aio, zijn nieuwe huishoudster, aan wio hij
reeds gewend is (als hij tusschen haakjes ge
weten had, dat Caroline zoo gemakkelijk te
vervangen was, had hij zich over haar ver
trek niet zoo kwaad gemaakt) binnen en
vertelt hem, dat zijn vroegere keukenprinses
er is met haar kleine op den arm en hem
wenscht te spreken
Mr. Matoussaint was goed geluimd de
harometer was gestegen en hij ontving
Caroline hartelijk.
„Wel, ben je daar met je kleinen jon
gen?"
Caroline had haar mooie, blauwe Zondag-
sche japon aan- Heel voorzichtig licht zij
do voile en het kapertje op, waaronder het
klein© gezichtje schuil gaat, en met moeder
trots laat zij haar kind aan mr. Matoussaint
zien.
,,Hij heet Vincent. Mooi, niet waar7"
Vincent is leelijk, zoo rood als een kal
koen; met zijn tandcnloos mondje en zijn
mutsje over de oogen, heeft hij iets van een
oud manneke.
Mijnheer', zoo begint Caroline, ,,u zoudt
I mijn man en mij een groote eer bewijzen, als
u peet over onzen kleinen jongen zoudt wil
len worden."
Om de waarheid te zeggen, mr. Matous
saint had die vraag verwacht en had reeds
vooraf bij zichzelf gezegd: ,,Dat kan ik niet
weigeren, 't Is een quaestie van een 50 gul
den."
Maar op het oogenblik dacht hij er niet
aanmet verwondering en schrik kijkt hij
naar den nieuwen wereldburger, die een lec-
lijk gezicht trekt en over zijn befjo spuwt,
I en hij vraagt zich ai, hoe het mogelijk is,
om van zoo'n monster te houdein.
,,Heel graag, Caroline. En wanneer zal de
{plechtigheid plaats hebben?"
i „Aanstaanden Zondag, mijnheer, om één
uur, tusschen de hoogmis en de vespere."
„En wie is de peettante?"
„Mijn mans moederU moet niet kwa
lijk nemen, mijnheerU weet't is
iemand van buiten
Mr. Matoussaint heeft het er goed afge
bracht. Luid en duidelijk heeft hij geant
woord, toen de priester liet gewijde water
over het kale ronde kopje van Vinoent goot.
Daarna heeft hij den pastoor een klein ge
schenk ter hand gesteld on gearmd met de
juffrouw, met de boerinnenmuts op, de kerk
verlaten.
De geheel© familie noodigdo liij uit, om
wat bij hem te gebruiken.
't Was een ware lunch. Er werden sand
wiches en fijn gebak gepresenteerd en zelfs
'een glas champagne geschonken. De sloten
maker dronk met kleine teugjes en knipte
een oogje, alsof hij een kenner was, maar
bij zichzelven dacht hij of mijnheer soms
meende, dat hij ziek was, dat hij hem zoo'n
drankje voorzette.
Wat zijn oude moeder betrof, die had met
eerbied haar vingerdoekje in de hand geno-
men en liet nieuwsgierig bekeken, alsof het
een vreemd, onbekend voorwerp was.
Mr. Matoussaint echter kijkt naar zijn pe-
te-kind, dat spartelend en kraaiend op Caro-
line's schoot ligt. 't Is zonderlingMr. Ma-
toussaint vindt hem niet zoo leelijk als den
vorigen keer 1 Hoe aardig, teer en frisch
zoo'n kleine bengel toch is 1 En dan denkt
hij, dat hij ook eens zoo geweest is, en ook
een moeder, een goede moeder gehad heeft,
die hem zoo op haar schoot hield, als Caro-
line haar kleine nu heeft.
En do oude vrijer houdt het kind zijn duim
voor, dien het ventje met zijn vuistje om-
sluit, en een glimlach verheldert het gelaat
van den peetoom.
„Hoe gaat het met mijn petekind?"
vraagt mr. Matoussaint, telkens als hij den
slotenmakerswinkel langs komt, en sedert
eenigen tijd gebeurt dat bijna dagelijks.
Op zekeren morgen echter laat de sloten-
i maker zijn hamer op het aanbeeld vallen,
veegt zijn hand aan zijn schootsvel af en
antwoordt op de gewone vraag:
„Ongelukkig niet heel goed, mijnheer Ma-
toussaintZeg, Huib, laat den blaasbalg
maar en ga eens boven aan mijn vrouw zeg
gen, dat zij beneden komt."
