«2. 13306.
Derde Blad.
11 Juli 1903.
Het jonge echtpaar.
„Neen, mevrouw, dat zal niet gebeuren 1"
„Jawel, mijnheer
„Je zult me gehoorzamen 1"
„Dat zullen we zien 1"
„Pas op, zeg ik je!"
„Denk je soms, dat ik bang ben voor je
bedreigingen V'
„Onverdraagzame ytouw 1"
„Belachelijke man 1"
„Goed, laten wij van elkander scheiden,
mevrouw
„Heel goed en liefst zoo spoedig moge
lijk, verzoek ik je I "Wee mij, dat mijn ouders
mij aan zulk een man hebben uitgehuwe
lijkt 11"
„Wee mij, dat ik zoo dom geweest ben,
zulk een vrouw te kiezen 11"
Op het punt zijnde, het boudoir van haar
dochter binnen te treden, had mevrouw
Van Dooien reeds de hand op den knop ge
legd, toen de met groote heftigheid gevoerde
woordenwisseling haar terughield
„Is het mogelijk?" dacht zij ontsteld.
„Jacques en Hélène twisten met elkander?
En zrj zijn pas zes maanden getrouwd 1 Wat
doet me dat een verdriet I"
Zou zij naar binnen gaan, het jonge paar
midden in het twistgesprek verrassen, bei-
den het leelijke van hun gedrag voorhouden
'en een verzoening trachten te verkrijgen?
Neen, als levenswijze, ervaren vrouw wist
zij, dat het zelfs van de zijde der ouders niet
verstandig is zich in geschillen tusschen
echtgenooten te mengen. En zoodra hun
1 boosheid was bedaard, zouden Jacques en
Hélène waarschijnlijk zelf tot de erkenning
van hun ongelijk geraken en elkander om
vergeving vragen. Bovendien was het in
het belang van het jonge paar beter, het
•tooneeltje, waarvan zij toevallig getuige ge
weest was, te ignoreeren.
En daar de kinderen 's avonds van dezen
dag bij hun ouders zouden soupeeren, zou
het gemakkelijk zijn, uit hun l.-uding, hun
uiterlijk en hun gedragingen gevolgtrek-
kingen te maken omtrent hun verhouding.
Mocht het geschil dan nog niet bijgelegd
zijn, dan zou het altoos nog tijd genoeg we
zen, tusschenbeide te komen en alles in het
reine te brengen.
Op de teenen in de voorkamer terugge
keerd, beval mevrouw Van Dooien de oud?,
trouwe dienstbode, die zij haar dochter had
afgestaan, niet tegen mijnheer en mevrouw
te zeggen, dat zij hier geweest was.
Wat de moeder voorzien had, gebeurde.
•Toen de jongelui voor het souper kwamen,
schenen zij vroolijk en opgeruimd als ge
woonlijk en stoeiden zij met elkander, alsof
geen wolkje hun echtelijken hemel had ver
duisterd.
„Gelukkig", dacht de moeder gerustge
steld. „Eind goed, è.1 goedHoe verstan- j
dig, dat ik hum niet heb laten bemerken, j
dat ik getuige van dat hatelijk tooneeltje
geweest ben, dat zij blijkbaar reeds geheel
eu.al vergeten hebben." 1
Den volgenden dag moest mevrouw Van
Dooien onwillekeurig weder aan het voor
gevallene denken. Ongetwijfeld leefden de
jongelui nu weder in de beste verstandhou
ding daarvoor had de avond van gisteren
voldoende bewijzen geleverd. Toch zou het
haar veel waard geweest zijn, als zij geweten
had, hoe haar lieve kinderen thuis met elk
ander omgingen. Het liet haar geen rust,
zij moest er meer van weten.
Op een uur, dat zij wist, dat beiden thuis
waren, begaf zij zich naar hun woning.
Nadat zij zachtjes had aangebeld, zeide
zij tot de oude dienstbode, die opendeed:
„Zeg niet, dat ik er ben, Marie; ik wil
mijn kinderen verrassen."
En zachtjes liep zij door de eetkamer en
het kleine salon tot aan de rookkamer, waar
Jacques en Hélène na het ontbijt zich pleeg
den op te houden.
Luid sprekende stemmen klonken door de
gesloten deur Luisterend bleef mevrouw
Van Dooien staan.
„Je zult me gehoorzamen 1"
„Dat zuUen we zien I"
„Pas op, zeg ik je 1"
„Denk je soms, dat ik bang ben voor je
bedreigingen V'
„Onverdraagzame vrouw 1"
„Belachelijke man I"
„Goed, laten wij van elkander scheiden,
mevrouw
„Heel goed en liefst zoo spoedig mogelijk,
verzoek ik jeWee mij, dat mijn ouders mij
aan zulk een man hebben uitgehuwelijkt!1"
„Wee mij, dat ik zoo dom geweest ben,
zulk een vrouw te kiezen Ml"
Hoe? Alweder?
