No. 18242
LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAC 25 APRIL. - TWEEDE BLAD
Offieieele Kennisgeving.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
ID© dilettant.
Anno 1903
Openbaar Slachthuis.
Burgemeester en Wethouders van Lelden;
Brengen ter algemeene kennis:
dat het Openbaar Slachthuis aan den Mare
singel voor het publiek ter bezichtiging zal
worden gesteld op Dinsdag 28 AprH e. k. des
voormiddag8 van 10 tot 12 en op Woensdag
29 April des voormiddags van 10 tot 12 en
des namiddags van 2 tot 5 uur op vertoon
van een toegangsbewijs, dat op Maandag 27
April tuuschen 9 en 4 uur ter Gemeente-
Secretarie zal verkrijgbaar zijn tegen betaling
van ƒ0 10 per persoon.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE RIDDBR, Burgemeester.
VAN HEYST, Secretaris.
Lelden, 24 April 1903.
Openbaar Slachthuis.
Burgemeester en Wethouders van Leiden;
Brengen ter algemeene kennis:
dat zi), die op het Openbaar Slachthuis
eenig bedrijf uitoefenen of eenige werkzaam
heden in verband daarmede verrichten, aldaar
geene personen in dienst mogen hebben zonder
vergunning van den Directeur en wier namen,
voornamen, ouderdom, geboorte- en woon
plaats niet vooiaf ion kantore van den Direc
teur zijn opgegeven;
en noodigen mitsdien belanghebbenden uit
onder overlegging van de bovenbedoelde
opgaven zoo spoedig mogelijk de vereischte
vergunning by den Directeur aan te vragen
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
DE RIDDER, Burgemeester.
VAN UEYsT, Secretaris.
Leiden, 24 April 1903.
Openbaai- slachthuis.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
[van Leiden;
Brengen fcer algemeen© kennis:
dat het keuriokaal met ingang van den
laten Mei e. k. verplaatst wordt van het ge
bouw aan de Hooglandsohe kerk naar het
Openbaar Slachthuis;
dat aldaar van af genoemden datum do
keuring van levend vee en ingevoerd vleesch
zal geschieden; cn
dat met het ingevoerd vleesch moeten ge
volgd worden do wegen, aangegeven in ar
tikel 6 der verordening op den invoer, het
vervoer, den doorvoer, de keuring van vee
en vleesoh en den handel in vleesoh in de
gemeente Leiden, te weten:
a. Haagweg, Haagbrug, Noordeinde,
Kort Rapenburg, Paardesteeg, Blauwpoorts-
brug, Steenstraat, Rkijnsburgerbrug, Rhijns-
burgersingel, Maresingel, Openbaar Slacht
huis.
b. Kliijnsburgerweg, Stationsweg, Rhijns-
burgersingol, Maresingel, Openbaar Slacht
huis.
c. Hooge Rijndijk, Utrechtscho brug,
Utrechtsohe veer, Zijlsingel, Heerensingel,
Maresingel, Openbaar Slachthuis.
d. Zoeterwoudsehe weg (Heorenstraat),
Witte Singel, Noordeinde, Kort Rapenburg,
Paardestceg, Blauwpoortsbrug, Stccn6traat,
Rhijnsburgerbmg, Rhijnsburgcrsingel, Ma
resingel, Openbaar Slachthuis.
e. Morsohweg, Morschsingel, Rhijnsbur-
gersingel, Marosiogel, Openbaar Slacht
huis.
Haarlemmerjaagpad, (Haarlemmer
weg), Maresingel, Openbaar Slachthuis.
g. Maredijk, Rhijnsburgersingcl, Mare
singel, Openbaar Slachthuis.
h. Lage Rijndijk, Hoerensingel, Mare
singel, Openbaar Slachthuis.
Bereikt vleesoh de gemeente per Staats
spoor of per Hollandsche IJzeren Spoor,
dan -is de to volgen weg: Stationsweg,
ïthijnsburgersingel, Maresingel, Openbaar
Slachthuis, of, indien aan den Haagweg
gelost wordt,.die onder a aangegeven.
