LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAC 13 JUNI. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. TJitsro^caLing-. No. 13282 Arnio 1903. In een tweede artikel herhaalt De Neder lander, dat als men het HoogcrOnder- wijs-ontwerp beschouwt zooals zij liet in haar eerste artikel deed, tegen de aanne ming er van geen bezwaar bestaat, al had een andere oplossing dor quaesfcie haar doel matiger toegeschenen. Maar met het standpunt van De Stan daard kan het blad zich in het geheel niet voreenigen. Dat standpunt is, dat de bijzon dere hoogeschool tot do rijksuniversiteiten in dezelfde verhouding staat, als do bijzon dere lagere tot de neutrale openbare lagere school. Indien dit waar is, dan gaan wij een nieuw tijdperk tegemoet, en mogen wij niet rusten voordat, met behulp van do Rijkskas en gelijke verdeeling van do pu- blioko penningen, voor alle richtingen com plete hoogeseholen zijn gesticht. De Minis ter heeft zich echter op oen ander standpunt geplaatst. Hij schijnt intusschon in begin sel subsidieering te willen, maar daarom nog niet al de consequenties to aanvaarden, die van een gelijkstelling van het lager mot het hooger onderwijs liet gevolg zouden zijn. Na het door den Minister gedane beroep op liet door hem onjuist geciteerde art. 192 der Grondwet welk laatste reeds elders was opgemerkt bestreden te hebben, zegt De Nederlander: „Toen do bijzondere lagere school uitkee- ring uit 's Rijks kas vroeg, geschiedde dit flau ook niet op grond, dat de Grondwet ruik een school verwacht of verlangt, maar op grond, dat door de eigenaardige inrich ting van de openbare lagere school, niet vol daan word aan het grondwettij voorschrift, dat ,,dc inrichting van het openbaar onder wijs met eerbiediging van ieders godsdiens tige begrippen moet worden geregeld." Eerst als bewezen is, dat dit eveneens het geval is mot het hooger onderwijs, kan er sprake zijn van subsidieering uit de Rijks kas; maar ook dan, niet omdat de Grondwet bijzonder hooger onderwijs wil, maar omdat «onder bijzonder hooger onderwijs niet kan voldaan worden aan den oisoh: eerbiediging Van ieders godsdienstige begrippen." Daarna betoogt hot blad, dat bij het lager, middelbaar en gymnasiaal onderwijs de leerling, bij het hooger ondorwijs het onder wijs, het voorwerp van onderzoek, op den voorgrond staat. Tntusschen willen wij niet tegenspreken, dat de voorstelling alsof de „universiteit" uilsluitend een „fabriek der wetenschap" zon zijn, en wij met de studenten als het ware niet hadden te rekenen, eenzijdig zou rijn. De hoogleorarcn hebben tot roeping niet alleen d- otcnschap als zoodanig te be oefenen j vooruit te brengen, maar ook den studeerenden de methode van beoefo ning der wetonshap te leeren, en hen voor lo bereiden voor de betrekkingen of beroe pen, waarmee zij later in aanraking zullen komen. Ook daarbij staat de volkomen vrij heid der studenten om eigen wegen te zoe ken en in te slaan op don voorgrond. Eindelijk, ook dit mag bij deze quaeetio niet over het hoofd worden gezien, trachten, tegenwoordig ton minste, sommige profes soren hun eigen stelsels en theorieën bun studenten min of meer op to dringen, iets, idat ons voorkomt geheel buiten hun roeping te liggen." De Nederlander, opmerkende in oen derde artikel, dat hot openbaar onderwijs, volgens het voorschrift der Grondwet, moot worden geregeld door de wot met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, zegt, dat de zaak bij het hooger onderwijs geheel anders