No 18160, LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAC 17 JANUARI. - TWEEDE BLAD. Anno 1C03. PERSOVERZICHT, FEUILLETON. Hel Vaderland opent een &rfciköl "over belastingpoïitick mefc de volgende opmerking: „Het staat te bezien, of liet Ministerie- Kuyper de inspraak zijns harten zal kunnen volgen en de geestelijke goederen blijven vooropstellen. Want was er wol ooit een tijd, waarin hot stoffelijkste aller vraagstukken, do geldkwestie, onstuimiger zich naar voren drong dan thans V' Haar zijn in de eerste plaats de gemeenten, 'die in geldnood verkeeren cn die op den duur niet kunnen afgesehcept wordentracht de ge meente winst te slaan uit haar bedrijven, zij Kal haar klanten verliezen; te hoog opgevoer de gemeentelijke directo belastingen drijven de gegoeden de stad uit; het Rijk zal moe ten helpen en op welke manier het ook hclpe, altijd zal het Rijk zelf een aequivalent moe ten zoeken in eigen vermeerderde inkomsten. Of directe, öf indirecte belastingen, óf bei de zullen moeten verhoogd worden. Maar...... er zijn er, die beweren, dat de indirecte belastingen juist moeten verlaagd, liever nog opgehevn worden. Nu kan men wel zeker zeggen, dat dit laatste onmogelijk is, maartoch is wel uitgemaakt, dat van verhooging van indirecte belastingen geen sprake kan zijn. Langs deze redeneoring komt Het Vader land tot de volgende: ..Waarvoor zullen niet in de laatste plaats in de jaren op komst de verhoogde belas-, tingen moeten dienen? Om te bekostigen do sociale wetgeving. Welnu, wie ernstig so ciale wetgeving wil, kan het geld daartoe ïiict halen uit indirecte heffingen. Welk immers is liet doel van dergelijke wetgeving? De economisch zwakken te stcu- n :-n. hun welvaart te bevorderen. Meent men nu in ernst hun welvaart te kunnen bevor deren door henzelf do middelen daartoe te laten opbrengen? Men kan het niet mcencn. Alle sociale wetgeving, die op dergelijk vi- tieus belasting-fundament wordt opgetrok ken, moet haar doel missen. Zij moet uit- loopen op bittere teleurstelling. En als die eenmaal zal gekomen zijn, dau zal het ook blijken, dat do maatschappij achteruit in stee van vooruit is gegaan, stoffelijk en ze delijk. Want hij, wien sleehts teruggegeven wordt wat hem is ontnomen, of die morgen teruggeven moet wat heden hem wordt ge schonken, wordt niet verrijkt, verbitterd wè], 'En stilstand in welvaart beteekent achter uitgang. Het alternatief is derhalve dit: óf geen sociale wetgeving óf sociale wetgeving door middel van verhoogdo directe belastingen. En nu verstaan wij eerlijke conservatieven als do heer Van Karncbeck, die zeggen: dus geen sociale wetgeving, want ik wil geen verhooging van directo belastingen. Maar ■van de logica dergenen, die yrèl socialo wet geving verklaren te begeeren, maar bijv, uit verhooging van invoerrechten de middelen daartoe wenscheu te vinden, begrijpen vrij geen zier. De keuze van don heer Yan Karncbeck is de onze niet. En wanneer het ons verkieslijk lijkt het pauperisme niet te laten voortwoe keren tot het niet- meer bc beteugelen zal zijn, maar nu reeds in te grijpen, dan zien wij geen ander middel daartoe dan verhooging der directe belastingen. Al zijn wij voor de moeilijkheden, daaraan (verbonden geenszins blind, Doch als het moet, dan zal het kunnen Ook. Er rust op de financiers aan den lin kervleugel der vrijzinnigen een schoone taak. Aan hen staat hot, de veiligste wegen aan to wijzen, de