Een geneesmiddel. ■ten eerbied voor liet leger; die kracht, die „Rook je?" „Neen, vriend, waarom „Omdat ik je anders een pijp tabak zou gevraagd hebben." De kruidenier werd hoe langer hoe vuri ger. „Het leger is de rechterarm van het land; wij moeten altijd een oog gericht houden OP „Heb je geen tabakf ,-vNeon. Veroorloof mij u een vraag te stel len? Ik houd er van, te leeren en mij van alles rekenschap te gerven. Is het waar, dat onze regimenten niet op voldoende sterkte lijn?" De militair, met een achterdochtig gezicht: „Als ze je er naar vragen, moet je maar ■eggen, dat je er niets van weet." „Enfin, denk je, dat we klaar zouden zijn in tijd van oorlog V' „Dat is iets, dat ik wel weet, maar dat wil ik je niest zeggen. Je schijnt me een drommels rare particulier toe. Vooreerst rook je niet, dat is al heol verdacht en zeg eens, wie ben je?" „Ik ben een eerzaam kruidenier, vice-pre sident van de j>ostdmvenvereeniging „1 Ave air." n ,,Je bent net zoo rnfn een kruidenier als inijn acwkken I" riep de dragonder met ver heffing van stem „Maar, vriend, hoe kom je tot die onder stelling?" „Ik onderstel niets. Wil ik je eens zeg- gan wat je bent? Je bent een spion." „Een spion?" ..Je probeert alles van me uit te visBcben. maai* dat gaat bij mij niest." De reizigers in den aangrenzenden coupé waren opgestaan en keken met eon kwaad oog over de rugleuning naar den kruidenier. „Ja, heeren," schreeuwde de militair, Jiier heb je con particulier, die me van al les afvraagt; 't is stellig een spion." „Gelooft er niets van, heeren", stotterde de kruidenier in de grootste verlegenheid, „ik ben een vreedzaam burger." »»'t Is goed 1" riep een handelsreiziger. „Bij het eerste station zullen we je uit la ten stappen em je in handen stellen der gen darmerie. Daar kan je je eigen verantwoor den." Na enkele minuten sporen* lrield de trein stil De dragonder pakte den kruidenier bij den arm en duwde hem naar buiten; de an dere reizigers omringden hem, bang, dat hij anders ontsnappen zou. De dragonder vertrouwde zijn gevangene toe aan de hoede van den dienstdoendan gendarme, die met een enkel woord op de hoogte werd gebracht. t Ib een spaan, ik weet het zeker," zei ds dragonder. De gendarme ondervroeg den beschul digde. .Heb je papieren?" „Mijn papieren?... Neem, die heb ük öaet. „Waarom ga je op mis zonder papieren?" „Ja, waarom heb je geen papieren bij je?" herhaalde de dragonder. „Die heeren beschuldigen je een spion te zijn, herneemt de gendarme; ..wat heb je daarop te antwoorden?" ..Mijnheer de gendarme, ik protesteer uit alle macht tegen een dergelijke beschuldi ging. Op reis houd ik er van, mij van alles op de hoogte te stellen cm ik maakte een praatje met dien militair." ..Juist, je maakte een praatje met dien militair, je hebt hem van alles uitgevraagd, je begaat bet misdrijf van spionneeren, je bent een apian „Dat zag ik aanstootteriep de dragon der en wierp een zegevierenden blak op zijn medereiziger. „Waau kam je vandaan?" vroeg de gen darme aan den bovenden krmdenaeo". „Van Namoy." „Juist, je kamt van de grenzen; je bent. een spion, zie je weL Je gaat met me mee naar do gendarmerie; daar zal de briga dier je in verboor nemen." ..Instappen! Instappen!" riep de sta tionschef. „Ik moet mot den trein mee," kermde de kruidenier, die eensklaps naar de tree plank schoot. Maar de gendarme en de dra gonder hadden hem direct bij zijn kraag en trokken hem naar beneden. Ondanks