etaat dan bij het lager, middelbaar en gym nasiaal ondorwijs. Bij het hooger onderwijs is aan het beginsel van „regeling met eer biediging van ieders godsdienstige begrip pen" voldaan, niet door den hooglcerarcn een band aan te leggen, maar door h"un vol ledige leervrijheid toe tc kennen. Als instelling zijn onze Rijksuniver siteiten toegankelijk voor ieder, vrij, onbe vooroordeeld. Dat heeft o.a. Q. N. in zijn artikelen in het Handelsblad terecht be weerd. Ten onrechte stolt De Standaard het voor, alsof Q. N. had gezegd, dat „de weten schap" onbevooroordeeld zou zijn, dat dc Staat die onbevooroordeelde wetc schap zou dooeeren en alle andere als „sektarisch" in den ban doen. De Nederlander leeet in het geen Q. N. schreef, iets geheeJ anders, nl., dat elk wetenschappelijk onderzoek uit zijn aard onbevooroordeeld behoort te zijn, weshalve men den onderzooker niet binden mag aan vooraf vastgestelde beginselen of aan te verwachten uitkomsten, en dat een onderzoek, dat wel zulke banden aanlegt, sektarisch is. Men kan zeer goed toegeven, dat alle we tenschappelijke onderzoekers bevooroordeeld zijn, en toch ontkennen, dat do instelling, waaraan zij zijn verbondon, eemig vooroor deel wil, steunt of in de hand werkt. Juist, omdat ieder zijn leer vrijelijk mag verkondi- gon, kan van een door den Staat geijkt dog ma of opvatting nooit sprake zijn; dit is wel mogelijk bij instellingen, die haar do- oenten verwijderen, zoodra deze tot eenige slotsom komen, welke de instelling reeds vooraf, om welke reden dan ook, niet toe laatbaar verklaard heeft. Wij aanvaarden dan ook niet de bewe ring van De Standaard, dat het hier geldt „het pleit tusschen de absolute autoriteit van een met elk stadium wisselende opinie, on de absolute autoriteit van het Woord, dat zich reeds twintig eeuwen maintineordo." Men kent aan onze universiteiten aan geen enkele opinie absolute autoriteit toe; dc opi nies wisselen wol zeer, maar dit is ook het goval mot de opinies van hen, die de absolute autoriteit van het Woord erkennen. Wan neer een hoogleeraar het Woord Gods, don Bijbel, of welk ander gezag ook als voor hem afdoend wil inroepen, dan staat hem dit ook aan onze universiteiten volkomen vrij. De Nederlander ontkent daarmede niet, dat menig man der wetenschap zulk een be roep op gezag als onwetenschappelijk ver oordeelt, cn beweert ook niet, dat allo hoog leeraren, individueel genomen, onbevoor oordeeld zijn, of dat dc opvolgende regee ringen zich genoeg beijverd hebben mannen van uiteenloopendo richting tot hooglcera rcn te benoemen. Dit alles is echter slechts wetstoepassing. Zoodra de wetgever erkent, dat, om aan den grondwettelijkcn cisch te voldoen, de Staat bijzondere universiteiten uit zijn kas moet steunen, geeft hij toe, dat cle openbare hoogeseholen uit haar aard een bepaalde en wol ongeloovige richting vertegenwoordigen. Is dit toegegeven, dan zouden Christenen die universiteiten niet meer kunnen bezoe ken. Maar waar dan heen, als dc bijzondere niet aanwezig, of onvoldoende zijn of zich ten doel stollen dc propaganda van begin selen, die mon als Christen veroordeelt! Do oponbare universiteiten zijn on moe ten blijven de kampplaats, waar ol'- weten schappelijk man toegang heeft; de Christe nen mogen zich niet, als minderwaardig, daaruit laten verdrijven, om zich tc laten dringen in een hoek, waar zij mei, niemand anders dan met gcloofsgenooten kunnen spreken; zij moeten ook te midden van „an dersdenkenden" hun vaandel hoog houden