No. 13245
LEIDSCH DAGBLAD. WOENSDAG 29 APRILS - TWEEDE BLAD.
Offïeieele Kennisgeving.
FEUILLETON.
De dilettant.
PERSOVERZICHT.
Arfnfi IS03
wordt voorgehouden, dot hun daardoor een
groot onrecht geschiedt, want dat het kies
recht hun als Nederlandscho staatsburgers
rechtmatig toeokmt, en de gegoede klasse hun
het alleen uit eigen belang onthoudt, dan
moet daarvan wel het natuurlijk gevolg zijn,
dat velen uit dit gehoor die verzekeringen
gaarne aanvaarden. Waarom zouden zij zich
verzetten tegen de toekenning van een recht,
waarop zij naar de verklaring van deze hee-
ren aanspraak hebben, omdat zij er rijp voor
zijn Wie verklaart zichzelf voor onrijp?
En dat verlangen naar do toekenning van
een recht moet niet weinig versterkt wor
den, indien tevens wordt verzekerd, door den
een, dat dit algemeen kiesrecht het middel
moet zijn om voor de proletariërs het go-
zag te veroveren on den socialistischen heil
staat in te voeren, door den ander, dat het
moet dienen om sociale hervormingen tot
stand te brengen van meer beteekenis dan
met beperkt kiesrecht zijn te bereiken; her
vormingen, waardoor ,,moet worden aange
stuurd op het wegnemen van de maatschap
pelijke oorzaken, welke tusschen de leden van
het volk ongelijkheid scheppen of versterken
ten aanzien van hun ontwikkelïngsvoorwaar-
den." Nemen wij de schoone beloften in aan
merking, die alleen door invoering van het
algomcen kiesrecht venvezennjat zouden kun
nen worden, dan pleit het ontegenzeglijk
voor het gezond verstand van hen, wien de
uitoefening van het kiesrecht niet is- opge
dragen, dat door hen daarnaar niet alge-
meener en vuriger wordt verlangd.
Het blad verheugt zich er over, dat de
voorstellers niet komenmet de bewering,
dat het kiesrecht een natuurrecht zou zijn,
maar het bestrijdt de bewering, dat al
gemeen kiesrecht" een waarborg zal zijn
voor betere behartiging van aller be
lang." De Nieuwe Rottcrdamsche Courant
beroept zich op uitspraken van Prof. Buys,
en eindigt haar beschouwing aldus:
„Meer dan ooit zal de volksvertegenwoor
diging zioh hebben bezig te houden met wat
men bij uitstek noemt sociale politiek, met
regeling van verschillende, uiteenloopende
zoowel als samenvallende maatschappelijke
belangen, ook zoover dit noodig is voor een
vrije, gezonde algemeeno volksontwikkeling,
waarbij geen enkele klasse wordt voorbij ge
zien of in de knel komt, met wering van
maatschappelijkon nood, zorg voor volksge
zondheid on geschikte woning, arbeidscon
tract, volksonderwijs, voorkoming der gevol
gen van ziekte, van verlies of vermindering
der geschiktheid om te werken en van ouder
dom. Daarvoor zal een hoogstaand onpar
tijdig parlement noodig zijn, en daarop be
sbaat al heel weinig vooruitzicht, wanneer
een zoo groot deel van het volk, als thans
blijkt alleen op te komen voor de belangen
eener enkele klasse, deel neemt aan zijn sa
menstelling.
Dat kan niet, zoolang dat volksdeel er op
uit ie de macht in dén Staat voor zich te
veroveren; zoolang hot, gelijk de heer j an der
Vlugt onlangs in de Tweede Kamer deed
uitkomen, wat de arbeidere beweren, wil
doen gelden als waarheid, hun solidariteit
op elk gebied als kenmerk der deugd, hun
belang als recht.
Vooralsnog komt het ons onnoodig voor
hot ingediende wetsvoorstel in zijn onder
deel en to bespreken, ook niet voor zoover de
samenstelling der Eerste Kamer, het vrou
wenkiesrecht en do evenredige vertegenwoor
diging betreft. Wellicht gaan we, na de treu
rige ondervinding met economische on poli
tieke werkstakingen, een beteren tijd, een
tijd van onderling overleg, van samenwer
king en vertrouwen te gemoet, die tevens
zal zijn een geschikter tijd om voorstellen
van dezen aard te overwegen. Wellicht zijn
dan ook andere voorstellen van soortgelijke
strekking ingediend waarmede men ech
ter o. i. zioh niet hebbe te haastenwant één
ding is zeker, dat- do tijd niet dringt om or
mee voor den dog to komen en zo aan natie
en vertegenwoordiging in ernstige overwe
ging te geven."
