PETROLEUM.
Over Beeldspraalc.
Stofgoud.
Enkele uit de vele geweldige stormen en
watervloeden, die de oevers der Zuiderzee
hcliuen geteisterd, rijn genoemd geworden,
doch het algemeen vermoeden is, dat die
binnenzee in haar tegen woo rdigen toestand
geleidelijk is ontstaan tijdens de middel
eeuwen, toen de ocntrale regeering nog zeer
rwak was, toen ieder gewest voor zijn eigen
dijken had te zorgen, toen het particularis
me zijn hoogtijd vierde en geen krachtig be
wind zooals tegenwoordig, de gewesten kon
dwingen hun landerijen togen de hoogc wa
terstanden te beschermen.
Over het ontstaan van petroleum is veel
ten beste gegeven.
Algemeen wordt aangenomen, dat petro
leum 't product is van een ontledingsprooes,
dat organische overblijfselen, zooals van zee
planten en zeedieren, ondergaan hebben. Zij
was in de overoude tijden reeds bekend.
Herodotus (450 jaar vóór Chr.) maakt mel
ding van aardpek en olie; terwijl steeds
brandende vuren van natuurlijk gas aan
den westelijken oever der Kaspische Zee in
de oudheid door tempelbouw en priester
dienst werden geëerd. Marco Polo spreekt
in zijn reisverhaal op het einde der dertien
de eeuw over honderden scheepsladingen,
welke uit Baku verscheept werden. Het win
nen van petroleum op grooto schaal is een
industrie van zeer jongen datum. In Ame
rika dateert zij van omstreeks 1860, in Ga-
lieië van 1852 en in onze Oost van 18S5.
De petroleum bevindt zich in spleten van
den bodem, die meestal een verticale rich-
ting hebben. Zulk een spleet bevat altijd 3
lagen. De onderste laag bestaat uit zout wa
ter, de middelste uit petroleum en de boven
st. uit gassen, die onder een sterken druk
verkeeren.
Komt nu een te maken put uit in de gas-
laag. dan kunnen er niets anders dan
brandbare gassen ontsnappen en de put zal
...nimer petroleum opleveren. Komt de put
iu do petroleum laag uit, dan zal de petro
leum door den druk der gassen zoolang op
wellen, totdat er evenwicht bestaat met
dien der lucht, de bron houdt op te
vloeien, en indien er dan geen gassen te
voorschijn komen, zoo kan men door op
pompen nieuwe hoeveelheden verzamelen.
Komt men in de zoutwaterlaag uit, dan zal
eerst zout water opwellen, terwijl het mo
gelijk is. dat na eenigen tijd petroleum te
voorschijn komt, indien de druk der gassen
sterk genoeg blijft. Is dit niet het geval en
houdt de put met wellen op, dan kan men
door oppompen eerst het overige water
verwijderen, waarna men ten slotte toch pe
troleum verkrijgt.
De aanwezigheid van petroleum moet door
boren worden geconstateerd. De boorar-
beid bestaat id het door stampen of spoelen,
of door stampen en spoelen beide, of door
losmaken of vergruizen van den bodem, be
staande uit zand, klei of gesteente, ter
plaatse van den te maken boorput, het om-
hocgbrengen uit het boorgat van de losge
woelde, losg es tampte of losge boorde massa,
en in het met ijzeren buizen bekleeden van
h-:t gat, hetzij tot afsluiten van water, hetzij
tot het voorkomen van dichtvallen, om
daarna, zoo spoedig het aldus bekleede boor
gat de olielaag heeft bereikt, benut te wor
den voor den opvoer der olie.
De verschillende stelsels, bij het boren
naar petroleum toegepast, laten zich in
hoofdzaak terugbrengen tot: a. het boren
aan den kabel (Pennsylvania-syatcem)b.
het boren aan holle ijzeren stanc°n of pij
pen met behulp van waterspoeling.
Bij het boren aan den kabel wordeh ter
plaatse der uit te voeren boring een boor-
bok, een boorkvaan met drijfwerk en een
st-oomketol met stoommachine, zoo stoom
kracht wordt benut, geplaatst. De ketel be
vindt zich, met het oog op brandgevaar, op
behoorlijken afstand van den te maken
boorput. De boorbok voor kabelboren, ge
woonlijk pl. m. 25 M. boog, is bestemd om
de boorwerktuigen en de buizen in de diep
te en den inhoud van het ontworpen boor
gat omhoog te brengen.
