Brandkasten. nog het geval in bijna al de heetste landen van Azië. Ten tijde van John Sinclair (1818), toen de hulpmiddelen van den nieuwen tijd het gebruik van voetboden nog iniet onnoodig hadden gemaakt, legden de 'Hindoes van Pattamar, die men voor het (brievenvervoer te land gebruikte, in den ;hun gestelden tijd bijna ongelooflijke af standen af. Zoo werden voor den tooht van Calcutta naar Bombay 25 dagen (20 uren op één dag), van Madras naar Bombay 18 dagen, van Soerate naar Bombay 31/2 dag toegestaan. „Deze lieden," zegt Sin clair, „zijn gewoonlijk groot van gestalte, 'van 182 tot 188 centimeter lang. Zij be staan van een weinig gekookte rijst." Zulke resultaten behoeven niet te ver wonderen, wanneer men de samenstelling der rijst nagaat in vergelijking met die van vleesch, dat door vele menschen, hoewel ten onrechte, als het krachtvoedeel bij uitne mendheid wordt beschouwd. Gepelde rijst bevat: 7.85 pCt. eiwit, 0.85 'pCt. vet, 13.11 pCt. water, 76,62 pCt. kool hydraten, 0.63 pCt. celstof en 1.01 pCt. zouten (asch). Rundvleeeoh (volgens de tabellen van dr. A. J. C. Snijders, een anti-vegetariër): 17.19 pCt. eiwit, 26.38 pCt. vet (hier is vet rundvleesch bedoeld), 55.42 pCt. water, geen koolhydraten en 1.08 pCt. zouten (asch). Tegenover het betrekkelijk weinig min dere gehalte aan eiwit staat de veel groote- re rijkdom aan koolhydraten bij rijst. Yan 100 deelen eiwit in de rijst worden er 80, van 100 deelen koolhydraten zelfs 99 ver teerd. Zij bovendien nog vermeld, dat rijst vooral als een bloedverbeterende spijs wordt aanbevolen om haar bijzonder groot gehalte aan natron, o. a. door dr. Lahmann in zijn „Diatetischer Blutentmi6chung." Slechts één nadeel staat al dien voordee- len tegenover: de rijst werkt verstoppend en deze werking dient door een oordeelkun dige gebruikmaking van andere gerechten, .rabarber o. a., veel groenten en t^ft, ge neutraliseerd te worden. (Overigens is de rijst ook een goedkoop voedsel, want vol gens dr. E. Smith kan men voor eenzelfde bedrag koopen: in rijst 814 gram koolstof en 20 gram stikstof, in rundvleesch resp. 189 gr. en 14 gr., in varkensvleesch 285 gr. en 10 gr., in schapenvleeseh 245 gr. en 12 gr., en in ham 301 gr. en 7 gr. Voor de bereiding gebruike men bij voor keur een stoompan. Wie geen stoompan (of stoomkoker) bezit, kan de rijst met koud water (drie deelen rijst op vijf deelen water) opzetten. Op een zacht vuur brengt men ze langzaam aan den kook en laat ze zachtjes voortkoken, totdat het water is verdampt, waarbij er niet in geroerd mag worden. De rijst moet den korrelvorm be houden. Worde ten slotte hier melding gemaakt van de eigenaardige wijze, waarop de be woners van Java de rijst laten stoomen. Zij bezigen daarvoor een aarden pot, dandang genaamd, die ongeveer den vorm heeft van een waterkaraf, doch met iets wijderen hals (ook een koperen pot van dien vorm wordt gebruikt). In dezen pot wordt water ^aan den kook gebracht. Ondertusschen wordt de rijst gewosschen, een bewerking, jdie men moet voortzetten tot het waschwa ter volkomen helder blijft. Na het wasschen wordt ze in een mandje, dat den kegelvorm heeft (koekoes-an), gedaan, dat met den top naar beneden in den dandang met ko kend water wordt geplaatst, zonder dat het water de rijst aanraakt. Op deze wijze wordt de rijst gestoomd tot ze half gaar is en dan wordt ze op een aarden schotel ge stort, met wat heet water begoten en met een spaan (irik) goed doorgewerkt. Nu gaat de rijst weer in den koekoes-an, waar in ze verder wordt gaar gestoomd, dat is tot men de korrels tusschen de vingers kan fijnwrijven en men er van binnen geen scherp hartje meer in voelt. De korrels blijven door deze bereiding heel. Brandkasten hebben een historie even oud als die van het geld. Dat spreekt vanzelf. Zoolang geld bestaat, bestond