ONDAGSBLAt) - HET N° 13231. Derde Blad. 11 April 1903. fastlieu in iodië. Een Paaschmorgen. n. Pasehen is een feest, dat eerst in Europa, en bepaaldelijk in de meer noordelijke lan den, tot zijn volle ontwikkeling en recht kwam. Met het Christendom in het Oosten geboren, of liever, hervormd naar het be staande Joodse lie voorbeeld, vertegenwoor digde het daar het denkbeeld van overwin ning en verzoening na d.n strijd, van heer lijkheid na lijden. De Germaansche wereld entte dit Christenfeest op zijn oude, schoone natuurfeosten ter eere van de Lente en schonk het daardoor nieuwe heerlijkheid en kracht. De rijzen le zon, met haar warmte en licht, de koude cn duisterheid van den winter overwinnendonder haar invloed het leven in de natuur herboren; de wereld en de menschhrid ook in stoffelijken zin ver jongd in de lieflijke, hoopvohe lente, wer den nu de omlijsting van het geestelijk denk beeld van het Christendom en vormden daarmede een geheel. De innerlijke en de uiterlijke wereld, de wereld van de natuur en de wereld van den geest, verkondigden in de landen, waar de lente op Paschen hoogtijd houdt, de wonderbare kracht van het leven, de onmogelijkheid om in het leven voortdurend gebonden te blijven in de wind selen van den dood. In het land der zonne, in ons Indië, ken nen wij geen lijkwade van sneeuw, geen ver storven natuur, geen ijsboei, geslagen om de levende wateren, geen donkere nevelen, welke de zon dagen en weken achtereen met natte sluiers omhullen, ^een verdorring van boom en struik, geen wegsterven der bloe men, geen c nmatig lange, donkere nachten, geen droeven, killen, troosteloozen winter in één woord. Hierdoor heeft Indië op Europa iets, ja veel, voor. Do Hollandsohe dichter zong: *k Ben u niet moê, o lieve Zon I Och, schijn maar alle dagen! en het is inderdaad geen klein genot het oog van den dag dagelijks te zien lachen en schitteren, nooit den verdorrenden en ver stij venden invloed der ko 'de te ondervin den. Aan dit g" -ot ie echter een gemis ver bonden en geen klein gemis ook. Het gemis der tegenstelling, welke aan alles, ook aan het leven der natuur, pae de rechte beteeke- nis en waarde geeft. Waarom worden in de noordelijke landen de lachende lente, de heerlijkheid en de gloed van de zomerzon dankbaar toegejuicht, zoo volop gesmaakt? Is het niet, omdat daaraan zooveel ontbe ring ia voorafgegaan en hierdoor het ware genot er van werd voorbereid? Neen, de natuur werkt in ons altijd groe nend Insulinde niet mede om ons in de Paaschstemming te brengen. De eeuwige lente en zomer zo~ herfst en winter zijn niet in overeenstemming met c*3 denkbeel den, welke Paschen bestemd is te doen ge boren worden of te verlevendigen. Maar dit behoeft ons niet te verhinc ren om ons in te denken in de gedachte van het Paasch- feest en ons er door te laten verheffen en bezielen. Ondervinden wij in de stoffelijke wereld om ons heen niet het gemis van het groeien en bloeien der natuur, van het schitterende, koesterende zonlicht, waardoor men in Europa het terugkeerende groen en de herboren bloemen en de hernieuwde kracht en gloed der zon zoo hoog op prijs stelt, in onszelf, om ons heen, in de wijde wereld ontbreekt het niet aan strijd en lij den, aan duisternis en nevel, aan dorheid en kilheid op geestelijk gebied, die ons ne- derdrukken en benauwen en ons naar vrede en verzoening, naar licht en leven en her boren kracht doen smachten, gelijk de men- schen van het Noorden in den winter naaf de lente en den zomer. En nu komt Paschen weder tot ons met de blijde boodschap, dat het smachten niet vruchteloos zal zijn; dat ook uit den gees telijken strijd vrede en - erzoening, uit lij den heerlijkheid gel -•Tvn wordt, uit de duisternis het licht, uit de dorheid en kilheid des doods de bloei en de warmte van het leven. Een vaderlandsch denker noemde het leven der -jnenschheid een cirkelgang en er zijn er, die ook het leven van den enkelen mensch daarbij ver gelijken. Tem onrechte. Met het oog op ons stoffelijk bestaan en dat der natuur moge Moleschot terecht van een kringloop des levens hebben gesproken, ons geestelijk le ven en dat der memschheid bewegen zich niet in een kring, maar in een zig-zag-lijn, welke telkens een eind terug