Aan de boorkraan wordt aan kabel, stang
of ketting, de beitel of boor opgehangen,
zoodanig, dat aan beitel of boor een op- en
neergaande beweging kan worden ge gov en.
Bij kern- en spoel bo ran wordt aan do boor
uitsluitend eer. ronddraaiende beweging ge
geven.
Hot boorwerktuig bestaat uit een smeed
ijzeren beitel met stalen snedehierop wordt
een zware stang voor het slaggewicht ge
schroefd hierboven komt een geleiding,
waarboven andermaal een zware stang ge
schroefd wordt; het geheel heeft een lengte
van 18 M. en een gewicht van 1000 K.G.
Hot is duidelijk, dat het 18 M. lange boor
werktuig niet aan de boorkraan in werkba
ren staat kan opgehangen worden vóór vol
doende diepte onder den boorbok verkre
gen is. Deze diepte wordt door ontgraven
verkregen en het gat met hout betimmerd.
Heeft de beitel het gesteente, hetzij hard
of zacht, over zekere lengte vergruisd en
belet het gruis den verderen voortgang, dan
wordt de boorarbeid tijdelijk onderbroken
cn het gat uitgelepeld". In het gat wordt
dan een lange ijzeren buis, van onderen
door een slechts opwaarts openendo klep
gesloten, neergelatenlaat men deze buis
in het gat, zoo zal deze zich vullen met het
natte, slijkerigo gruis, terwijl bij het opha-
len door het dichtvallen van de klep dit
verhinderd wordt tot uitvallen. Naarmate
de boring vordert en de geaardheid der
doorboorde lagen zulks verlangt, wordt het
gemaakte gat bekleed, in den regel met
ijzeren buizen.
Bij het spoelsysteem geschiedt het boren
aan een holle, ijzeren stang. Water wordt
aan het boveneinde ingedrukt en vloeit aan
de onderzijde nabij de snede van den beitel
uit, waartoe de beitel mede tot nabij don
onderkant is doorboord met twee rijdeling-
sche uitmondingen. Het spoelwater zorgt
niet alleen voor het aanslaan van den bei
tel, doch voert het boorsel mode naar
boven.
Heeft de geboorde put het olie-niveau be
reikt, is de waardevolle vloeistof, spuitend
onder eigen gasdruk of opgepompt door
hulp V3n ingelaten pompwerktuigen, boven
het gat te voorschijn getreden, dan moet de
put door geregelde exploitatie in orde ge
bracht worden. Is de put vloeiend, dan
moet een afsluiter geschroefd worden op de
ijzeren buizen en moet deze aan een pijplei
ding worden verbonden. Daar het te-voor-
sohijn-treden van do olie met buitengewone
hevigheid onder zeer hoogen druk van zeer
brandbaar gas geschieden kan, is dit af
sluiten een lastig en soms gevaarlijk werk.
Do door de bronnen geleverde olie zal
moeten worden vervoerd naar de raffina-
derijen, welke zich in Amerika bij de kusten
bevinden. Dit vervoer, vaak over buitenge
woon lange afstanden geschiedend door
pijpleidingen, heeft in Amerika een ontzets
tende vlucht genomen. Men heeft hoofdlij
nen en zijlijnen, welke laatste alleen voor
den afvoer van „Pennsylvanian-oil" een
lengte hebben van 40,000 K.M.zij rijn in
handen van de „National Transit Com
pany."