en het juiste verband weten te leggen tus schen geloof en weten ehap. De studenten moeten zeiven „fabrikanten der weten schap" worden en daarom niet worden af gericht. Do invloed van den hoogleeraar op den student is gemeenlijk minder groot dan men zioh dien voorstelt, en de schokken, die ons Christelijk geloof te verduren heeft ge had en nog heeft, vinden geenszins, gelijk onlangs nog het blad De Drie Provinciën beweerde, hun oorsprong in het academisch onderwijs. Marx bijv., waarop dat blad zich beroept, was oooit aan een academie, veel minder hoogleeraar. Dat de revolutiodcnk- beolden aan do univorsiteiten zijn uitge broeid, is slechts ten deele waar. Voltaire en Rousseau waren geen hoogleeraren cu hebben hun theorieën niet aan de academie geleerd. Voltaire was opgevoed door dc Jezuïeten. Anderzijds hadden evenmin Cal- vijn en Luthor hun systemen ontleend aan da lessen hunner hoogleeraren, en de man nen, dio hier te lande het meest ter bevor dering van de moderne theologie hebben ge daan, ontleenden voor een groot deel bun wetenschap niet aan binnen-, maar aan bui- tenlandsche geleerden, cn worden vaak be streden door dc hoogleeraren, wier colleges zij haddon bezocht. Hetzelfde geldt van dc sociaal-democratische leiders. He* is onjuist, dat nieuwe theorieën aan do jongelieden worden „ingeprent" en daar door worden verbreid. Wei rijn rij, die aan de hoogeseholen hun opleiding hebben ge had, de beste leiders op geestelijk gebied; niet echter, omdat rij hun wijsheid juist aan de hoogeschool hebben opgedaan. Dwalon kunnen die leiders lichtelijk, maar juist daarom moet aan de academie zelve de ge legenheid tot bestrijding van die dwalingen openstaan; de beste tegenweer tegen dwalin gen komt van daar, waar mon rustig en kalm atudeercji kan. Verweer, afkomstig van porsonen, die geheel vrij in hun oordeel zijn, beteekent veel meer, heeft ook meer in vloed naar builen, dan wanneer het gele verd wordt door porsonen, die er expresse- lijk voor aangesteld wordfen. Wij zijn daarom volstrekt niet overtuigd, dat, door de openbare universiteiten stel selmatig on officieel tot een soort atheïsti sche scholon te verlagen, om dan daarnaast particuliere christelijke hoogeseholen op te richten, de ohristelijke ontwikkeling van ons volk zal worden bevorderd, De oud-hoogleeraar dr. P. van Geer heeft in een bij den uitjevor A. W. Sijthoff, te Leiden, verschenen brochure cenige be schouwingen gewijd aan ons hoogor on der wijs naar aanleiding van het Lngo- diondo wetsontwerp. Zijn opmerkingen gel den deels de bestaande wet, deele hot wets ontwerp. Naar schrijvers meening heeft do bestaan de wet tegenover do vroeger vigeeronde ko ninklijke besluiten, die kracht van wet had den, aan de werkelijke vrijheid gevoelig af breuk gedaan, en de voorgestelde wetswijzi ging voert niet tot het vroeger spoor terug, maar haalt do banden zco mogelijk nog vas ter toe. Vroeger werd men benoemd tot hoogleer aar in een faculteit on bleef het aan de fa- oulteit overgelaten het onderwijs zoodanig te regelen, dat de meest veelzijdige ontwik- koling kon worden verkregen. Thans daar entegen wordt do hoogleeraar benoemd voor bepaalde scherp omschreven vakkon, waar door verschillende regelingen, dio in het be lang van hot ondorwijs zouden zijn, door do wot niet toegelaten worden. Ook op do vrij heid van hot ontvangen van hooger onderwijs is door de wet gevoelig inbreuk gemaakt. Do examens rijn in do wet cn do daarbij gevoegde verorde ningen lo veel in