Het reddingssignaal.
N2. 13336. Derde Blad. 15 Augustus 1903.
I.
„Ik geloof, dat gij beter doet met niet te
trachten een verklaring te geven, mijnheer
Halton", zei de oudste van mijn patroons
heel kalm. „Neen", ging hij voort, toen ik
hem in de rede wilde vallen, „tracht niet
u te verontschuldigen of te beschuldigen
Ter wille van uw vader, die een van de de-
gelijkste en beste bedienden was, die de
firma ooit gehad heeft, en ter wille van
zijn weduwe, hebbei m'.'nheer Sampson en
ik besloten, zoo toege- :-d mogelijk voor u
te zijn. Zooals de zaak nu staat, is er een
tekort van negen en zeventig pond sterling,
die verantwoord moeten worden, en gij al
leen kunt dat doen. Indien het bedrag
hm, hra, heden over veertien dagen aan
wezig is, zal er niet meer over gesproken
worden, Haar indien niet..
„Dan", voegde de heer Sampson, de
jongere compagnon, er p-n toe, „dan zal
de firma u ontslaan, mijnheer Halton. Het
is mogelijk, d"t wij, ter wille van de per
sonen, die de heer Marsh genoemd hesft,
geen streDgere ma tregelen zullen nemen;
maar natuurlijk, zulk een ontslag, zonder
opgave van redenen en zonder getuig
schrift, zou uw ondergang zijn. V/ij ver
trouwen dus, dat gij binnen veertien dagen
in staat zult wezen, de fout te herstellen.
Goeden avond."
OndergangEet woord klonk mij met een
vreeslijke beteekenis in de ooren, toen ik
de keeren verliet en mijn plaats op het kan
toor innam. Want ofschoon zij het woord
niet genoemd hadden, was de vreecelijke
beschuldiging tegen mij: verduistering. Zij
hadden alles ontdekt. Dwaas, die ik was
Helaas! Het evenbeeld van velen!
Ik was even boven de twintig en had een
positie, die menig oudere bediende mij be
nijdde; ik was onder-kassier van de groote
firma Marsh en Sampson, te Silkminster,
een van de voornaamste huizen in Midland,
een zaak, waarin mijn vader vijftig jaar
gediend hadik had een goed en steeds
toenemend salaris, en zekere vooruitzichten
op bevordering en pensioenen dat alles
zou ik nu hoogstwaarschijnlijk moeten ver
liezen Het was de oude historie: bedrieg
lijke advertenties, slechte vrienden, wed
dingschappen, verliezen, eereschulden,
dreigementen en daarbij steeds beschikking
over contanten. Zoo kwam de verzoeking.
Gelijk zoovelcn vóór mij, „leende ik het"
eenvoudigmeer niet. Doch eer ik tijd
had gehad om het terug te geven, kwam de
geheele geschiedenis aan het licht en ik
wist, dat mijn patroems mij als een dief be
schouwden. Zij gaven mij nog één kans om
mijn eer te herstellenveertien dagen
om alles, wat het leven waarde geeft, te
herkrijgen. Kon ik het doen? 'sAvonds op
mijn eenzame kamer stelde ik mijzelven her
haaldelijk die vraag. Ik was uitgenoodigd,
dien avond t:n huize van mijn verloofde
door te brengen. Maar ik durfde haar
niet onder de oogen komen Dus zat ik al
leen, ten prooi a^n de akeligste gedachten;
ik telde r>ijn geld eenigc malen over, maar
ik kon er niet meer dan 24 shillings uit
maken, en hoe ik ook peinsde, ik zag geen
kans om aan meer te komen.
Het was gedaan met mijdat was zeker.
En uit het besef van die zekerheid ontstond
de wensch, die boe langer hoe sterker werd,
om weg te komen uit Silkminster naar
Londen te gaan, naar Londen, waarheen
elk fortuinzoeker zijn schredén richt. Ein
delijk maakte ik een plan. Ik bezat een
stuk van waarde: mijn rijwiel, en ik be
sloot daarop naar Londen te rijden, en het
daar te verkoopen. Wat meer is, ik besloot
nog dienzelfden avond te vertrekken. Ik
was juist in een stemming daarvoor. Ik
meest iets ondernemen, en dat was een
kans.
- Inderhaast pakte ik het e a en ander in
mijn rijwieltasch, vulde mijn lantaarn,
klopte aan de deur van mijn hospita en
zei: „Ik ga een langen rit maken, juffrouw
Smitheen vriend opzoeken. Hij zal mij
zeker te logeeren houden; wacht mij dus
niet terug vóór morgenavond."
„Zoo, meneer, dat is toch wel onver
wachts, nietwaar?"