al zijn protesteeren, was de kruidenier verplicht te gehoorzamen aan cle bevelen van den vertegenwooodiger van het gezag; de dragonder ging mee en spaar de den gevangene onderweg geen standjes en scheldwoorden. „Geen tabak, je kon wel bemerken, dat die vent niet deugde," bromde hij er tue- schen door. De reizigers waren omlertussohen al lang ingestapt en de trein was al uit het ge richt De kruidenier werd ach tier slot en eren- del gezet; daar bleef hij acht dagen ritten, juist lang genoeg om zijn identiteit vast te stellen. De man was blij, er zoo goedkoop af te komen en hoopt voortaan nooit meer iets met politie of soldaten te doen te heb ben. Toen de dragonder 's avonds in de ka zerne kwam, ging hij niet „den bak in," maar hij kreeg een compliment wegens rijn kranig gedrag tegenover de vijanden des. vaderlands. En toen acht dagen later de onschuld van den kruidenier eonmeklaar was gebleken, was de kolonel al lang ver geten, dat rijn dragonder vier en twintig uren te laat van rijn verlof was teruggeko men. Dr. Frante is een vriendelijke grijsaard, hoogst eenvoudig, hoogst zachtaardig, met een levendig gelaat, met een ondeugend glimlachje; een werkelijk goede man. Op zekeren dag werd hij bij een voorname dame geroepen, die lag te zieltogen... „van verveling." Zij was vijf en twintig jaren oud, had vijftien duizend francs inkomen, en daarbij een ongewone bleekheid en weer zin, door niets te verdrijven. „0 dokter!" riep zij uit, hem ziende, ,,'t is nu al acht dagen, dat ik lig te wachten op u als op een redder." „Ja, ja, dat mag u wel zeggeu, dat ik als „redder" kom," antwoordde hij glimlachen de, „en als een redder, die u heel gauw gaat- genezen." „Maar ik moet n nog zeggen, waaraan ik lijd. „Denkt u, dat ik dat niet zie?" voegde de slimme grijsaard er aan toe, een blik wer pend op de duizend overtolligheden, welke de kamer versperden. „Laat mij maar be gaan 1 Ik begin altoos met het behandelen van het zielelijden: „bet opruimen van een slechte gewoonte, het verdrijven van een hartstocht, het uitroeien van verdriet," en dan dien ik sterke dosis toe: „den terug keer tot alles wat edelmoedig is, tot goede gevoelens, matigheid, arbeid en liefdadig heid." Mijn reoept is „het Evangelie" en mijn apotheek„reinheid van ziel, bezigheid der handen en des geestes, en practische toe wijding des harten." De kranke beproefde te glimlachen, ter wijl zij een paar groote oogen opzette; doch die gedwongen glimlach zeide: „U neemt een loopje met mij, dokter." Do geneesheer, als begreep hjj niete daar van, neemt bij haar plaats en voegt haar toe: „Vindt u goed, dat ik u het verhaal doe van een mijner behandelingen, in afwach ting, dat ik mij roet do uwe ga bezighou den? U kent mevrouw X., een der gelukkigste en ik mag wel zeggen de meest welvarende van al de dames, die gij dikwijls bezoekt. Zij was, een tiental jaren geloden ze ventien jaren oud een allerliefst meisje, dat door vaderlijke toegenegenheid met voorspoed en weelde omringd was. Van lieverlede was zij bleek, ter neer ge slagen, kwijnende geworden, en de genees- heoren kwamen tot do conclusie, zooals zij telkens tot de oonclusie komen, wanneer zij niets er van begrijpen, dat het zenuwen wa ren. Door haar vader ontboden, die mij met tranen in de oogen smeekte zijn dochter te redden, werd ik een allerlieiai kamertje bin nengelaten, welks wanden met fijne behang sels van wit neteldoek waren beUmd, en dat aan mijn