingen
verklarende, zoo goed en zoo slecht het
ging. GoJukkjg kon myn gast my niot betrap
pen op vorkeerde namen of onjuiste tydsilp-
ponhy iüisterde aandachtig toe en ten «lotte
betuigde hy my zyn harteiyken dank. Ik be
sloot daarom, myn gast de overige beziens
waardigheden van Commerivo te laten zien.
Ik hield broeder Glaudius daarom terug,
toen hy goreed stond de trap roeds af te
gaan.
„Kom mee," zei ik tot hom. „Ik zal u de
kamers van hertog Johan laten zion."
Hy stamoldo iols van later, van broedor
Regimbert, van belèefdheid en goedheid, die
hy niet op proof wilde stellen, maar ik wiet
hom ovor to halen, door to zeggen, dat deze
verl rekken het zien overwaard waren.
Ik bracht hom in do bibliotheek èn toonde
hein do voorwerpon, op dezelfde wyze als do
huisknecht zo by onze komst ons bad laten
zien.
„Hier heeft hertog Johan het meest ver
toefd."
Ik bemerkte een vreemde verandering in
hot gezicht van myn toehoorder. Eu hoe ver
der wy op onze wandeling kwamen, des te
duidoiyker werd dio zichtbaar.
Ik schreef zo toe aan de onweerstaanbare
uil wei king van myn woorden.
lk ging zóó op in hetgeen' ik vortoldo, dat
het verhaal van den liuriknecht geheel in het
niet zonk hy myn bezielende rede. Vol geest
drift ging ik vorder. Ik dood hom hertog
Johan konnon als kunstenaar, als vorst, als
goloordo, begaafd met wUsheid; ik vo.teldo
van zyn moed, zyn dapperheid. Nog was ik
niet aan hot einde van hot geheimzinnige
verhaal, het treurige einde van zyn glorievolle
loopbaan, toen we in do ksoier van hertog
Lodew|jk kwamen. Myn 6tem daalde, het
zegelfod maakto plaats voor eon lykzang
en langzaam, tolkens door een voelboteoken end
zwilgen onderbroken, vertelde ik het slot.
lk opendd het raam en de laatste zonne
stralen vielen binnen. Zy hulden de kamer ln
een purperlicht, verguldden- de meubolon en
violen op de sofa, welker bloodvlok ln het
holle licht duideiyk zichtbaar werd. Ik wees
hom or op.
lk h«ad er geen vrees meor voor, zooals
in de eorsto dagen van onze komst. Ik had
haar .verheeriykt in een mynor gedichten, dat
ik voor geen prya zou willen missen. Hot
leek my eon roliquie.
„Hier heeft zich hertog Lodowyk van hot
leven beroofd, en dit is de bloodvlok."
By deze woorden zag ik brooder Glaudius
aan. De indruk, dien zy verwekten, was boven
myn verwachting.
Zyn trekken waren wel is waar niet ver
anderd, niets ter wereld was In slaat do
strakheid van zyn gezicht te veranderen
maar een donkerroode blos klóurdo zyn gezicht.
Krachteloos leunde by tegen den muur; met
saamgeperate handen, als door don bliksem
getroffen. Dat iemand door dit vorhaal In
onmacht zou vallen, scheen iny zelf toch wel
wat te onwaiuschyniyk Zolfs lk, met myn
gevoelige natuur, was tot zoo iets niot fn
staat geweest. De toestand, waarin lk niyn
toehoorder zag, verschilde zooveel mot z(jn
anders zoo grooto kalmte, dat ik ang3tig vroeg:
„Gevoelt ge u niet wèl?"
Hy antwoordde niet. Had by my niet ver
staan? Zou hom oen beroerte getroffon hebben
en alzoo een nieuw drama zich afspelon In
dezo gehoimzinnfgo kamer
Myn angst werd steeds grootor. Ik vatte
toom by den arm en riep: Wat scheelt u?.
zyt ge Ziok?"
Toen ik hom aanraakte, zakte hy ineenhy
bewoog zyn strakke gelaatstrekken en twee
groote tranen violen op zyn nog steeds strak
gelaat.
Nu werd het my duidoiyk, het was een aan
val van grievende smart; ik had zonder het
te willen een vroeger geBlagen wonde opnieuw
geopend, een door don tyd vergeten droof-
beid opnieuw in herinnering gebracht, en
gelukkig kwam ik op de gedachte, dat broeder
Glaudius Commerivo zyn/vroegere bowoners
en de geheimzinnige gebeurtenissen reeds lang
kondo, in welke overtuiging ik nog gesterkt
werd door hetgoon hier voorviel.
„ZUt go vroogor al hier geweest?"
„Ja," 'zei b(j, daar zyn waarheidsliefde do
overhand bohiold op zyn groote terughoudend»
held.
„En gy hebt hertog Johan gekend?"
Hy knikte.
Ik dacht, hoe belachelyk Ik m(j door myr
lang vorhaal gemaakt had, en riep mismoedig.'
„Waarom hebt go my dat niot vroogot
verteld
Broodor Glaudius schoen te ovorleggon en
hy sprak:
b Acb t Ik zal het u zeggen, m(jjiheoi
Looi Toon ik vele jaron geleden op Coinrno-
rive was, bad ik öön botrokklng, dio liomols*
broed verschilde mot myn tegenwoordig*. \vy
broeders zyn allon gdyk, men vraagt niet'naar
onze afkomst; wy moeten alleen maar van
goedon wiilo zyn. En dat Is hot besto, ozk
voor do leerlingen, by wio het verschil in
stand al zoo'n grooto rol speelt."
Ik maakto hieruit op, dat broodor Glaufl us
vroeger bediende op Commerivo gewéost was.
De ontdekking was nadoelig voor de.achting,
dio ik hom toedroeg, maar ooneklaps kwam
ik op de gedachte, dat er niemand was, die'
hiervan lote wist, zouda't ik er myn voordooi
mee kon doen. Eindeiyk vond ik oon samen-,
hang in hot geheim, elndeiyk iemand, die my
meer van hertog Johan zou kunnen vertellon,
„Weos gerust, broeder; ik bon teveoledol-'
man om uw geheim te verraden."
Myn medodeeling vorlichtte hem. Een zucht
vau verlichting ontsnapte hem en ik ging.
voort:
„Houd u bedaard; lk zal u niet langer
lastig vallen."
(Wordt venotgd.)