ook de be hoefte aan een goede plaats van bewaring, vedlig tegen dieven en eenigermate veilig tegen brand. Maar die behoefte is gaandeweg grooter geworden. De menschheid werd langzaam aan, maar geregeld, minder braaf en de dieven werden méér geraffineerd, vernuf tiger, beschikten over beter werktuigen. Ook is, blijkens een statistiek, het aan tal zware branden grooter dan voorheen ge worden. In den aanvang van het geldbestaan dan had men genoeg aan een ouden pot, waarin het geld, gewikkeld ia een kous, onder de vuurplaat werd bewaard. Ieder huis had zijn vuurplaat en onder elke vuurplaat was een gelegenheid tot geld-bergen in den pot en de oude kous. Maar die bewaarplaats word te algemeen bekend dieven zochten dadelijk de vuur plaat op en de behoefte ging ontstaan aan een nieuwe geldbewaring. Zoo kwam het tweede stadium: de eiken geldkast achter de bedstede. Achter de bed stede was in den muur een holte geslagen, afgesloten met een houten deur; in die holte, ging het geld, de deur dicht en het bed werd vóór de deur opgemaakt. Dus moest een eventueele dief, om bij de specie des huizes te komen, het heele bed on des- zelfs inliggenden opruimen vóór hij toegang had. Maar ook dat probleem wisten dieven, die er slag van kregen, wel op te lossen, vaak op zeer ruwe en voor de betrokkenen aller onaangenaamste wijze. Bovendien deugde die bewaarplaats acbter het bed niet tegen brand. Een paar jaren behielp men zich toch nog met de eiken kisten die men in kalkwater onbrandbaar had gemaakt, maar toen kwam de derde periode, die van het ijzer, waaruit de moderne brandkast, als florieus symbool van menschelijke achterdocht, heb zuchtig- en voorzichtigheid staataiovol .ge rezen is. Evenwel dit is met schakeeringen ge schied. Eerst was het een gewone ijzeren kist met stevig slot, een onhandig, moeilijk te han- teeren meubel. Maar in den eersten zwaren brand den besten schrompelde het ijzeren gevaarte ineen en de inhoud verkoolde of smolt. Dat bracht een fabrikant op de ge dachte een dubbelen warid om de ijzeren kist te maken en de tusschen ruimte te vullen met krijt. De belangrijkste stap op het* gebied van het brandkastwezen was nu gedaan en se dert heeft men steeds verbeterd tegen ern stiger branden en sluwer boosdoeners. Zwaarder en zwaarder van constructie werden de brandkasben; men maakte ze van staal en met dikker vanden. Het moderne vulsel is een vermenging van raahoniehout- zaagsel en ongebrand aluinpoeder, minstens 10 c. M. dik. De working van dit vulsel is gemakkelijk te verklaren. AJs men aluin verhit, begint het te verkalken: een sterk percentage wa terdamp ontstaat. In de hitte van een brand begint dus het aluin in het vulsel te calcineeren, de waterdamp maakt het hout zaagsel doornat en trekt van daar langs de poriën in de kast gelaten daarbinnen, den inhoud bevochtigend. Houdt de brandhitte aan, dan begint het vocht in de kast te ver dampen en zich door de naden in de *^ur naar buiten te persen, dat- tevens het bin nendringen van de hitte belet.. Maar als ook dit geschied is, als al het water is uit gedreven, moet men voor den inhoud der kast. niet te veel gevendie is dan wel ver loren. Gelukkig stort in dezen toestand meestal het brandende huis in on de brand kast valt in een doovende ruimte, tenzij wat dwaselijk ook gebeurt de kast aan den muur is geklonken en in de vlaromen hangen blijft, een zekere prooi. Tegen inbraak speciaal is een bewerking, waarbij de brandkast in baar geheel in een groot vuur wordt verhit en dan neergela ten in een oliebad. waarvan de menging het geheim is van de fabriek. Uit dat bad komt de kast geheel overfcogen van een glashard stalen vlies, dat onhoorbaar is. Eveneens tegen inbraak is de samenstel ling, waarbij staalplaten worden geweld. afwisselend zachte en. harde platen, waar bij, indien