ling uitgeloofd. Als ik die kon verdienen,
was ik gered
j Dit denkbeeld gaf mij moed. Ik klom over
de lage heg en kroop voorzichtig, onhoor-
j baar, den dijk op. Eindelijk was mijn hoofd
I gelijk met den bovenrand. Goed 1 De man
had niets gezien of gehoord. Hij stond ge-
bukt, met zijn rug naar mij toe, en bond
met een touw iets om de rails. Wij waren
j tien meter van elkaar af. Ik klemde de
tanden op elkaar en bereidde mij voor op
1 'den aanval.
Met één Bprong was ik bij hem; maar te
I laat. Hij had mij gehoord, zoodra mijn
1 voet het gras verliet en op het grind
trapteterstond keerde hij zich om, stond
overeind en zag mij aan.
Ik gaf hem met de linkerhand een flinken
slag op zijn kaak en greep hem met de
rechter bij zijn kraag.
„Laat los!" gilde hij.
„Neen, zeker niet!" riep ik torug.
Déér dan!" antwoordde hij. Ik zag iets
flikkeren, terwijl hij zijn rechterhand op
hief en naar mijn borst stak, maar ik was
hem te vlug. Ik sloeg zijn arm weg en kreeg
don steek in mijn linkerarm. Ik veelde het
mea in mijn mouw en de punt drong in
mijn vleesch. Doch dit verdubbelde slechts
mijn woede. Ik liet zijn kraag los, sloeg zijn
rechter-elleboog naar boven, zoodat het
mes uit zijn hand vloog en over den dijk
viel, gaf hem een duw in de linkerzijde,
deed alsof ik hem voorbij wilde gaan, maar
gaf hem daarbij een stomp naar achteren
een boksstomp, dien ik in mijn laatste
vacantia geleerd had, zoodat hij met zijn
achterhoofd op een rail viel en als een blok
bleef liggen. Ik had hem verslagen. Maar
er was meer te doen, en ik had geen tijd te
verliezen.
Ik moest de voorwerpen van de rails ver
wijderen en mijn gevangene knevelen. In de
eerste plaats moest ik licht hebben. Schie
lijk liep ik de helliiig af, haalde mijn fiets-
lantaarn en snelde terug naar boven. Toen
zag ik den geheelen omvang van zijn schur-
kenstreek.
Hij had drie oude staven genomen, die
waarschijnlijk op zijde van den spoorweg
gelegen hadden; twee daarvan had hij ste
vig op de rails gebonden met een tusschen-
ruimte van een paar voet. Hij was bezig
geweest, er de derde staaf stevig op te
binden, mert een hoek naar boven, zoodat
zij in den stuurbout van de locomotief
moest haken en de machine breken. Die
derde staaf nam ik weg. Toen greep ik
een eind touw, dat hij gebruikt had, en
bond zijn armen en beonen vast. Daarop
wijdde ik al mijn aandacht aan de twee
andere staven, toen ik eensklaps ontstelde
van een onheilspellend geluid in de rich
ting van Londen. Daar kwam een trein
aanMet een wanhoopskreet rukte ik aan
de touwen. Tevergeefs. Ik kon ze niet los
krijgen. Ik voelde in mijn zak... Neen,
mijn mes had ik thuis gelaten. Het wapen
van den misdadiger 1 Waar was dart?
Het zou te veel tijd gekost hebben om dat
te gaan zoeken in het gras. Met ontzetting
keek ik recht voor mij uit. Daar, in de
verte, naderden twee vurige oogen. De
trein kwam met groote snelheid aan. Hoe
kon ik hem tegenhouden Terwijl ik mij
die vraag stelde, voelde ik iets uit mijn lin
kermouw druppelen. Ik richtte er mijn
lantaarn op. Het bloed sijpelde uit de
wond, die ik geheel vergeten had. Dat was
een ingevingMet de bede, dat het niet te
laat mocht zijn, nam ik mijn zakdoek en
drukte dezen tegen mijn arm. Weldra was
de zakdoek met bloed doortrokken.
Ik keek weer voor mij uit. O, die lich
ten Zij waren misschien niet meer dan
een mijl van mij af
Schielijk vouwde ik mijn van bloed
druipenden zakdoek driedubbel op en hield
hem voor mijn 1- '.slantaarn.
