N2. 13330. Derde Blad. 8 Augustus 1903. Een verwoest leven. fópïtkdaI»^ Het was een broeiige, nevelige morgen in September. De stad Aix-en-Provence ont waakte uit den slaap, nog droomerig en lui. Geheel in het wit gekleed, met een groo- ten Panama-hoed op het zilveren haar en pantoffels aan de voeten, was in den tuin van een der fraaiste villa's een oude man bezig zijn bloemen te begieten. Hij deed dit werkje langzaam, met de. langzaamheid van iemand, die den tijd er mede wil verdrij ven en niets anders meer te doen heeft. In derdaad, hij had ook weinig anders meer te doen, de oude heer Roumégas; en wie hem daar zoo zag, zonder hem nader te kennen, rou bezwaarlijk vermoed hebben, dat deze grijsaard een leven achter zich had van rus- telooze bedrijvigheid en franc bij franc zijn groote vermogen verdiend had met werken. Nog minder zou men op de gedachte geko men zijn, dat hij eenmaal, als vijftienjarige knaap, met een schoenenbak had gestaan aan de Cannebière te Marseille en dat toen een paar borstels en een potje smeer zijn ganschen rijkdom hadden uitgemaakt. Hoe de doodarme schoenpoetser tot een der grootste oliehandelaars van Pro vence zich opgewerkt had? Hoe hij een al gemeen geacht man, een man van aanzien en een millionnair was geworden? Door vlijt, door schranderheid en door eerlijkheid. Ja, bovenal door eerlijkheid 1 Dit was de groote kracht van Roumégas geweest, de eerste oorzaak van zijn slagen. Men kan in het algemeen wel zeggen, dat de ware han digheid in koopmanszaken nog altijd be staat in eerlijkheid. Dit axioma werd door Roumégas gestadig in practijk gebracht, maar zonder berekening, geheel natuurlijk. Eerlijk te zijn was den man iets zoo na tuurlijks en eenvoudigs, als te slapen en te eten. Liever ware hij gestorven dan op on rechtmatige wijze zijn voordeel te doen en al wat zweemde naar knoeierij of - zuivere winst vervu.Je hem met verontwaardiging. Welk een reputatie genoot hij dan ook 1 Zoo zuiver als kristal Was er een geschil te beslechten, een raad te vragen, een geld som solide te beleggen, altijd wendde men zich tot den heer Roumégas. Geen vlekje kleefde aan zijn naam, geen smetje aan zijn rijkdom, Voor allen stond hij hoog als eea leerrijk en navolgingswaardig voorbeeld hoe een koopman veel geld verdienen kan en toch un rechtschapen, onberispelijk mensch kan blijven. Zulk een leven had op deze aarde reeds een belooning verdiend. Maar, helaas, het lot kent geen rechtvaardigheid en beschikto er anders over. Reeds vroeg verloor Roumégas zijn vrouw, die hem een eenig kind van zes maanden naliet. Indien er ooit een kind door een vader liefderijk en toch verstandig werd opgevoed, dan was het de kleine An toine Roumégas wilde van den knaap niet a^een een eerlijk, maar ook een ontwikkeld man maken. Hijzelf had geen schoolsche op leiding mogen genieten Met zijn zoon zou het beter zijn gesteld. Niets, wat hem als mensch tot sieraad strekken kon, zou den jongeling onthouden worden. Tot hooger eer nog zou hij den naam van Roumégas verheffen. Schoone droom 1 Maar ach, de vader had gerekend buiten het karakter van zijn kind. Op een slechten bodem zijn de beste zaden weggeworpen. Niet dat Antoine van inborst eigenlijk slecht was, maar hij was lui, genotziek en zwak. Met groote moeite haalde hij zijn bac calaureaat. En daarna nam hij zich heilig voor, geen boek meer open te slaan en geen hand meer te roerenWerken Waar toePapa Roumégas was immers rijk en zou niet eeuwig leven 1 Dus, pleizier gemaakt en van het leven zooveel mogelijk "genoten Nu zou dit misschien nog zoo erg niet zijn geweest, indien de jonge man zich be paald had tot de natuurlijke, hoewel dan rain of meer verboden genietingen der jeugd. Maar een ongelukkige hartstocht dreef hem tot de gevaarlijkste en noodlot- tigste aller uitspattingen: het dobbelspel. Van alle lusten en driften is nog inkeer en beterschap te hopen. Maar de geboren spe ler is een reddeloos verloren mensc!;. Op zekeren avond verloor Antoine bij het baccarat een zware r )m. Hij bezat haar niet en wendde zich dus tot zijn vader. De ze betaalde terstond, maar deed den jongen man zweren, dat hij geen kaart meer aan