blik alles aanbood, wat de ver beelding van een jong meisje vermag te droomen. En bet arme kind, bleek als een marme ren beeld, lag op een rustbank uitgestrekt, met half gesloten oogen, het hoofd achter over. onverschillig voor alles, zelfs voor een zuchtje van de lente, zelfs voor de vroohjke stralen van de zon, die haar toelachte door het half geopende venster heen. Zij stak mij haar hand toe en ik werd door medelijden getroffen bij het zien van dat kind, hetwelk zander eenigen klaagtoon, zonder eenigen tegenzin, zonder smart daar lag te kwijnen, op zeventien jarigen leeftijd; zij, zoo rijk, zoo geliefd, die zoo gehikkig kon zijn. Ik giste haar kwaal Ja, mevrouw, die duif kwijnde in haar vergulde kooi, omdat zij te gelukkig was. Het ontbrak haar ziel aan voedsel, haar geest aan strijd. Zij lag te zieltogen bij ge brek aan een te overwinnen hindernis en bij gebrek aan werkzaamheid. Zij teerde al lengs weg, omdat zij zich niet nuttig achtte en dat zij zich niet kon toewijden. Alle uitverkoren zielen strekken tot voor beeld. De gewone zielen storten zich in de zinnelijkheid en in de hebzucht.zij lijden niet. „Mejuffrouw," voegde ik haar toe, „kanu voor de vuist weg uzelf in een toilet steken, dat u veroorlooft overal heen te gaan, en hetwelk in vijf minuten tijd gereed is?" „Maar waarom dat, mijnheer?" vroeg zij mij verwonderd. „WelOm uit te gaan. „Met u? En waarheen „Dat is mijn geheim, juffrouw." „Wat!. De nieuwigheid deed haar reeds herleven. Om haar evenwel te doen besluiten, fluister de ik haar heel zacht in bet oor: „Het le ven uws vaders is er mede gemoeid." En ik verliet bet vertrek, haar rader meetroonend. „Maar verklaar mij eenssprak deze. „Neen," antwoordde ik; „maar om haar te redden, moet ik haar alle ochtenden twee uren bij mij hebben." „Maar dat zal zij niet willen; zij wil niets meer weten van wandelingen „Kijk, daar hebt ge mijn antwoord." En Jenny vertoonde rich; rij zag er bekoorlijk uit. Wij stapten in het rijtuig, en ik nam haar mede naarmijn arme luitjes. En daar was wat, ik verzeker het u, om haar belang in te boezemen, haar te bewe gen, haar te doen herleven. Edel en edel moedig kind I 01 ik had bet wel geraden, wat er in dat hart lag Bij het eersto huis, waar wij stilhielden, moest ik baar ondersteunen tot aan de vijfde verdieping; zij klom alleen naar het tweede zolderkamertje; bij het derde schoot zij mij j voorbij. Haar wangen hadden een rozenkleur, zoo als zij sedert- lang niet meer gehad hadden; en toen de kleine kindertjes haar handen kusten, toen de arme moeders „dank u" zei- den, weende zij van geluk. Ik zag, hoe haar hart haar leven tot zijn waarde deed komen. De tijd vloog voorbij. „We gaan nu naar huis," zeide ik. „Nu al!" antwoordde zij mij. „Tot mor- gen dan, ie 't niet, dokter?" „Ja, juffrouw, tot morgen!" De avond ging voor haar voorbij met zoe ken onder haar linnengoed wat zij al zoo zou kunnen gevenen bij het middagmaal traan oogde haar vader van blijdschap, terwijl hij haar aanschouwdehij had haar nooit zoo frisch en zoo bekoorlijk gezien. Als braaf en vroom kind gevoelde rij zich nuttig; zij kreeg voor het goede een harts tochtelijke liefde; zij was gered, bemoedigd, door de liefdadigheid en door de bezigheid." De dokter hield op met sproken. De jeug dige kranke stak hem al glimlachende de hand toe: „Ik heb u begrepen," zeide rij; „kom mij morgen halen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 12