Het kiesrecht is ook het onderwerp,
waarover De Residentiebode een artikel heeft.
De Vrijzinnig Democratische voorstellen trek
kon het blad mede niet bijzonder aan; alleen
het denkbeeld van evenredige vertegenwoor
diging acht zij te overwegen, doch ook hiervan
verwacht de redactie niet zooveel heil, dat zij
daarvoor een Grondwetsherziening zou wen-
schen uit te lokken.
De Kieswet-Van Houten heeft, naar De
Residentiebode opmerkt, een drietal dingen
duidelijk geleerd:
,lo. De uitbreiding door de wet-Van Houten
is ver genoeg gegaan om vertegenwoordigers
van iedere partij in de Tweede Kamer te
brengen. Om ons tot de jongste verkiezing
te bepalen, Leeuwarden koos reeds in 1901
Melchers, Amsterdam, tusschentjjds, Troelstra;
vijf andere sociaal democraten hebben zitting.
Tot vóór de jongste nederlaag te Alkmaar
was er-plaats voor negen vrijzinnigdemo
craten. De Liberale Unie" telt haar vertegen
woordigers zoowel als de zuivere doctrinairen
en de conservatief-liberalen. Rechts ziet men
dezelfde schakeering. Naast Mutsaers en van
Vlijmen, Arts en Passtoors; naast Lobman,
Talrna; naast Van Dedem, Staalman.
Men kan dus gerust zeggen, dat in de
Tweede Kamer bij het tegenwoordig kiesrecht
voor alle richtingen, schakeeringen en ge
ledingen des volks plaats bleek te wezen.
2o. De kieswet-Van Houten stelt, ons erach-
tens, grenzen aan do onafhankelijkheid der
kiezers, welke vooreerst geen uitbreiding be
hoeven, zonder de onafhankelijkheid goede
uitzonderingen niet te na gesproken over
het algemeon tot een droombeeld te maken.
8o. De geringe deelneming aan tal van
verkiezingen en het gebrekkige besef, dat nog
velen hebben van politieke verhoudingen,
leveren, ons erachtens, het bewijs, dat de
min ontwikkelde klasse der bevolking over
het algemeen genomen ook al weer zonder
goede uitzonderingon te na te komen nog
verre van rijp is voor de uitoefening van het
kiesrecht."
De Residentiebode acht voorts de quaeetie
van het vrouwon-kiesrecht van belang; in
handen van verschillende vrouwen is zeker
het stembiljet veiliger dan in dat van vele
mannen; maar rijp voor het vrouwenkies
recht acht het blad de Nederlandscho vrouw
al even weinig als do Nederlandsche mannen
voor de invoering van algemeen kiesrecht.
Er zal ovor dat onderwerp nog wel wat
gediscussieerd worden in de toekomst; het
ballotje ia opgeworpen en het blijft nog wel
wat rollen.
Mevrouw Roland Holst hield in deAmster-
damsche afdeeling van den „Bond vanNedor-
landscho Onderwijzers" eon rede over: „de
moraal van het prolotariaa t." Aan
het eind harer rede wekte zU haar hoorders,
de opvoeders, op, zich hoe langer hoe meer
te scharen onder do vanen van het proletariaat.
„De beste gevoelens, die zij op do komende
generatie kunnen overdragen, vinden zy be
licbaamd in de gemeenschapsmoraal van het
proletariaat."
Die moraal was, volgens spreekster, een
nieuwe moraal, sterk afwykend van de
thans geldende kapitalistische moraal der kapita
listische maatschappij.
„Do christeiyko maatachappy is gevostigd
op ootmoed, nederigheid, enz. Daarom is zy
de moraal der kapitalistische klasse. De kapi
talisten hadden noodigvlyt, huiseiyk-
heid, spaarzaamheid, bescheiden
heid.
Voor ons is alles anders geworden. Deugd
en ondeugd hebbon stuivortjo gewisseld. Oot
moed noemen wy slaafschheid, nederigheid,
kruiperij; maar wat de kapitalisten noemon
rebellie, dat is voor ons vryheidszin, hoovaar-
digheid, gevoel van eigenwaarde."
