LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAC 13 JUNI. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
TJitsro^caLing-.
No. 13282
Arnio 1903.
In een tweede artikel herhaalt De Neder
lander, dat als men het HoogcrOnder-
wijs-ontwerp beschouwt zooals zij liet in
haar eerste artikel deed, tegen de aanne
ming er van geen bezwaar bestaat, al had
een andere oplossing dor quaesfcie haar doel
matiger toegeschenen.
Maar met het standpunt van De Stan
daard kan het blad zich in het geheel niet
voreenigen. Dat standpunt is, dat de bijzon
dere hoogeschool tot do rijksuniversiteiten
in dezelfde verhouding staat, als do bijzon
dere lagere tot de neutrale openbare lagere
school. Indien dit waar is, dan gaan wij
een nieuw tijdperk tegemoet, en mogen wij
niet rusten voordat, met behulp van do
Rijkskas en gelijke verdeeling van do pu-
blioko penningen, voor alle richtingen com
plete hoogeseholen zijn gesticht. De Minis
ter heeft zich echter op oen ander standpunt
geplaatst. Hij schijnt intusschon in begin
sel subsidieering te willen, maar daarom
nog niet al de consequenties to aanvaarden,
die van een gelijkstelling van het lager mot
het hooger onderwijs liet gevolg zouden zijn.
Na het door den Minister gedane beroep
op liet door hem onjuist geciteerde art. 192
der Grondwet welk laatste reeds elders
was opgemerkt bestreden te hebben, zegt
De Nederlander:
„Toen do bijzondere lagere school uitkee-
ring uit 's Rijks kas vroeg, geschiedde dit
flau ook niet op grond, dat de Grondwet
ruik een school verwacht of verlangt, maar
op grond, dat door de eigenaardige inrich
ting van de openbare lagere school, niet vol
daan word aan het grondwettij voorschrift,
dat ,,dc inrichting van het openbaar onder
wijs met eerbiediging van ieders godsdiens
tige begrippen moet worden geregeld."
Eerst als bewezen is, dat dit eveneens het
geval is mot het hooger onderwijs, kan er
sprake zijn van subsidieering uit de Rijks
kas; maar ook dan, niet omdat de Grondwet
bijzonder hooger onderwijs wil, maar omdat
«onder bijzonder hooger onderwijs niet kan
voldaan worden aan den oisoh: eerbiediging
Van ieders godsdienstige begrippen."
Daarna betoogt hot blad, dat bij het lager,
middelbaar en gymnasiaal onderwijs de
leerling, bij het hooger ondorwijs het onder
wijs, het voorwerp van onderzoek, op den
voorgrond staat.
Tntusschen willen wij niet tegenspreken,
dat de voorstelling alsof de „universiteit"
uilsluitend een „fabriek der wetenschap"
zon zijn, en wij met de studenten als het
ware niet hadden te rekenen, eenzijdig zou
rijn.
De hoogleorarcn hebben tot roeping niet
alleen d- otcnschap als zoodanig te be
oefenen j vooruit te brengen, maar ook
den studeerenden de methode van beoefo
ning der wetonshap te leeren, en hen voor
lo bereiden voor de betrekkingen of beroe
pen, waarmee zij later in aanraking zullen
komen. Ook daarbij staat de volkomen vrij
heid der studenten om eigen wegen te zoe
ken en in te slaan op don voorgrond.
Eindelijk, ook dit mag bij deze quaeetio
niet over het hoofd worden gezien, trachten,
tegenwoordig ton minste, sommige profes
soren hun eigen stelsels en theorieën bun
studenten min of meer op to dringen, iets,
idat ons voorkomt geheel buiten hun roeping
te liggen."
De Nederlander, opmerkende in oen derde
artikel, dat hot openbaar onderwijs, volgens
het voorschrift der Grondwet, moot worden
geregeld door de wot met eerbiediging van
ieders godsdienstige begrippen, zegt, dat de
zaak bij het hooger onderwijs geheel anders
etaat dan bij het lager, middelbaar en gym
nasiaal ondorwijs. Bij het hooger onderwijs
is aan het beginsel van „regeling met eer
biediging van ieders godsdienstige begrip
pen" voldaan, niet door den hooglcerarcn
een band aan te leggen, maar door h"un vol
ledige leervrijheid toe tc kennen.