TriomfIk had een rood licht in mijn
hand 1
Struikelend, waggelend, springend liep
ik den trein te gemoet, en zwaaide met
mijn geïmproviseerd alarmsignaal zoo
hard ik kon. De grooto lichten flikkerden
meer en meer, het gedruisch kwam nader
Zouden ze dan nooit ophouden Ode loco
motief floot. Het was een gil van een
wild dier. Daarop volgde het gekras van
de rem, de vonken spatten uit de rails,
terwijl de wielen er overheen sleepten, een
sterk licht viel op mijn gelaat en een hee-
sche stem riep mij van de locomotief toe:
„Wat beduidt dat? Weet ge wel, dat gij
den sneltrein naar Silkminstrr doet stil
staan V'
„Goddank, dat het mij gelukt is!" ant
woordde ik. Daarna was alle6 zwart om
mij heen. De overspanning en het bloed
verlies werden mij de baas.
Toen ik bijkwam, was ik omringd door
passagiers, die mij te drinken gaven.
„Hebben zij hem?" vroeg ik.
„Of wij hem hebben 1" zeide de conduc
teur, „en wij zullen hem zoo gauw niet
weer los laten ook. U hebt hem nogal stijf
gebonden. Gelukkig, dat u ons liet stil
staan, want wij zouden anders ontspoord
zijn. Maar het is het grappigste alarm
signaal, dat ik ooit gezien heb. Als 't u
belieft, heeren, weer instappen. De lijn is
nu vrij. Wat znllen we met u doen,
mijnheer
„Ik ga mee naar Silkminster. Daar
woon ik. En gij zult mijn rijwiel wel koste
loos willen meenemen?"
Mijn fiets werd van den weg gehaald en
ik reisde eerste klasse terug naar Silkmin
ster. De conducteur, die iets van ambulan-
cewerk kende, had mijn wond, welke vrij
onbeduidend bleek, verbonden. Een mijner
reisgenooten was toevallig een der direc
teuren van de lijn en ik vertelde hem, hoe
ik den booswicht betrapt en gekneveld
had. Hij wenschte mij hartelijk geluk en
zeide, dat de Maatschappij mij stellig de
belooning zou uitbetalen.
„Vergeef mij," zei ik, „maar mag ik er
terstond om vragen, binnen veertien dagen
althansOm u de waarheid te zeggen, is
dat geld een uitkomst voor mij. Het zal
mij voor ondergang behoeden
-.Hn dat was zoo. De volgende week, was
ik in staat, het kantoor van mijn patroon
te betreden met mijn boeken geheel in
orde. De heer Marsh schudde mij de hand
en zei: „Wij zullen u niet vragen, om de
vergissing uit te leggen of hoe gij haar
hersteld hebt. Wij vertrouwen alleen, dat
de wijze, waarop wij met u gehandeld heb
ben, zal voorkomen dat dergelijke vergis
singen weer plaats hebben; want in dat
geval zou zelfs de moedige daad, zooals
die, welke gij verleden week volbracht
hebt of d£ uitkomst daarvan u niet
meer kunnen redden. Maar wij vertrouwen,
dat de zaak nu voorgoed uit is."
En dat was zij ook. Ik geloof riet, dat
de patroons ooit meer reden tot klagen
over mij gehad hebben. En den dag, waar
op ik zag, dat Jozef Berch, ontslagen ar
beider van de Groote N.-W.-Spoorweg-
Maatschappij, veroordeeld was tot zeven
jaar dwangarbeid, omdat hij getracht had
een sneltrein te doen ontsporen, was ik
weer rustig aan den arbeid.
Gezonde Babies.
Alle jonge moeders zijn er op uic haar
zuigelingen aan familieleden, verwanten en
kennissen te kunnen presenteeren in een
toestand, dien zij voor de gezondste houden,
nl. als een dikke babyTamelijk algemeen
gelooft men, dat bet gewicht van het li
chaampje van een zuigeling aantoont, hoe
gezond hij ie. Zoo worden ook bij tentoon
stellingen van babies steeds de dikste be
kroond.
Omtrent deze dikte schreef onlangs een
arts in een Amerikaansch blad voor de ge
neeskunde:
„De moede ra zijn. din vooral trotsch op
haar spruiten, als zij u een lichaampje kun
nen toonen, dat feitelijk niets anders is dan
een soort van verzameling van vet- en
vleesohkussentjes, afgewisseld door kuil
tjes en rimpeltjes.
De geheale anatomie van zoo'n zuigelings
lichaampje wordt zoo onzichtbaar; het ie
niets andeïs dan een klompje menschen-
vleesch."
