Hoe soms modes ontstaan. katoenen stoffen of zoutstaven in sommige streken van Afrika, doch in Europa vooral üit vee. De Grieken en Romeinen der oudheid zei don bijv. van een gebouw of van een kunst werk, dat het een waarde had van tien os sen. acht paarden, vijftig schapen, onz. Zelfs het latere Romeinsche woord voor geld, pecunia", beteekent feitelijk niet an- deTs dan „vee" en als wij nog heden ton dago spreken van pecuniaire, d. w. z. gel delijke belangen, dan spreken wij in den geest der oude herdersvolken, wier rijkdom in hun veestapel bestond. Zoo wordt de kostbare wapenrusting der krijgshelden door den Griekschen dichter Homerus in „ossen" geschat. En m een Grieksch blijspel komt de uitdrukking voor: „iemand een os op de tong leggen", in do beteekenis van „hem omkoopen", een uitdrukking, die dwaas en onbegrijpelijk is, maar door het voorgaande duidelijk wordt. De genoemde soorten van „geld"leverden echter nog een groot bezwaar bij eenige uit breiding v;.:i den handel. Runderen waren oudtijds nog lastiger tc verzenden dan te genwoordig, terwijl hun waarde zeer ver anderlijk was, vooral bij plotseling ziek wor den en sterven. Met levensmiddelen was het niet veel beter gesteld. Eén soort koopwaar echter trok al spoedig de aandacht als bij uitstek bruikbaar voor het doel, n.l. do me talen, in het bijzonder de edele metalen, goud en zilver. Deze waren gezocht om hun fraaiheid en zeldzaamheid. Zij bleken be trekkelijk gemakkelijk verdeeld te kunnen worden, om kleinere waarden te voldoen, zonder dat zij veel plaats vereisohten voor groote bedragen. Zij waren gemakkelijk to vervoeren, vrijwel onveranderlijk en besten dig van waarde. Aanvankelijk werden de edele metalen nog geheel als koopwaar behandeld, d. w. z. bij iederen ruil werd de benoodigde hoeveel heid goud of zilver afgewogen en gekeurd. Groote en machtige rijken, zooals het Egyp tische, het Chaldeesche en het Aesyrische lijk, hebben duizenden jaren in rijkdom en voorspoed geleefd met eén uitgebreidheid van handelsbetrekkingen, als in de oudheid maar mogelijk was, voortdurend ook edele metalen gebruikende en toch geheel en al onkundig met het gebruik der munt. Bij de oude Romeinen werd, na den in voer van het metalen geld, geen koop ge sloten zonder vijf getuigen, benevens den „libripons", den man, die de weegschaal vasthield, om het geld toe te wegen. Toen géén weegschaal meer gebruikt werd. of al leen om aan de traditie getrouw te blijven, do schaal even met een muntstukje werd aangeraakt, bleef men toch den „libripens" als een onmisbaren helper van den koop man beschouwen. In China, waar wel sedert eeuwen papie ren geld, maar nog steeds geen geslagen munten bekend zijn, ziet men nog thans de kooplieden een weegschaal en een toetssteen aan hun gordel dragen. Op den duur begon men, buiten China al thans, in te zien, dat ook deze wijze van handeldrijven nog te veel tijd kostte, en een vernuftig wetgever kwam op het denkbeeld om stukken metaal in te voeren, die te vo ren gewogen en gewaarborgd waren. De eer dezer hoogst practische uitvinding wordt toegekend aan een Lydisch koning, Phidon, die in do 8ste eeuw vóór Christus leefde en de eerste munten deed slaan, waarvan nog 1 exemplaren te zien zijn in het Britsch Mu seum te Londen. Zij hebben den vorm van boonen en dragen sporen van eenige stre pen en drie stempels. Dat van zulke metaal- brokjes vrij gemakkelijk een stukje was af te nemen, laat zich denken. Maar nu een maal het denkbeeld gevormd was, volgde de verdere uitwerking daarvan vanzelf. Spoedig ging men over tot den platten vorm, dio vierkant, driehoekig, langwerpig of rond was en aan weerszijden van een stempel werd voorzien. De Phoeniciërs, echte hande laars, maakten de uitvinding spoedig bij na buren en handelsvrienden bekend. Zoo wer den do Israëlieten er mede in kennis ge bracht. Di.; volk voerde als normale munt den welbekenden „sikkel" id, die ongeveer SO cents waarde had en waarop later aan de eene zijde een afbeelding van de mannar kruik, aan den anderen kant van Aaron's staf was aangebracht. Na de Israëlieten gingen ook do Grieken gouden en zilveren munten slaan, hoewel do Spartaansche wetgover Lycurgus, die er niet van hield het zijn mensclion al te ge makkelijk te maken, slechts de beruchte ijze ren munt toestond, zoodat zijn landgenooten ondor een bedrag van 20 a 25 guldon liepen te zwoegen. De Romeinen, bij wie eveneens het gold, evenals de wijsheid, uit het Coston kwam, hebben veel bijgedragen tot do versiering der munten. Aanvankelijk stolden zij or do dieren op voor, in wier plaats het metalen gold was gekomen; later krogon ook zinne beeldige dieren en afbeeldingen van god heden en helden een plaatsje op het stom- pel, terwijl do Romeinen, practisohe men- schen als zij waren, het eerst den gekartel- den rand aanbrachten, waardoor het be snoei on dor munt zoo goed als voorkomen werd. Hot gebruik, om de beeltenis van den vorst er op af te drukken, wat reeds in het Oosten geschiedde, werd door Julius Cea- sar ingevoerd, tot groote ontsteltenis van don Senaat, die het verbood, omdat hier door het denkbeeld van koninklijk aanzien, dat de Romein met ondoof baren afkeer haatte, in don Romeinschon regeeringsvorm werd gebracht. Julius Caesar trotseerde ech ter het verbod van den Senaat en al zijn opvolgers volgden zijn voorbeeld. Aan do Romeinen zijn wij' ook het woord „munt" verschuldigd. Zij noemden nl. hun munt „moneta", omdat de plaats, waar de Romeinsche geldstukken geslagen werden, nabij den tempel van Juno Moneta, de „waarschuwende", gebouwd was, van wie men vertelde, dat zij waarschuwde, als er een aardbeving te wachten was. Zoo zegt men Het kan echter ook zijn, dat dc Ro meinen hun geldstukjes „waarschuwere" noemden, omdat zij reeds wisten, dat men or voorzichtig mee zijn moet. De volken van het Noorden hebben hot ge bruik der munt van de overwinnende Ro meinen leeren kennen. In het begin lieten dezen ook ï.en, geiijk bekend is, op verschil lende plaatsen hun belasting in vee betalen. Dan klaagden do onverzadigbare c-erwin- naars soms, dat de ossen te klein van stuk waren naar hun zin, en waren er gezant schappen noodig, om te komen betoog en, dat de monschen heusch geen grootere ossen kondon sturen, omdat zij geen grootere ossen in het land bezateneer de mach! der Ro meinen in Noord-Europa ten ondor was ge gaan, had echter de metalen munt ook d&ê.T ingang gevondon. Hier is de oudste geschiedenis van het geld feitelijk mee ten einde. Uit den verde ren loop dor historie laten we dan ook slechts enkele bijzonderheden volgen. In de middeleeuwen maakten de reeds ge noemde zinnebeeldige voorstellingen plaats voor wapens, die na de kruistochten in ge bruik zijn gekomen. Toen begon men ook Latijnsche omschriften aan te brengen, spreuken, die- door haar zonderlinge spel ling, afkorting en schrijfwijze, in verband met dc slijtage en verminking, een ware be proeving zijn van het vernuft en het ge duld van den penningkundige. De gekar telde rand, door dc Romeinen bedacht, maakte bij sommige muntsoorten voor een randschrift plaats tijdens Cromwell, onder wiens regeering de Engclschon een bijzon dere machine uitdachten, om dit randschrift aan te brengen. De eerste muntmachiae werd in de 16de eeuw door een schranderen Franschman, Bruiier genaamd, uitgevon den, waardoor de vervaardiging der munten niet langer, gelijk tot dien tijd, met de hand behoefde te geschieden. Later werd ook bij deze machine stoomkracht aange wend. Zoo is dc menschhcïd gekomen aan het gold. dat een ieder liever ontvangt dan uit geeft en dat toch alleen pas waarde begint te krijgen als men het betaalt. De „Hollanders" nummer één! „Een slecht, heel slecht jaar," sprak een hotelhouder uit het centrum van Brus sel; „nog slechter dan het vorige, dat reeds