„Wat mankeert hem? Wat mankeert hem
dan V' vraagt de gewezen goudsmid.
„Ach, men kan er zoo weinig van zeggen
met die kleine kindexenHij hoect
en hij is zoo rood, dat zie ik niet graag. Me
neer Matoussaint, u moogt van geluk spre
ken, dat u niet getrouwd is en geen kinde
ren hebt.'t Ie een zorg van belang
Enfin, de dokter zal vanmiddag terugko
men."
Daar komt Caroline aan, half gekapt en
gekleed. Wat staan haar oogen flauw 1 Zij
heeft zeker gewaakt van nacht.
„Wel, hoe is 't met hem?" vraagt de va
der.
„Niet erger, heb ik u immers van morgen
al gezegd," is het ongeduldige antwoord dor
arme vrouw.
„Ik ga eens boven kijken. Ga me maar
voor," zegt mr. Matoussaint, wiens stem
beeft.
Maar Caroline trekt haar vroegeren mees
ter mee naar de gang.
„Ge kunt hem niet zien., mijnheer", zegt ze
snikkend. „De dokter heeft het verboden...
Hij is bang, dat het croup is... Ik heb het
nog niet aan mijn man durven zeggen; hij
zal het nog altijd vroeg genoeg weten, de
arme stumpier... Ach, goede mijnheer, dier
bare heerWat een nacht, wat een nacht
En zoo'n mooi kindEn zoo flink voor twee
jaar!"
En zij praat en herhaalt als een krank
zinnige iedeixan keer hetzelfde, en de oude
vrijer, die haar hond gegrepen heeft, voelt
op de zijne do heete tranen deer arme moeder
neerkomen
„Yertel me nu eens," zei mr. Matoussaint
'6 avonds tot een zijner kennissen, die hij
ontmoette, „heeft een uwer kinderen wel
eens de croup gehad.?"
„Ja, onze kleine LouiseZij heeft een
harden dobber gehad, om er bovenop te ko
men."
En mr. Matoussaint slaakt een zucht van
verlichting, nu hij hoort bevestigen, dat de
kinderen van de gevreesde kwaal genezen
kunnen.
Hij is hersteld, hij is beter!
Mr. Matoussaint heeft het drietal, vader,
moeder en kind, ter viering van het heuglijk
feit bij zich genoodigd. Er zijn oesters op
tafel en de goede man trekt een flesch ouden
Chablis open.
„Euphrasie, er wordt gescheld.Daar
zijn zijGa maar open doen." 't Is echter
alleen de slotenmaker in Zondagsgewaad,
met zijn kleinen jongen, die nog wat flets
ziet, op den arm.
„Wat is dat, komt Caroline niet?"
„Excuseer, mr. Matoussaint. Zij ligt nu
op haar beurt to bed, do arme vrouw
Maar 't zal wel schikkenEen weinig
vermoeid, door do ziekte van den kleine."
Eerlijk gezegd, de oude vrijer laat zich
over do afwezigheid der moeder gemakke
lijk troosten. Hij heeft zijn petekind, dat is
hem genoeg. Hij houdt van niemand ter we
reld dan van dit kind.
„Neem plaats," zegt hij, terwijl hij den
kleine op een hoogen kinderstoel zet, dien
hij zelf 's avonds te voren is gaan koopen.
De kleine man neemt zijn lepel en slaat
geweldig tegen zijn bordje.
„Foei, foei," zegt de vader met dreigend
gelaat.
„Laat hem toch begaan zegt mr. Ma
toussaint, die zijn oesters in den steek laat,
om eerst Vinoent van een heerlijk stukje tong
te bedienen. Daartegen komt de slotenma
ker evenwel op.
„Ach. mijnheer Matoussaint, wij zullen
het nog aan den stok krijgen. Gij verwent
hem heelemaal!"
Maar de oude vrijer wendt zich met kluoh-
tige verontwaardiging tot zijn gast en zegt:
„Vader, laat ons toch met rost- Ben ik zijn
peet of ben ik het niet?"
Dan neemt hij mes en vork weer ter hand
en begint met zorg het vleesch in heel kleine
stukjes te snijden, voor zijn petekind.
Smakelijk eten!