raken zou. Antoine zwoer, en acht dagen later had hij opnieuw gespeeld en verloren. Ten tweeden male bij zijn vader aanklop pen, wiens onkreukbare eerlijkheid hij ken de en die den hartstocht der speelzucht een voudig niet begreep, dit durfde hij niet. Hij borgde dus op de toekomst. En nu be gon voor hem dat koortsig bestaan van den dobbelaar, die nu eens wint, ian weder ver liest, altoos eindigt met zich in bet ver derf te storten. Kort en goed, op dertigjarigen leeftijd stond Antoine te Aix bekend als de grootst mogelijke nulliteit, die er rondliep. Men sprak van hem slechts met een minachtend schouderophalen. Zoo men hem in gezel schap nog duldde ,wae het enkel uit achting voor zijn vader. De arme, oude man leed onuitsprekelijk onder deze beproeving. Hoe wreed waren al de illusies, die hij op dezen zoon gebouwd had, in duigen gevallenEen leeglooper, een scharrelaar, een speler, een lichtmis dat was het dus, wat hij 5het loven ge roepen en met zooveel zorg en liefde opge kweekt had, wat zijn eerlijken naam had moeten erven!... En niets had gebaat: noch vermaningen, noch redeneeringen, noch be dreigingen. Niets maakte indruk op deze slappe, - motzuchlige natuur, die te kwa der ure met een gouden lepel in den mond was op de wereld gekomen. Soms had Rou mégas er o\cr gedacht, tien jongen man •buitenslands te zrnden Maar hij had den éénigen zoon toch zoo lief, hij kon het niet over zijn hart krijgen, zich van hem te scheiden. Geknakt in al zijn hoop en eigenliefde, was de arme Roumégas dan ook in de laat ste jaren met versnelden pas oud geworden. Op zeventigj arigen leeftijd zag hij er uit als een tachtiger. Onder den grooten stroo ien hoed leek zijn gezicht zoo gerimpeld als een overjaarde appel. Zijn dunne haar was als rag zoo fijn en wit. Zijn figuur had zich naar den grond gebogen. Terwijl hij daar zoo in den zonnigen tuin den gieter tilde, te zwaar voor zijn bevende hand, leek hij tusschen de bloemperken en sierplanten wel een oude, kleine, witte pop. Daar kraakte op het kiezelzand van het pad een aarzelend naderende voetstap De oude Roumégas wendde zich om en Antoine stond vóór hem, vaalbleek, met roode oogen en neergetrokken mondhoeken, de haren verward en do kleeren bezoedeld. De groeven in het voorhoofd van den grijsaard werden nog dieper. ,,Zoo, ben je daar eindelijk! Op dit uur! .Schaam je je niet?... Komaan, ga naar bed en tracht ten minste vóór het middag uur weder toonbaar te zijn." En met een gebaar van moedelooze berus ting nam hij den gieter weder op en her vatte het besproeien van zijn geliefde bloemen. Antoine echter bleef staan. ,,Heb je mij niet gehoord?" zeide de heer Roumégas zonder zich om te keeren. „Vader...," begon de jonge man, een stap nader tredend. Nu zette Roumégas den gieter op den grond, verschoof den bril op den neus en vroeg, half wrevelig, half goedig: „Wel, wat is er?" Antoine scheen al zijn moed bijeen te ra pen en antwoordde: „Van nacht... in de club „Heb je verloren! Nat'^r.rlijk weder ver loren!... O, kruis van mijn leven! Je zult mijn dood nog wezen En toch hadt je mij gezworen... Maar wat vraag ik nog naar je beloften en je eeden!... Er valt maar één ding te doen: i .talen, betalen en altoos maar weder betalen, tot den laatsten stui ver!.. Dat eischt de eer van mijn naam!... Dus, hoeveel is het?" Antoine zweeg. „Is het d&t dan niet?" hernam de vader „Nu, wat is bet dan?... Ben je beleedigd? Moet je duelleeren?. A, dio vervloekte speelholen Wat wordt daar al niet uitge haald Dat is dobbelen, drinken, liederlijk heid, krakeelEr ontbreekt nog maar één ding aan en dè,t Eensklaps schoot er een vreeselijke ge dachte den grijsaard door het hoofd en be vend met een afwerende handbeweging, riep hij „Is het düt? Düt is het toch niet...?" Antoine hoog zijn hoofd. „O! Het was dus waar!... Zijn zoon, zijn eigen, eenfge zoon. een dief, oen falsaris!..." De ar re man duizelde. Hij wankelde op zijn bec-nen, alcof hij vallen zou. „Vader 1" riep Antoine dj nnnden uit stekend om hem te steunen. „Raak mij niet aan... raak mij niet aan!" schreeuwde de oude, terwijl hij zich fier op-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 11