No 18160,
LEIDSCH DAGBLAD,
ZATERDAC 17 JANUARI. - TWEEDE BLAD.
Anno 1C03.
PERSOVERZICHT,
FEUILLETON.
Hel Vaderland opent een &rfciköl "over
belastingpoïitick mefc de volgende
opmerking:
„Het staat te bezien, of liet Ministerie-
Kuyper de inspraak zijns harten zal kunnen
volgen en de geestelijke goederen blijven
vooropstellen. Want was er wol ooit een tijd,
waarin hot stoffelijkste aller vraagstukken,
do geldkwestie, onstuimiger zich naar voren
drong dan thans V'
Haar zijn in de eerste plaats de gemeenten,
'die in geldnood verkeeren cn die op den duur
niet kunnen afgesehcept wordentracht de ge
meente winst te slaan uit haar bedrijven, zij
Kal haar klanten verliezen; te hoog opgevoer
de gemeentelijke directo belastingen drijven
de gegoeden de stad uit; het Rijk zal moe
ten helpen en op welke manier het ook hclpe,
altijd zal het Rijk zelf een aequivalent moe
ten zoeken in eigen vermeerderde inkomsten.
Of directe, öf indirecte belastingen, óf bei
de zullen moeten verhoogd worden.
Maar...... er zijn er, die beweren, dat de
indirecte belastingen juist moeten verlaagd,
liever nog opgehevn worden. Nu kan men
wel zeker zeggen, dat dit laatste onmogelijk
is, maartoch is wel uitgemaakt, dat van
verhooging van indirecte belastingen geen
sprake kan zijn.
Langs deze redeneoring komt Het Vader
land tot de volgende:
..Waarvoor zullen niet in de laatste plaats
in de jaren op komst de verhoogde belas-,
tingen moeten dienen? Om te bekostigen do
sociale wetgeving. Welnu, wie ernstig so
ciale wetgeving wil, kan het geld daartoe
ïiict halen uit indirecte heffingen.
Welk immers is liet doel van dergelijke
wetgeving? De economisch zwakken te stcu-
n :-n. hun welvaart te bevorderen. Meent men
nu in ernst hun welvaart te kunnen bevor
deren door henzelf do middelen daartoe te
laten opbrengen? Men kan het niet mcencn.
Alle sociale wetgeving, die op dergelijk vi-
tieus belasting-fundament wordt opgetrok
ken, moet haar doel missen. Zij moet uit-
loopen op bittere teleurstelling. En als die
eenmaal zal gekomen zijn, dau zal het ook
blijken, dat do maatschappij achteruit in
stee van vooruit is gegaan, stoffelijk en ze
delijk. Want hij, wien sleehts teruggegeven
wordt wat hem is ontnomen, of die morgen
teruggeven moet wat heden hem wordt ge
schonken, wordt niet verrijkt, verbitterd wè],
'En stilstand in welvaart beteekent achter
uitgang.
Het alternatief is derhalve dit: óf geen
sociale wetgeving óf sociale wetgeving door
middel van verhoogdo directe belastingen.
En nu verstaan wij eerlijke conservatieven
als do heer Van Karncbeck, die zeggen: dus
geen sociale wetgeving, want ik wil geen
verhooging van directo belastingen. Maar
■van de logica dergenen, die yrèl socialo wet
geving verklaren te begeeren, maar bijv, uit
verhooging van invoerrechten de middelen
daartoe wenscheu te vinden, begrijpen vrij
geen zier.
De keuze van don heer Yan Karncbeck is
de onze niet. En wanneer het ons verkieslijk
lijkt het pauperisme niet te laten voortwoe
keren tot het niet- meer bc beteugelen zal zijn,
maar nu reeds in te grijpen, dan zien wij
geen ander middel daartoe dan verhooging
der directe belastingen.
Al zijn wij voor de moeilijkheden, daaraan
(verbonden geenszins blind,
Doch als het moet, dan zal het kunnen
Ook. Er rust op de financiers aan den lin
kervleugel der vrijzinnigen een schoone taak.
Aan hen staat hot, de veiligste wegen aan to
wijzen, de kanalen te traceeren, waardoor
het begeerde geld moet komen toestroomen.