Wat men al zoo in sommige eethuizen
voorgezet krijgt, is voor den strafrechter te
Berlin gebleken. Op aangifte van een be
diende werd ontdekt-, dat een slagor, die
failliet was gegaan en daarna een „restau
rant" had opgericht, don gasten geregeld
bedorven „Ganaebraten" had voorgezet. Een
veearts, die een onderzoek ging instellen,
kwam ook in oen kelder, waar allerlei rom
mel lag en ook een bed atond. Toen hij de
dekens oplichtte, zag hij daaronder een
groot aantal dood© ganzen liggen, die blijk
baar reeds vóór het slachten gestorven wa
ren. In eenige kisten vond hij er nog meer,
te zanten 41 stuks. Bij verder onderzoek
bleek, dat de beklaagde gewoon was 'b mor
gens ter markt te gaan en dan voor gemid
deld 1 mark (60 centen) per stok gevogelte
op te koopen, dat sommige handelaar-s on
der de toonbank verborgen hielden, daar de
keurmeesters ze anders zeker hadden afge
keurd. Aan zijn bediende, die zijn geweten
bezwaard achtte door langer tot het bedrog
mee te helpen, antwoordde de beklaagde:
„Och kom, daar gaan de menschen niet da
delijk van dood 1" Hij had den kok last gege
ven de ganzen goed schoon te maken, met
zout water af te wasschen, flink van peper
en uien te voorzien en vooral goed te bra
den. Dat de bezoekers het toch niet lustten,
bleek uit het vorloopen van den restaurant,
die dan ook telkens naar elders werd ver
plaatst-
De gehoorde deskundigen verklaarden, dat
het zoo voorgezette ganzenvleesch, al was
het niet bepaald schadelijk voor de gezond
heid, toch als bedorven vleesch was te be
schouwen. De beklaagde werd dan ook tot
4 maanden gevangenisstraf en 1000 mark
boete veroordeeld, zijn vrouw en helpster tot
de helft van deze straffende kok en nog
eenige medeplichtigen tot mindere straffen.
MOEILIJKE DAGEN.
Laüg had hij gestreden met moed en met kracht,
Hoe fel ook geslagen door 't leed;
Hoezeer in zijn ziel. als een donkere nacht
De smart bare schaduwen gleed.
De vrede zoo dacht hij ontspriügt by het kruis,
Na regen schijnt 't zonnetie weer.
Licht keert ook de voorspoed wel weer in rajjn huis,
Ik hoop en betronw op den Heer!
Maar booger en hooger steeg immer de Dood
Als 't wassen eens dreigenden vloeds;
Geen werk en daardoor voor 't gezin ook geen
[brood!
Hoe schreide de stemme des bloeds!
Geon licht in 't verschiet en geen vrienden tot hulp
En, ach! door een lasterlijk woord
Beroofd van zijn eer en verlaagd uit zijn stolp,
Ontvlucht hij dit jammerlijk oord.
0, moeilijke tooht voor het eerlijke hart.
Tot werken bekwuam en gezind:
Hij voelt niet alleenlijk zijne eigene smart,
Maar ook die van vrouw en van kind.
Eén blik nog ten afscheid de eens dierbare plek
Het hart breekt hem los in geween
En dan zich gehaast tot het droevig vertrek
Maar, hemel! waarheen tochwaarheen?....
De zangers, z[j vlieden naar 't zonnige Zuid
Als 't guurt in het stormige Noord,
En galmen daar vroolrjk hun liedjtö weer uit,
Door koude noch kommer gestoord.
Maar zal ook de zwerver, verjaagd als een hond,
Geland aan der vreemdtingon kust,
Daar vinden wat bij in deez' oorden niet vond:
Het dagelijksch brood en de lust?
0, Hij, Wiens algoedheid heel de aarde verbreidt.
Die vooglen voor kommer behoedt,
Hun vlucht in de rnimte der heemlen geleidt,
Hü richt ook des bannelinge voet.
Hoe zwaar ook een onweer hjj boven zich hoor',
Wat wolk er ook drijvo aan den trans.
Dra breekt toch de zon van Gods liefde weer door
Met stralenden, koeetrenden glans!
George Ford.
[Parlementaire beeldspraak.
De Oostenrijksohe Kamer is beroemd om
de paarlen van welsprekendheid, die er uit
den mond der leden rollen. In de laatste
weken werden o. a. de volgende merkwaar
dige uitingen vernomen:
„Het zijn vooral de christelijk-socialen, die
hier letterlijk een kroipwedstrijd door den
mond van dr. Lueger hebben te aanschou
wen gegeven
„Het Duitsche volk, dat honderdmaal op
het slagveld goed en bloed heeft vergoten..."
„Ik kom er ten krachtigste tegen op, dat-
men mij zulk een verdraaiing achter den
rug in den mond legt