Van die nieuwe moraal wordt nog getuigd
„De liefde voor do gemeenschap eindigt by
het proletariaat. Onze solidariteit strekt zich
slechts uit tot het proletariaat. Zy zal zich
echter mettertyd uitstrekken over de mensch-
hoid."
Naar aanleiding van deze uitlatingen schryft
liet Nieuwe Schoolblad (redactie J. Lohr en
C. F. A. Zemikej:
„Men verneemt het; voorloopig predikt die
nieuwe moraal nog geen algemeon e
menschenliefdedat komt pas mottertyd.
Ook hierin wykt zy dus af van die verouderde
chri8teiyke moraal.
De lezer weet nu, wat de beate gevoe
lens zyn, die volgens mevr. Roland Holst, do
opvoeders op de opkomende genoratie moeten
overdragen. Nu zyn echter de open ba: e onder
wijzers gehouden aan de wet met haar art.
83. Die scliryft gebiedend voor, do kinderen
op te leiden in allo Christelyke en maatschap*
peiyke deugden, dus ook in de door movr.1
R. H. veroordeeldo deugden d*r Christelyke
moraal. Een openbaar onderwyzer, die den
raad van mevr. R. H. zou opvolgen, zou doe
strUdig handelen met dat art. 33.
Als de houding van sommige socialistische
onderwyzers aanstoot gaf, woid steeds den
argument gewezen op do vryheid van den
onderwyzer om buiten do school voor
zyn staatkundig oconomiscbe beginselen pro
paganda te maken. Wat movr. R. H. rbana
echter van den onderwyzer eischt is, om „die
beste gevoelens over te dragen op de
komende generaties", dot zyn de
kinderen. Mogen wy vragen, waar dat over
dragen dier beste gevoelens op de komende
generaties moet geschieden? Toch niet in
de school? Dat kan niet, zoolang art. 33
nog waarde heeft. Hoe moet het dan wel?"
De Nieuwe Provinciale Groninger Cou
rant wijst er op, dat door velen nu gedacht
wordt:
,,'t Is woor rustig" en dat zij op dio
gedachte weer indommelen. Het blad laakt
dit, en zegt, dat er gelukkig ook anderen
zijn.
„We kennen ze, de predikanten, die met
ernst onderzoeken, wat liet beteekent lcer-
aar to zijn in 't be^in dor twintigste eouw
en die zioh afvragen, of zij wol hot oucLo
zout brengen op een nieuwe schaal. W<
hebben ze ontmoet, de kapitalisten, maar
ook de mannen, dio God een weinig met
aardsoho goederen gezegend hcoft; en dio
gaarne offeren hun goud on hun zilver voor
sociale behoeften, daar zij duidelijk inzien,
dat dc sociale kwestie in liet diepst der zaak
een religieus vraagstuk is.
Ze zijn ons niet vreemd, de patioons, dii
zich opmaken om een voreomiging te stich
ten, waardoor ze beter in staat zijn elkander
voor te lichten en to holpen, opdat de ge
rechtigheid in alle opzichten in het bedrijf
moge gevonden worden.
En gelukkig, we ontmoeten ze dagolijks,
do Christen-arbeiders, die een deel van huu
6oberem vrijen tijd afstaan voor het voreefu-
gingslovon, en dio boscffondat ze verplicht
zijn als Christenen hun arbeid te vorrich
ten; die beseffen, dat zo op Christelijk wij
ze hun vak vooruit moeten brengen cn daar
door voor zich en voor hi vakgenooton
ook hooger welvaart moeten trachten te ver
worven.
Maar ook danken wo or God voor, dat
ons Ministerie niet instemt met dio valsohe,
gemakzuohtigo leuze: ,,'t Is weer rustig",
doch integendeel blijken geeft zeer druk aan
den arbeid te zijn ook voor de sociale wet
geving.
,,'t Is weer rustig"; golukkig, maar dit
legt ons allen den plicht op on nu ook rus
tig en kalm aitn don arbeid te gaan,
cn te doen, alles, wat onze hand vindt
om to doen."