Bereikt vleesoh de gemeente te water, dan
moot hetfce water vervoerd worden naar den
Maresingel vóór het Openbaar Slachthuis
cn van daar overgebracht naar hot keurings
lokaal of, zoo dit niet mogelijk is, te wa
ter vervoerd naar een dor onder tk ge
noemde landingsplaatsen;
i. naar de gewone losplaatsen der Kat-
wijkeche booten, van daar Steenstraat,
Rhijnsburgetbrug, Rhijnsburgersingel, Ma
resingel, Openbaar Slachthuis;
jnaar de Haven, noordzijde, van daar
Oude Heerengracht, Maresingel, Openbaar
Slachthuis
k. naar het Utrechtscho veer, van daar
Zijlsangol, Heerensingel, Maresingel, Open
baar Slachthuis.
Yleesch, door beurtschippers en loopers
ingevoerd, die hun lig- en standplaatsen
hebben op de Vischmarkt, den Nieuwen
Rijn, de Hoogstraat, den Ouden Rijn, of
de Aalmarkt, moet langs Aalmaj-kt, Kip-
penbrug, Yrouwesteeg, Haarlemmerstraat,
Lange Mare, Korte Mare, Maoeeingel naar
hot Openbaar Slachthuis gebracht worden.
Burgem. on Wethouders voornoemd,
DE RIDDER, Burgemeester.
VAN HEJJST, Secretaris.
Leiden, 24 April 1903.
Als wij de Sociaal-Demoorati-
soho Arbeiderspartij met een enkel
woord zouden willen teekenen, aldus
schrijft Be.Volksbanier, dan zouden wij
haar willen noemen: de partij der tegen
strijdigheden.
Zij is de Arbeiderspartij en telt slechts
om en bij de 6000 léden.
Zij is parlementair en loopt aan de jas
panden der anarchisten.
Zij omvat de zelfbewuste arbeiders en de
intellectueelen beheorschen haar.
Zij roept alom, om vrijheid, on terrorisme
is haar leven, dwr-^g haar actie.
Zij is do organisatie en nergens ia groo-
ter ruzie.
Zij voert do vak-actie, on bijna al de
grooto leiders behooren tot niet één vak;
terwijl do mindere goden een bestuurs-
baantje vrij wat beter achten dan don vak-
arbeid.
Zij zegt te bestaan uit arbeiders en wat
iet; te zeggen heeft is advocaat of dominee,
cto.
Zij noemt zich vrij en men eischt de
meest slaafscho volgzaamheid.
Zij strijdt tegen het kapitaal, maar waar
deert de kapitalen barer leden en ver
smaadt do buitenlandsoho kapitalen zeker
niet.
Van geestelijke adviseurs heeft zij een on-
gekenden afkeer en zij luistert naar advi
seurs, die het geestelijke hebben wegge
worpen.
Zij verwerpt de staking en juicht haar
toe.
Zij maakt do stakers broodeloos uit liofde
voor do partij, maar de baantjesbeeitters
staken niet.
Wat al vertrouwen wekt niet zulk een
patij I Wat is zij groot cn edel 1
De grootheid komt nog beter uit in haar
beoordeeling van andere partijen en vereeni-
gingon.
Zij alleen kent en oefent do ware vakactie.
Het kiesrecht 19 de bron van alle geluk;
d arin ligt de grooto kracht van positiever
betering. Alles is niets bij het hoogheilig
kiesrecht. De Christelijke organisatiën zijn
breekijzers in do vakbeweging: zij workon
met grootelui's geld, zij bederven de vaktoe
standen. Zij zijn clerical© dompers (ook li
berale dompers zijn er), beschermers van de
brandkast met al wat or z n annex ia. Do
leiders dier organisatiën worden bespotte
lijk gemaakt en wel bij uitstek Passtoors,
die bijna iederen dag in Het Volk een ande
ren titel krijgt. Het is klein en misselijk.