In hoever het vervormen van vermogens
ten bedrijfsbelasting in een ongesplitste Rijks
inkomstenbelasting hulp kan schaffen, zij
hebben het te onderzoekenin hoever de suc
cessiebelasting zal kunnen cn moeten worden
verhoogd, zal door hen aan grondig onder
zoek moeten worden onderworpen. Als nog
menig vraagstuk meer.
En ook zal het noodig zijn, dat het denk
beeld van staatserfrecht zich loswikkele uit
ide vaagheid van vormen, waarin het tot dus
ver zich verschuilt. Van onmiddellijk prac-
62)
Peggy lial de handen vol, in den tijd van
tien minuten liad zü een jonge dame van
bloemenranken, een andero van parelvlinders,
een derdo van oen voerenboa voorzien. Nu
kwam oon eenvoudig oud dametje aan de
beurt, dat reeds eenigon lijd geduldig had
gewacht. Zij had oen smal, fijn gelaat, een
paar blauwe oogen en een wolwillonden glim
lach, droeg een oudo afgedragen cape van
zwart cachemir, met geel bont gevoerd, welko
voor twee gedaanten van haar omvang groot
genoog ware geweest, en op een valschen,
bruinen pruik oen zwarten lioed van vóór
den zondvloed, waarvan do veeron slechts
nog pannen waren, wolke vermetel uit een
bed van verbleekte viooltjes omhoog staken.
,.Ik zou dezen hoed gaarne opnieuw ge
garneerd hebben," begon het oude dametje
vertrouwelijk, terwijl zy tegenover Peggy
voor de toonbank ging zitten. „Uet is name-
/Ijk mijn lievelingsboed, welke il(J zeer goed
£i*. Gfi ziet, dat hy zoo heerlijk mfin ooron
t^Jokt," voegde zy er, hot hoofd omwendend
Vtf, waarbij de oude, eerwaardige hoofdbedek
king evenals haar sneeuwwit haar scherp
vellicht werden. „Een nieuwen, die my zoo
gemakkelijk zit, kryg ik nergens! Ik heb zoo
gehoord, hoeveel moeite u deedt om u in do
wenschon van de jonge dames in te donken,
houdt u nu ook zoo met mü bezig."
rIk zal myn best doen," antwoordde Peggy
fD .it oon zonnigen glimlach.
„Geel my dus een goeden raad vanwege den
fcoed."
tisch belang schijnt ona intussohen deze
quaestie niet.
Want zooveel staat wel vast van de lijnen
dier zwevende figuur, dat het staateerfrecht
tot doel heeft de vorming van staatsvermo
gen. Een voortreffelijke zaak, maar die haar
goede dienst eerst kan bewijzen op den lan
gen duur. En daarop kan niet worden ge
wacht. Wij hebben ruimer staatsinkomsten
noodig. Hoe eer zoo beter."
Dr. Bronsveld schrijft in zijn Stemmen
voor Waarheid en Vrede:
In de donkere dagen vóór Kerstmis heeft
onze Tweede Kamer druk vergaderd Aan
haar beraadslagingen kon ook weer deelgo-
nomen worden door den heer mr. Troelstra^
die te Amsterdam met groote meerderheid
verkozen was. Die verkiezing heeft zeer de
aandacht getrokken, en is zeker voor het mi
nisterie geen oorzaak van blijdschap geweest.
Dit was natuurlijk ook niet hot geval met
do verkiezing van twee liberalen te Leiden
tot lid der Provinciale Staten van Zuid-
Holland, en van een liberaal te Breukclen
tot lid der Staten van Utrecht. In laatstge
noemd district vooral leden de verbonden
antirevolutionairen en roomschen een ge
voelige nederlaag. Het bleek, dat do heer De
Waal Malefijt, ondanks zijn Stichtsche Cou
rant, aan invloed begint te verliezen.
Bedrieg ik mij niet, dan wint ook het mi
nisterie niet aan vastheid. Do oppositie van
den heer Staalman is niet zoo gering te ach
ten, als do heer Kuyper het eerst trachtte te
doen voorkomen. Er vormt zich onder de an
tirevolutionairen een linker-vleugel, die met
de sociaal-democraten wel eens gomcene zaak
kon gaan maken, 't Is zelfs niet vermetel te
gissen, dat onlangs in Amsterdam leden van
„Patrimonium" hebben gestemd op den heer
Troelstra.