eventueel een boor door de zach te plaat is heengedrongen, de harde elk ver- dor doordringen belet. Ook i9 er nog een procédé van hardstalen vlechtwerk door het ijzeren pantser heen, dat elke boor het horizontaal doordringen volkomen belet. Het meect volkomen „safe" tegen brand is natuurlijk een gemetselde kluis met zwaar gevulde deuren, die, stevig gebouwd, alle dreunende schokken van invallend puin dragen kan. De Sneeksche fabrikant Jaarsma heeft een uitvinding gedaan op brandkastgebied. Deze deskundige ging uit van de meening, dat men voortdurend lucht in de brandkast en de afgesloten ruimte moet voeren, waar door het gevaar van verkolen, voor den meestal uiterst brandbaren inhoud der kast, voorkomen wordt. Hij zet daarom de brand kast in een soort schoorsteen met voortdu- renden trek naar buiten. In hoeverre dit de oplossing is moet de toekomst lecren. Onopgelost blijft voor deskundigen de quaestie wat er bij het in storten van het huis en dus van den schoor steen gebeuren zal. Want dan valt óók de kast en met haar het systeem, waarop de uitvinding van den heer Jaarsma berust. Men zou de kast onder in het gebouw kun nen zetten, antwoordt ge. Dat is waar, dan valt zij zeker niet. Maar dan is, met min der kosten en minder moeite, een brand vrije kelder te bouwen Tegen diefstal zijn de moderne brand kasten volkomen veilig, verzekerde ons met besliste autoriteit een onzer zegslieden. De sloten kunnen niet meer geforceerd worden, de bepantsering is niet meer te verbreken, althans niet door inbrekers. Want als men zich er voor zet, met over vloed van tijd en bekwame vakmenschen, ja, dan is elke brandkast te forceeren. „Maar met thermit dan?" werd ge vraagd, „dit mengsel van aluminium- en ijzeroxyde, dat plotseling een temperatuur van 3000 graden Celsius kan verwekken? Daarmede laat men toch ^eker een stuk uit een brandkastpantser smelten." „Neen," werd geantwoord. ,,De toepas sing van thermit is zóó moeilijk en eischt zóóveel ondervinding, dat alleen bevoegden het gebruiken kunnen. Bovendien, als ik een brandkast met thermit moest stuk slaan, zocht ik een brandvrij lokaal op, leg de de kast op haar rug en dan moest ik nog alle vensters en deuren van het ver trek dichtmaken om de enorme lichtuit- straling naar buiten niet zichtbaar te doen worden. De vloer moest vooraf dik met zand wor den bestrooid om te voorkomen, dat hij in brand vliegt. Dan zet men den smeltkroes op dat zand, vult den kroes gedeeltelijk met thermit en steekt dit aan, waarna men zooveel thermit bijvoegt tot de kroes geheel gevuld is met vloeibaar aluminiumoxyde en ijzer. Dan moet eerst het aluminium worden afgeschonken, want dit stolt tegen het koude staal en zou dus beschermen tegen het vloeibaar ijzer, dat het laatst uit den kroes loopt. En daarna moet men zóó lang op dezelfde plaats gieten tot het staal heet wordt en smelt. Nietwaar, dat zijn preparatieven en werkzaamheden, die voor een inbreker moeilijk te doen zijn? Hij zou 20 k 30 K.G thermit mee moeten brengen met een smeltkroes van ca. 20 kilogram I En om eeü plaat, die slechts 25 m.M. dik is, door te smelten, heeft men 15 K G. thermit noodig en dan is het gaatje pas hoogstens 30 millimeter groot. Was het gaatje gemaakt, dan is de bewer ker nog niet opgeschotea. Want het vloei baar ijzer is er do^r in de slotkast geloo- pen en heeft het slot tot één vrijwel mas sief stuk gemaakt," „En als men nu een dijkje van vuurvaste specie tegen de deur plakt, in het vierkant bijv en zoo een vierkante snede in de plaat maakt?" „Eveneens onmogelijk, want dan stolt het aluminiumoxyde tegen het koude staal i der deur en verhindert het vloeibaar ijzer in direct contact met het staal te komen Waarlijk, voor thermit behoeft een brand- kasteigenaar niet bang te zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 13