Hoe akelig klein is do manier van Het
Volk (hoofdredacteur mr. Troelstra), om
alles wat Troelstra in de Kamer zegt, uit
te meten met 1/1000 millimeter. Tot in de
fijnste bijzonderheden wordt die redo mede
gedeeld. Het heeft zoo iets van Allah is groot
cn Troelstra is zijn profeet. Het verwondert
ons niet, dat op de eenzijdigheid van die oou-
rant ook onder partijgenooten aanmerking
is gemaakt. Het Volk wordt bepaald zoo
zoetjes aan een soort van slaapdrankje, zoo
vervelend zijn zijn verslagen. Het hielen
likken en stroopsmeren" wordt natuurlijk
bij do Sociaal-Democratische Arbeiders-Par
tij niet gevonden, maar als in de couranten
van Christelijke partijen gevonden werd,
wat de verslaggever van Het Volk schrijft,
waarachtig, wij zouden van die woorden ge
bruiken, om de waarde der artikelen aan
te geven.
Wat echter de schande uitmaakt van die
partij is de onverantw ordelijke wijze, waar
op met het brood de arme arbeiders ge
speeld wordt. De laa ste dagen geven ons
overvloedig de bewijz m Men proclameert
stahing op staking: n en weet, dat zij niet
gelukken, en schrijft over het succes en over
den goeden geest, die alom heerschen.
Men speelt oomedie en terwijl men weet,
dat men niets te zeggen heeft en eenige
blinde volgelingen telt, schrijft men, ver
beeld u, '8 nachts om 4 uur een werkstaking
uit over hot geheele land, die men 's mor
gens 12 uur verklaart opgeheven te zijn-
Een ernstig woord van protest tegen zulke
echte kwajongensstreken- Schande over be
zoldigde bestuursleden van zoogenaamde
comitó's, die zoo spotten met de werklieden,
hen broodcloos maken en vuur werpen op
'•plaatsen, waar straks de vlammen verwoed
uitslaan.
Schar over ooüranten, die zich tot doel
schijnen gesteld te hebben, de werklieden
ongelukkig te maken-
Mogen de verderfelijke socialistische or
ganisatiën zich spoedig ontbinden en de ar
beidende klasse daar haar heil zoeken, waar
Eet alleen te vinden is: iu de Christelijke
organisaties I
In twee opeenvolgende afleveringen van
De Economist (Maart en April) heeft de
heer R. D. Verbeek, te Zandvoort, zijn be
zwaren uiteengezet tegen het aanhangige
wetsontwerp tot wijziging der
M ij n we t van 1810. Hij besluit zijn beschou
wingen met de volgende regelen:
,,Do grondslag-van de beschaving is do on
schendbaarheid van don eigendom. Op dien
eigendom wordt door dit wetsontwerp een
aanslag gesmeed, onder voorgeven, dat men
hier niet met een gewonen, maar met een
bijzondcron eigendom te doen heelt. Dat
die veronderstelling onjuist is, meen ik in
het voorgaande duidelijk aangetoond te heb
ben, en daaruit moet vanzelf dan de over
tuiging voortvloeien, dat dit ontwerp door
de Kamer niet zou mogen worden aangeno
men.
Dat de verouderde mijnwet van 1810 ook
in ons land verbeterd wordt on meer in over
eenstemming gebracht met de ei6chen, die de
industrie in den tegenwoordigon tijd stelt,
is zonder twijfel zeer gewen6cht- Indien dit
ook de wensch van de Regeering is, indien
het haar wensch is om de ontluikende mijn-
bouwindustrie in Nederland in een krachti
ge stelling te plaateen, een stelling te doen
innemen, waarin ze met vrucht aan de bui-
tenlandsche oonourrentie het hoofd zal kun
nen bieden, dan zal het zaak wezen bij de
wijziging onzer mijnwetgeving vooral te ra-
do te gaan met de verbeteringen, die dat
volk in zijn mijnwetgeving heeft aange
bracht, waarmede de Nederlandsche indus
trie in de eerste plaats zal dienen te concur-
reeron, nl. Pruisen. Nederland zal dit mot
te meer vrucht kunnen doen, omdat njgo
me on de Pruisische mijnwet van 1865 op het
oogonhlik als do meest verlichte wordt ge
roemd."