Als instelling zijn onze Rijksuniver
siteiten toegankelijk voor ieder, vrij, onbe
vooroordeeld. Dat heeft o.a. Q. N. in zijn
artikelen in het Handelsblad terecht be
weerd. Ten onrechte stolt De Standaard het
voor, alsof Q. N. had gezegd, dat „de weten
schap" onbevooroordeeld zou zijn, dat dc
Staat die onbevooroordeelde wetc schap zou
dooeeren en alle andere als „sektarisch" in
den ban doen. De Nederlander leeet in het
geen Q. N. schreef, iets geheeJ anders, nl.,
dat elk wetenschappelijk onderzoek uit zijn
aard onbevooroordeeld behoort te zijn,
weshalve men den onderzooker niet binden
mag aan vooraf vastgestelde beginselen of
aan te verwachten uitkomsten, en dat een
onderzoek, dat wel zulke banden aanlegt,
sektarisch is.
Men kan zeer goed toegeven, dat alle we
tenschappelijke onderzoekers bevooroordeeld
zijn, en toch ontkennen, dat do instelling,
waaraan zij zijn verbondon, eemig vooroor
deel wil, steunt of in de hand werkt. Juist,
omdat ieder zijn leer vrijelijk mag verkondi-
gon, kan van een door den Staat geijkt dog
ma of opvatting nooit sprake zijn; dit is
wel mogelijk bij instellingen, die haar do-
oenten verwijderen, zoodra deze tot eenige
slotsom komen, welke de instelling reeds
vooraf, om welke reden dan ook, niet toe
laatbaar verklaard heeft.
Wij aanvaarden dan ook niet de bewe
ring van De Standaard, dat het hier geldt
„het pleit tusschen de absolute autoriteit
van een met elk stadium wisselende opinie,
on de absolute autoriteit van het Woord, dat
zich reeds twintig eeuwen maintineordo."
Men kent aan onze universiteiten aan geen
enkele opinie absolute autoriteit toe; dc opi
nies wisselen wol zeer, maar dit is ook het
goval mot de opinies van hen, die de absolute
autoriteit van het Woord erkennen. Wan
neer een hoogleeraar het Woord Gods, don
Bijbel, of welk ander gezag ook als voor
hem afdoend wil inroepen, dan staat hem
dit ook aan onze universiteiten volkomen
vrij.
De Nederlander ontkent daarmede niet,
dat menig man der wetenschap zulk een be
roep op gezag als onwetenschappelijk ver
oordeelt, cn beweert ook niet, dat allo hoog
leeraren, individueel genomen, onbevoor
oordeeld zijn, of dat dc opvolgende regee
ringen zich genoeg beijverd hebben mannen
van uiteenloopendo richting tot hooglcera
rcn te benoemen. Dit alles is echter slechts
wetstoepassing.
Zoodra de wetgever erkent, dat, om aan
den grondwettelijkcn cisch te voldoen, de
Staat bijzondere universiteiten uit zijn kas
moet steunen, geeft hij toe, dat cle openbare
hoogeseholen uit haar aard een bepaalde en
wol ongeloovige richting vertegenwoordigen.
Is dit toegegeven, dan zouden Christenen
die universiteiten niet meer kunnen bezoe
ken. Maar waar dan heen, als dc bijzondere
niet aanwezig, of onvoldoende zijn of zich
ten doel stollen dc propaganda van begin
selen, die mon als Christen veroordeelt!