bijzonderheden geregeld. Do autonomie der univorsiteiten, onder do vroegere bedeeling niet groot, is door de te genwoordig geldende wet goheol geknakt. Wat het gymnasium betreft, zou schrij ver het betreuren, indien voor den toekom- stigen geneeskundige of natuurkundige de gymnasiale opleiding word afgesloten en hij onverbiddelijk tot den weg over de hoogore burgerschool werd verwezen. Schr. wil hot gymnasium zien blijven de voorbereidende school voor allen, die hooger onderwijs won- schen deelachtig to worden. Wat do regeling van het oindexamon betreft, kan hij zich in hoofdzaak met de voorstellen en do daarbij gegeven toelichting voreenigen. In de voorstellen betreffende de bijzonde re universiteiten ziet schr. als strekking slechts de verheffing dor zich noemende vrije universiteit te Amsterdam. Deze zal wel nooit meer dan drie faculteiten hebben: de theologische, do literarische en de juridische Elke faculteit kan volgons het ontwerp met 3 hoogleorarcn volstaan, maar een hoogleer aar in de eene faculteit kan tevens hoogleer aar in een ander zijn. De heede Senaat kan dus uit minder dan 9 hoog leeraren bestaan. De hoogleeraron der theologische faculteit zijn daarbij aan enkele contróle onderwor pen. En zulk een senaat zal doctorale gra den kunnen vorleenen, zelfs honoris causa. Uit hot oogpunt van staatsbelang is naast do 4 bestaande universiteiten, de oprichting van een of meer bijzondere noodig noch wen- schelijk. De vier bestaande openbare univor siteiten zijn reeds te veel, vooral vanwege de leerkrachten. Op godsdienst of politieke richting wordt bij de benoeming niet gelet; wolko reden zou er dan zijn om het aantal instellingen van hooger onderwijs te ver- grooten mot bijzondere instellingen van zeer beperkten omvang? Hot is voornamelijk te doen om do theologische faculteit, om het ver schil in kerkgenootschap. Hiervoor moet de wet in naam der vrijheid worden herzien I Het gevolg zal zijn, dat men in het vervolg zal gaan letten op de universiteit, waar dc doctorale graad behaald is, dat die oen ken merk, zoo niet een brandmerk zal worden. Wat de instelling van bijzondere leerstoe len aan de openbare universiteiten betreft, is schrijver van oordeel, dat do rechten van deze bijzondere hooglcoraren ver hun ver plichten overtreffen, vooral bij de theologi sche hoogleeraren. De aanstelling van buitengewone hoogleer- aren, die vroeger ook bestonden en later weer afgeschaft werden, juicht hij niet toe; hij vreest er van, dat, ovenals vroeger, deze hoogleeraren lager zullen bezoldigd worden dan de andoro en dat de aanstelling slechts tot ongepaste zuinigheid zal leiden. Na als overbodig en schadelijk afgekeurd te hebben, dat oen afzondorlijke staatscom missie zal worden ingesteld, dio examens zal afnemen, welke gelijke bevoegdheid ge ven als de door do rijksuniversiteiten ver leende doctorale graden, bespreekt schr. de doctorale graden. Hij wenscht teruggeko men te zien op don maatregel om aan ju risten den doctoralen graaa to vorleenen al leen op stellingen. Een einde wil hij ge maakt zien aan het misbruik van het straf feloos voeren van den doctorstitel, onver schillig waar en langs welken wog vork re gen. En aan het doctoraat, in ©lk geval aan het dotoraat honoris causa, wenscht hij el ke bevoegdheid te ontnomen. Ten slotte wijdt sohr. ongele besohouwin- gen aan de vooretellen omtrent de Polytech nische School, waarbij hij o. a. betwijfelt of een doctoraat in de technische wetenschap pen wel noodig is. Het