In een naschrift" behandelt hij ook het
bij de Tweede Kamer ingekomen wetsont
werp omtrent het opsporen van delfstoffen,
dat z. i. ,,in niet mindere mate van gemis
aan kennis omtrent hot mijnrecht blijk
geeft." Ook komt hij op gelijk trouwens
ook van andere zijden reeds is geschied
togen de geheimzinnigheid, waarmedo de
Regeering gemeend heeft zoowel hot verslag
van dr.Beyerink, als het praeadvies van dr.
R. D. M. Verbeek te moeten omgeven- De
Eeer R. D. M. Verbeek vraagt of het niet
struisvogelpolitiek is, als de Regeering door
de geheimzinnigheid wil voorkomen> dat „het
particulier initiatief zioh op de bedoelde
terreinen ging werpen". De schrijver zegt
dan:
„Om de door de Memorie van Toelichting
gevreesde onjuiste voorstellingen, „welke in
staat zouden zijn bij liohtgcloovige speculan
ten een gunstig onthaal te vinden," te voor
komen, zou, dunkt mij, niets heilzamer kun
nen werken, dan juist de publicatie van een
volkomen zakelijk gesteld officieol rapport.
Buitendien, het feit van de indiening van
dat ontwerp geeft toch te kennen, hoe men
van oordeel was, dat zulk een wet werkelijk
tot stand zou kunnen komen. Vau die wet
zou ook deel uitmaken de van terugwerkende
kracht zijnde bepaling, dat hot beoogde ver
bod zou gelden van 1 Januari 1903 af.
Wanneer men van die veronderstelling
uitging, hoe kon dan het na dien datum
publioeeren van de bedoelde rapporten nog
het gevolg hebben, dat de Memorie van Toe
lichting zegt to vreezen?
Ten slotte kan men moeilijk veronderstel
len, dat or in con van die rapporten werke
lijk iets staat, wat geheim dient gehouden
te worden. Dat het steenkool-terrein naar
alle waarschijnlijkheid zioh moer Noordelijk
en Westelijk nog uitstrekt dan dat gedeelte,
hetwelk de Staat zich tob nu toe voor eigen
ontginning reserveerde, is niet nieuw. Niet
alleen door do in Limburg gedane boringen,
maar vooral ook door de in Pruisen en Bel
gië gemaakte waarnemingen was zulks the
oretisch gebleken. Do vraag is alleen hoe
diep die lagen liggen en of do betreffende
diepte nog een winstgevende ontginning toe
laat. Dit nu kan eerst met zekerheid uit
practised in het werk gestelde .boringen
blijken-
In hot April-nummer van De Militaire
Gids geeft do heer H. J. P. A. Kiorsoh een
besohouwmg over Militaire tuoht on
opvoeding, waaraan het volgende iö
ontleend:
„Ofschoon doze tucht in bedoeling en
strekking van do burgerlijke vorsohilt, komt
ze hiermee in het wezen der zaak overeen,
dat liet niet gewaagd is, ze mot deze to ver
gelijken.
Op dezelfde workplaateon on dezelfde
scholen kon de een de tuoht handhaven en
do ander niet. Zou daarom do vraag niet
geoorloofd zijn, of hot gebrek aan logor-
buoht voor zoover dat bestaat niet aan
de persoonlijke eigenschappen van dc lei-
dors zelf te wijben is; hetzij dezen den noo
digen tact missen, of in hun dienstijver
overdreven cischen stollen, die het doel
voorbijstreven cn slechts verbittering wek
ken? Schadelijke invloeden zullen in het
leger al lioht mindor storend werken, daar
't uit den aard der zaak ovor zooveel krach
tiger hulpmiddelen beschikt om zo te nou-
traliseeren.