Do oponbare universiteiten zijn on moe
ten blijven de kampplaats, waar ol'- weten
schappelijk man toegang heeft; de Christe
nen mogen zich niet, als minderwaardig,
daaruit laten verdrijven, om zich tc laten
dringen in een hoek, waar zij mei, niemand
anders dan met gcloofsgenooten kunnen
spreken; zij moeten ook te midden van „an
dersdenkenden" hun vaandel hoog houden
en het juiste verband weten te leggen tus
schen geloof en weten ehap. De studenten
moeten zeiven „fabrikanten der weten
schap" worden en daarom niet worden af
gericht. Do invloed van den hoogleeraar op
den student is gemeenlijk minder groot dan
men zioh dien voorstelt, en de schokken, die
ons Christelijk geloof te verduren heeft ge
had en nog heeft, vinden geenszins, gelijk
onlangs nog het blad De Drie Provinciën
beweerde, hun oorsprong in het academisch
onderwijs. Marx bijv., waarop dat blad zich
beroept, was oooit aan een academie, veel
minder hoogleeraar. Dat de revolutiodcnk-
beolden aan do univorsiteiten zijn uitge
broeid, is slechts ten deele waar. Voltaire
en Rousseau waren geen hoogleeraren cu
hebben hun theorieën niet aan de academie
geleerd. Voltaire was opgevoed door dc
Jezuïeten. Anderzijds hadden evenmin Cal-
vijn en Luthor hun systemen ontleend aan
da lessen hunner hoogleeraren, en de man
nen, dio hier te lande het meest ter bevor
dering van de moderne theologie hebben ge
daan, ontleenden voor een groot deel bun
wetenschap niet aan binnen-, maar aan bui-
tenlandsche geleerden, cn worden vaak be
streden door dc hoogleeraren, wier colleges
zij haddon bezocht. Hetzelfde geldt van dc
sociaal-democratische leiders.
He* is onjuist, dat nieuwe theorieën aan
do jongelieden worden „ingeprent" en daar
door worden verbreid. Wei rijn rij, die aan
de hoogeseholen hun opleiding hebben ge
had, de beste leiders op geestelijk gebied;
niet echter, omdat rij hun wijsheid juist aan
de hoogeschool hebben opgedaan. Dwalon
kunnen die leiders lichtelijk, maar juist
daarom moet aan de academie zelve de ge
legenheid tot bestrijding van die dwalingen
openstaan; de beste tegenweer tegen dwalin
gen komt van daar, waar mon rustig en
kalm atudeercji kan. Verweer, afkomstig
van porsonen, die geheel vrij in hun oordeel
zijn, beteekent veel meer, heeft ook meer in
vloed naar builen, dan wanneer het gele
verd wordt door porsonen, die er expresse-
lijk voor aangesteld wordfen.
Wij zijn daarom volstrekt niet overtuigd,
dat, door de openbare universiteiten stel
selmatig on officieel tot een soort atheïsti
sche scholon te verlagen, om dan daarnaast
particuliere christelijke hoogeseholen op te
richten, de ohristelijke ontwikkeling van
ons volk zal worden bevorderd,
De oud-hoogleeraar dr. P. van Geer
heeft in een bij den uitjevor A. W. Sijthoff,
te Leiden, verschenen brochure cenige be
schouwingen gewijd aan ons hoogor on
der wijs naar aanleiding van het Lngo-
diondo wetsontwerp. Zijn opmerkingen gel
den deels de bestaande wet, deele hot wets
ontwerp.
Naar schrijvers meening heeft do bestaan
de wet tegenover do vroeger vigeeronde ko
ninklijke besluiten, die kracht van wet had
den, aan de werkelijke vrijheid gevoelig af
breuk gedaan, en de voorgestelde wetswijzi
ging voert niet tot het vroeger spoor terug,
maar haalt do banden zco mogelijk nog vas
ter toe.
Vroeger werd men benoemd tot hoogleer
aar in een faculteit on bleef het aan de fa-
oulteit overgelaten het onderwijs zoodanig
te regelen, dat de meest veelzijdige ontwik-
koling kon worden verkregen. Thans daar
entegen wordt do hoogleeraar benoemd voor
bepaalde scherp omschreven vakkon, waar
door verschillende regelingen, dio in het be
lang van hot ondorwijs zouden zijn, door do
wot niet toegelaten worden. Ook op do vrij
heid van hot ontvangen van hooger
onderwijs is door de wet gevoelig
inbreuk gemaakt. Do examens rijn
in do wet cn do daarbij gevoegde verorde
ningen lo veel in bijzonderheden geregeld.
Do autonomie der univorsiteiten, onder do
vroegere bedeeling niet groot, is door de te
genwoordig geldende wet goheol geknakt.