verre van schitterend was. Wilt gij cijfers? Den 30sten Augustus van het vorig jaar had ik van des ochtends tot des avonds een ontvangst van 900 en enkele franken. Mijn ontvangst op denzelfden datum dit jaar was do helft. Dit ligt niet hieraan, dat Let getal bezookers verminderde. Dit is niet of slechts in geringe mate het geval, maar ze zijn zuinig geworden-" „Ook de vreemdelingen?" ,,Ja, ook do vreemdelingen." „Wie hebt gij olies bijeengenomen het liefst? Do Engclschen, de Amerikanen?" „De Amerikanen? Gij drijft er den spot mede. Daar zijn geen slechter gasten. De hotelhouders te Brussel hebben zo „de eer sten" gedoopt. Met vier, vijf, groot, dik en welgedaan komen ze een restaurant binnen: „Gar^on, water asjeblieft 1" Water, altijd water, dat is de geliefkoosde drank van de Amerikanen. Ze zijn gierig, lastig, verve lend. Dan heilig de Engelsche-Na de Hollanders zijn zij voor de hotelhouders en restaurateurs de bcsto klanten. De Hollan ders zijn bij ons nummer één, dim komen de Engclschen, daarna de Franschen. De Duitsohers zijn minder goed. De Fransch man eet goed, maar drinkt slecht; óc Duit- schbr staat, zoowel in het een als in het an- dero opzicht, benedon hem: hij gemet wer kelijk een geüsurpeerde reputatie." Een mode is een gril, een toeval, of een nabootsing. Dat hovelingen dikwijls een ne derige hulde wenschen te brengen aan de souvereinen, dio zij dienen, door dezelfde spraak- of lichaamsgebreken van hun mees tere over te nemen, is bekend. De doffe toon en de schuwe blikken van Lodewijk XI wer den meesterlijk nagebootst door zijn trawan ten. Talloos veel dames oefenden zich om te verkrijgen het parolend lachen, den guiti- gen oogopslag van de betooverondo markie zin De Pompadour. Koningin Alexandra van Engeland, toen. zij nog Prinses van Wa les was, brok eenigen tijd een beetje mot haar rechterbeen. Alle hofdames on zij, dio aan hot hof kwamen, accentueerden in haar loopen en in het maken van de hofbuiging een lichte stijfheid van hot rechterbeen. Tijdens de tentoonstelling te Chicago kon den do buffetjuffrouwen uit de „bars" haar aanbidders niet anders de hand reiken dan over-en-weer met üoog-opgetrokken armen, over do batterij van limonodeflesschen heen. „Men" drukt elkaar tegenwoordig nog de hand, door eerst met loomen zwaai den pols ter hoogte van de kin op te trekken. Zoo doodgewoon de hand reiken is ouderwetsch... èn burgerlijk1 De oorsprong van het hooge armpje is ook zoo aristocratisch I Wie telt de heeren der schepping, die Wilhelm II huldigen, door hun snorbaard te dwingen in do aangegeven richting, met de nijdige, spits toeloopende, naar do wolken priemen de uiteinden? Een jonge aartshertogin vertoefde verle den jaar in een badplaats in het Zuiden van Duitschland. Op zekeren dag ging zij uit en werd door een rogenbui overvallen. Zij had geen regenscherm om haar elegant hoed je tc beschutten. Vlug knoopt zij over haar hoed een bonten zijdon foulard, meegeno men, om, in geval van kou, om don hals to doen. Do dames, die haar het hotel zagen binnenkomen, bestelden onmiddellijk een platten hoed met eon zijden, vcelkleurigen doek er op bevestigd. De aartshertogin had onbewust een mode gecreëerd. Sedert den dag, dat een Arcerikaanscbo schoone in Monte Carlo rondkuierdo met haar hoed het achterst voren opgezet, wordt de garneering bij voorkeur achterwaarts op dameshoeden geplaatst. Koningin Alexandra is haar leven lang een groote hondenvriendin geweest. Als kind. als jong meisje, ah prinses, als moe der, als grootmoeder, als koningin heeft zij zich laten photographeeren met een of ande ren lievelingshond. Dames der Fngclsche beau monde laten zich tegenwoordig bijna allen photographeeren met haar viervoetig vriendje. Ook zouden zij weer kun: -n na volgen. wat de grootmoeder van den tegen- woordigen Lord Lytton deed. Wanneer deze

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 13