Dat zij zich teleurgesteld zien in dit mi
nisterie, is niet onverklaarbaar. Dc beer
Kuyper houdt zich tamelijk onverschillig tc-
gonover zijn uitlatingen vóór de verkiezin
gen van Juni 1901. Ma.°r l'.tera scripta ma-
net, en de niet in een improvisatie, maar in
een rijp overwogen redo uitgesproken be
schuldigingen tegen do liberalen, zullen ook
wij niet vergeten.
Eet ligt in den aard der zaak, dat een
partij, die regceringspartij wordt, haar ge-
heele program niet op eenmaal handhavon
kanmaar do houding, welke dr. Kuyper nu
aanneemt, niet tegenover do sociaal-demo
craten, maar tegenover do liberalen, komt
niet overeen met do felheid, waarmee hij ja
ren lang zijn banbliksems togen hem slinger
de, en hen aansprakelijk stelde voor alle
kwaad in den lande.
Wij zien nog altijd uit naar een midden
partij, maar daarin behoort dr. Kuyper
evonmin als mr. Troelstra. Of do heer Do
Savornin Lohman er in behooren zou, en
zulks ook wel zou verlangen, verklaren wij
niet to weten. Ik kan menig artikel in De
Nederlander, en menig advies in do Kamer
niet rijmen met het feit, dat do heer Lohman
een medewerker blijft van Onze Eeuw. Daar
ligt tusschen beide grootheden minstcnB een
halve eeuw.
Do heer Troelstra heeft een zeer opmerke
lijke rede gehouden over de verhouding van
het lager onderwijs tot den mildclijk subsi-
diecrenden Staat. Naar het ons voorkomt
verlangt hij terecht, dat do bevoegdheid van
den Staat, om eischen te stellen aan scholen,
die hij in 't leven houdt, zich veel verdor
moet uitstrekken, dan bijv. dc heer Lohman
wil.
Onverdachte en bevoegde schoolautoritoi-
ten hebben mij verzekerd, dat op velo plaat
sen het Christelijk onderwijs nog altijd veel
to wenschen overig laat. Van de roomsche
scholen is dit algemeen bekond, en gemak
kelijk valt dit to verklaren. Maar ook pro-
testantsche scholen kunnen (dikwerf uit ge
brek aan financieelc krachten) do vleugelen
niet uitslaan. Versterkt do Staat die krach
ten, dan moet hij ook waarborgen hebben,
dat dit het onderwijs ten goede zal komen.
Wij betreuren nog altijd de wet-Mackay,
die in zoo menig opzicht demoraliseorend
heeft gewerkt. Nu men eenmaal voor alle
scholen in de Staatsstallcn een ruif beschik
baar stelde, moeten ook allen gevoelen, dat
zij in het leven worden gehouden door den
steun van 's Rijks financiën. Door de ge-
„Als ik u raden mag, mevrouw, dan zou
ik er bepaald voor zyn, dat gy een nieuwon
besteldet."
„Ach, myn lieve juffrouw, ik heb een half
dozyn nieuwe thuis, die geen van alle deugen.
Weet u, aan dezen ben ik nu eenmaal sinds
jaron gewend en alleen dezen vorm heb ik
gaarne."
„Do vorm zou immers procles naar deze
gemaakt kunnen worden voorradig is die
niet meer betzy in fijn zwart stroo, hetzy
in zachte gerimpelde zyde."
„Gerimpelde zijde, daartoe zou ik nog wel
kunnen overgaan", zeide de oude dame genadig.
„Ja, en hy zal u de ooren evengoed be
dekken. Ik zou dan zwarte kant daartoe
gebruiken en lila vlier met lila keelbanden."
„Dat klinkt wel heel mooi, maar zoo klinkt
hot altyd, en toch valt geen een zoo uit als
dozo," jammerde zy.
„Ik ben overtuigd, dat wy u tevreden
zullen stellen."
„Wilt gy u persooniyk met de zorg voor
den hoed belasten?"
„Met genoegen, mevrouw. Misschien zoekt
u lint en kant gaarne zelvo uit?"
„Heel gaarne, alles van het beste."