Wat het gymnasium betreft, zou schrij
ver het betreuren, indien voor den toekom-
stigen geneeskundige of natuurkundige de
gymnasiale opleiding word afgesloten en hij
onverbiddelijk tot den weg over de hoogore
burgerschool werd verwezen. Schr. wil hot
gymnasium zien blijven de voorbereidende
school voor allen, die hooger onderwijs won-
schen deelachtig to worden. Wat do regeling
van het oindexamon betreft, kan hij zich in
hoofdzaak met de voorstellen en do daarbij
gegeven toelichting voreenigen.
In de voorstellen betreffende de bijzonde
re universiteiten ziet schr. als strekking
slechts de verheffing dor zich noemende vrije
universiteit te Amsterdam. Deze zal wel
nooit meer dan drie faculteiten hebben: de
theologische, do literarische en de juridische
Elke faculteit kan volgons het ontwerp met
3 hoogleorarcn volstaan, maar een hoogleer
aar in de eene faculteit kan tevens hoogleer
aar in een ander zijn. De heede Senaat kan
dus uit minder dan 9 hoog leeraren bestaan.
De hoogleeraron der theologische faculteit
zijn daarbij aan enkele contróle onderwor
pen. En zulk een senaat zal doctorale gra
den kunnen vorleenen, zelfs honoris causa.
Uit hot oogpunt van staatsbelang is naast
do 4 bestaande universiteiten, de oprichting
van een of meer bijzondere noodig noch wen-
schelijk. De vier bestaande openbare univor
siteiten zijn reeds te veel, vooral vanwege de
leerkrachten. Op godsdienst of politieke
richting wordt bij de benoeming niet gelet;
wolko reden zou er dan zijn om het aantal
instellingen van hooger onderwijs te ver-
grooten mot bijzondere instellingen van zeer
beperkten omvang? Hot is voornamelijk te
doen om do theologische faculteit, om het ver
schil in kerkgenootschap. Hiervoor moet de
wet in naam der vrijheid worden herzien I
Het gevolg zal zijn, dat men in het vervolg
zal gaan letten op de universiteit, waar dc
doctorale graad behaald is, dat die oen ken
merk, zoo niet een brandmerk zal worden.
Wat de instelling van bijzondere leerstoe
len aan de openbare universiteiten betreft,
is schrijver van oordeel, dat do rechten van
deze bijzondere hooglcoraren ver hun ver
plichten overtreffen, vooral bij de theologi
sche hoogleeraren.
De aanstelling van buitengewone hoogleer-
aren, die vroeger ook bestonden en later weer
afgeschaft werden, juicht hij niet toe; hij
vreest er van, dat, ovenals vroeger, deze
hoogleeraren lager zullen bezoldigd worden
dan de andoro en dat de aanstelling slechts
tot ongepaste zuinigheid zal leiden.
Na als overbodig en schadelijk afgekeurd
te hebben, dat oen afzondorlijke staatscom
missie zal worden ingesteld, dio examens
zal afnemen, welke gelijke bevoegdheid ge
ven als de door do rijksuniversiteiten ver
leende doctorale graden, bespreekt schr. de
doctorale graden. Hij wenscht teruggeko
men te zien op don maatregel om aan ju
risten den doctoralen graaa to vorleenen al
leen op stellingen. Een einde wil hij ge
maakt zien aan het misbruik van het straf
feloos voeren van den doctorstitel, onver
schillig waar en langs welken wog vork re
gen. En aan het doctoraat, in ©lk geval aan
het dotoraat honoris causa, wenscht hij el
ke bevoegdheid te ontnomen.
Ten slotte wijdt sohr. ongele besohouwin-
gen aan de vooretellen omtrent de Polytech
nische School, waarbij hij o. a. betwijfelt of
een doctoraat in de technische wetenschap
pen wel noodig is.
Het Socicuil Weekblad juioht warm tee
hot voorstel om de Polyteohnisohe
school uit haar „middelbaren" toestand
te verlossen, maar Laat daarbij tor zijde do
vraag of onderscheid tusschen do begrippen
„universiteit" en „hoogeschool" wel wen-
schelijk en wetenschappelijk is. Het juicht
ovoneens toe de instelling dor „buitenge
wone hoogleeraren."