kanalen te traceeren, waardoor het begeerde geld moet komen toestroomen. In hoever het vervormen van vermogens ten bedrijfsbelasting in een ongesplitste Rijks inkomstenbelasting hulp kan schaffen, zij hebben het te onderzoekenin hoever de suc cessiebelasting zal kunnen cn moeten worden verhoogd, zal door hen aan grondig onder zoek moeten worden onderworpen. Als nog menig vraagstuk meer. En ook zal het noodig zijn, dat het denk beeld van staatserfrecht zich loswikkele uit ide vaagheid van vormen, waarin het tot dus ver zich verschuilt. Van onmiddellijk prac- 62) Peggy lial de handen vol, in den tijd van tien minuten liad zü een jonge dame van bloemenranken, een andero van parelvlinders, een derdo van oen voerenboa voorzien. Nu kwam oon eenvoudig oud dametje aan de beurt, dat reeds eenigon lijd geduldig had gewacht. Zij had oen smal, fijn gelaat, een paar blauwe oogen en een wolwillonden glim lach, droeg een oudo afgedragen cape van zwart cachemir, met geel bont gevoerd, welko voor twee gedaanten van haar omvang groot genoog ware geweest, en op een valschen, bruinen pruik oen zwarten lioed van vóór den zondvloed, waarvan do veeron slechts nog pannen waren, wolke vermetel uit een bed van verbleekte viooltjes omhoog staken. ,.Ik zou dezen hoed gaarne opnieuw ge garneerd hebben," begon het oude dametje vertrouwelijk, terwijl zy tegenover Peggy voor de toonbank ging zitten. „Uet is name- /Ijk mijn lievelingsboed, welke il(J zeer goed £i*. Gfi ziet, dat hy zoo heerlijk mfin ooron t^Jokt," voegde zy er, hot hoofd omwendend Vtf, waarbij de oude, eerwaardige hoofdbedek king evenals haar sneeuwwit haar scherp vellicht werden. „Een nieuwen, die my zoo gemakkelijk zit, kryg ik nergens! Ik heb zoo gehoord, hoeveel moeite u deedt om u in do wenschon van de jonge dames in te donken, houdt u nu ook zoo met mü bezig." rIk zal myn best doen," antwoordde Peggy fD .it oon zonnigen glimlach. „Geel my dus een goeden raad vanwege den fcoed." tisch belang schijnt ona intussohen deze quaestie niet. Want zooveel staat wel vast van de lijnen dier zwevende figuur, dat het staateerfrecht tot doel heeft de vorming van staatsvermo gen. Een voortreffelijke zaak, maar die haar goede dienst eerst kan bewijzen op den lan gen duur. En daarop kan niet worden ge wacht. Wij hebben ruimer staatsinkomsten noodig. Hoe eer zoo beter." Dr. Bronsveld schrijft in zijn Stemmen voor Waarheid en Vrede: In de donkere dagen vóór Kerstmis heeft onze Tweede Kamer druk vergaderd Aan haar beraadslagingen kon ook weer deelgo- nomen worden door den heer mr. Troelstra^ die te Amsterdam met groote meerderheid verkozen was. Die verkiezing heeft zeer de aandacht getrokken, en is zeker voor het mi nisterie geen oorzaak van blijdschap geweest. Dit was natuurlijk ook niet hot geval met do verkiezing van twee liberalen te Leiden tot lid der Provinciale Staten van Zuid- Holland, en van een liberaal te Breukclen tot lid der Staten van Utrecht. In laatstge noemd district vooral leden de verbonden antirevolutionairen en roomschen een ge voelige nederlaag. Het bleek, dat do heer De Waal Malefijt, ondanks zijn Stichtsche Cou rant, aan invloed begint te verliezen. Bedrieg ik mij niet, dan wint ook het mi nisterie niet aan vastheid. Do oppositie van den heer Staalman is niet zoo gering te ach ten, als do heer Kuyper het eerst trachtte te doen voorkomen. Er vormt zich onder de an tirevolutionairen een linker-vleugel, die met de sociaal-democraten wel eens gomcene zaak kon gaan maken, 't Is zelfs niet vermetel te gissen, dat onlangs in Amsterdam leden van „Patrimonium" hebben gestemd op den heer Troelstra. Dat zij zich teleurgesteld zien in dit mi nisterie, is niet onverklaarbaar. Dc beer Kuyper houdt zich tamelijk onverschillig tc- gonover zijn uitlatingen vóór de verkiezin gen van Juni 1901. Ma.