Ieder nadenkend mensch moet daarbij bij
zich de vraag wel voelen oprijzen, of het nu
werkelijk mogelijk zou zijn, dat een dikte,
die bij volwassenen geldt voor een onge-
wenscht iets, om niet te zeggen voor een
teeken van ziekte, dat eenzelfde dikte bij
kmderan een goede gezondheid zou aan
duiden.
In Ooetersche harems houdt men de dikte
voor een der essentieelste eigenschappen
van vrouwelijke schoonheid. Bij ons, Euro
peanen, is de smaak nog wel eenigszins an-
ders, getuige de vele badplaatsen, waar
men heentrekt om magerder te worden.
Verstandige doctoren zijn er ten slotte
in geslaagd jonge moeders te overtuigen,
dat een groote dikte bij haar kleintjes nu
juist geen reden tot vreugde voor haar is.
Worden de babies door koorts aangetast,
dan is bet vet, dat alle organen van het
lichaampje aantast, vaak de oorzaak van
langzaam herstel.
Ook zijn dikke kinderen meer blootge
steld aan besmetting, verkoudheid en de ge
wone kinderziekten, dan de kleintjes, die
een meer gewoon menschelijk lichaampje
hebben. Vooral 's zomers blijkt dit duide
lijk. Dikke kinderen hebben dan veel meer
last van overmatig transpireeren, zij kwet
sen zich eerder aan een of ander, zij slapen
slechter, en zijn veel meer onderhevig aan
zen uwtoervallen.
De doctoren moeten den moeders wel de
gelijk een en ander goed inprenten, anders
hebben ook zij schuld aan eventueel nadee-
lige gevolgen van een verkeerce lichame
lijke behandeling en opvoeding. De huis
doctoren mogen hier wel eens aan denken 1
De PauselijkeTiaren.
Over den oorsprong en de beteekenis der
Pauselijke tiaar of driekroon geven kerke
lijke schrijvers verschillende lezingen.
Sommigen zien er een herinnering in
van de mitra, welke de hoogepriester in
het Oude Verbond droeg; anderen zeggen,
dat zij haar oorsprong dankt aan de phry-
gische tiaar, door Confltantijn aan Sint-
Sylvester geschonken.
Eenigen zien er de drievoudige macht
des Pausen in over de strijdende, lijdende
en zegepralende Kerk; anderen beschou
wen haar eenvoudig als de drie kronen,
welke den Pausen achtereenvolgens zijn
geschonken door de keizers Constantijn,
Clovis en Karei den Grooten; nog anderen,
en onder dezen vele theologen, verklaren
haar als de uitdrukking van het drievoudig
gezag, het magitteriumminUterihm en
regimen, door de Roomsche Opperpriesters
uitgeoefend.
De eerste^ afbeelding van een Paus met
de driekroon, wier echtheid met genoegza
me zekerheid vaststaat, is van het jaar
817, toen Pascalis I de basiliek der EÊ.
Cecilia deed versieren met standbeelden,
waarvan een den H. Urbanus voorstelt, met
een rijk versierde tiara op het hoofd.
Sinds vermenigvuldigen zich de afbeel
dingen, en steeds neemt de Pauselijke
kroon toe in omvang en sierlijkheid.
In de dertiende eeuw, den bloeitijd der
middeleeuwen, droeg Paus Nicolaas TV
een tiara, versierd met ontelbare edelstee-
nen, waaronder 72 saffieren en 66 groote
paarlen.
Toch vertoonde de tiara toen ter tijde
niet drie kronen boven elkaar, doch slechts
en, die de slapen drukte.
De traditioneels vorm, waarin wij de
driekroon kennen, verkreeg zij eerst een
eeuw later, toen Benedictus XII nog twee
gouden banden om de tiara deed spannen,
en zijn opvolger, Urbanus V, haar bekroon
de met bet zegepralend kruis.
Sinds dien vormden de tiara's niet het
minst kostbare deel der Pauselijke schat
kamer en niet zelden werden zij als onder
pand gegeven aan geldschieters, om in den
financieelen nood der Kerk te voorzien.
Zoo beleende de oude Paus Calixtus III
in 1546 al zijn kostbaarheden, om den
kruistocht tegen de alles overweldigende
Turken ret succes te kunnen voeren.
Zoo was het ook alleen aan de omstan
digheid, dat zij tot onderpand was gegeven,
te danken, dat de heerlijke driekroon van
Julius II, het meesterstuk van Caradosso,
bij de plundering van Rome aan een wissen
ondergang ontsnapte.