Het Centrum zegt onder het hoofd Z
denboderf het volgende:
Wij lezen in hot liberale blad (vakblad
van den boekhandel) Allgemeiner Anzeiger
onder hot opschriftGemoone lectuur,
dio langs de straten gevent
wordt, het volgende artikel
Een van de nu 'st in het oog vallende ver
schijningen in het publieke handolsleven, op
d straten der grooto steden is do rondven
tende boekhandelaar. Duizenden malen is zijn
typo in de dagbladoi geschilderd, men hcoft
hem bezongen als don modernen straatkun
stenaar, die de kun-' verstaat, het volk voor
een paar penningen geestelijk vocdsol voor
te zetten van niet al te slechte soort. Maar
o /k hier zijn de tijdon veranderd. Wie bij
een straatbookhandelaar toevallig nog een
oud vod van eonig belang cn van eenige lito-
r: rische waardo opsnort, mag van geluk
spreken. Do inhoud van zijn wagen bestaat
meestal, uit gcelgcwordcn, oude boeken, dio
alleen nog maar het papier waard zijn cn
in het algemeen slechte geschikt zijn om on-
rijpen lezers hoe hoofd op hol te brongen.
Het publiek heeft langzamerhand dien
ommekeer bemerkt; do koopers verminderen
ract don dag. Daarbij kwam nog, dat het
Buitengewone verkiezingen tot aan
vulling van de opengevallen
plaatsen ln de Kamer van
Arbeid voor de Bouwbedrijven
te Lelden.
Burgemeester en Wethouders van Leidsn;
Gezien het Koninkiyk Besluit van den
22sten April 1903 no. 35;
Brengen ter algemeene kennis:
dat de stemmingen ter verkiezing van twee
leJen-patroons en een lid-werkman van de
Kamer van Arbeid voor de Bouwbedrijven
zullen plaats hebben op Dinsdag 19 Mei 1903
en de herstemmingen, zoo noodig, op Yrijdag
29 Mei d. a. v.
De stembureaux zullen zlttiDg houden in
een der lokalen van het Raadhuis van des
toormiddags 8 tot des namiddags 3 uren.
Burgemeester en Wethouders
van Leiden,
DE RIDDER, Burgemeester.
VAN HEYST, Secretaris.
Leiden, 28 April 1908.
De Burgemeester en Wethouders van Leiden
doen te weten, dat door don Raad dier gemeente
in zyne vergadering van den 2den April 1908
is vastgesteld de volgende verordening:
VERORDENING
tot intrekking der verordening van den 5den
April 1894 (Gemeenteblad No. 2).
Art. 1.
De verordening vac den 5den April 1894
(Gem.-blad No. 2) betreffende het bewonen
van gebouwen, welke, als schadeiyk voor de
openbare gezondheid, voor bewoning onge
schikt zyn, wordt ingetrokken.
Art. 2.
Onverminderd hetgeen in andere verorde
ningen of in de woningwet bepaald is om
trent het bewonen of het tot woning in
gebruik geven of nemen van gebouwen, la
het verboden een krachtens de in art. 1
genoemde verordening voor het bewonen
ongeschikt verklaard gebouw te bewonen of
ter bewoning af te staan, tenzy het by later
Raad8bezluit voor het bewonen weder geschikt
verklaard is.
Het verbod omtrent het bewonen is niet
van toepassing op bewoners, die-geen hoofden
van gezinnen zyn.
Art. 3.
Behalve de dienaren der gemeentepolitie
zyn de inspecteur der bouwpolitie en de
buurtcommissarissen belast met het opsporen
der overtredingen van de bepaling van art.
2, eerste lid.
Hun wordt de last verstrekt om, ter hand
having dier bepaling, zoo noodig, de gebouwen
ook tegen den wil van den bewoner binnen
te treden, mits met inachtneming van de
bepalingen der wet van 31 Augustus 1853
(Staatsblad No. 83); de uitvoering van dezen
last zal te allen tyde mogen plaats hebben.
Straf bepaling.
Art. 4.
De overtreding van artikel 2, eerste lid,
wordt gestraft met een geldboete van ten
hoogste f 25, of hechtenis van ten hoogste
zes dagen.
Vastgesteld door den Gemeenteraad van
Leiden, gelet op het advies der voor deze
gemeente ingestelde Gezondheidscommissie
d.d. 14 Februari 1903 no. 27/V, in zyn open-
baro vergadering van deD 2den April 1903.
De Burgemeester,
H. C. JUTA, Weth. loc.-Burgem.
VAN HEYST, Secretarie.
Zynde deze verordening aan de Gedepu
teerde Staten van Zuid Holland volgens hun
-bericht van den 14/17 April 1903, B No. 335
(2de afd.) G. S. No. 147, in afschrift mede
gedeeld.