°r l'.tera scripta ma- net, en de niet in een improvisatie, maar in een rijp overwogen redo uitgesproken be schuldigingen tegen do liberalen, zullen ook wij niet vergeten. Eet ligt in den aard der zaak, dat een partij, die regceringspartij wordt, haar ge- heele program niet op eenmaal handhavon kanmaar do houding, welke dr. Kuyper nu aanneemt, niet tegenover do sociaal-demo craten, maar tegenover do liberalen, komt niet overeen met do felheid, waarmee hij ja ren lang zijn banbliksems togen hem slinger de, en hen aansprakelijk stelde voor alle kwaad in den lande. Wij zien nog altijd uit naar een midden partij, maar daarin behoort dr. Kuyper evonmin als mr. Troelstra. Of do heer Do Savornin Lohman er in behooren zou, en zulks ook wel zou verlangen, verklaren wij niet to weten. Ik kan menig artikel in De Nederlander, en menig advies in do Kamer niet rijmen met het feit, dat do heer Lohman een medewerker blijft van Onze Eeuw. Daar ligt tusschen beide grootheden minstcnB een halve eeuw. Do heer Troelstra heeft een zeer opmerke lijke rede gehouden over de verhouding van het lager onderwijs tot den mildclijk subsi- diecrenden Staat. Naar het ons voorkomt verlangt hij terecht, dat do bevoegdheid van den Staat, om eischen te stellen aan scholen, die hij in 't leven houdt, zich veel verdor moet uitstrekken, dan bijv. dc heer Lohman wil. Onverdachte en bevoegde schoolautoritoi- ten hebben mij verzekerd, dat op velo plaat sen het Christelijk onderwijs nog altijd veel to wenschen overig laat. Van de roomsche scholen is dit algemeen bekond, en gemak kelijk valt dit to verklaren. Maar ook pro- testantsche scholen kunnen (dikwerf uit ge brek aan financieelc krachten) do vleugelen niet uitslaan. Versterkt do Staat die krach ten, dan moet hij ook waarborgen hebben, dat dit het onderwijs ten goede zal komen. Wij betreuren nog altijd de wet-Mackay, die in zoo menig opzicht demoraliseorend heeft gewerkt. Nu men eenmaal voor alle scholen in de Staatsstallcn een ruif beschik baar stelde, moeten ook allen gevoelen, dat zij in het leven worden gehouden door den steun van 's Rijks financiën. Door de ge- „Als ik u raden mag, mevrouw, dan zou ik er bepaald voor zyn, dat gy een nieuwon besteldet." „Ach, myn lieve juffrouw, ik heb een half dozyn nieuwe thuis, die geen van alle deugen. Weet u, aan dezen ben ik nu eenmaal sinds jaron gewend en alleen dezen vorm heb ik gaarne." „Do vorm zou immers procles naar deze gemaakt kunnen worden voorradig is die niet meer betzy in fijn zwart stroo, hetzy in zachte gerimpelde zyde." „Gerimpelde zijde, daartoe zou ik nog wel kunnen overgaan", zeide de oude dame genadig. „Ja, en hy zal u de ooren evengoed be dekken. Ik zou dan zwarte kant daartoe gebruiken en lila vlier met lila keelbanden." „Dat klinkt wel heel mooi, maar zoo klinkt hot altyd, en toch valt geen een zoo uit als dozo," jammerde zy. „Ik ben overtuigd, dat wy u tevreden zullen stellen." „Wilt gy u persooniyk met de zorg voor den hoed belasten?" „Met genoegen, mevrouw. Misschien