Socicuil Weekblad juioht warm tee hot voorstel om de Polyteohnisohe school uit haar „middelbaren" toestand te verlossen, maar Laat daarbij tor zijde do vraag of onderscheid tusschen do begrippen „universiteit" en „hoogeschool" wel wen- schelijk en wetenschappelijk is. Het juicht ovoneens toe de instelling dor „buitenge wone hoogleeraren." Dat de Regeering aan de bijzondere uni versiteiten dezelfde rechten wil vorleenen als aan de rijks-universiteiten, mits ze aan zokore waarborgen voldoen, tegen deze ge lijkstelling verzot zich naar de inoening van het blad hot staatsbelang niet, mits de waar borgen voldoende zijn. Het deelt niet do grief, ontleend aan het sektarisch karakter van de bijzondoro universiteiten. Vooreerst neemt de wijsgeerigo studio aan do acade mies een veel minder grooto plaats in, dan men bij dio grief veronderstolt. En dat door antirevolufcionnaire en katholieke weten schappelijke mannen buiten die wijsbegeerte geen rekening wordt gehouden met do uit komsten dor wetenschap, is nooit bowcord. Er zijn wol leerstukkon, waarbij hot ver schil In godsdienstig standpunt tusschen „kerkelijko" en „liberale" hooglcoraren rich zal doen gevoelen, maar bij dio onder werpen bestaan dan ook twee stroorain- gon in do wetenschap en do eeno hooft even veel recht op een leerstoel als do andore. Laat ons de toestanden nemen zooals zij zijn. Het groa der studenten vordiopt zich in die vraagstukken niet, het kent er mis schien de buitenkanten van, golijk do hoog leeraar hun alleen don buitenkant er van vortoont. Of dit een fout is van ons gohcelo hooger ondorwijs, onderzoeken we niet; do toestand bestaat .Wie de bezwaren oppert van „kerkelijk dogmatisch" onderwijs, maakt twee fouten. Hij meent, dat het te genwoordig onderwijs overloopt van libe rale dogmatiek en dat hot komende bij zon der onderwijs zich voornamelijk zal wijden aan korkelijke dogma's. Noch het een noch hot ander is hot geval. Gelijk naar onze meaning het tegenwoordig hooger ondorwijs zelden of nooit den jongeling, die als over tuigd katholiek of anti-revolutionnair do rijksuniversiteit betrad, tot een liboraal heeft gemaakt, zal het bijzonder onderwijs niet meer of soherper katholieken cn anti- revolutionnairen kweeken. Hetzelfde zal ge doceerd worden als thans, maar mot iets anders als stilzwijgond onder steld op den bodem. Het is er mco als met het feit, dat de aarde draait, terwijl ieder doet alsof zij stil staat. Do liberaal zal zijn vak leoron gelijk de orthodoxe, al leen met een vorschillond uitgangspunt- Wie de collegezaal binnentreedt tal het verschil evenmin merken als men sinds Golilcl merkt, dat de aarde draait. En nu het bezwaar van de ;n. ilteiding der kerkelijko studenton van do andere^ het vervreemden van zonen van hetzelfde volk. Wie geen vrecmdoling is in de acado- miewercld, weet, dat thans in dcu regel de vermenging van de werkolijk „orthodoxen" met de andere acadomieburgcrs slechts zeer sporadisch plaats heeft; in ieder geval niet in zóó groote mate, dat de nieuwe toestan den, die het bijzonder onderwijs hier bren gen, zoo geheel andere zullen zijn. Uit bovenstaande beschouwingen blijkt, dat. al moot men naar ouzo meen ing hieruit besluïen, dat bijzondere universiteiten niet noodig zijn, er stellig geen roden is zo to weren, indien een belangrijk deel van hot volk ze wenscht. Over de afsohaffing der Staats lot e r ij zegt De Maasbode,' Het sedert lang aangekondigde wetsont werp tot afsohaffing van do Staatsloterij is verschenen. Hot maakt, als wetgevend pro duct, een gunstigen indruk. Geleidelijk en beleidvol, zonder blinde beginsolruitorij, maar met een open oog voor do gevolgen on mot een kloeko hand om dio te onder vangen, gaat do Regeering hierbij te werk., Wo weten, dat in do kringen der It.