schijnt fce loo- pen, maar ten slotte terecht komt bij een punt, verder en hooger gelegen dan het punt van uitgang. De teruggaande bewe ging van het geestelijke leven is in het al gemeen genomen een voorbereiding tot beter. Langzaam en droevig was Elisabeth de Fresne den heuvel opgeklommen langs den muur van het park der villa, waar zij woon de. Nu zat zij op dezelfde bank met het heerlijke uitzicht, die haar zoo gelukkig en blij had gekend. De natuur om haar heem was goddelijk mooi. De bergen strekten zich ter linkerzijde uit met de Hyères aan den voet; wouden en heuvels werden beschenen door een heldere voorjaarszon en de bloemen uit het park geurden haar te gemoet. Daar luidde de klok van de kleine kerk, de Notre-Dame de Consolation, en gaf door haar tonen, gedragen door de lucht, een nog hoogere wijding aan het verrukkelijk too- meel. Het was Paschen. Het feest der opstanding strookte zoo ge heel met de ontloken natuur in Provence; de zon, het water, de boom en en de bloemen, alles verkondigde de zegepraal van de lief de over den haat, van. het leven over den dood. Helaas, juist bet feest van leven in Natuur en Kerk, van den gegjenenenopjerienern be- mei, vervulde de jonge vrouw met rtaamloo- ze droefheid; de Paaschmorgen stemde haar diep treurig. Het zwarte krip, dat haar om hulde, waarin haar blonde, teedere, bevalli ge verschijning zoo zeldzaam sierlijk uit kwam, sprak van grooten rouw. De mooie oogen waren nat geschreid en het zonlicht deed ze pijnlijk aan. Bij eiken klokketoon kromp haar hart ineen van droefheid. Zij had haar zoon, haar eenig kind, verlo ren, vier maanden geleden, en de wond, die steeds bloedde, scheen nog heviger opengere ten bij den aanblik van het natuurtafereel, bij het lemtegevoel, dat de geheele omgeving zoo too verachtig schoon maakte. Haar jon gen, haar lieve André, zou nimmer meer de zon riem schijnen en nu riep die klok op ten ge-bode tot een God, Dien rij niet meer erken de, tot Wien zij niet meer spieken kon, nadat Hij haar zoon had weggenomen. Een kouden, onverschilligen blik vol wanhoop wierp ze op het warme terras. Haar geest riep al de bijzonderheden weder op van den droeven dood. Een hersemvlieeo-n tsteking had in twee dagen tijds den prachtigen, zes jarigen knaap doen bezwijken: het lot was wreed voor haar. Bij-omstandigheden had den de sznart nog verscherpt en de jonge moedor doorleefde weder geheel het treurig verleden.... Het water van de kalme Golf voor haar herinnerde aan de oneindige zee, waarop Ludo de Fresne, haar echtgenoot, had rondgezwalkt. Tien maanden te voren had rij den zee-officier uitgeleide gedaan naar Toulon, toen hij de reis naar Indië ging ondernemen. Thans zou ze zooveel be hoefte hebben aan rijn nabijheid, de beproef de echtgenoot©, maar vooral de ongelukkige moeder, en juist nu scheidden mijlen hen van elkander. Wanneer zou hij terugkomen om balsem te brengen voor het gewonde hart; om haar moed in te spreken tot het op vatten van haar plichten?... En welke plich ten? De klok, die opriep voor de mis, waar aan ze niet kon deelnemen door de bitter heid, die haar vervolde, had ook de gedachte aan die plichten opgeroepen. Als mevrouw de Fresne den kant van den rijweg had opgekeken, zou ze een klein wa gentje hebben ontdekt, bespannen met een pony en twee kinderen in het zwart daarin gezeten, een jongen van tien en een meisje van negen jaar. Die beide kinderen, Guy en Alice, waren die van haar man uit zijn eer ste huwelijk. Ze wi6t het; ze ging de jaren langs. Toen zij don zee-officier, haar neef, gehuwd had, was het medelijden met die bei de kinderen zoo oprecht geweest. Innig had zij zich voorgenomen de doode te vervangen bij die twee, toen nog zoo jong, dat ze thans niet eens wieten, dat zij een tweede moeder hadden. Toen Elisabeth zelf een zoon kreeg, had ze zoo zorgvuldig getracht geen voorkeur te doen blijken. En dat kostte haar geen moeite. Als die drie mooie hoofd jes samen prenten keken, als die drie beval lige kinderen speelden, had ze allen zoo lief... Waarom nu niet meer? Waarom?... Daar lag immers bet kerkhof aan den voet van dan heuveldat gaf antwoord. Een klein kruis teekende de plek, waar voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 11