Dat de Regeering aan de bijzondere uni
versiteiten dezelfde rechten wil vorleenen
als aan de rijks-universiteiten, mits ze aan
zokore waarborgen voldoen, tegen deze ge
lijkstelling verzot zich naar de inoening van
het blad hot staatsbelang niet, mits de waar
borgen voldoende zijn. Het deelt niet do
grief, ontleend aan het sektarisch karakter
van de bijzondoro universiteiten. Vooreerst
neemt de wijsgeerigo studio aan do acade
mies een veel minder grooto plaats in, dan
men bij dio grief veronderstolt. En dat door
antirevolufcionnaire en katholieke weten
schappelijke mannen buiten die wijsbegeerte
geen rekening wordt gehouden met do uit
komsten dor wetenschap, is nooit bowcord.
Er zijn wol leerstukkon, waarbij hot ver
schil In godsdienstig standpunt tusschen
„kerkelijko" en „liberale" hooglcoraren
rich zal doen gevoelen, maar bij dio onder
werpen bestaan dan ook twee stroorain-
gon in do wetenschap en do eeno hooft even
veel recht op een leerstoel als do andore.
Laat ons de toestanden nemen zooals zij
zijn. Het groa der studenten vordiopt zich
in die vraagstukken niet, het kent er mis
schien de buitenkanten van, golijk do hoog
leeraar hun alleen don buitenkant er van
vortoont. Of dit een fout is van ons gohcelo
hooger ondorwijs, onderzoeken we niet; do
toestand bestaat .Wie de bezwaren oppert
van „kerkelijk dogmatisch" onderwijs,
maakt twee fouten. Hij meent, dat het te
genwoordig onderwijs overloopt van libe
rale dogmatiek en dat hot komende bij zon
der onderwijs zich voornamelijk zal wijden
aan korkelijke dogma's. Noch het een noch
hot ander is hot geval. Gelijk naar onze
meaning het tegenwoordig hooger ondorwijs
zelden of nooit den jongeling, die als over
tuigd katholiek of anti-revolutionnair do
rijksuniversiteit betrad, tot een liboraal
heeft gemaakt, zal het bijzonder onderwijs
niet meer of soherper katholieken cn anti-
revolutionnairen kweeken. Hetzelfde zal ge
doceerd worden als thans, maar mot iets
anders als stilzwijgond onder
steld op den bodem. Het is er mco als
met het feit, dat de aarde draait, terwijl
ieder doet alsof zij stil staat. Do liberaal
zal zijn vak leoron gelijk de orthodoxe, al
leen met een vorschillond uitgangspunt- Wie
de collegezaal binnentreedt tal het verschil
evenmin merken als men sinds Golilcl
merkt, dat de aarde draait.
En nu het bezwaar van de ;n. ilteiding
der kerkelijko studenton van do andere^
het vervreemden van zonen van hetzelfde
volk. Wie geen vrecmdoling is in de acado-
miewercld, weet, dat thans in dcu regel de
vermenging van de werkolijk „orthodoxen"
met de andere acadomieburgcrs slechts zeer
sporadisch plaats heeft; in ieder geval niet
in zóó groote mate, dat de nieuwe toestan
den, die het bijzonder onderwijs hier bren
gen, zoo geheel andere zullen zijn.
Uit bovenstaande beschouwingen blijkt,
dat. al moot men naar ouzo meen ing hieruit
besluïen, dat bijzondere universiteiten niet
noodig zijn, er stellig geen roden is zo to
weren, indien een belangrijk deel van hot
volk ze wenscht.
Over de afsohaffing der Staats
lot e r ij zegt De Maasbode,'
Het sedert lang aangekondigde wetsont
werp tot afsohaffing van do Staatsloterij is
verschenen. Hot maakt, als wetgevend pro
duct, een gunstigen indruk. Geleidelijk en
beleidvol, zonder blinde beginsolruitorij,
maar met een open oog voor do gevolgen
on mot een kloeko hand om dio te onder
vangen, gaat do Regeering hierbij te werk.,
Wo weten, dat in do kringen der It.-K.
staatspartij niet zonder uitzondering mot
hot denkbeeld dor afschaffing van de Staats
loterij wordt ingestemd. We weten echter
ook, dat dio opvatting niet algemeen is.
