Hoe is de Zuiderzee ontstaan
mijne. A.<lp zdjn hals zag ik een paar roodo
plekjes.
Spoodip kwam dc dokier. Mijn vrouw
Jras uit haar be rijming bijgekomen en
voor Hum ar waa sdjri hulp niet meer van
nood©. De doktor kon sleohte den dood con-
etateeren; een uur of zes, zoven geloden
moest hij zdjn ingetreden.
D^ia bijna zonder eu*nig geluid; slecht*
©en enkele kreet, waarvan do moederliefde
de reden had vermoed, maar die ik in mis
dadige overschatting van het menschelijk
.verstand niet had willen verstaan. Mijn
vrouw zat bij bet doode kind en trachtte te
vergeefs zijn ijskoude handen te warmen.
Eindelijk kwamen ook twee polibie-agen-
len. Ik bracht ze bij Hilmar's bed, waar
dc roode Toni nog altijd lag te slapen. Ze
riepen hem met ruwe woorden; hij hoorde
niet. Ze schudden hem heen en weer; hij
was niet wakker te krijgen. Eindelijk zet
ten ze hem overeind; slaapdronken zakte hij
overzij. Toen pakten ze hom samen beet en
sleepten hem voort.
Nog altijd sluimerend, nog altijd met een
tevreden trek om den mond liet hij zich
wegdragennaar zijn rechter, zijn straf.
Eeu monster uit de achttiende eeuw.
Onder de in de geschiedenis der crimina
liteit alleen staande beschuldiging, tusschen
1779 en 1782 niet minder dan 80 personen,
mannen, vrouwen en jonge meisjes, ver
moord enopgegeten te hebben, stond in
1782 de in 1757 te Ceeeau in het graafschap
Commingues geboren metselaar Blaise Fer-
rage terecht. De misdaden waren overtui
gend bewezen en het monster werd ter dood
veroordeeld on den 13den December gerad
braakt.
Het tooneel van de schanddaden van de
zen afsohuwelijken kannibaal waren de schil
derachtige, kloofrijke berghellingen van de
Fransche Pyreneeën, welker onherbergzame
rotsspelonken het menschelijke monster de
vlucht vergemakkelijkten en zijn achtervol
ging zoo goed als onmogelijk maakten. Even
als de adelaar in een steilen, ontoegankelij-
ken rotsmuur zijn nest bouwt, had zich hoog
aan den wand van een rotspunt in de bergen
van Aure, in een ontoegankelijk, verborgen
hol, waarin tot dusver geen mensch ooit den
voet had geaet, de monscheneter een verblijf
ingericht, waar hij veilig en ongestoord
zijn dierlijke lusten kon botvieren. De in
gang van het hol was zoodanig gelegen, dat
Ferrage het dal, dat diep er onder lag, en
den omtrek ver in het rond, kon waarne
men.
Waarom deze menschelijke bestie zich van
de menschon heoft teruggetrokken, is nooit
uitgemaakt. Zeker is alleen, dat hij, hoewel
klein van gestalte, bijna bovenmenschelijke
spierkracht bezat, vrouwen en meisjes, toen
hij nog in zijn dorp woonde, zoo wild en
brutaal behandelde, dat men hem algemeen
meed. Ook moet hij reden gehad hebben,
de justitie te vreezen.
Hoe Ferrage er toe gekomen is, menschen -
eter te worden, is evenmin duidelijk. Men
neemt aan, dat de honger, gepaard met
vreeselijke, perverse neigingen, er hem toe
g 'bracht heeft van het nog warme vleesch van
een door hem ontvoerd en in zijn hol ver
moord meisje te eten.
Men weet, dat de tijger, als hij eenmaal
menschenbloed geproefd heeft, aan men-
schenvleesch boven alle ander vleesch de
voorkeur geeft. Zoo at Ferrage voortaan
bijna uitsluitend menschen vleesch en, zoo
als de kroniek verhaalt: ,,De mannen uit
Langer, de vrouwen begeerte ?n de mes
jes met bijzondere gretigheid." Overdag
sliep of soesde hij meestal. Eerst wanneer
de schemering aanbrak, sloop hij, tot aan
dc tanden gewapend, naar het dal en loer
de in een veilige hinderlaag op zijn slacht
offers. Bij voorkeur overviel hij de melk
meisjes en jonge vrouwen, als zij vóór zons
opgang naar de verre stad op weg gingen.