-K. staatspartij niet zonder uitzondering mot hot denkbeeld dor afschaffing van de Staats loterij wordt ingestemd. We weten echter ook, dat dio opvatting niet algemeen is. 't Is een zuiver vrije qune6tic, en de gevoe lens rijn op dit punt verdeeld. 't Vóór en tegen van het beginsel dier af schaffing herhalen, is noodoloos werk. Bei de inzichten zijn reeds meermalen bepleit. En eon Katholiek principe is er niet mee gemoeid. Onzea inziens geeft, het grond-argument voor do afschaffing den doorslag: dat de Staat nóch officieelo sanctie mag geven aan, nöoh voordeel trekken mag uit do speelzuoht des volks. Roden waarom wo dit wetsontwerp mot ingenomenheid begroeten, en vertrouwen, dat heb een flinke meerder heid in de Kamer vinden moge. Het trof do Arnhemse he Courant, dat in de toeliohting tot het wetsontwerp tot af schaffing dor Staatsloterij door den minis ter van financiën dc eigenaardige, vaak overdrovon en bombastische spreektrant? van den oud-hoofd dacteur van De Stan daard wordt ovorgunoracn. Van het uiterst tamme wotjo, dat de Staatsloterij doemt tot 1922 langzaam weg te sterven, wordt volgens de toeliohting uitvoering gegeven aan het in 1901 aangekondigd voornemen, ,,oru be dacht to zijn op nadere voorzieningen, waar door de uitspattingon van dezen hartstocht (de speelzuoht) op meer afdoende wijze kon den worden beteugeld." „Zou de minister Harte niet beseffen, hoe onbeschrijflijk belachelijk zulk een hoogdra vende bombast klinkt tot toelichting van een zoo onnoozol wetje, dat letterlijk niets meer doet dan do rustpoozo tusschen twee lotorijon één of een paar weken te verlen gen, ten einde de geheele afschaffing over 19 jaren geleidelijk voor te bereiden? TTet is te hopen, dat de Minister in zijn Memo rie van Antwoord eens iets nauwkeuriger opgeeft, welke uitspattingen van den harts tocht hij zich nu wel voorstelt met dit wetje op meer afdoende wijze (moor dan wat?) te beteugelen. Over hot al of niet voortbestaan van do Staatsloterij maakt do Arnhemse/. Courant zich niet warm. Zij acht haar uit een moreel oogpunt moeilijk verdedigbaar, al zijn do millioencn, die de Staat uit clen drankao- cijns trekt, zedelijk nog sterker te veroor- dcolen. Maar kwaad doet de Staatsloterij weinig en den Staat brengt zij een niet to versmaden bate aan. „Maar de geleidelijke afschaffing voor (o stellen als een moreelo noodzakelijkheid om ,,do uitspattingen van do speelzucht te be teugelen" on tegelijkertijd onaandoenlijk to blijven en, ondanks herhaalde toezegging om in dit euvel te voorzien, maar altijd onge straft te laten do werkelijke „uitspattingen van de speelzucht", zich openbarende in het 10) En waar zijn zU, do eclitelingon zeiven Still storen wy hen niet, zooals zy daar nog in hun kamor staan, met de blikken naar omhoog gericht, en met die blikken biddende on dankende te geiyk. Dankende, dat God ben zóó lang voor elkander en voor hun dierbaar kroost heeft gespaard, on biddende, vurig biddende om uitkomst ln den nood. Do vrouw, hoewel de zwakkere genoemd, legt in menigo omstandigheid des levens soms meer geestkracht en moed aan den dag dan do man. Zoo was het ook hier het geval. Yan DUk had, na het ontwaken, by de eerste omhelzing zijner