Ik had al verscheidene jaren bij haar
gewoond en zij hield veel van mij. Ik voelde
de scheidinghet eerste losrukken uit
de wereld mijner vrienden
„Ja," zei ik gejaagd, „ik heb er nogal
schielijk toe besloten. Goeden avond, juf
frouw Smith
Even daarna snorde ik de voorsteden van
Silkminster door; de huizen werden
schaarsch, de lantaarnpalen verdwenen,
eindelijk was ik buiten en vloog voort op
den weg naar Londen.
Het moet tegen negen uren geweest zijn,
toen ik weg reed. 'tWas een donkere
avond, maar dit gedeelte van den weg
kende ik heel goed cn ik iegde een mijl of
zeventien in oen uur af. Even vóór elven
stapte ik een oogenbük af in het stadje
Dullminster en dronk een glas bier in een
logement.
„Yerlangt u g.en bed voor den nacht?"
„Neen, ik zal nog maar een eindje verder
rijden."
„Een eindje verdeel Waar wilt u dan
heen, jongmensch?"
„Naar Londen."
„Londen, zo«? Nu, er is geen behoorlijke
pleisterplaats tusschen hier en Londen
vóór Egghurat en dat ligt ruim twintig
mijl verderop en het is een verlaten streek
ook. En er is alle kans, dat u geen onder
komen vindt, als u zoo laat daar aankomt.
Blijf liever hier, mijnheer."
Hij praatte echter tevergeefs. Al wist ik,
dat het dwaas was om door te gaan, de
duivel van de onrust had zich nu eenmaal
van mij meester gemaakt, en ik besloot door
te rijden, tot ik r 't meer konhet was
het eenige, wat mij aan mijzelven ontrukte.
Dos stapte ik weer op en trapte wat ik kon
in de duisternis voort.
II.
Dullminster lag nu ruim vijf mijlen ach
ter mij en ik bevond mij op een gedeelte van
den weg, dat bijzonder somber en eenzaam
was. Rechts lag een open vlakte en links
liep over een vrij hoogen dijk de hoofdlijn
van den grooten N -W.-Spoorweg, ongeveer
twee of drie mijlen evenwijdig met den
straatweg, terwijl een heg scheidde van den
onderkant van deD dijk. Het flikkeren van
een waarschuwend rood licht, aan een
seinpaal, terwij] ik langs den dijk reed, gaf
een nieuwe richting aan mijn gedachten.
De hcele streek was onlangs in opschud
ding gebracht door het gevoel van een drei
gend gevaar De meest koelbloedige en
wresde pogingen waren op eenige van onze
groote spoorbanen aangewend om sneltrei
nen te doen ontsporen. Eenige van die po
gingen waren geslaagd en er hadden ver
scheidene grocte rampen plaats gehad;
enkele waren nog juist intijds ontdekt om
het onheil te voorkomen, terwijl andere ge
lukkig machteloos bleken tfe zijn om de
zware locomotieven en treinen omver te
werpen.
Ondanks alle voorzorgsmaatregelen, on
danks alle mogelijke waakzaamheid op de
lijn van tallooze politie-bearabten, was de
misdadiger of waren de misdadigers nog
niet ontdekt.
Machinisten, de flinkste en moedigste
beambten in het Rijk, werden zenuwachtig
en wantrouwend. De treeplank van de lo
comotief werd een plaats, die plotseling
vreeselijk gevaar beduidde. Sterke mannen
grepen bevend naar de stuurkruk, als zij
in het donker over een open vlakte SDor-
den, en slaakten een zucht van verlichting,
als zdj aan het einde van de reis hun
„aflosbriefjc" konden teekenen. Menigeen
had geweigerd b-vorderd to worden, daar
hij bevreesd was voor het bestureD van een
nacht-expresstrein.
De zaak begon heel ernstig te worden en
een paar spoorwegmaatschappijen hadden
groote belooningen uitgeloofd voor de ont
dekking en inhechtenisneming van den mis
dadiger. Dit alles schoot mij door het
hoofd, terwijl ik nu vrij langzaam voort-
trapte, want de weg steeg, en mijn beenen
werden moe. Ik had meer dan veertig mij
len gereden en slechts vijf minuten gerust.
Eensklaps, toevallig omhoog Lijkende naar
den spoordijk, schrikte ik hevig, want ik
zag, scherp afgeteekend tegen de donkere
lucht, de gedaante van een man, die in ge
bukte houding bezig scheen iets aan de
rails te doen. In een oogwenk doorzag ik
den toestand. De misdadiger, die de trei
nen deed ontsporen, was aan het werkBe
hoedzaam stapte ik af en overlegde wat mij
te doen stond. De hecle zaak was als een
uitkomst voer mij. Inclien hij wezenlijk iets
op de baan legde, was hij natuurlijk een
wanhopige vijand en het zou een roekelooze
daad zijn, hem aan te vallen... juist wat
ik in mijn stemmihg noodig had. Daarop
schoot mij i"ts anders te binnen. De groote
N.-W.-Spoorweg had honderd pond ster-