Y luchtten zij, dan schoot hij haar met zijn
niraraor falend geweer neder. Bleven zijn
slachtoffers, door verlammenden angst aan
gegrepen, half onmachtig staan, dan pakte
hij haar aan en sleepte haar, als een tijger
z^n prooi, omhoog naar zijn hoL
,,Men hoorde slechts haar wegstervend ge
schrei", zegt de kroniekschrijver ,,haar
zcif zag men nooit terug."
Een panische schrik voor het monster ver
vulde wijd en zijd de landstreek. Men ver
haalde elkaar, dat hij zijn offers goed uit
koos en dat hij mannon en vrouwen onge
deerd voorbij liet gaan, als hij in dc verte
een jong meisje zag aankomen.
Van de voorbeeldoloozo brutaliteit van de
zen menschen jager en de ontzetting, welke
hij verspreidde, spreekt het feit, dat hij
eens, toen zijn schietvoorraad uitgeput was,
zich in het stadje Montugean waagde, om
kruit en kogels te koopen. Eenige markt
venters herkenden hem, deelden het den be
woners mede en alles vluchtte voor dien
éénen man, zooals men voor een uit een me
nagerie ontsnapten tijger vlucht.
Ferrage kon, voorzien van versche ammu
nitie, ongedeerd naar zijn bergen terugkee-
ren.
Niemand waagde zich eindelijk alleen
meer op den weg. Ten slotte gelukte het
ecnigen gewapenden jagers, den kannibaal
te overrompelen. Tijdens het vervoer ont
snapte hij hun echter en hij zette zijn hand
werk op denzelfden voet voort. De boeren
begonnen nu te gelooven, dat zijn kracht
in zijn verwildex*de, stugge, lange haren zat
en, toen men hem weder gevangennam, trok
men ze hem bijna uit.
Den volgenden dag vond men in de cel,
waarin men Ferrage had opgesloten, alleen
de door dezen gedoode boeren. De mon
scheneter zelf was ontvlucht.
Nu werd het der overheid te bont en niet
tegenstaande de Groote Revolutie reeds
haar schaduwen vooruitwierp, ontwikkelde
zij, om den misdadiger te vangen, een onge
woon machtsvertoon, organiseerde zij drijf
jachten op hem en stelde zij hooge beloonin
gen op zijn gevangenneming. Thans bleek
eerst, hoe goed hij zijn schuilplaats had ge
kozen, waarheen honderden verborgen, hem
alleen bekende voetpaden leidden, die alleen
voor gemzen begaanbaar schenen. Boven
dien beheerschte zijn hol den omtrek zoo-
danig, dat hij iederen vervolger onopge
merkt kon neerschieten.
Zijn gevangenneming gelukte dan ook al
leen door list en verraad. Een zware misda
diger bood zich aan, den menscheneter over
te leveren, indien men hem zijn straf kwijt
schold. De justitie, die de langdurige ach
tervolging moede was, ging op dit voorstel
in. De misdadiger snelde daarop naar de
schuilplaats van den kannibaal, die hem als
een waardigen gezel kende, vertelde Ferra
ge, dat ook hij uit de gevangenis uitgebro
ken was en achtervolgd werd en wist zoo
danig zijn vertrouwen te winnen, dat hij
sommige rooftochten meemaken mocht.
Zoo werd op een nacht Ferrage in een
door gewapende mannen omsingelde vlakte
gelokt en gevangengenomen, toen hij, ver
trouwend op de waakzaamheid van zijn ver
raderlijken makker, lag te slapen.
De kroniek vertelt, dat de verrader, om
het vertrouwen van den menscheneter te
winnen, gedwongen was met afschuw aan
diens walglijke maaltijden deel te nemen.
Bij de ter-dood-brenging van Ferrage wer
den de troepen, die het schavot bewaakten,
op aandringen van het volk, dat- opnieuw
ontvluchting vreesde, verdrievoudigd. De
angst van de bevolking bedaarde pas, toen
de boeren na de executie door betasten van
het door het rad afschuwelijk verminkte lijk
zich er van overtuigd hadden, dat het mon
ster werkelijk dood was.
In historische tijden vindt men voor het
eerst van de Zuiderzee gewag gemaakt door
Pcmponius Mela, een Romeinsch officier
die, als behoorende tot de legioenen van
Drusus, broeder van keizer Tiberius, in het
jaar 10 voor d© Christelijke jaartelling het
eiland der Bataven heeft bezocht.