De arme moeder werd bleek; tranen kwa
men haar in de oogen.
Was het mogelijk? Zij, die gisteravond
nog zoo verliefd schenen, twistten opnieuw
met elkander en geheel op dezelfde wijze.
Het was onbegrijpelijk.
Een oogenblik voelde zij de verleiding de
krakeelenden door haar binnenkomst in de
rede te vallen, hun hun huichelachtig gedrag
van gisteren in het ouderlijk huis voor te
houden. Maar zij bedwong zich en ging
terug, droevig gestemd.
Dus het was toch waar Na een huwelijk
van nauwelijks zes maanden was het zoo ver
met hen gekomen En toch was hun huwe
lijk een huwelijk uit liefde geweest, dat de
beste waarborgen voor hun geluk opleverde.
Hoe gelukkig had het „ja" van Hélène ge
klonken en met welk een vreugde had
Jacques haar omhelsd 1
„De ongelukkigenDe ongelukkigen
zuchtte de arme moeder
Evenals den dag te voren legde zij de
dienstbode het zwijgen op, doch toen zij
reeds aan de straatdeur was, kon z'j de ver
zoeking niet langer wederstand bieden, aan
de oude getrouwe te vragen:
„Mijnheer en mevrouw voeren op het
oogenblik een zeer heftig gesprek; ik wil
hen niet storen
„Ach, mevrouw," luidde het antwoord,
„zij zouden zich in hun twist door niemand
meer laten storen. Mijnheer en mevrouw
kunnen elkander niet meer uitstaan. Het
is ongelukkig!"
„Heb je er ook iets van bemerkt, Marie?"
„Of ik het bemerkt heb? Maar, mevrouw,
men zou doof moeten zijn, om er niets van
te bemerken, 's Avonds en 's morgens gaat
aUes een rustig gangetje; dan zijn ze als een
paar verliefde tortelduiven, maar na het
ontbijt begint het spektakel met schelden en
schreeuwen en dan praten ze van scheiden...
en pats! dan volgt een oorveeg."
„Niet mogelijk!"
„Ja, mevrouw, een oorveeg. Ik heb het
met mijn eigen oogen gezien. En mijnheer
krijgt hem altijd."
„Dat kan ik niet gelooven."
„Heusch, mevrouw, alle dagen krijgt
mijnheer een oorveeg."
„En wat doet hij dan?"
„Niets. Hij zegt alleen maar- „Sapper
loot, dat is een beetje te sterken wrijft
zich dan de wang."
„En is dat alles?"
„Ja. Maar één ding moet men toegeven:
hij heeft geduld."
Ontsteld zonk mevrouw op een stoel.
Haar eigen kind, haar Hélène, zou in
staat zijn, zich zóó ver te vergeten? Dat
kon zij niet begrijpen
„Zou mevrouw niet liever eens naar bin
nen gaan en met hen praten?"
„Neen, Marie, neen! Zooals de zaken na
staan, is er niets aan te doen en alles, wat
ik zou zeggen, zou hen misschien nog meer
opwinden. Ik zie het welhet is onvermij
delijk, dat zij van elkander gaan."
Wanhopig snelde mevrouw naar buis,
om haar echtgenoot alles te vertellen.
„O, hemel," zuchtte de grijze vader, „wat
een harde slag voor ons, die geen ander ver
langen, geen hooger levensdoel hadden dan
het geluk van oDze eenige» dochter. En te
weten, dat zij zoo ongelukkig getrouwd is!"
„Ik zou het nog een troost vinden, als zij
alleen maar ongelukkig wasals ik ten
minste zou kunnen zeggen-. „Zij is in slech
te handen gevallen, haar man is harer on
waardig." Maar dat is, helaas, niet het ge
val. Het ongelijk schijnt eer aan haar dan
aan zijn kant te zijn."
„Wat, zou onze dochter de schuldige
zijn?"
„Helaas, ja, want zij is het, die de oor
vegen uitdeelt."
„O!"
„En ik moet bekennen, dat Jacques nog
betrekkelijk van veel geduld blijk gegeven
heeft, omdat hij haar de oorvegen niet heeft
teruggegeven."
„Dat is waar.''
„En dat Hélène het niet waagt, haar
troost bij ons te zoeken .bewijst, dat zij zich
schuldig voelt."
„Natuurlijk. Als zij een zuiver geweten
had, zou het haar eerste werk zijn ons alles
te zeggen, al was het maar alleen, om haar
hart lucht te gevc-n."
„Zeker. Maar wat kunnen wij doen?"
„Niets dan afwachten, vrouw, af
wachten."