Met die woorden legde zy een afgesleten
ledoren tasch, welke eens zwart was gewoest
on nu blykbaar volgepropt was met inkoopen,
op de toonbank en bezichtigde met een bepaald
kmderiyk genoegen de linten. Terwyi zy juist
het fijne, verwelkte gelaat in de lade met
vliertakken had gestoken, trad de heer Sharpies
met een opgewonden gelaat nader.
„ik hoor tot myn leedwezen, dat men u
dingen van de toonbank heeft zien wegnemon,
madame wfi' missen verscheidene artikelen,"
zeide hy tot haar.
.Wat wil u daarmee zeggen? Mogeiyk, dat
noemde wet is feitelijk ons Christelijk no
tion a-al karakter prijs gegeven, en zijn wij
opgelost in aideelingen met verschillende
etiquetten, en gelijke rechten; de fiscus ie
de band, die allen w;:^n houdt. De Staat
kent dezelfde aan aan den sociaal
democraat, die lieve*^®r'Un dan morgen het
koningschap zag afgeschaft, als aan den ul-
tramontaan, die den Paus eert boven de Ko
ningin; en dit loochenen van ons verleden
wordt als een oplossing van het onderwijs
vraagstuk gehuldigd, door mannen, die zich
antirevolutionair, of Christolijk-historisch
noemen, terwijl zij de revolutionaire staats
idee huldigen, on onze historie verloochenen.
Ik ben geen staatsman, maar slechts kroniek
schrijver, heeft eon voormalig vriend gezegd,
maar ik ben lang genoeg kronieksohrijver
geweest, om te durven|beweren, dat de staat
kunde, die ons verbiedt onze protostantsche
school de volksschool te noemen, mij voor
komt van een zonderling gehalte te zijn. Zij
behoort tehuis in sferen, waarin ik mij lie
ver niet thuis gevoel.
De algemcene indruk, door de discussies
in do Tweede Kamer teweeggebracht, on
hier hebben wij ook De Nederlander aan on
ze zijdo is, dat onze volksvertegenwoordi
ging er niet op vooruit gaat. Do Kamer
wordt meer en meer oen dcbating-club van
partijleiders en partijmannen. Uit alle hoe
ken komen er afgevaardigden, die niet de
bekwaamheden bezitten, welko worden ver-
eischt om do Regeering van ons land qua
talis te beoordoelen. Het zijn mandatarissen
van hun partij; menschen, die iets afweten
van een of ander punt, en van al het overige
niets, en die door groote woorden trachten
te vergoeden wat hun aan konnis van staats
zaken ontbreekt.
Bij de behandeling van de onderwijszaken
in de. Tweede Kamer hebben de schoolman
nen van alle richtingen, naar ons gevoelen,
een poover figuur gemaakt; ja, hun waan,
die zooveel grooter was dan do werkelijk
heid, wierp op hen een lachverwekkend
licht. Inderdaad buiten de Kamer zien do
hecren er veel beter uit. Aan het hoofd van
hun klasse, hun school of kweekschool wor
den zij geëerd; op het Binnenhof krimpen
zij in tot zeer ordinaire menschcD.
Do minister-president heeft weder blijken
gegeven van zijn oratorische talenten en van
zijn handigheid in liet debat; ook moet men
bewonderen zijn kennis van vele dingen, tot
zijn departement behooronde. Toch had hij
ook zijn zwakke momenten, en do voorma
lige journalist kwam telkens te voorschijn
aan de groene tafel. Een gevoel van gerust
heid hebben wij niet, als wij aan deze dingen
denken, en wij blijven uitzien naar een kern
van menschen, om wie alle gemntigdc en be
kwame menschen zich kunnen scharen.
Nadat Tiet Schoolblad met instemming hot
artikel over Wctkcnnis in De Maasbode
had overgenomen, komt nu V. D. in de Mid-
delburgschc Courantna eveneens zijn in
stemming te hebben betuigd, niettemin eeni-
ge bedenkingen in hetemidden brengen:
,,Dat onze wetten aan duidelijkheid veelal
to wcnsclien ovorlatcn, is helaas maar al to
waar. Soms rookt liet hoofd zelfs van een
ontwikkeld man, als hij zijn weg moet zoeken
in do logge zinswendingen en de langado-
migo omschrijvingen, waarmede de wetgever
zijn wil en zijn bedoeling heeft uitgedrukt.