Deze zegt in de ,,Situ Orbis" van den
Rijn:
,,De Rijn vloeit uit do Alpen.na een
grooten afstand te hebben afgelegd, zonder
zich in takken to scheiden, en in een wel
bepaald bed, verdeelt hij zich niet ver van
de zee in verschillende armen, waarvan de
linker- tot aan zijn mond toe den van
Rijn blijft dra gem Dc rechterarm behoudï
eerst dezelfde breedte als vóór de vertak
king, doch langzamerhand breidt hij zich
meer uit, en gelijkt niet langer op een ri
vier, maar op een uitgestrekt meer, dat
waar het zijn grootste breedte bereikt heeft,
Flevo genoemd wordt, en een eiland van
dien zelfden naam omspoelt; daarna wordt
de rivier wederom smaller, en werpt zich
dan in den Oceaan."
Het meer Flevo moet worden beschouwd
als ongeveer het middelbassin te zijn ge
weest van den tegonwoordigen waterplas,
dien wij Zuiderzee noemen, en dien wij ons
in den tijd der Bataven hebben voor to stel
len als veenmoerassen, zooals alle venen in
hun oorspronkelijken toestand, met houtge
was bedekt en doorsneden met meertjes en
waterplassen, waar tusscbenin men ook nog
een plaats moet overlaten voor den IJsel
rret al zijn water, en met hetgeen herwaarts
dcor do Vecht uit Overijsel toegevoerd
wordt. Zoo zeker waren dit veengronden,
dat men zelfs een hier te lande niet onge
woon verschijnsel dienaangaande geboekt
vindt, het wegdrijven namelijk van den
grond en het terugvorderen van hun oigen-
dom door de oorspronkelijke eigenaren.
Aan de Stichtsche zijde van de Zuiderzee
was bij een overstrooming in de tweede helft
der twaalfde eeuw, zooveel land van de over
zijde aangespoeld, dat er \erschil over ont
stond tusschen de Utrechtenaren en de Frie
zen. Dezen verklaarden hun eigendom te
willen behouden, al was het ook van plaats
veranderd; genen erkenden volmondig de
deugdelijkheid van dien eisc-h cn wilden
gaarne den grond weder afstaan, onder be
ding evenwei, dat de Friezen dien naar buis
zouden medenemen
Zoo dreef ook, in November 1776, een
stuk land van ruim een derde hectare groot,
met drie schapen onder Beulakker weg, en
landde drie dagen daarna, met de weidende
schapen, aan den Zomerdijk tusschen Zwart
sluis en Meppel.
In dc eerste eeuwen der Christelijke jaar
telling waren de provinciën Noord-Holland,
Zuid-Holland en gedeelten van Friesland,
Groningen cn der Zuiderzee met boschvenen
bedekt; dit geheel wordt bet Holland-Zui-
derzeeveeu genoemd.
Deze boschvenen waren vrijwel onbewoond
en onbewoonbaar en, wat de waarde van
den bodem aanging, was er in den grond
der zaak weinig aan gelegen of men hier
een half millioen hectaren moeras dan wel
water bezat.
Opmerkelijk is het feit, dat door dc af
sluiting en droogmaking, komt het zoo ver
nog eens, der Zuiderzee, de geologische toe
stand van voor ongeveer twee duizend jaren
weder zal worden hersteld met dit on
derscheid evenwel, dat, waar toen poelen,
moerassen, eilanden en lage landen waren,
die telkens overstroomd werden, omdat ze
nog niet door dijken werden beschermd, nu
zullen worden verkregen vier groote, goed
beveiligde polders van vruchtbare bouw- en
weilanden.
De groote waterplas, waarvan het eiland
Flevo het middelpunt was, is niet ineens,
doch geleidelijk ontstaan.
De Nederlandsehe geschiedschrijver War
genaer zegt, dat in 1170 op een heeten zo
mer, in het najaar een geweldige storm
volgde, die het zeewater hoog over het land
jceg. Het lage gedeelte van Friesland, in
de omstreken van Stavoren, werd geheel
overstroomd. Zóó hoog stond het zeewater
in het Sticht van Utrecht, dat men de zee-
visen met groote nettefi in de stadsgrachten
ving.
Dat de Zuiderzee er door ontstaan zou
zijn, gelijk latere schrijvers hebben gegist,
strijdt met de oudste berichten, die van ons
land bestaan. Waarschijnlijk zijn er de zee
gaten alleen door verwijd. In het jaar 1334
leden de Friezen veel van een geweldigen
watervloed, waarvan ook een gedeelte van
Holland en Zeeland groote schade had.
Do overstrooming door het zeewater volg
de op een geweldigen storm, die den 23sten
November opstak. Yele dorpen werden over
stroomd en een groote menigte menschen.
verloor het léven.