't Is een zuiver vrije qune6tic, en de gevoe
lens rijn op dit punt verdeeld.
't Vóór en tegen van het beginsel dier af
schaffing herhalen, is noodoloos werk. Bei
de inzichten zijn reeds meermalen bepleit.
En eon Katholiek principe is er niet mee
gemoeid.
Onzea inziens geeft, het grond-argument
voor do afschaffing den doorslag: dat de
Staat nóch officieelo sanctie mag geven
aan, nöoh voordeel trekken mag uit do
speelzuoht des volks. Roden waarom wo dit
wetsontwerp mot ingenomenheid begroeten,
en vertrouwen, dat heb een flinke meerder
heid in de Kamer vinden moge.
Het trof do Arnhemse he Courant, dat in
de toeliohting tot het wetsontwerp tot af
schaffing dor Staatsloterij door den minis
ter van financiën dc eigenaardige, vaak
overdrovon en bombastische spreektrant?
van den oud-hoofd dacteur van De Stan
daard wordt ovorgunoracn. Van het uiterst
tamme wotjo, dat de Staatsloterij doemt tot
1922 langzaam weg te sterven, wordt volgens
de toeliohting uitvoering gegeven aan het in
1901 aangekondigd voornemen, ,,oru be
dacht to zijn op nadere voorzieningen, waar
door de uitspattingon van dezen hartstocht
(de speelzuoht) op meer afdoende wijze kon
den worden beteugeld."
„Zou de minister Harte niet beseffen, hoe
onbeschrijflijk belachelijk zulk een hoogdra
vende bombast klinkt tot toelichting van
een zoo onnoozol wetje, dat letterlijk niets
meer doet dan do rustpoozo tusschen twee
lotorijon één of een paar weken te verlen
gen, ten einde de geheele afschaffing over
19 jaren geleidelijk voor te bereiden? TTet
is te hopen, dat de Minister in zijn Memo
rie van Antwoord eens iets nauwkeuriger
opgeeft, welke uitspattingen van den harts
tocht hij zich nu wel voorstelt met dit wetje
op meer afdoende wijze (moor dan wat?) te
beteugelen.
Over hot al of niet voortbestaan van do
Staatsloterij maakt do Arnhemse/. Courant
zich niet warm. Zij acht haar uit een moreel
oogpunt moeilijk verdedigbaar, al zijn do
millioencn, die de Staat uit clen drankao-
cijns trekt, zedelijk nog sterker te veroor-
dcolen. Maar kwaad doet de Staatsloterij
weinig en den Staat brengt zij een niet to
versmaden bate aan.
„Maar de geleidelijke afschaffing voor (o
stellen als een moreelo noodzakelijkheid om
,,do uitspattingen van do speelzucht te be
teugelen" on tegelijkertijd onaandoenlijk to
blijven en, ondanks herhaalde toezegging om
in dit euvel te voorzien, maar altijd onge
straft te laten do werkelijke „uitspattingen
van de speelzucht", zich openbarende in het
10)
En waar zijn zU, do eclitelingon zeiven
Still storen wy hen niet, zooals zy daar nog
in hun kamor staan, met de blikken naar
omhoog gericht, en met die blikken biddende
on dankende te geiyk. Dankende, dat God
ben zóó lang voor elkander en voor hun
dierbaar kroost heeft gespaard, on biddende,
vurig biddende om uitkomst ln den nood.
Do vrouw, hoewel de zwakkere genoemd,
legt in menigo omstandigheid des levens soms
meer geestkracht en moed aan den dag dan do
man. Zoo was het ook hier het geval. Yan
DUk had, na het ontwaken, by de eerste
omhelzing zijner dierbare gade, bittere tranen
gestort. Zyn benarde positie vertoonde zich
Juist op dezen gewichtigen morgen in al haar
omvang voor zijn geest, en de vrees voor
een mogelijke schande en de gedachte, dat
die het meest op zijn kinderen zou drukken,
Bloogen hem geheel ter neer. Maar daar stond
zijn vrouw tegenover hem, wel evenals hij
traan op traan stortende, maar tegelijkertijd
als een vertroostende engel hem weer hoop
en vertrouwen inboezemende.