En stellig zou het geen overtollige wceldo
zijn, indien degenen, die onze wetten vervaar
digen, er zich wat meer op gingen toeleggen,
aan de voorschriften zoodamigen meer een-
voudigen en duidelijker vorm te goven, dat
zij beter verstaanbaar worden voor allen,
die er mee to maken hebben.
Maar dat is nog iote anders, dan te ver
langen, dat „zelfs een kind ze moet kunnen
begrijpen." Iets anders, omdat het niet al
leen de vorm, inaar ook dc inhoud van wet-
telijko bepalingen is, die boven het bevat
tingsvermogen van een kind ligt. Wij dooien
hier met name op de leerlingen van do volks
scholen, voor wie, evenzeer als dio van mid
delbare scholen, de schrijver van do boven
meegedeelde opmerkingen heil ziet in het
meedeelen van die bepalingen. Welnu, dat
kunnen wij niet „behartigenswaardig" noe
men. Wij zouden het integendeel betreuren,
indien men bij ons volksonderwijs dien weg
uitging.
ik steel?" riep het oude dametje, zich in haar
volle lengte oprichtend en hem verontwaardigd
aanziendo.
Haar afgedragen hoed, de versleten lederen
tasch, de uitgezakte handschoenen, alles duidde
armoede aan en toch was de tasch tot borstens
toe gevuld en zy droeg de verdachte cape.
„Tk vrees, dat daarvoor geen twyfel kan
bestaan en heb juist naar de politie gezonden."
„Naar de politie 1" herhaalde de oude vrouw
zóó schril en luid, dat het boven het gegons
en geraas van de menigte uitklonk, waardoor
er in de onmiddeliyke omgeving oen diep
stilzwijgen ontstond. Het gedrang werd echter
nu nog grooter, want ieder "Wilde toch zien,
„wat er te doen was."
„Weet u, wie ik ben?" vroeg de beschul
digde. Reeds mompelde men, dat zy een be
rucht persoon was, in de vermomming van
een oude vrouw.
„Neen," antwoordde Sharpies, terwyi hy den
ouden mantel met kennersblikken monsterde.
„Neen, maar ik koester geen twyfel, of ik
zal dat van de politiebeambten nauwkeurig
te weten komen."
„In mfin geheele leven heb ik nog niet zulk
een onbeschaamdheid bygewoond," antwoordde
zy, het hoofd in den nek werpend en de
gapende menigte hoogmoedig aankykend. „Mag
ik vragen, hoe u heet, mijnheer?"
„Mag ik vragen, wat dit is?" hernam hy,
met een haastige wonding uit de gescheurde
bontvoering van haar cape een kanten zakdoek
te voorschyn halend.
„U ziet, dat gü betrapt zytl" riep by, het
doekje triomfantelijk in de hoogte houdend.
„Ik verzeker u, mynheer, dat ik dit doekje
nooit aangeraakt, nooit gezien heb; het moet
in het voorbygaan zyn biyven hangen
Men hoorde aan de bevende stem, dat de
O zeker, er was vroeger heel wat „ballast"
bij het volksondorwijs. En dat is or nog wol.
Al moet dankbaar worden erkend, dat in dit
opzicht het tegenwoordige school geslacht or
aanmerkelijk beter aan toe is, dan wij ouden
hot waren in onze jeugd; tooh is het horvor
mingswerk, waaraan vde kundige onderwij
zers met ijver en mot inzicht gearbeid heb
ben, nog lang niet voltooid. En als zij voort
gaan met hun deskundig onderzook, wat als
ballast en wat als goede lading behoort to
worden aangemerkt, om dan meer ©n meer
nog do eerste te vervangen door do laatste,
zullen wij er ons hartelijk over verblijden.
Let er echter wol ophet is goede lading,
die in do plaats van ballast komen moet;
niet het eene minder geschikte in dc plaats
van het andcro. Do vraag kan en mag niet
enkol zijn, of, hetgeen do kinderen leeren,
„hun in het latere loven te pas zal komen."