dierbare gade, bittere tranen gestort. Zyn benarde positie vertoonde zich Juist op dezen gewichtigen morgen in al haar omvang voor zijn geest, en de vrees voor een mogelijke schande en de gedachte, dat die het meest op zijn kinderen zou drukken, Bloogen hem geheel ter neer. Maar daar stond zijn vrouw tegenover hem, wel evenals hij traan op traan stortende, maar tegelijkertijd als een vertroostende engel hem weer hoop en vertrouwen inboezemende. „Laat ons niet vertwijfelen, dierbare Willoml" ■prak zi), hem kussende, „God heeft ons tot nu toe steeds zichtbaar bjjgostaan; HU zal ook verder helpen. Het hoofd dus omhoog en met moed on vertrouwen dezen plechtigen dag te gomoet getreden. We hebben elkander immers nog even lief als vóór vyf en twintig Jaren, en, hoe donkor de toekomst ook moge •chUnen, bezitten wy niet nog een rUken schat in ons dierbaar kroost? Om hunnentwil du3 laat ons heden vroolUk en opgeruimd zün. Wy winnen er niets bU, wanneer wy den moed laten zakkenhet geluk is ook de wereld niet uit; wie weet, hoe nabU het voor ons is." cDo Hemel geve het, lieve Anna l" liet hy op haar woorden volgen; en nu gy zoo bemoedigend spreekt, zoo vol hoop en ver trouwen, wil ook ik myn best doen voor heden, op dezen voor ons zóó gewichtigen dag, alle zorgen van my af te schudden en, feestoiyk gestemd, aan uw zyde de geluk- wenachen onzer kinderen gaan ontvangen. Goloof my, ik wil gaarne moedig zyn en biyven; maar zie ik dien goeden Frits aan en ik denk aan de zware zorgen, die hy met ons deelt, dan breekt myn vaderhart, en ont moet lk Honri's vrooiyken blik, dan is het my, alsof ik nu reeds zyn verwyt hoor: Waarom hebt gy my laten studeeron?" „0, dat verwyt zal hy u nimmer doenl" riep mevrouw Yan Dyk. „Integendeel, hy zal er u by alles dankbaar voor blyven, dat ge nog zooveel hebt opgeofferd, om hom die opleiding te doen geven. En wat Frits betreft, de goede God zal hem nog eenmaal al de beproevingen vergoeden. En nu, Willem lief I hier heb je myn arm. Kom, laat ik hem nog eens in don uwe leggen als op den morgen van ons trouwen, toen we ons zoo Innig gelukkig in olkaars bezit govoelden. Herinnert go u dat oogenblik nog? Welnu, laten wy het dan beseffen, dat wy dit, by al ons lyden, op onze zilveren bruiloft nog eens mogen genieten". Van Dyk zeide niets op deze woorden; maar een kus van dankbaarheid op het ge laat zyner gade drukkende, nam hy haar arm dicht in den zyne, en zóó wandelden zy to zamon naar do huiskamer, naar hun kinderen. Wy laten ouders en kinderen hun hart voor elkander uitstorten in zegenwenachon en zegenbeden on treden een weinig later binnen te geiyk met oom Willems, die, voor den geheelen dag en dus ook reeds op het onlbyt genoodigd, zorgde op zyn tyd te zyn. Het ia licht te begrypon, dat oom, by zyn bekend-"» weekhartigheid, niot in staat was veel woorden voor zyn gelukwenschen noch by het aanbieden van zyn geschenkeon sioriyke pendule, te bezigen; daarentegen gaf hy zyn gevoel lucht door traan op traan wog te pinken, iets, dat hy gedurende het ontbyt nu en dan herhaalde, terwyi hy zich nochtans alles wel Het smaken. Hoe verstandig hy anders ook was en hoe beangst, geiyk wy reeds weten, voor zyn gezondheid, kende Willems evenwel in dit opzicht zyn maat niet, en of men, zooals ook nu zyn zorgvuldige nicht deed, hem op nog zoo kiesche wyze daaraan trachtte te herin neren, hU wilde het niet merken en ging bedaard zyn gangetje. Maar de straf bleef niet altyd uit, en zoo gebeurde het dan ook na