„Laat ons niet vertwijfelen, dierbare Willoml"
■prak zi), hem kussende, „God heeft ons tot
nu toe steeds zichtbaar bjjgostaan; HU zal
ook verder helpen. Het hoofd dus omhoog
en met moed on vertrouwen dezen plechtigen
dag te gomoet getreden. We hebben elkander
immers nog even lief als vóór vyf en twintig
Jaren, en, hoe donkor de toekomst ook moge
•chUnen, bezitten wy niet nog een rUken
schat in ons dierbaar kroost? Om hunnentwil
du3 laat ons heden vroolUk en opgeruimd
zün. Wy winnen er niets bU, wanneer wy
den moed laten zakkenhet geluk is ook
de wereld niet uit; wie weet, hoe nabU het
voor ons is."
cDo Hemel geve het, lieve Anna l" liet
hy op haar woorden volgen; en nu gy zoo
bemoedigend spreekt, zoo vol hoop en ver
trouwen, wil ook ik myn best doen voor
heden, op dezen voor ons zóó gewichtigen
dag, alle zorgen van my af te schudden en,
feestoiyk gestemd, aan uw zyde de geluk-
wenachen onzer kinderen gaan ontvangen.
Goloof my, ik wil gaarne moedig zyn en
biyven; maar zie ik dien goeden Frits aan
en ik denk aan de zware zorgen, die hy met
ons deelt, dan breekt myn vaderhart, en ont
moet lk Honri's vrooiyken blik, dan is het
my, alsof ik nu reeds zyn verwyt hoor:
Waarom hebt gy my laten studeeron?"
„0, dat verwyt zal hy u nimmer doenl"
riep mevrouw Yan Dyk. „Integendeel, hy zal
er u by alles dankbaar voor blyven, dat ge
nog zooveel hebt opgeofferd, om hom die
opleiding te doen geven. En wat Frits betreft,
de goede God zal hem nog eenmaal al de
beproevingen vergoeden. En nu, Willem lief I
hier heb je myn arm. Kom, laat ik hem nog
eens in don uwe leggen als op den morgen
van ons trouwen, toen we ons zoo Innig
gelukkig in olkaars bezit govoelden. Herinnert
go u dat oogenblik nog? Welnu, laten wy
het dan beseffen, dat wy dit, by al ons lyden,
op onze zilveren bruiloft nog eens mogen
genieten".
Van Dyk zeide niets op deze woorden;
maar een kus van dankbaarheid op het ge
laat zyner gade drukkende, nam hy haar
arm dicht in den zyne, en zóó wandelden zy
to zamon naar do huiskamer, naar hun
kinderen.
Wy laten ouders en kinderen hun hart
voor elkander uitstorten in zegenwenachon
en zegenbeden on treden een weinig later
binnen te geiyk met oom Willems, die, voor
den geheelen dag en dus ook reeds op het
onlbyt genoodigd, zorgde op zyn tyd te zyn.
Het ia licht te begrypon, dat oom, by zyn
bekend-"» weekhartigheid, niot in staat was
veel woorden voor zyn gelukwenschen noch
by het aanbieden van zyn geschenkeon
sioriyke pendule, te bezigen; daarentegen gaf
hy zyn gevoel lucht door traan op traan wog
te pinken, iets, dat hy gedurende het ontbyt
nu en dan herhaalde, terwyi hy zich nochtans
alles wel Het smaken.
Hoe verstandig hy anders ook was en hoe
beangst, geiyk wy reeds weten, voor zyn
gezondheid, kende Willems evenwel in dit
opzicht zyn maat niet, en of men, zooals ook
nu zyn zorgvuldige nicht deed, hem op nog
zoo kiesche wyze daaraan trachtte te herin
neren, hU wilde het niet merken en ging
bedaard zyn gangetje. Maar de straf bleef
niet altyd uit, en zoo gebeurde het dan ook
na menig feestje, waarop hy zUn inwendlgen
menscli buitengewoon te goed had gedaan,
dat hy den volgendon dag zich allesbehalve
normaal gevoelde, al wilde hy dit ook voor
niemand weten.
