N° 13276.
Derde Blad.
6 Juni 1903.
De Groote Prijs.
Zijn verdediger wilde hem bepraten om
tegen het vonnis in hooger beroep te ko
men, maar hij had afwijzend het hoofd ge
schud.
Waarom zou hij dat? Hij dacht er niet
over. Hij had hoegenaamd geen lust om
vijftien jaar in het tuchthuis te gaan
trommen.
Dan maar liever ineens dood I
Met een schamperen glimlach had hij
alles bekend. Hoe hij de vrouw van zijn
vriend op de gruwelijkste wijze had doodge
slagen, met alles, wat hem toevallig óSler
de hand gekomen was.
Daarop had hij de gansche woning ten
onderst boven gehaald. Maar in plaats van
de vijf- of zeshonderd mark, waarmede hij
naar het buitenland had willen vluchten,
had hij er maar tachtig kunnen vinden. Dat
was een teleurstelling geweest, want met
tachtig mark kon hij niet op den loop gaan.
Hij was er dus maar eens voor „uit" ge
gaan, had er wat pleizier mee gemaakt,
en den volgenden avond reeds was hij in
een danshuis half dronken gevat.
Öij loochende niets, trachtte in het ge
ringst niet zijn daad te vergoelijken. Heel
bedaard vertelde hij aan de rechtbank hoe
het zich toegedragen had, met een cynisme,
dat de hoorders deed huiveren.
De zaak was zoo klaar als glas. Maar toch
zou het den verdediger niet moeilijk zijn ge
weest, het geval als „doodslag" te karakte-
riseeren, indien niet de beklaagde zelf door
zijn brutale openhartigheid zich elke moge
lijkheid van een vonnis onder verzachtende
omstandigheden afgesneden had.
En zoo werd hij dan ter dood veroordeeld.
Hij had het vonnis aangehoord zonder
een spier van zijn gezicht te vertrekken.
Nu stond alleen nog maar de beslissing
van den Koning af te wachten, of die aan
het recht den loop zou laten. Anders was
zijn hoofd voor den beul.
Kalm sliet hij de dagen, die hem nog
overbleven.
Men sprak hem van een verzoek om gra
tie, maar daar wilde hij niets van weten.
Mooie gratieHij was zes en twintig
jaar oud; en dan tot levenslange gevange
nisstraf veroordeeld te worden daarvoor
bedankte hij I Nog dertig jaar of langer
achter slot en grendel te zitten dat ge
noegen liet hij aan anderen. Ddürvoor, om
d&t te bereiken, had h'j met zijn gruwel
daad niet zoo gepronkt.
Neen, maar ineens den kop af. Hij zou
wel weten te sterven.
Als het maar niet to lang duurde. Tot
dusver had hij 's nachts goed geslapen.
Maar ééns was hij wakker geworden, en
toen had h:j het toch in de donkere cel wel
wat benauwd gekregen. Hij had toen zulke
rare dingen gezien of zich verbeeld te zien...
Neen, dat zou hij toch liever niet dikwijls
meer hebben.
Met de handen tusschen de knieën zat hij
daar nu, cn staarde op den grond.
Dat viel in zijn smaak, dat hij nu niet be
hoefde te werken terwijl in het tuchthuis
nu, daar had hij genoeg van hooren ver
tellen. Daar was 't sjouwen als een molen-
paard
Hij dacht aan zijn laatsten dag, als hij
zich nog eens naar hartelust te goed zou
kunnen doen. Een paar goede sigaren, een
halve flesch wijn en dan het galgemaal l
Alleen was hij het met zichzelf nog niet
eens, of hij een lekke, en ragout, dan wel een
biefstuk met ei en uien verlangen zou.
Daar ging de deur open.
Hij hief zijn hoofd op en zag den procu
reur-generaal vóór zich.
Ach Eindelijk... Nu zou het komen. Zeker
dus tegen morgen al. O jaHoe eerder hoo
beter nu maar...
Daarin vergiste hij zich echter.
Schrik maar niet," begon de procureur-
generaal. „Ik kom voor een heel onschul
dige zaak."
,,Dan maar over de brug er mee, meneer l
Schrikken doe ik zoo gauw niet."
Onder uw zaken i9 ook een lot in de
Meissener Dombouwloterij gevonden; num
mer 17321!."
„Precies 1"
„Waar hebt u dat lot vandaan? He heb u
dat vroeger al eens gevraagd. Maar aange
zien de quaestie tamelijk zonder beteekenis
was, ben ik er toen niet op teruggekomen."
„Dat lot heb ik gekocht."
„Dus niet gestolen?"
„Neen. Als ik het gestolen had, dan zou
ik het zeggen. Ik wind geen doekjes om
mijn doen en laten."
„Goed. Waar hebt u het gekocht?"