En is hiervan afkondiging geschied, waar
het behoort, den 28 April 1903.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE RIDDER,
Burgemeester.
VAN HEIJST,
Secretaris.
17)
„Kunt u my ook zeggen, waar mevrouw
Werlund woont?"
„Dat ben ik zelf. O, myn zoon, Ferdinand
hy heeft toch niets slechts gedaan?"
„Neen; maar hy is zeer ziek, hy ligt in
een restauratie in een van de zystraten; als
u met my wilt meegaan."
„Ik kom oogenblikkeiyk."
Zy sloeg haastig een mantel om en volgde
den politie agent. Zy bloven staan voor een
oud huis met kleine ramen. Het was na
twaalven, zoodat het café al gesloten was,
maar er brandde nog licht. De agent klopte
aan de deur.
Een bejaarde vrouw met een frisuur als
van een Hottentotsche deed open. Zy kwamen
in een groot vertrek met verscheidene tafeltjes,
waar houten stoelen omheen stonden. Er
hing een walgelyke geur van brandewyn en
tabaksrook.
„Waar is myn zoon?" vroeg mevrouw
Werlund met bevende stem.
„Hy ligt hier binnen."
„Is hy ernstig ziek?"
„Hy is al dood, beste mevrouw."
„Doodl"
Mevrouw Werlund moest steun zoeken aan
een tafeltje. Met open mond staarde zy voor
zich uit. Zy zou gaarne schreien, maar zy
kon niet. Eindeiyk vroeg zy op doffen toon:
„Was hy dronken?"
„Neen, hoe komt u er by, beste mevrouw?
Hy kwam hier alleen maar een glas bier
Burgemeester en Wethouders van Leiden;
Brengen ter kennia van hen, die zich daar
toe in de maand Maart jl. hebben aangemeld,
dat de Kaarten ter bekoming van
kostelooze genees- en lieelknndige
knip, gedurende het tydvsk 1 Mei 1903—
1 Mei 1904, verkrijgbaar zyn ten Raadhuize
op Donderdag 30 April en Tr^Jdag
1 Mei a. a», van des voormiddags halfelf
tot des namiddags drie uren, in het lokaal
naaat de binnentrap CTrouwkamcrJ).
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE RIDDER, Burgemeester.
VAN HEYST, Secretaris.
Leiden, 25 April 1903.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
Leiden
Gezien art. 7, 2de lid, der Drankwet;
Herinneren belanghebbenden aan hunne
verplichting tot betaling van het verschul
digde Vergunningsrecht voor de uitoefoning
van den kleinhandel in sterken drank vóór
of op 80 April a. s., zullende zy, by niet-
voldoening vóór het einde van het loopende
vergunningsjaar, zich blootetellen aan de toe
passing van de artt. 14 en 16, late lid van
bovenaangehaalde Wet.
De artikelen 7, 2de lid, 14 en 16, lste lid,
luiden als volgt:
Art. 7, 2de lid. „De vergunning wordt
„telkens geacht weder voor éón jaar te zyn
„verlengd, Indien vóór het eindigen van den
„termyn het verschuldigde vergunningsrecht
„voor den volgenden termyn is betaald en
„Burgemeester en Wethouders art 9 van
„deze Wet niet hebben toegepast".
Art. 14. „Wanneer zonder de vereischte
„vergunning sterke drank in het klein wordt
„verkocht, verbieden Burgemeester en Wet-
„houders het voortzetten van dien verkoop
„en doen zy dien desnoods beletten".
Art. 16, lste lid. „Onverminderd de straf
fen wegens overtreding der wetten op het
„patent of wegens het houden van een huis
„van hazardspel wordt met gevangoniastraf
„van één tot een en twintig dagen of geld-
boete van vyftig cents tot honderd gulden
„gestraft":
lo. „hy die zonder de vereischte vergun
ning sterken drank in het klein verkoopt,
„te koop aanbiedt of ten verkoop in voor
raad heeft".
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE RIDDER, Burgemeester.
VAN HEYST, Secretaris.
Leiden, 26 April 1903.
Ovor Grond wetshe rzien in gschreef
de Nieuwe Rotterdamsche Courant een ar
tikel, waarin allereerst de opmerking wordt
gemaakt, dat het voorstel der njzmnig-De
mocraten, in de jongste dagen ingediend,
thans niet veel belangstelling vindt. Uit den
aard der zaak heeft men in de eerste maan
den dezes jaars aan heel iets anders gedacht»
dan aan het ingediende revisie voorstel, doch
nu de kalmte weerkeert, acht het blad blijk
baar de tijd gekomen om er iete over to
zeggen.