Zonder vormen geen fcuOht. Dooh hoe on
misbaar, z© mogen niet in vormelijkheid
ontaarden en zoodoende het wezen der zaak
voor hét oog verbergen.
Het kwaad zoekende, waar het niet is,
strekken wij de hand uit naar gevaarlijke
middelen of maken ons wijs, dat in do
na-aperij van vreemden schijn grooto kracht
schuilt. Het leger, dat den kogel noodig
acht om do tucht to handhaven, heeft zioh?
zolf geoordeeld. Hoe sterkor de middelen
hoe slechter de tucht Nooit misschien was
de legertuabt in Frankrijk slechter dan on
der Napoleon III. toen op do minste vor-
grijpon onevenredig- zware straffen ston
den. En wat voor goeds hebben de lijfstraf
fen bij onze marine uitgewerktZoo gaat
het ook in het burgerlijke loven. Ruwheid
cn hardheid kunnen tijdelijk overweldigen,
beheersóbeai kunnen zij op den duur niet.
Aio wo zien, wat het Duiteohe leger is,
dan ligt het voor do hand, dat men geneigd
is, daaraan het een on ander te onfcloenen
be** versterking van eigen kracht. Men zij
evenwel voorzichtig I De Duitsoho tuoht is
een gewas van vreemden bodem, dat niet
zoo maar overgeplant kan worden. Zij is
het. resultaat van een arbeid, die zioh over
vele geul och ben uitstrekt, een stuk van het
volksleven, zooals zich dat in den loop der
tijden heeft ontwikkeld. Het is dc geest, van
gelaten ondorworuonhoid aan zijn plicht,
van trouw on slaafscho toewijding, van
orde en systeem, die uit het nietige Bran
denburg liet machtige Duitedhland te voor
schijn riep, en die <ïo Duitedie wetenschap,
nijverheid en handel tob zoo ftlansriiko ont
wikkeling bracht. Dit is geen artikel, dat
bii koninkliik besluit kan ingevoerd wor
den. Men kan iets dergelijks annkwecken,
meer niet. Dooh nooit zullen wij hetzelfde
verkrijgen: want lucht en bodem zijn zoo
geheel anders bij ons.
"Wie nu door den hotel ijken dwang van
onbogropen vormen bot streng gezag wil
komen, ziet de schaal voor de kern aan,
het doode uiterlijke voor het levenwekkende
beginsel. Men kan trouwens niet ongestraft
den ontwikkelingsgang van ccn vrij volk
naar willekeur veranderen. Bovendien is
tucht geen constante factor, m.aar verandort
naar tijd en plaats. In het Duitsehe leger
zelf is zij niet overal gelijk. Men houdt daar
rekening met de verschillende rassen en
behandelt het eone nog lankmoedig, waar
men niet strengheid tegenover het andoio
optreedt. Het cono is toegankelijk voor
vriendelijkheid en lof, terwijl het andere
dadelijk borisping en straf noodig heeft.
Het is een gelukkig vorechijreel to ach
ten, dat men eindelijk een» aan de opvoe
ding van den jongen soldaat gaat denken.
Met straffen is niet goed te maken, wat
door gebrek aan leiding bedorven wordt.
Dooh zeer zou ik het betreuren, wanneer
dat langs don zelfden paodogogisehen weg
plaats had, dio bij het onderwijs meer tot
pedanterie en waan-wijsheid geleid heeft
dan tot ware opvoedkunde.
Do opvoeding eisclit behalve ervaring,
karakter, versband on 1* ~t, gecvn pasklaar
gemaakte voorschriften. Geen betere pae-
dagogio voor den jongeren officier als hot
wijze, tactvol cn vriendelijk voorgaan van
den ouderen. Zoo dat nu cn dan vergezeld
gaat van een causerie ovor hot een of ander
opvoedkundig onderwerp, dat, aan het
werkelijke leven ontleend, met een schat
van voorbeelden kan worden opgehelderd,
dan heeft men alles, wat men billijkerwijze
verlangen kan. Waar het vóór alles op z i n
komt., is toch nooit te leeron: karakter, hart
On toewijding. Bovendien vergeto men niet.
dat do beste methode slechte resultaten op
levert, waar zij met temperament cn karak
ter van den opvoeder in strijd ia Do ware
opvoeding is een stuk van hei oigen zl-Ic*
leven, u levensuiting van zijn bestaan.