menig feestje, waarop hy zUn inwendlgen menscli buitengewoon te goed had gedaan, dat hy den volgendon dag zich allesbehalve normaal gevoelde, al wilde hy dit ook voor niemand weten. Hoe het ook zy, wij gunnen hom den ganschen dag een goeden eetlust en zouden om zynentwil meer dan verheugd zUn, wan neer voor hem van dit feest geen andere naweeën volgden dan de reeds genoemde. Na het ontbyt duurde het niet lang, of de eigenaardige drukte van den dag begon. Geschenk op geschenk, het een al fraaier dan het ander, werd gebracht. Het regende, om zoo te zeggen, kaartjes, en niet alleen kaartjes met sieriyke gelithographeorde letters op glacé of gesatineerd papier, maar ook vele met eenvoudig geschreven namen op gewoon karton, en verried dit onderscheid nu ook al de patricische of plebejische positie van den afzender, het doel was hetzelfde, nameiyk: een bewys te gevon van sympathie. Van Dyk was een gezocht man by zyn meerderen en goiykon, hy was een bemind man by de mindere klasse, waar hy nu eens de stille weldoener, dan weer de goode raads man was, hetzU als particulier, hetzy als medebestuurder van de een of andere lief dadige instelling, waaraan, het zy tot oer van onzen tyd gezegd, binnen de gemeente Klip- dam evenmin gebrek was als in eenigo andere plaats van ons vaderland. Ook de receptie werd druk bezocht en kreeg als ware het een officieel karakter door de vele corporatiên, die er zich deden vertogon- woordigen, zooals o. a. de kamer van koop handel, de vereenlglng „Nyverheid", de kies- vereeniglng „Vooruitgang", de kerkeraad en de plaatseiyke schoolcommissie, by al welke Van DUk in het bestuur zat, met uitzondering van de kiesvereeniging, waarvan hy slechts lid 'was. De deputatie van deze laatste vlocht Intua- schen by haar gelukwensch nog een tweeden wensch van geheel anderen aard in. Van Dyk was nameiyk, eenige dagen geleden, door haar candidaat gestold voor de vacature in den gemoenteraad, tegenover den heer Blok, een gewezen, ryk geworden aannemer, die door een andoro party was gekozen, en nu hoopte men vurig, in het beiaDg der gemeente, dat de vacante zetel in den Kaad door een man als Van Dyk zou ingenomen worden. Van Dyk zou ln do gegeven omstandig heden gaarne voor de candidatuur bedankt hebben; doch na ryp beraad geloofde hy, alwoder mot het oog op zyn crediet, dat het betor voor hem was haar aan te nemen. De drenkeling houdt zich aan een stroohala vast, en zoo dacht ook bUhoe hoogor op, de9 to meer vertrouwen. Onder de aanwezigen op de receptie merken wy ook dokter Hart, beneven» de douairière Van Rhyn op. De eerste wa» by *l)n kornet zichtbaar aangedaan en hy had daartoo, zoo- als hy voorgaf, zyn goedo redenen. „Want", sprak bU op zUn gewone, onge kunstelde manier, terwUJ hU do foestvieronden beurtelings met warmte de handen drukte, „niet alleen, dat ik my beroemen mag, sinda vyf en twintig jaren als arts en vriend uw huls te bezoeken, maar wanneer ik u daar nu zóó gelukkig door uw vyf llove kinderen omringd zie, dio ik allen heb zien geboren worden, dan doet dit myn oud doktershart meer dan goed, en dank lk den Hemel, dat ook ik nog dezen dag heb mogen beleven. Ik wist u dan ook waariyk geen geschikter souvenir aan to bieden dan dit zeer eenvoudige schllderyije." En hier haalde hy van ondsr zUn wyde zwarte jas een in een sieriyke lyst gevatte photo graphic te voorschyn, welke de vyf jong» Van Dyk» in een welgeslaagde groep voor stelde. (Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 5