zoekt u lint en kant gaarne zelvo uit?" „Heel gaarne, alles van het beste." Met die woorden legde zy een afgesleten ledoren tasch, welke eens zwart was gewoest on nu blykbaar volgepropt was met inkoopen, op de toonbank en bezichtigde met een bepaald kmderiyk genoegen de linten. Terwyi zy juist het fijne, verwelkte gelaat in de lade met vliertakken had gestoken, trad de heer Sharpies met een opgewonden gelaat nader. „ik hoor tot myn leedwezen, dat men u dingen van de toonbank heeft zien wegnemon, madame wfi' missen verscheidene artikelen," zeide hy tot haar. .Wat wil u daarmee zeggen? Mogeiyk, dat noemde wet is feitelijk ons Christelijk no tion a-al karakter prijs gegeven, en zijn wij opgelost in aideelingen met verschillende etiquetten, en gelijke rechten; de fiscus ie de band, die allen w;:^n houdt. De Staat kent dezelfde aan aan den sociaal democraat, die lieve*^®r'Un dan morgen het koningschap zag afgeschaft, als aan den ul- tramontaan, die den Paus eert boven de Ko ningin; en dit loochenen van ons verleden wordt als een oplossing van het onderwijs vraagstuk gehuldigd, door mannen, die zich antirevolutionair, of Christolijk-historisch noemen, terwijl zij de revolutionaire staats idee huldigen, on onze historie verloochenen. Ik ben geen staatsman, maar slechts kroniek schrijver, heeft eon voormalig vriend gezegd, maar ik ben lang genoeg kronieksohrijver geweest, om te durven|beweren, dat de staat kunde, die ons verbiedt onze protostantsche school de volksschool te noemen, mij voor komt van een zonderling gehalte te zijn. Zij behoort tehuis in sferen, waarin ik mij lie ver niet thuis gevoel. De algemcene indruk, door de discussies in do Tweede Kamer teweeggebracht, on hier hebben wij ook De Nederlander aan on ze zijdo is, dat onze volksvertegenwoordi ging er niet op vooruit gaat. Do Kamer wordt meer en meer oen dcbating-club van partijleiders en partijmannen. Uit alle hoe ken komen er afgevaardigden, die niet de bekwaamheden bezitten, welko worden ver- eischt om do Regeering van ons land qua talis te beoordoelen. Het zijn mandatarissen van hun partij; menschen, die iets afweten van een of ander punt, en van al het overige niets, en die door groote woorden trachten te vergoeden wat hun aan konnis van staats zaken ontbreekt. Bij de behandeling van de onderwijszaken in de. Tweede Kamer hebben de schoolman nen van alle richtingen, naar ons gevoelen, een poover figuur gemaakt; ja, hun waan, die zooveel grooter was dan do werkelijk heid, wierp op hen een lachverwekkend licht. Inderdaad buiten de Kamer zien do hecren er veel beter uit. Aan het hoofd van hun klasse, hun school of kweekschool wor den zij geëerd; op het Binnenhof krimpen zij in tot zeer ordinaire menschcD. Do minister-president heeft weder blijken gegeven van zijn oratorische talenten en van zijn handigheid in liet debat; ook moet men bewonderen zijn kennis van vele dingen, tot zijn departement behooronde. Toch had hij ook zijn zwakke momenten, en do voorma lige journalist kwam telkens te voorschijn aan de groene tafel. Een gevoel van gerust heid hebben wij niet, als wij aan deze dingen denken, en wij blijven uitzien naar een kern van menschen, om wie alle gemntigdc en be kwame menschen zich kunnen scharen. Nadat Tiet Schoolblad met instemming hot artikel over Wctkcnnis in De Maasbode had overgenomen, komt nu V. D. in de Mid- delburgschc Courantna eveneens zijn in stemming te