Do beste opvoeding van den soldaat is,
naar mijn inzion, zijn vortrouwojj winnen;
zoodat i. j in zijn meerderen niets anders
zien kan als de vriendelijke zij het ook
strenge leiders, die, in weerwil van hun
rang, als krijgsman éón willen zijn mot
hem in denken, gevoelen en handelen- Dit
moreel solidariteitsgevoel, deze -oonbroc-
dersohap in den hoogoron zin van liet
woord, is hot loVendo beginsel, waaraan
een lcgor zijn innerlijke kracht ontlccnen
moet. Waar dit ontbreekt, zullen do kun-
sbig uitgedachte vormen van bedrieglijk ver
toon het in do dagen van gevaar moeilijk
voor den ondergang kunnen behoeden
Het is daarom zeer te betreuren, dot bij
ons nog altijd een vorwijderrng bestaat tus-
6ohen leger cn volk. Zonder een poging te
wagen om de betrekkelijke schuld van beide
partijen vast te stellen, kan ik toch moeilijk
de opmerking terughouden, dat van mili
taire zijdo niet altijd alles gedaan of gela
ten wordt om verkeordo indrukken to ver
hoeden of weg to nomen. Wie van do eer
dor uniform gewaagt of don Nederland-
schen soldaat in den dienst dor Koningin
stelt vergeet-, dat wij niet in Pruisen zijn.
In onzen domocralisohen tijd ia het ver
standig, dergelijke uitdrukkingen achter
wege te laten, ook al zouden ze alochts een
zinnebeeldige voorstelling bedoelen. Wij
zijn te nuchter on be burgerlijk om iets voor
de eer van ccn kleed be voelen on to demo-
orabisoh om een persoonlijk bewind to kun
nen toejuichen. Van de Kroon tot den mui
sben der burgers dionon wij allen den Staat
volgons de wetten, waarin zioh de eouve-
reino wil dor gomconsohap openbaart. Do
Wet beerscht en allen hebben zich voor
haar majesteit to buigen. Laten wij olies
vermijden, wat dezen grond ring van ons
staatsleven kan aantastenHot komt mij
zeer bedenkelijk voor, het volk in do meer
ning to sterken, dat men in de legorkrin-
gen andore maatschappelijke on politieke
idealen nastreeft dan in de burgermaat
schappij. Alleen dan, wanneer het leger
met het Nedorlondsche volk óón is in den
ken. gevoelen on streven, wanneer het de
militaire uiting is van wat In den boezem
der nabio leeft cn werkt; alleen dan acht ik
de toewijding en samenwerking mogelijk,
waarin de eenigo waarborg voor de hand
having onzer onafhankelijkheid to vin
don is."
12)
Mevrouw Norderud breide aan een grijs
wollen kous, haar man rookte een meer
schuimen püp, met zilver beslagen, en Annette
zat aan het raam te haken.
Moeder, daar komt tante Falk aan," zeide
Annette
„Te voet? En in dit weert Dan is er wat
srgs gebeurd."
Mevrouw Norderud 6poedde zich naar de
gang en begroette daar mevrouw Falk, die
bleek en druipnat van den regen binnentrad
„Myn hemel, Beate, wat is er gebeurd?
En wat bon je nat! Martine, Martine, zet
gauw wat koffie, goede koffie I"
En zU hielp vriendelijk haar schoonzustor
den mantel afdoen, streek haar over den
schouder en ging met haar in de kamer.
„Ziezoo, ga nu hier op de sofa zitten en
laat my alles hooren. Annette, je kunt wel
een poosje naar je kamer gaan."