Maar dit is nu niet een bepaalde aanbeve
ling van het voorstel. De „negenmannen",
die het indienen, verzekeren, dat sedert
jaren, krachtens veler getuigenis, „ons volk
rijp is voor algemeen kiesrecht;" de Nieu
we Rotterdamsche Courant zegt daarop
„Wij hooren deze mededectingen met pas
sende aandaoht aan, maar zijn dan tooh zoo
vrij van een zioh meer en meer in de rich
ting der voorstellers vestigende overtuiging
niets te gelooven; en evenmin gelooven wij,
dat do talrijke betoogen der aanhangors van
vooruitstrevende staalkundige richting de
mcening hebben doen veld winrri, dat ons
volk rijp is voor algemeen kiesrecht. De kie
zers Lebben bij do jongste algemeene verkie
zingen een besliste meerderheid naar de
Tweede Kamer gezonden, die van Grond
wetsherziening om tot algemeen kiesrecht te
komen niets weten wil, en de latere verkie
zingen kunnen moeilijk aangevoerd worden
als bewijzen, dat de „overtuiging," waarop
hier een beroep gedaan wordt, zioh „meer en
meer vestigt."
Wanneer eohter dag aan dag aan de inge
zetenen, wien geen kiesrecht is toegekend,
drinken, en hy had werkeiyk niets gebruikt,
dat kon men wel aan hom zien. Hy was zoo
nuchter, dat het een pleizier was."
Hy had daar van 's morgens af gezeten
en den heelen dag door gedronken; maar dat
wou zy niet zeggen, omdat er een agent by
stond, en ook zou het zonde zyn geweest,
dat zyn nette moeder te laten weten.
„Dus was hy heelemaal nuchter?"
„Net zoo nuchter als ik, mevrouw."
„Goddank l Dan is hy zeker aan een be
roerte gestorven? Hy is natuuriyk ziek ge
worden, terwyi hy hier voorbykwam. Hy
placht toch anders niet hier te komen?"
„Nooit."-
„Ligt hy daar binnen?"
„Ja. Maar u zult wel begrijpen, mevrouw,
dat hy hier vannacht niet kan bljjven liggen.
Hier vlak by woont een dienstman, en ik
heb al met hem gesproken. Hy heeft een
handwagen klaar."
„Ik dank u. Ja, het ie ook het best, hem
terwyi het donker is naar huis te brengen,
dan ziet niemand het."
Zy ging alleen in de zykamer.
Het motregende, de gaslantaarns flikkerden
en er lag een dikke laag vuile, natte sneeuw
op de straten.
De dienstman 6choof met moeite zyn hand
kar voort. Het ïyk lag op een oude paarde-
deken en was bedekt met een stuk zeildoek
vol scheuren. Dat was Ferdinand Werlund's
lykkleed.
Zyn moeder volgde in gebogen houding
de kar.
De politie agent en de Hottentotsche vrouw
stonden op de stoep en keken haar na.
„Ik hoef toch voor dit zaakje niet in ver
hoor genomen te worden?" vroeg de café
houdster.
„Neen, natuuriyk niet."
„Ik houd volstrekt niet van die flauwe
drukte. Heb je misschien zin in een glaasje
groc by dit vochtige weer? Ik ga my zelf
ook een klaarmaken, om een beetje te be
komen. Ik was er zenuwachtig van. Het is
ook erg onpleizierig, als zoo iets gebeurt in
een fatsoeniyk huis."
De politie agent en de caféhoudstor gingen
naar binnen. De dienstman schoof zyn zware
vracht verder en verdween in den nevel.
Lorenz stond voor de deur het sleutelgat
te zoeken. Toen hy het hoofd omdraaide, zag
hy mevrouw Werlund achter zich staan.
„Goeden avond, mevrouw Werlund. Bent
u zoo laat nog uit geweest?"
„Ja, ik heb Ferdinand gehaald."
„Ferdinand?"
„Ja. Hy ligt daar op de kar dood!"
„Groote Hemel, wat zegt ul Laat my u,
laat my u helpen."
Zy droegen hem door den winkel naar
birnen en legden hem in de kamer op de sofa.
Toen Lorenz by zyn moeder boven kwam,
zat zy nog altyd te naaien. Hy was bleek en
sloeg de armen om baar hals.