hebben betuigd, niettemin eeni- ge bedenkingen in hetemidden brengen: ,,Dat onze wetten aan duidelijkheid veelal to wcnsclien ovorlatcn, is helaas maar al to waar. Soms rookt liet hoofd zelfs van een ontwikkeld man, als hij zijn weg moet zoeken in do logge zinswendingen en de langado- migo omschrijvingen, waarmede de wetgever zijn wil en zijn bedoeling heeft uitgedrukt. En stellig zou het geen overtollige wceldo zijn, indien degenen, die onze wetten vervaar digen, er zich wat meer op gingen toeleggen, aan de voorschriften zoodamigen meer een- voudigen en duidelijker vorm te goven, dat zij beter verstaanbaar worden voor allen, die er mee to maken hebben. Maar dat is nog iote anders, dan te ver langen, dat „zelfs een kind ze moet kunnen begrijpen." Iets anders, omdat het niet al leen de vorm, inaar ook dc inhoud van wet- telijko bepalingen is, die boven het bevat tingsvermogen van een kind ligt. Wij dooien hier met name op de leerlingen van do volks scholen, voor wie, evenzeer als dio van mid delbare scholen, de schrijver van do boven meegedeelde opmerkingen heil ziet in het meedeelen van die bepalingen. Welnu, dat kunnen wij niet „behartigenswaardig" noe men. Wij zouden het integendeel betreuren, indien men bij ons volksonderwijs dien weg uitging. ik steel?" riep het oude dametje, zich in haar volle lengte oprichtend en hem verontwaardigd aanziendo. Haar afgedragen hoed, de versleten lederen tasch, de uitgezakte handschoenen, alles duidde armoede aan en toch was de tasch tot borstens toe gevuld en zy droeg de verdachte cape. „Tk vrees, dat daarvoor geen twyfel kan bestaan en heb juist naar de politie gezonden." „Naar de politie 1" herhaalde de oude vrouw zóó schril en luid, dat het boven het gegons en geraas van de menigte uitklonk, waardoor er in de onmiddeliyke omgeving oen diep stilzwijgen ontstond. Het gedrang werd echter nu nog grooter, want ieder "Wilde toch zien, „wat er te doen was." „Weet u, wie ik ben?" vroeg de beschul digde. Reeds mompelde men, dat zy een be rucht persoon was, in de vermomming van een oude vrouw. „Neen," antwoordde Sharpies, terwyi hy den ouden mantel met kennersblikken monsterde. „Neen, maar ik koester geen twyfel, of ik zal dat van de politiebeambten nauwkeurig te weten komen." „In mfin geheele leven heb ik nog niet zulk een onbeschaamdheid bygewoond," antwoordde zy, het hoofd in den nek werpend en de gapende menigte hoogmoedig aankykend. „Mag ik vragen, hoe u heet, mijnheer?" „Mag ik vragen, wat dit is?" hernam hy, met een haastige wonding uit de gescheurde bontvoering van haar cape een kanten zakdoek te voorschyn halend. „U ziet, dat gü betrapt zytl" riep by, het doekje triomfantelijk in de hoogte houdend. „Ik verzeker u, mynheer, dat ik dit doekje nooit aangeraakt, nooit gezien heb; het moet in het voorbygaan zyn biyven hangen Men hoorde aan de bevende stem, dat de O zeker, er was vroeger heel wat „ballast" bij het volksondorwijs. En dat is or nog wol. Al moet dankbaar worden erkend, dat in dit opzicht het tegenwoordige school geslacht or aanmerkelijk beter aan toe is, dan wij ouden hot waren in onze jeugd; tooh is het horvor mingswerk, waaraan vde kundige onderwij zers met ijver en mot inzicht gearbeid heb ben, nog lang niet voltooid. En als zij voort gaan met hun deskundig onderzook, wat als ballast en wat als goede lading behoort to worden aangemerkt, om dan meer ©n meer nog do eerste te vervangen