Annette nam kalm haar haakwerkje op ©n
verwijderde zich.
„Het zijn geldzaken, niet waar? Failliet?"
„Ja. Werlund is gestorven, z#n zaken staan
heelemaal verkeerd en nu is het ook mis
met ons."
En toen vertelde zy, wat er gebeurd was.
Nadat mevrouw Norderud een poosje had
zitten nadenken, zelde zy Norderud, jy moet
het landgoed koopen,"
„Welk landgoed?"
„Maar, myn hemel, Norderud, wees toch
Wet *oo dom. Fa) keetad üatuuriyk."
„Wat zullen wy daarmee doen? Wy hebben
immers een flinke boerderij."
„Wy gaan daar wonen. Hier op Norderud
Is alles zoo oud en vervallen, dat het heel
goed is, eindeiyk eens een behooriyk huis te
krygen. En als Annette eens een man krygt,
en dien krygt zy wel dan kunnen wo dit
oude huis wat laten opknappen en dan gaan
wy hier weer heen. Zoolang Ragnhild Falk
leeft en er warmpjes byzit, zal ons familie
eigendom niet onder den hamer en in vreemde
handen komen. Schrei maar niet, Beate, alles
kan nog wel terecht komen."
„God zegene je, Ragnhild 1 jy bent zoo ver
standig en zoo goed, als men je hulp noodig
hoeft I"
„Tot dusver hebben jullie my niet zoozeer
noodig gehad en we willen hopen, dat jullie
jullie ook in de toekomst zullen kunnen
redden. Jullie bent immers beiden nog jonge
en gezonde menschen. Er zal nog wel zooveel
overbiyven, dat jullie by voorbeeld in Christiania
een kleinen winkel kunnen beginnen; dan
zyn jullie meteen ook af van alle kennissen
hier in de buurt. Misschien kan myn broer
een goed koopman worden, voor landeigenaar
heeft hy nooit gedeugd. En dan kan je ook
toezicht houden op Lorenz. Wanneer hy alleen
naar de stad ging, dan zou er waarschyniyk
niet veel van hem terecht komen. Nu kan
er mogeiyk wel wat goeds uit hem groeien.
Kom, daar is Martine al met de koffle. Een
warm kopje koffle zal je goed doen."
Mevrouw Falk moest glimlachen door haar
tranen heen.
Zoo'n ontvangst verwarmde ook.
„Norderud, span de cariole in en rjjd dade
lijk naar den rechter."
„In dit weer?"
.Ole Pantel
„Nu, ja*ja. Ik. wil nog graag oventjes myn
pyp uitrooken."
„En als jy een beetje bent uitgerust, Beate,
dan ryden wy samen naar Falkestad. Het zal
goed voor myn broer wezen, dat wy belden
by hem zyn."
Een poosjo later roden mevrouw Falk en
mevrouw Norderud naar Falkestad in Norde-
rud's oude wagentje.
Mevrouw Falk reed ditmaal niet deftig, maar
zy reed veilig, want mevrouw Norderud hield
zelf de leidsels in haar sterke hand.
IX.
In een der kleine straten van Christiania
stond een hoekhuis met drie verdiepingen l
beneden waren twee winkels.
Boven de deur van den boekwinkel stond:
Hans Falk, handel in vetwaren.
Op een bordje aan de deur van een klei
neren winkel in hetzelfde huis las men:
Magdalene Werlund, ln garens en linnen.
Mevrouw Werlund, 6tond achter de toon
bank, klein en dik, met een oude zwartzyden
japon aan.
Buiten voor de deur bleef een meisje met
een kinderwagen staan, waarin een dikke
jongen lag, tytend op een hoornen ring. Een
flinke, goed gekleede vrouw trad den winkel
binnen.
„Goeden dag, mevrouw Werlund.
„Goeden deg, mevrouw Windahl. Wel, wan
delt u eens met den kleine? Hoe heet hy?"
„Gaston", antwoordde mevrouw Georgine
Windahl, geboren Mlchelsen, den Franschen
naam uitsprekende met een vry breed Noorsch
acceat.
