WekelUksche Kalender. v Stofgoud. ALLERLEI. Eet gebruik van tabak steeg met het klim men der tijden. Geheimzinnig genot, dat rooken Zonder te begrijpen, dat rooken pleizie- rig kan zijn, begint de kleine jongen er naar te hunkeren. Rooken is zijn ideaal. Yol geluk en zelfbewustzijn rookt hij zijn ;eerste „sigaretje"... o Jeremias! De blijde, trotsche blik wordt somberder en somber der. Nog even poogt een pijnlijk lachje de bleekheid van het gelaat te verdrijven. Maar eensklaps wandelt de jonge held heel stiekem naar een afgelegen hoekje, om daar de gevolgen van zijn zaligheid te ondervin den, Maar, de geleden nederlaag maakt vuriger zijn moed. Een tweede bekomt hem al beter. Eindelijk is zijn maag aan het roo- .ken gewend. Weet ge nu ook, lezer, hoeveel arbeid en moeite het kost, die tabak en sigaren zoo geurig, zoo pittig, zoo smakelijk te maken? Dat wou ik wel eventjes vertellen aan wie het weten willen. Dat er in onze Indische bezittingen groote tabaksplantages zijn, is bekend. Een menig te koelies worden er gedwongen tot hard werken. Erbarmelijk lot. Al parelen er bloeddruppels op hun lichaam, toch gaat do wreede „beschaafde" blanke voort, lien met zweepen en andere zulke streelwerktuigen tot harderen arbeid aan te zetten. Yoor een schijnloontje. Zoo zegt mr. Brand, en, „men noemt geen koe bont", enz. Een tabaksveld zonder die mishandelde koelies dan moet een verrukkelijk ge zicht zijn. Prachtige, groote, langwerpige bladeren van frisch groen, met rose, trech tervormige bloemkronen. Het zaadje der tabaksplant is haast nog .kleiner dan het mosterdzaadje. Omdat de korreltjes bij dadelijke zaaiing door den wind zouden worden opeengehoopt, laat men ze eerst in overdekte broeibakken tot plantjes opgroeien. Uit de broeibakken wor den ze in de plantages overgeplant; op ge- ruimen afstand van elkaar, omdat zoo'n klein plantje zich ontwikkelt tot een struik van een meter omvang. Hoe groot ze ook mogen zijn, teer blijven ze. Zoo is in ons Nederlandsch tabaksdistrict een heel lichte hagelslag al genoeg, om den oogst voor een groot deel te bederven. Als de tabak in bloei staat, worden de zaadbollen er uit gebroken, daar die de ontwikkeling der bladeren be lemmeren. Zijn de groene bladeren eenmaal rijp, dan worden ze te drogen gehangen. In bossen gebonden, verpakt in vaten, kisten on balen, gaan ze de wijde wereld in. Op de Beurs worden ze bij partijen aan de groothandelaars verkocht. Deze zenden hun reizigers naar de fabrikanten. De fabrikant maakt de tabak „klaar". Eerst wordt ze nauwkeurig door hem ge sorteerd. Dan naar de kerverijYoordat de bladeren in de kerfbank worden samenge perst, worden ze „ingevocht", om het bre ken der droge bladeren bij de persing te voorkomen. Daarna worden ze juist zoo fijn of grof gesneden, als het den fabrikant be lieft. Nu wacht de eest, een echt foltertuig. Daarin wordt de tabak rondgeschud en met een gedroogd door het vuur, dat er mid den in is. Met de tabak, waarvan sigaren worden gemaakt, gaat het wat anders. Yoor de fabricatie van een sigaar zijn drie soorten noodig. Ten eerste: stripgoed, d. w. z. do korte, kleine stukjes, die binnen in de sigaar zitten. Aldus genoemd, omdat zij van den steel der tabaksplant worden „afgestript" of afgestroopt. Yervolgens het binnenblad en ten laatste het dekblad, dat den meesten geur aan do sigaar geeft. Eerst neemt een sigarenmaker een handvol strip- goed, maakt er dan een bosje van en rolt dat in het binnenblad. Om dezen bosjes een volmaakten vorm te goven, legt hij ze in een blok en plaatst dat onder de pers. Nu wor den ze gesorteerd en dan in kistjes gepakt. Nog een tijdje logeeren in de droogkamer en klaar zijn ze voor den winkel. Als nu zoo'n sigarenwinkel maar gezellig is, dan is het er druk ook. Anders niet, on danks allerlei mooie platen. De deur moet liefst openstaan. De winkelier moet handig en bovenal opgewekt en spraakzaam zijn. Hij moet zijn merken pakkende namen ge ven: „Onze Schutters", „Breestraatjes", „Njord", „Bonjour", „Lugdunum Bata- vorum", enz. Dat hij waar naar geld behoort te leveren, spreekt natuurlijk vanzelf. Maar, daarvoor is veel ondervinding noodig. Menschen, die zonder degelijke vakkennis een sigarenwin kel opzetten, denkende, dat het de eenvou digste zaak van de wereld is, blijven met hun sigaren „zitten" en moeten ten leste van hun onverkochte tabak een veel te zwa re pijp rooken. Maar, een in alle opzichten degelijke si garenwinkel is een genot. In