„O, moeder, het is verschrikkeiyk 1"
Toen vertelde hy haar, wat er gebeurd
was.
„En jy gelooft, dat hy zich dood gedronken
heeft?" vroeg zy.
„Ja, hy was in den laatsten tyd erg aan
den drank, zoodat ik stelselmatig zyn gezel
schap meed. Hy wou my mee hebben naar
kleine kroegen, waar men, zoo hy zei, meer
drank voor zjjn geld kreeg. Vanmorgen
ontmoette ik hem toevallig en toen liet hy
my tien kronen zien; hy zei, dat hy een
generalen kroegdag houden wou."
„Lorenz jy jy zult my toch nooit
zoo'n verdriet aandoen? dat zou myn dood
wezen."
„Maar mama!"
„Het gezelschapsleven is een gevaariyk
leven, myn jongen. Ferdinand begon ook op
dezo manier. Stel je eens voor, dat jouw einde
zou wozon ovenals het zynel"
„Neen, moeder, daar behoeft u zich niet
ongerust over te maken. Maar zullen we nog
niet even naar de arme mevrouw Werlynd
gaan?"
„Ja, laat ons dat gaan doen."
In de kamer van mevrouw Werlund lag
Ferdinand in zyn Parysche kostuum en met
de hel roode das voor op een sofa met ver
schoten bekloeding van groen peluche. Hy
scheen te slapen. Zyn gezicht was niet veel
bleeksr dan gewooniyk en zyn donker haar
was netjes gekamd. Zyn moeder zat dicht
by hem, met gevouwen handen. Zy schudde
het hoofd en staarde afgetrokken voor zich
uit. Toen mevrouw Falk en Lorenz binnen
kwamen, draaide zy het hoofd even om.
„Ja, het is waar, het is werkeiyk waar,
mevrouw Falk. Hy is dood, myn zoon is dood,
nu juist, nu hy oen betrekking zou krijgen
en zyn moeder een beetje holpen zou. Alles
komt my voor als een akelige droom, maar
het is de treurige werkeiykheid. O, als ik
maar een weinigje, een heel klein weinigje
schreien konl"
„Kunnen wy u met het een of ander
helpen
„Neen, Ik dank u, vannacht niet. Ik geloof,
dat het 't best is, dat Ferdinand en ik nu
alleen biyven. Ik kan hem nu niet lang meer
by my houdenIk wil by hem blyven
zitten als vrooger, toen hy nog klein was,
by zyn bedje, en dan komen misschien einde-
ïyk ook de tranen wel, en dat is het eenige,
wat ik op het oogenblik wonscb."
„Goeden nacht dan, mevrouw Werlund."
„Mevrouw Falk!"
„Ja
„Hy was niet dronken vanavond, hoolo-
maal niet dronken, en daar verhoug ik my
zoo over. Hy werd op straat ongesteld en
toen ging hy daar binnon in in oen
restauratie, om wat uit te rusten. Hy kwam
daar anders nooit nooit dat hoeft de
juffrouw uit die die restauratie mfj zelf
gezegd, en daar ben ik ook zoo biy om."
Zy had in dit oogenblik zooveel verdriet,
dat zy zich om dorgoiyke schynredenou ver
heugen kon.
Toen Lorenz zyn moeder goeden nacht
zeide, zag zU hem met tranen in do oogen
aan. Hot schoon hem toe, als las hy vorwy-
ten in haar blik.
Maar zy had hem immers niets to verwy-
ton. Hy ging wel is waar 's avonds veel uit,
maar by dronk nooit zooveel, dat hy dronken
werd; by studeerde wol niet hard, maar in
de plaats daarvan schreef hy, en hy ver
diende wol niets, maar dat deed zyn'moeder,
want zy werkte en dat deed hy niet.
Dat doen immers alle ouders, tot 'de kin
deren zichzelf kunnen reddon, en dan helpen
de meesten nog niet eens hun ouders.
Maar dat wou hy wel doen. O, zyn moeder
zou bet zoo goed hebben, als by beroemd
geworden was. Mot die gedachte sliep hy in.
Mevrouw Falk lag lang wakker en dacht
aan Ferdinand. Zoo erg was haar zoon toch
nog niot en daarvoor mocht zy dankbaar zyn.
Arme menschen en moeders zyn met zoo'n
klein beetje b'y.
Wordt vervolgd.b