„Dat ii een mooie naam."
„Ja, Ik heb hem ln een Franschen roman
gelezen. Ik wou wat garen by u koopen. Hoe
gaat het met de zaak, mevrouw Werlund?"
„0, heel goed. Ik moet trouwens ook geld
verdienen, want Ferdinand heeft vool noodig."
„Hy is nog altyd in Frankryk?"
„Ja, hy ia daar nu byna oen jaar," zoide
mevrouw Werlund tegen mevrouw Windahl.
„Ziet u, toen Werlund gestorven was en ik
de zaken een beetje op orde had gebracht en
zag, dat het winkeltje, dat ik begonnen was,
tameiyk goed ging, vond ik, dat het zonde
was, dat de jongen hier thuis bleef, en toen
beb ik hem naar Parys laten gaan om het
Fransch flink te leeren. En dat is een dure
geschiedenis, dat verzeker ik u. Hy betaalt
meer dan honderd francs in de maand alleen
voor lessen. Hy krygt les van oen deftige
dame; hy beweert, dat men de taal van een
land het best by de dames leert, en dat klinkt
heel aannemeiyk, dunkt me. Alles, wat ik
byeengaren kan, zend ik hem. Ikzelf heb
haast niets noodig, voor kleeren heelemaal
niets, want ik heb zooveel oude kloeren en
die draag ik nu af."
„Waar woont u eigeniyk?"
„Nu, ik heb een kamer achter den winkel
en ik slaap in de keuken. Hier hebt u de
kamer."
Zy deed de deur van haar woonkamer
open. Het was een sombere kamer, die vol
stond met groote, kostbare, maar voor een
deel beschadigde meubels, het overbiyfsel van
de verdwenen heerlykheid.
„Het is hier prachtig gemeubileerd, maar
de kamer is een beetje donker."
„Ik ben hier ook nooit, ultgezonderd's avonds
even, maar dan ben lk meestal zoo moo, dat ik
maar gauw naar bed ga. Maar als Ferdinand
thuis komt en een goede betrekking gevonden
beeft en die sal by wel vinden, omdat hy
nu flink in de talen is zullen wy ons
boven oen woning huren, net als do Falks, en
het ons recht bohaagiyk makon."
„Ja, de Falks wonen heel aardig-"
„Mevrouw Falk kan ook zolf voor haar huls
houding zorgen. ZU heeft een man, die den
winkel doet".
„Zy zou heol graag haar man in den. winkel,
willen helpen, maar dat wil hy niet hebbon.
Zy is ook te teer en te zwak, om daar in
den kaaereuk te staan en spek af te wegen."
„Lorenz zal zeker een flinke jongon worden."
„O ja," zeide movrouw Windahl. „Hy was
al zoo begaafd, toen hU nog klein was. Toen
speelde hy alleraardigste stukkon op zyn
poppentooneel. VaD den zomer zal hy student
worden en hy gaat al veel om met jonge
studenten. Hy maakt prachtige komische
liederen en gezangen en by houdt ook wel
redevoeringen
„Ja, wy beleven veel vreugde aan onze
zoons, mevrouw Falk zoowel nis ik, al heb
ben wo dan anders ook veel zorg in oris
leven."
De jonge Windahl ln den kinderwagen be*
gon een keel op te zetten.
„Die Linal Nu staat ze weer te babbelen
mot een ander meisje on laat het kind maar
schreien. Adieu, movrouw Werlund, doe myn
complimenten aan mevrouw Falk. Ik heb
vandaag geen tyd meer, om haar op te zoeken."
„Adieu, mevrouw Windahl."
Do Falks woonden boven.
In een vry ruimo woonkamer stonden de
vergulde antieke meubelen uit de pronkkamer
op Falkestad. Zy waren misschien wat to
groot-en te zwaar voor een gewone kamer
in do stad, maar zo gaven toch aan de kamer
een elegant aanzien.
Wordt vervolgd.)