door do laatste, zullen wij er ons hartelijk over verblijden. Let er echter wol ophet is goede lading, die in do plaats van ballast komen moet; niet het eene minder geschikte in dc plaats van het andcro. Do vraag kan en mag niet enkol zijn, of, hetgeen do kinderen leeren, „hun in het latere loven te pas zal komen." De allereerste vraag, zouden wij meenen, is deze: wat kunnen zij behoorlijk in zich op nemen on verwerken Hoe zijn zij te ontwik kelen zóó, dat zij op later leeftijd èn in staat blijkon ón den lust hebben om dón kennis te nemen van en te verstaan datgene, wat ieder mensch in zijn maatschappelijken werk kring, ieder burger van den Staat, behoort to kunnen verstaan en behoort te willen we ten? Dat dunkt ons do voornaamste taak van de volksschoolen zoodra zij die taak volko men volbrengt, kan men omtrent haar toe komstige vruchten gerust zijn. Maar juist opdat het zóóver kome, dringe men haar niet op, wAt de geostolijko kraelit barer leerlin gen te boven gaat. Ja, hun kan iets verteld worden mits o zoo eenvoudig I bij voor beeld van de inrichting en van de wijzo van werken vasi een gemeentebestuur; of van hot wc/en en het doel van belastingenof iets dergelijks.Maar blijft hun in vredesnaam met „wetsbepalingen" van het lijf; tracht hun niet to geven datgeno, waarvoor zij nog niet rijp zijn, cn maak niet van hen volwas senen vóór hun tijd. Alles op zijn tijd. 't Komt ons voor, dat dit in hot koortsachtige begeeren onzer dagen naar noodige verbeteringen vergeten wordt in velerlei opzicht. Om één voorbeeld te noe men op een ander gebied: het sterker wor den van het vcreenigingslevcn onder do werklieden is een. heerlijk verschijnsel, waar van véél goeds te wachten is; maar als wij half-opgeschoten knapen reeds vereenigink- je zien spelen, schudden wc bedenkelijk het hoofd. Zoo ook is het met do school cn met do volksontwikkeling. Yoor die ontwikke ling heeft do school als 't ware slechts hot terrein te cffcuen; zij vermag, afgezien van het bijbrengen van positieve kundigheden, weinig méér; en ook te haren aanzien geldt het ware woord, dat slechts beperking leiden kan tot meesterschap. Zij wekkc den lust on den wil tot weten; zij doe het zóó, dat do wetensdrang er voorgoed in zit hij hen, die haar banken verlaten. Dan volgt de rest vanzelf. Dan zullen degenen, die dc maat schappij zijn ingetreden, ook mcb betrekking tot kennis van de wetten van den Staat, hun weg wel verder zoeken en vinden. Want dan zal er belangstelling zijn in stede van do doffe onverschilligheid, die in nog maar al to 6terko mate valt waar te nemen bij do groote massa. Ongetwijfeld past liet in een democratische staalgemeenschap, dat allen op de hoogte zijn van do geschriften, die door den wetge ver zijn uitgevaardigd voor haar leden. Maar het zijn do mannen en de vrouwen, niet do kinderen, voor wio die spijze deugt. Do kinderen ,zij moeten slechts zóó worden opgevoed, dat wanneer zij tot vrouwen en mannen zijn gegroeid, hun maag naar die spijs verlangt en haar verteren kan." Er is in den 1 aalsten tijd zeer vool gespro ken en geschreven over do r o c h t s p o s i- tic der b ij zonde re onderwijzers on van Christelijke zijde is den heer Bijlc- vold, dio bijzonder met die positie op dc hoogte moet kunnen zijn, een verwijt or van gemaakt, dat hij in de Tweede Kamer - r- klaard heeft, dat die rechtspositie reeds nu kan bestaan, zonder dat iets gewijzigd of veranderd