De allereerste vraag, zouden wij meenen, is
deze: wat kunnen zij behoorlijk in zich op
nemen on verwerken Hoe zijn zij te ontwik
kelen zóó, dat zij op later leeftijd èn in staat
blijkon ón den lust hebben om dón kennis
te nemen van en te verstaan datgene, wat
ieder mensch in zijn maatschappelijken werk
kring, ieder burger van den Staat, behoort
to kunnen verstaan en behoort te willen we
ten?
Dat dunkt ons do voornaamste taak van
de volksschoolen zoodra zij die taak volko
men volbrengt, kan men omtrent haar toe
komstige vruchten gerust zijn. Maar juist
opdat het zóóver kome, dringe men haar niet
op, wAt de geostolijko kraelit barer leerlin
gen te boven gaat. Ja, hun kan iets verteld
worden mits o zoo eenvoudig I bij voor
beeld van de inrichting en van de wijzo
van werken vasi een gemeentebestuur; of van
hot wc/en en het doel van belastingenof
iets dergelijks.Maar blijft hun in vredesnaam
met „wetsbepalingen" van het lijf; tracht
hun niet to geven datgeno, waarvoor zij nog
niet rijp zijn, cn maak niet van hen volwas
senen vóór hun tijd.
Alles op zijn tijd. 't Komt ons voor, dat
dit in hot koortsachtige begeeren onzer dagen
naar noodige verbeteringen vergeten wordt
in velerlei opzicht. Om één voorbeeld te noe
men op een ander gebied: het sterker wor
den van het vcreenigingslevcn onder do
werklieden is een. heerlijk verschijnsel, waar
van véél goeds te wachten is; maar als wij
half-opgeschoten knapen reeds vereenigink-
je zien spelen, schudden wc bedenkelijk het
hoofd. Zoo ook is het met do school cn met
do volksontwikkeling. Yoor die ontwikke
ling heeft do school als 't ware slechts hot
terrein te cffcuen; zij vermag, afgezien van
het bijbrengen van positieve kundigheden,
weinig méér; en ook te haren aanzien geldt
het ware woord, dat slechts beperking leiden
kan tot meesterschap. Zij wekkc den lust
on den wil tot weten; zij doe het zóó, dat
do wetensdrang er voorgoed in zit hij hen,
die haar banken verlaten. Dan volgt de rest
vanzelf. Dan zullen degenen, die dc maat
schappij zijn ingetreden, ook mcb betrekking
tot kennis van de wetten van den Staat, hun
weg wel verder zoeken en vinden. Want dan
zal er belangstelling zijn in stede van do
doffe onverschilligheid, die in nog maar al
to 6terko mate valt waar te nemen bij do
groote massa.
Ongetwijfeld past liet in een democratische
staalgemeenschap, dat allen op de hoogte
zijn van do geschriften, die door den wetge
ver zijn uitgevaardigd voor haar leden.
Maar het zijn do mannen en de vrouwen,
niet do kinderen, voor wio die spijze deugt.
Do kinderen ,zij moeten slechts zóó worden
opgevoed, dat wanneer zij tot vrouwen en
mannen zijn gegroeid, hun maag naar die
spijs verlangt en haar verteren kan."
Er is in den 1 aalsten tijd zeer vool gespro
ken en geschreven over do r o c h t s p o s i-
tic der b ij zonde re onderwijzers
on van Christelijke zijde is den heer Bijlc-
vold, dio bijzonder met die positie op dc
hoogte moet kunnen zijn, een verwijt or van
gemaakt, dat hij in de Tweede Kamer - r-
klaard heeft, dat die rechtspositie reeds nu
kan bestaan, zonder dat iets gewijzigd of
veranderd wordt in de wet.
Hot is daarom van belang, to veten, wat
De Nederlander over dit onderwerp zegt.
Wij lezen in dit blad:
oudo vrouw op het punt was in snikkon uit
te barsten. Als oen in het nauw gebracht stuk
wild, keek zy als om hulp smeekond van liet
eene nieuwsgierige gelaat naar het andore.
„Gy moet my uw tasch geven en mot my
meegaan," gingSharplos voort, „om dio te laten
onderzoeken. Voorwaarts, oude," hy legde
zyn band op haar schouder, „hoe minder
drukte gy maakt, hoe betorl"
Opeens keerdo zy haar spookachtig bleek,
van wanhoop vertrokken gelaat naar Peggy.