„Gekocht eigenlijk niet, mar.r gewonnen."
„Hoezoo gewonnen?"
„Wel, dat zal ik u vertellen. Eens op een
avond zaten wij bij Tübbeko te eten. Het
was op een Zaterdagavond, en ik had mijn
weekloon in mijn zak. Daar kwam een
koopman binnen met een lot, en toen hebben
we allemaal wat bij elkaar gelegd en hem
het lot afgekocht; en later hebben wij de
dobbelsfceencu er om Laten rollen."
„Is dat waar?"
„Wis en zeker! Anders zou ik het niet
zeggen. Ik heb het gewonnen met twee ker
ken en een boerenvenster, ik wou zeggen,
met twee zessen en een vier."
„En dat was nummer 173211 van de Meis
sener loterij Weet u dat wel zeker 1"
„V 'komen zeker. Zoo zeker als ik hier
zit. Mijn vriend Schütze heeft het nummer
ook opgeschreven. Want wij hadden afge
sproken, als er op het lot een prijs viel, dan
zou de winner trakteeren."
„Nu, dan zou je aan het trakteeren heb-
6.n kunnen gaan, -nan; want op dat lot
is do hoofdprijs van 60,000 mark gevallen.
„Wat blieft u?"
„Schütze heeft mij r:-.teren dezen brief
geschreven. Ik zou er anders niets van heb
ben geweten. Maar nu heb ik zelf de zaak
onderzocht en het is waar."
„Op mijn ot, zestig duizend mark?.
Met strakke oogen zat hij daar. Hij be-
eep het nog altijd niet.
„Ik was eerst met mijzelf in twijfel," her
nam de procureur-generaal, „of ik u er mo-
dedecling van zou doen. Want u kunt er.
ongelukkig niet meer van profiteeren.
Maar wel kunt u de eon of andere beschik
king maken; dat staat u vrij. Mocht u iai>
dit opzicht een wensch hebben, wend u dan
maar tot den directeur, die u stellig to
gemoet zal komen Ik moet n alleen onder
het oog brengen, dat de kosten van het pro
ces tegen u, die ten laste van den Staat
kwamen, nu uit die som gedekt zullen wor
den, met en benevens de nog te maken kos
ten voor u weet wel de laatste kosten
u begrijpt mij welDit een en ander
is echter niet veel, in verhouding tot de zes
tig duizend mark, die u gewonnen hebt.
En over het overblijvende bedrag staat u
natuurlijk de vrije beschikkingGoedeD
morgen 1"
Hiermede nam de man van het gerecht
zijn papieren bij elkaar en verliet de cel.
Daar zat hij nu, en kon het nog altoos
niet goed gelooven.
Hij betastte zichzelf eens, of hij altemet
gedroomd had. Hij keek rond, of die man
daareven werkelijk bij hem was geweest eD
m6t hem gesproken had; ja of neen.
Zestig duizend mark 1
En hij dacht aan die ellendige vier goud
stukken, die hij in de lade der commode ge
vonden had, terwijl de vrouw daar naast
rochelend op den vloer lag en het kleine
kind in de aangrenzende kamer schreeuw
de, alsof het gekeeld werd, zoodat hij groo-
ten lust gevoeld had om ook dit den üals af
te snijden.
Alles om een miserabele tachtig mark!...
En in zijn zak had hij toen een stukje pa
pier gehad, waarvoor men hem nu zestig
duizend mark uitbetaalde
En daarvan zon hij nu niets hebben I
Niets
Nog twee of drie dagen dan was het
uit met hem
Een zinnelooze woede overviel hem, en
voor het eerst bekroop hem een hevige angst
voor hetgeen hem te wachten stond... Niets,
niets zou hij aan dat geld hebbenNu was
alles te laat
Hij verlangde nu naar do vijftien jaren
tuchthuis, die hij moedwillig verspeeld had.
Kalm zou hij ze hebben afgezeten en als hij
dan weer op vrije voeten kwam, dan zou hij
een rijk man zijn geweest.
Maar nu
Wanhoop beving hom. Al zijn kalmte, al
zijn stoïcijnscho onverschilligheid was weg.
Den ganschen dag zat hij er over te tob
ben.
Des nachts kon hij niet slapen. Met open
oogen lag hij daar en altijd bekroop hem
weer de angst, de angst voor den dooi Een
wild verlangen naar vrijhe'd en genot had
zich van hem meester gemaakt. Lokkend
stonden daar buiten het leven en de vreugde
en hij moest binnen deze muren blijven,
moest straks sterven op het 6chavot. Nog
ét';i gang slechts zou hij doen, den laatsten,
naar den somberen bmr rihofwaar de man
met de oijl op zijn hoofd wachtte
En er wilde geen einde komen aan dien