wordt in de wet. Hot is daarom van belang, to veten, wat De Nederlander over dit onderwerp zegt. Wij lezen in dit blad: oudo vrouw op het punt was in snikkon uit te barsten. Als oen in het nauw gebracht stuk wild, keek zy als om hulp smeekond van liet eene nieuwsgierige gelaat naar het andore. „Gy moet my uw tasch geven en mot my meegaan," gingSharplos voort, „om dio te laten onderzoeken. Voorwaarts, oude," hy legde zyn band op haar schouder, „hoe minder drukte gy maakt, hoe betorl" Opeens keerdo zy haar spookachtig bleek, van wanhoop vertrokken gelaat naar Peggy. „U gelooft hot toch zoker niet?" stamelde zy, naar Peggy's hand tastend, welko op de toonbank lag, en die krampachtige om klemmend. „Neen, ik geloof het niet," antwoordde deze haastig. „Er moet oen vergissing plaats hebben." „Juffrouw Hayes!" riep de heer Nixon, haar superieur. „U vergeet zich! Gy brengt my in varbazing!" „Ik kan bepaald niot gelooven, dat deze dame dat is, wat de heeren veronderstellen," verklaarde Peggy, moedig van aebtor de toon bank te voorschyn komend. „Zy is immors zoo oud, zoo alleen." „U wilt zeggen, dat zy geen medeplichtigen heeft," antwoordde Sharpies. „Dat kan wel zyn,' maar de leeftyd is een masker. Gy gaat nu niet mee; voorwaarts!" Als een espenblad bevend met trillondo lippen stond het dametje op, doch klemde zich vast aan Peggy's arm. „Wees maar met bang; ja, ja, ik zal mee gaan," zeide Peggy, zooals men een kind geruststeld en de kleine stoet zotte zich in beweging. Vooraan de heer Sharpies, een en al waar digheid en gewicht, met de lederen tasch in de hand, vervolgens de bevende oude vrouw „Rood8 nu zijn do onderwijzers volko men bij machte zioh een bohoorlijkc rechts positie te verzekeren. Het hangt gelie 1 van hen zei ven af. Onophoudelijk heeft t.o Sohoolraad schoolbesturen en ondorwij-' zers op de wensohelijkheid gewezen om een sohriftelijk contract te maken, waarin dan ook wordt opgenomen de voorwaarde, dat in cos van verecliil een ander college dan hot schoolbestuur zal beelisseui, en dot zon der zulk een beslissing geen ontslag mag worden gegeven 1). Indien con achoo'Wuur tegen zulk een contract handelde, zou het zich natuurlijk aan een actio tot schadeloos stelling blootstellen. Word dc volledige uit betaling dor traktementen uit do Rijkskas ingevoerd, dan zou natuurlijk do zaak op dezelfde wijze kunnen worden geregeld, en bij niet-n ale ving do uitkeering kunnen wor den ingehouden. Ovorigens schijnt hot ons weinig twijfel achtig, dat, indien men don christenouders onderwijzers wilde opdringen door de over heid, do bijdragen voor do Christelijke School, en daarmedo de Christelijke School zelve, vervallen zouden. Wij weigeren dan ook nog steeds te gelooven, dat or Christc- lijko onderwijzers zijn, onproofcisch genoeg, om niet to beseffen, dat van zulk opdrin gen door de overhead in dp Christelijke School nooit sprake kan zijn. Mr. J. van Schovichaven komt or in Dc Verzekeringsbode mot nadruk tegen op, dat men aan geen enkoio buitoni a ndsoho maatschappij zal toestaan, ingevolgo de bepalingen dor Ongovallonwet, hot risico te dragen in die gr vallen, waarin het don werkgever wcnschelijk mocht voorko men zich bij haar on niet bij do Rijksbank to dekken, ook niot wanneer zuLk eon maat schappij overigens oon do bij do Ongovallon wet voorgeschreven eischen zou willen vol doen. Tot dusver kon Nederland cr roem op dra gon zegt do schrijver