N°. 13220.
Derde Blad.
28 Maart 1903.
De Speelman.
Het geheele kanton kende Bastien en
iedereen hield van Lem. Hij was daglooner,
mollen vanger, hielp de boeren bij het
hooien en trad 's Zondags als dansmeester
op. AI die bezigheden bevielen hem vrij
goed; zijn viool echter had hij hartstochte
lijk lief, zij was hem een intiem kamerand
geworden.
Hetzij hij speelde op de bruiloften der boe
ren, betzij hij 'b avonds, aan de deur van
zijn hut gezeten, zijn phantasie den vrijen
teugel liet en aan zijn instrument tonen
trachtte te ontlokken, waarin hij alles weer
gaf, wat hem bezielde, altijd gevoelde hij
zich met zijn viool op het nauwst verbonden.
Door de verschillende beroepen, welke hij
uitoefende en waardoor hij met de boeren
voortdurend in aanraking kwam, moest hij
zich wel altijd aangenaam en opgeruimd
toonen. De menschen vermaken was immers
zijn handwerk. In werkelijkheid was Bastien
echter een peinzende, bijna droefgeestige na
tuur. Lachen en doen lachen was hem een
gewoonte geworden en, i nder zich zijn phi-
losophische natuur bewust te zijn, raadde
hij, dat anderen vermaken het zekerste mid
del is om zichzelf te vervelen.
De ouders van den speelman hadden dezen
bij hun dood een armoedige hut en een
i broertje, ongeveer zeven jaren oud, achter-
t gelaten. Sedert had Bastien voor zijn broer
tje gezorgd en hem, zoo mogelijk, nog meer
dan zijn viool lief gekregen.
Het kind groeide voorspoedig op tot ver
bazing van Bastiens buren. Scans nam hij
hem mede naar zijn werk; was de afstand
techter te -oot, dan liet hij Jacquot bij een
buurvrouw achter, of hij liet hem geit-en
boeden. Maar nauwelijks klonken bij het
vallen van den avond enkele doordringende
tonen door het dal, of het kind riep uit:
,,Daar is Bastien I" en snelde zijn broeder
te gemoet.
Het was in de maand Mei, dat de speel
man het bruiloftsfeest moest opluisteren
van een leelijk en rijk meisje, dat met een
ruwen, maar rijken jongen trouwde. Men
noemde Lot een r huwelijk en bet feest
zou drie dagen durenhet werd gevierd op
grooten afstand van Bastiens won'ng. Alle
muzikanten uit den omtrek waren gevraagd,
maar Bastien, die door zijn liedjes cn zijn
spel het gezelschap in verrukking bracht,
genoot den voorrang.
Toen hij eindelijk huiswaarts kon gaan,
met goed gevulden buidel en opgeruimd
hart, kwam hem, diep verslagen, een zijner
buren te gemoet.
,,Ik zocht je", zeide deze. „Kom spoedig,
de kleine is ziek".
„Jacquot? O, Hemel! Wat scheelt hem?"
„Uit een boom gevallen. Verlies geen tijd;
kom gauw."
De arme jongen liep zoo hard, dat hij na
genoeg buiten adem bij zijn buurvrouw
kwam.
„Waar is de kleine?"
„Bij jou."
„Wat zeg je? Ik had hem aan u toever
trouwd en gij hebt hem aan zijn lot overge
laten I"
„Jatoen ik zag, dat het erg met hem
was 1 De veldwachter begon mij te onder
vragen, en om mij niet aan onaangenaam
heden bloot te stellen
„Hardvochtig menschl Onze lieve Heer
zal je straffen."
Waanzinnig van smart holde hij weer
voort. Zijn hut binnentredend, moest hij
zich aan den deurpost vasthouden. Jacquot
lag doodsbleek op zijn bed en had juist den
geest gegeven.
Bij het bed knielde een biddende vrouw.
„Wat! Ben jij daar, Mélie? O, dank,
dank I"
Mélie was de dochter van een landbouwer.
Zij was van het ongeluk van den kleinen
Jacquot getuige geweest en had hem nog
zoo goed mogelijk verzorgd. En zij verliet
hem niet eerder dan toen de gewijde aarde
over hem werd uitgespreid.
Bastien bleef voortdurend onder den in
vloed van zijn verdriet. Hij vergaf het zich
zelf niet-, dat hij met het glas in de hand
had staan zingen op hetzelfde oogenblik,
dat Jacquot lag te zieltogen. Mélie was hem
vreemd en zij bad het arme kind opgepast.
„Als ik jou zie," zei hij op zekeren dag
tot het meisje, „moet ik er onmiddellijk aan
denken, dat gij mijn kleinen broer verzorgd
hebt, en dan voel ik mij niet meer zoo alleen
op de wereld."
Soms ontmoette de speelman haar in het
dal en dan bleef hij staan, om haar zijn
vriendschap te betuigen. Nooit ging hij de
hoeve van haar vader voorbij, zonder bin
nen te komen.