Leiden hebben wij er gelukkig zeer veel Zondag. Niet geleerdheid noch fortuin maken u groot; maar kracht van overtuiging, ge duld, moed, volharding en zei£beheersching in den strijd des levens. Maandag. De opvoeding van anderen is besloten in de opvoeding van zichzelven. Dingdag. Het zijn de beste klanten niet, die op den kerfstok halen. Woensdag. De vrouw, de echte, ware, heeft in den man het beminnenswaardige lief en kan wanneer ze diens geluk maar bevordert, stil en tevreden voortleven, al ware het ook met ontbering. Donderdag. Wie den huwelijkskrans uit andere han den dan die der liefde aanneemt, on teert hem. Vrl|dag. Als aan de armoede zich ook de ondeugd paart, dan eerst wordt de mensch volkomen ongelukkig naar ziel en lichaam. Zaterdag. Do wellevendheid is de kunst om zichzelf te bedwingen en te hindei-en, zonder iemand te dwingen of te hinderen. Hij is, naar mijn meening, het best op gevoed, die het geluk en den tegenspoed des levens het best kan verdragen; waar uit volgt, dat de ware opvoeding niet zoo zeer in leeren als in oefening bestaat. J. J. Rousseau. Onderwijzer te zijn is niet moeilijk; wees maar niet vervelend ca blijf natuurlijk. Bettina von Arnim. Al schenken wij aan den vleier geen ge loof, de vleier pakt o~s toch in. Wij zijn toch altijd een beetje dankbaar gestemd je gens hem, die zi"h de moeite geeft ons prettig voor te liegen. M. von Ebner Eschenbach. Een vijand van God was nooit een waar vriend van de menschen. E. IJoung. Op school ondervond een onderwijzeres eens, dat het niet altijd geraden is, zich zelf als voorbeeld te nemen. Zij was bezig met een klasse in de spelling te volmaken door woorden met één en twee e's te laten opnoemen. Zoo kreeg men ook wezen en weezen. Met de spelling kwam ook de be te ekenis ter sprake en nu bleek, dat er in de klasse slechts enkelen waren, die wisten, wat een wee6 is, blijkens het opsteken van de vingers. Nadat zij er twee of drie had gevraagd, zeide zij aanmoedigend: „Komt, denkt eens na. Ik ben ook een wees. Kan een van jelui nu niet begrijpen wat dat —ggen wil?" De meesten bleven met een gezicht, waar op hun onwetendheid te lezen was, zitten. Eén jongen echter stak den vinger op en zeide: „Dat - iemand, die wel graag trouwen zou, maar geen man kan krijgen 1" Onmogelijk. Dokter: „U bent over spannen, u moet allen hoofdarbeid nala ten." Patiënt: „Och, dokter, ruineer mij toch niet. Ik ben kapper." De meid (komt op de studeerkamer): „Professor, mevrouw ia juist van de reis teruggekomen." Professor (doorwerkend): „Help me ont houden, Drieka, dat ik baar straks een kus geef." PrositI Professor (op het examen): „Wat is de hoogste straf voor bigamie?" Candidaat: „Twee schoonmoeders, pn> fessor." Orde. Chef (tot bediende): „Leg deze brieven volgens het alphabet en verbrand ze dan; ik heb ze niet meer noodig 1" Patiënt: „Dokter, ik heb niet zooveel baar geld beschikbaar, om u de rekening te betalen. Elan ik het geld niet voor u aan werken Dokter: „Misschien wel; wat is u van uw beroep Patiënt.- Orgeldraaier. Peperman: „Nou heb ik eens iets nut tigs voor je meegebracht, moeder 1 Kun je zwemmen Juffrouw Peperman: „Neen, Peperman; ik zwemmen1" Pepermam: „Nou, daar zit 't 'm precies in. Je kunt niet zwemmen, maar je kunt toch in 't water komen te vallen. Hier heb je een boek voor plotselinge ongevallen. Draag dat bij je en als je ooit op 't punt staat van te verdrinken, sla den pagina 103 op, dan kun je zien, hoe je uit 't water kunt komen." Uit de kazerne. Onderofficier (tot de recruten): „Behalve de zooeven genoemde lokalen is er nog een andere soort, die jul lie als fatsoenlijke lui niet mag bezoeken. Dat zijn de tingeltangels. Want ten eerste is het daar niet fatsoenlijk en in de tweede plaats gaan de officieren er altijd in poli tiek naar toe en jelui mag niet in poli tiek uit." Pen post-scriptvmi. Een groote firma ontving dezer dagen den volgenden brief van een der afnemers, bekend als niet al te snugger: „Zend mij s. v. p. een dozijn potten van dezelfde oranje-marmelade. Ik verkoop ze aan een dame, die zegt, dat rij ze dadelijk moet hebben. "Vergeet niet, ze per omgaande te zenden. Uw dw P. S Bekommer u niet om die mar melade. De dame liep hier juist in en zei, dat ze ze niet noodig had." Antwoord op de Opgave in het vorig Zondagsblad; K arageorgevnisch. VRAAG. Wie staat en ligt te gelijk? [Antwoord in het volgend- Zondagsblad].

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 10