dal, ook al maakte men het Noderlaidschen ver- zekorings-maatschappijen in het buitonland wel eens lastig, men hier daarin geen aan leiding vond, wedorkccrig do buitenlandse! c ondernemingen met plagerijen lastig te val- lon. Zoker, het is wonschei ijk waarborgen te schoppen, dat geen zwendol-ondorne-min gen, elders gevestigd, in Nederland slacht offers maken. Maar ,,voor goede ooi solide ondernemingen dienen do poorten zoo wijd mogelijk opengesteld". Do protectionistische maatregel om allo buiten landsoho ondernemingen convoudAg uit to sluiten van dc arbeidersverzekering tegen ongevallen in Nederland, schijnt hem iets zóó ongehoords, iets zoo Chinv schn- muur-aohtigs, dat ecu woord van protest z. i. daartegen niet mag uitblijven. De schrijver zegt dan verdor: „Is hot nu inderdaad te wachten, dat wij, wat onze aanstaande wetgeving op de lo vonsvorzekori ngsondemomingen betreft, dienzolfdcn weg zullen opgaan? Het is niet te hopen on moeilijk aan to nemen. Ons land is te veel een land van liandol en vor- keor, dan dat wij ons ook hier mot het op trekken van Chincesoho muurtjes zouden gaan vermaken. Een „bescherming" van binnenin ndsohc ondernemingen mag niet ontaarden in een plagen van buitenland- scho I Zoo er absoluut .beschermd" rnocst wor den, zou do Regoering een vruchtbaar ar beidsveld daarvoor vinden, indien zij eens enorgick wilde optreden tegen do plage rijen, ongemotiveordo eisohon on dwaze bepa lingen, die in hot buitenJand volon Ncdor- landsohen ondernemingen (niet al loon, maar wol voornamelijk op vorzeko- ringsgebied) hot loven zuur maken. Hier zou zij dan geen afsluitende muren bou wen, maar een pantaer smodon om stootcn en prikken af to woron. Tot dusverre echter hebben de Nederlandscho ondernemingen in liet buitenland hot ook zonder dc krachtige hulp harer Regeoring kunnen stellen. Maar zij raogon tooh wol verlangen, dat dio Re geering het baar niet nóg moeilijker gaat makan. En dat doet zij door het optrekken van don Chineeschon muur voor buitenland 1) In elk jaarverslag van don o oh ooi raid is zulk een model-aanstelling te vinden. aan don arm van de „winkeljuffrouw" er, achter hen de heer Nixon mot den chef dor zaak. „Wat is er gebeurd? Wat beteokent dit?" vroeg men, waar zy passeerden. „Och, niets anders dan oen oudo vrouw, dio gestolen hoeft! Dat slag kont men/ heette het. In het bureau gekomen, viel do veidaclite op een stool neor. Haar tasch werd geopend en de inhoud daarvan op do tafol uitgespreid. Eerst kwam een paardospons, dan oon gebreide doek, vervolgons oen fijn kanton muisjo, in een papier gewikkeld, maar jammeriyk vor- kneutord, een paar handschoenon voor oon knocht, een portietiyatje, oen flanellen bomd, een stuk katoen, een sieriyko tuinscliofKV, twee spel kaarten en een floscüje met vssolino. Het merkwaardige echter was, dat al deze voorwerpen betaald waren, een afgostoinpoldo coupon van Grey en Lavender was ineengerold of verfrommeld by elk voorworp te vindon. De lieele verzameling bevatte niets, wat niet rechtmatig verkregen eigendom was! Middeler- wyi zat de dame stil op liaar stool, hield Peggy's hand vast on snikte van tyd tot tyd hartbrekend. Sharpies' uitdrukking van ver ontwaardiging maakte voor een vorlegeno plaats. „Misschien zouden wy ons daarmee tovreden kunnen stellen, dat gy ons uw adres opgaaft," zeide hy veel beleefdor. (Wordt m vvlgd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 5