De groote centrale organisatie der Ame-
rikaansche Pipeline-compagnieën heeft in
samenwerking met de Standard-oil" in
hooge mate bevorderd de ontwikkeling dor
petroleum-industrie in Noord-Amerika over
1900, betrekking hebbende op niet minder
dan 8,300,000 ton ruwe olie. Elke voort
brenger, rij het de -ezitter van slechts een
enkele bron, levert de olie af aan de Pipe-
line-Mij. Deze meet de hoeveelheid en
weegt de waarde en geeft een certificaat
van ontvangst af. De voortbrenger is zijn
olie kwijt, die geheel haar individualiteit
verliest, doch uij heeft ontvangen een certi
ficaat, dat voor hem de waarde van een
chèque vertegenwoordigt, die hij geheel of
gedeeltelijk dagelijks op de Beurs verkoo-
pen kan, of waarop hij dagelijks kan
ontvangen aan elk willekeurig station,
door de „Pipeline" bediend, geheel of
gedeeltelijk de door hem afgeleverde
olie tegen voldoening van bij tarief
vastgestelde kosten van bewaarloon, '•er-
voerkosten per mijl, enz., terughouding
van zeker percentage door verlies van lek
kage, enz. Eventueele brandschade wordt
evenredig omgeslagen over alle oertificaat-
houders on mede bij aflevering verrekend-
Hoe de „Stondord-Oil-Cy." voor de»
ovorzeoechen handel zorgt, haar vertakki»*-
gen over do geheelo wereld heeft, ie to al
gemeen bekend, om hierbij stil te itaan. Al
leen in haar vatenfabriek be Bayonne fa
briceert deze Maatschappij 10,000 k 15,000
vaton daags, verbrei kon de oen lengte vp4
100 K.M. aan ijzeren hoepels por dog. M
siel dezer ronzenoornbi notie, werkende mei
een kapitaal van 660 znillioon dollars, is <W
heer Rockefeller-.
Het curieuze bij het gebruik van beelden
in onze taal is, dat we soms heel deftige
beelden gebruiken bij de allerdorsto onder
werpen. Zoo zeggen wij bijvoorbeeld: De fa
bricatie van turfstrooieel heeft in one land
een hooge vlucht genomen.
Bekend is een zinsnede uit de rede van
een spreker over den landbouw: „Ik eindig
mot u het gebruik van goeden mest „warm
op het hart" te drukken." Een vreemde com
binatie kan men krijgen, door bij een ver
gelijking meer tot do oorspronkelijke botceke-
nis der uitdrukking terug te keeron als: Een
heer zit in den trein tegenover eem juffrouw,
dio hem bekend voorkomt. Maar hij „kan
haar niet thuisbrengen." Hij had dit ander*
gaarne gedaan, want ze zag er lief uit
Soms in heel ernstige geschriften treft men
I heel gekke zinnen aan, ontstaan door het
samenvoegen van twee niot bij elkaar pas
sende beelden of vergel ijkingon. Zoo herin
ner ik me gelezen te hebben een krantarti
kel, waarin de schrijver betoogde, dat wij,
Nederlanders, vóór de misstanden in andere
landen te critiseeren, eerst ons eigen
land moeten denken.
En hij schreef: Wilt go den Augiasstal in
het buitenland opruimen? Goed, maar dan
eerst den stal opgeruimd „in eigen boezem."
En onlangs las ik in een blad: het
j thans levende geslacht, dat onafgebroken in
den tredmolen zijner dagelijkscbe bezigheden
loopt, om het hoofd boven water te houden."
Stel u het thans lovende geslacht" eens
voor in den tredmolen met het hoofd boven
water.
In een roman zag ik eens den volgenden
leuken zin opgegeven, waarmee een jong
auteur verlegen zat: „Hem werden zoolang
gloeiende kolen op het hoofd gestapeld, dat
hij door den grond dreigde te zinken."
Nog een paar voorbeolden van dergelijke
beeldspraak: ,,Do zaak, die al lang den slak
kengang was gegaan, ging eindelijk, na heel
wat moeite om zich staande te houden, op de
flcsch."
„Het is een onomstootelijke waarheid, dat
de troon van Spanje tegenwoordig op zijn
voetstuk staat te waggelen."
Men lette eens op de dingen, die zoo al
„toegejuicht" worden.
Daar is bet dc verschijning van een nieuw
rekenboekje, dat den beoordeel aar tot toe
juiching verleidt. Elders weer wordt een po
ging om een dronkaard te bekeeren (even
vóór de mislukking) toegejuicht Wat ik
echter nog nooit hoorde toejuichen, dat
zijn.nieuwe belastingen.
Een te groote voorzichtigheid maait wel
eens, dat wij onvoorzichtigheden b*"aan; en
een overgroot© rrees, da* wij zullev. dwalen,
doet ons waarlijk wel eens honderd mijlen
van den rechten weg afwijken.
B t j e W «-kf f.
Al woonde ik in een glazenhnis
En midden op de markt, geen inkijk
deed mij hinder;
Meer openbaarheid doet'meer zijn,
Verberging bergt een zucht naar schijn.
Zooveel ik meerder schijn, zooveel ook
word ik minder.
W. L. PenningJr.
Wie niets vreest kan licht een booswicht
worden; maar wie te veel vreest wordt een
slaaf.
8 e u m e.