„Kom binnen," zeiden de goede lieden
steeds, „en eet met ons."
Hij kwam er dikwijls, vooral daar de af
stand niet groot was.
Ten slotte werd hij bezorgd voor zichzelf.
„Waarom", zoo vroeg hij zich af, „waarom
wil ik daar toch altijd voorbij, zelfs al moet
ik er een grooten omweg voor maken 1
Waarom wil ik er altijd komen praten,
zonder ooit iets te zeggen?
Ik gevoel vriendschap voor dat meisje,
omdat zij goed ia Haar zien doet mij ont
roeren, en als ik haar niet gezien heb, ge
voel ik mij ellendig...... Zou dan mijn ge
moedsrust verstoord zijn?"
Wanneer het waar is, dat sommige meis
jes van den beginne af begrijpen wat men
haar niet zegt, dan behoorde Mélie tot een
andere soort.
Altijd even goed geluimd en altijd even
vriendelijk, scheen z'j Bastien gaarne bij
zich te zien, maar zijn tegenwoordigheid
ontroerde haar niet. Die kalmte verdroot
Bastien, die weldra was gaan inzien, dat
zijn dankbaarheid tot liefde geworden was,
terwijl Mélie's vriendschap onveranderd
was gebleven. 'Als hij haar er over sprak, zou
zij dan niet gek—etst zijn?
Ed de pachter, zou hij zijn dochter aan
een speelman geven? Hij .oest eens zien.
Hij besloot het Mélie achter den hagedoom
zachtjes te vragen.
Hij begaf zich naar de hoeve en vond het
geheele gezin bij den haard bijeen. In hun
midden bevond zich Simon, die zoo juist
van zijn regiment was teruggekeerd.
Na allen de hand te hebben gedrukt, zag
do bezoeker zijn vriendin teralnikB aan, als
om haar een onderhoud te verzoeken.
„Je komt als geroepen," riep de pachter
lachend. „Wij spraken juist over je; wij
zullen spoedig je viool noodig hebben".
De ooren van den armen jongen suisden,
zijn keel werd als toegesnoerd. Hij wiachte
zich het voorhoofd af en stamelde een paar
onverstaanbare woorden.
„Ja", riep Simon opgewekt, ..wij trou
wen op Sint-An dries. Nietwaar, Mélie?"
Het meisje kleurde even en antwoordde
slechts met een glimlach.
„En", hernam de pachter, „dan rekenen
wij op jo om ons te laten dansen".
Bastien dacht door den grond te zullen
zinken. Toen hij weer bruten was, kwam hij
een weinig tot bedaren, en een diepe smart
maakte zich nu van hem meester. Tot dus
verre was Mélie een beetje van hem geweest,
daar zij niemand behoorde. Wat zou er van
hem worden, als een ander rechten op haar
had?
En gelijktijdig pijnigden hem zrjn hope
loos liefde en rijn jaloetrie. Hij begaf zich
naar het kerkhof, om rijn kleinen Jacquot
rijn leed te klagen.
„Ach, was ik maar niet zoo laf geweest te
zwijgen, misschien zou Mélie mij uit mede
lijden genomen hebben En nu
Nu moest ij al rijn moed verzamelen om
zijn geheim te bewaren, al was 't ook slechts
om haar, die hij liefhad, geen verdriet be
doen. Bastien verborg cTus rijn leed onder
rijn gewoon masker van onbezorgdheid en
slechts in de eenzaamheid gaf ldj zich a-ai*
rijn wanhoop over en klagend weerklonken
de tonen van rijn trouwe viool. Zijn levens
wijze word in 'tgeheel niet veranderd; hij
werkte, lachte, vertelde als altijd zijn ver
makelijke verhalen. Mélie alleen had zijn
verslagenheid kunnen raden, maar zij was
gelukkig en het geluk doet ons slechte ons
zelf zien.
De speelman wilde niet, dat eem and r
voor zijn vriendin zon spelen. Op den mor
gen van de bruiloft kwam hij, geheel in
feestdos, en hij stolde zich aan het hoofd van
den stoet, en den geheel en —eg langs speel
de hij zijn mooiste -wijsjes, des middags leid
de hij den dans en bij het avondeten zong
hij zoo opgewekt, dat niemand iets van rijn
inwendig verdriet vermoedde. Maar toen
hij na afloop van het feest op de jonge echt
genoote een laatsten blik sloeg, op haar,
wier blikken getuigden van liefde voor eon
ander, toen werd de last van rijn leed hem
te zwaar.
Gloeiend van koortshitte sloop hij weg.
De geheele natuur scheen uit te noodigen
tot rust in het gTaf. Bij de beek gekomen,
besloot de ongelukkige een einde aan rijn
leven te maken. Nog eenmaal drukte hij zijn
viool teeder aan het hart, en toen verbrij-