Hoe het ook zy, wij gunnen hom den
ganschen dag een goeden eetlust en zouden
om zynentwil meer dan verheugd zUn, wan
neer voor hem van dit feest geen andere
naweeën volgden dan de reeds genoemde.
Na het ontbyt duurde het niet lang, of
de eigenaardige drukte van den dag begon.
Geschenk op geschenk, het een al fraaier dan
het ander, werd gebracht. Het regende, om
zoo te zeggen, kaartjes, en niet alleen kaartjes
met sieriyke gelithographeorde letters op glacé
of gesatineerd papier, maar ook vele met
eenvoudig geschreven namen op gewoon
karton, en verried dit onderscheid nu ook al
de patricische of plebejische positie van den
afzender, het doel was hetzelfde, nameiyk:
een bewys te gevon van sympathie.
Van Dyk was een gezocht man by zyn
meerderen en goiykon, hy was een bemind
man by de mindere klasse, waar hy nu eens
de stille weldoener, dan weer de goode raads
man was, hetzU als particulier, hetzy als
medebestuurder van de een of andere lief
dadige instelling, waaraan, het zy tot oer van
onzen tyd gezegd, binnen de gemeente Klip-
dam evenmin gebrek was als in eenigo andere
plaats van ons vaderland.
Ook de receptie werd druk bezocht en kreeg
als ware het een officieel karakter door de
vele corporatiên, die er zich deden vertogon-
woordigen, zooals o. a. de kamer van koop
handel, de vereenlglng „Nyverheid", de kies-
vereeniglng „Vooruitgang", de kerkeraad en
de plaatseiyke schoolcommissie, by al welke
Van DUk in het bestuur zat, met uitzondering
van de kiesvereeniging, waarvan hy slechts
lid 'was.
De deputatie van deze laatste vlocht Intua-
schen by haar gelukwensch nog een tweeden
wensch van geheel anderen aard in. Van Dyk
was nameiyk, eenige dagen geleden, door
haar candidaat gestold voor de vacature in
den gemoenteraad, tegenover den heer Blok,
een gewezen, ryk geworden aannemer, die
door een andoro party was gekozen, en nu
hoopte men vurig, in het beiaDg der gemeente,
dat de vacante zetel in den Kaad door een
man als Van Dyk zou ingenomen worden.
Van Dyk zou ln do gegeven omstandig
heden gaarne voor de candidatuur bedankt
hebben; doch na ryp beraad geloofde hy,
alwoder mot het oog op zyn crediet, dat het
betor voor hem was haar aan te nemen. De
drenkeling houdt zich aan een stroohala vast,
en zoo dacht ook bUhoe hoogor op, de9 to
meer vertrouwen.
Onder de aanwezigen op de receptie merken
wy ook dokter Hart, beneven» de douairière
Van Rhyn op. De eerste wa» by *l)n kornet
zichtbaar aangedaan en hy had daartoo, zoo-
als hy voorgaf, zyn goedo redenen.
„Want", sprak bU op zUn gewone, onge
kunstelde manier, terwUJ hU do foestvieronden
beurtelings met warmte de handen drukte,
„niet alleen, dat ik my beroemen mag, sinda vyf
en twintig jaren als arts en vriend uw huls te
bezoeken, maar wanneer ik u daar nu zóó
gelukkig door uw vyf llove kinderen omringd
zie, dio ik allen heb zien geboren worden,
dan doet dit myn oud doktershart meer dan
goed, en dank lk den Hemel, dat ook ik nog
dezen dag heb mogen beleven. Ik wist u dan
ook waariyk geen geschikter souvenir aan to
bieden dan dit zeer eenvoudige schllderyije."
En hier haalde hy van ondsr zUn wyde zwarte
jas een in een sieriyke lyst gevatte photo
graphic te voorschyn, welke de vyf jong»
Van Dyk» in een welgeslaagde groep voor
stelde.
(Wordt vervolgd