„U gelooft hot toch zoker niet?" stamelde
zy, naar Peggy's hand tastend, welko op de
toonbank lag, en die krampachtige om
klemmend.
„Neen, ik geloof het niet," antwoordde deze
haastig. „Er moet oen vergissing plaats
hebben."
„Juffrouw Hayes!" riep de heer Nixon,
haar superieur. „U vergeet zich! Gy brengt
my in varbazing!"
„Ik kan bepaald niot gelooven, dat deze
dame dat is, wat de heeren veronderstellen,"
verklaarde Peggy, moedig van aebtor de toon
bank te voorschyn komend. „Zy is immors
zoo oud, zoo alleen."
„U wilt zeggen, dat zy geen medeplichtigen
heeft," antwoordde Sharpies. „Dat kan wel
zyn,' maar de leeftyd is een masker. Gy
gaat nu niet mee; voorwaarts!"
Als een espenblad bevend met trillondo
lippen stond het dametje op, doch klemde
zich vast aan Peggy's arm.
„Wees maar met bang; ja, ja, ik zal mee
gaan," zeide Peggy, zooals men een kind
geruststeld en de kleine stoet zotte zich in
beweging.
Vooraan de heer Sharpies, een en al waar
digheid en gewicht, met de lederen tasch in
de hand, vervolgens de bevende oude vrouw
„Rood8 nu zijn do onderwijzers volko
men bij machte zioh een bohoorlijkc rechts
positie te verzekeren. Het hangt gelie 1 van
hen zei ven af. Onophoudelijk heeft t.o
Sohoolraad schoolbesturen en ondorwij-'
zers op de wensohelijkheid gewezen om een
sohriftelijk contract te maken, waarin dan
ook wordt opgenomen de voorwaarde, dat
in cos van verecliil een ander college dan
hot schoolbestuur zal beelisseui, en dot zon
der zulk een beslissing geen ontslag mag
worden gegeven 1). Indien con achoo'Wuur
tegen zulk een contract handelde, zou het
zich natuurlijk aan een actio tot schadeloos
stelling blootstellen. Word dc volledige uit
betaling dor traktementen uit do Rijkskas
ingevoerd, dan zou natuurlijk do zaak op
dezelfde wijze kunnen worden geregeld, en
bij niet-n ale ving do uitkeering kunnen wor
den ingehouden.
Ovorigens schijnt hot ons weinig twijfel
achtig, dat, indien men don christenouders
onderwijzers wilde opdringen door de over
heid, do bijdragen voor do Christelijke
School, en daarmedo de Christelijke School
zelve, vervallen zouden. Wij weigeren dan
ook nog steeds te gelooven, dat or Christc-
lijko onderwijzers zijn, onproofcisch genoeg,
om niet to beseffen, dat van zulk opdrin
gen door de overhead in dp Christelijke
School nooit sprake kan zijn.
Mr. J. van Schovichaven komt or in Dc
Verzekeringsbode mot nadruk tegen op, dat
men aan geen enkoio buitoni a ndsoho
maatschappij zal toestaan, ingevolgo
de bepalingen dor Ongovallonwet, hot
risico te dragen in die gr vallen, waarin het
don werkgever wcnschelijk mocht voorko
men zich bij haar on niet bij do Rijksbank
to dekken, ook niot wanneer zuLk eon maat
schappij overigens oon do bij do Ongovallon
wet voorgeschreven eischen zou willen vol
doen.
Tot dusver kon Nederland cr roem op dra
gon zegt do schrijver dal, ook al
maakte men het Noderlaidschen ver-
zekorings-maatschappijen in het buitonland
wel eens lastig, men hier daarin geen aan
leiding vond, wedorkccrig do buitenlandse! c
ondernemingen met plagerijen lastig te val-
lon. Zoker, het is wonschei ijk waarborgen
te schoppen, dat geen zwendol-ondorne-min
gen, elders gevestigd, in Nederland slacht
offers maken. Maar ,,voor goede ooi solide
ondernemingen dienen do poorten zoo wijd
mogelijk opengesteld".
Do protectionistische maatregel om allo
buiten landsoho ondernemingen convoudAg
uit to sluiten van dc arbeidersverzekering
tegen ongevallen in Nederland, schijnt hem
iets zóó ongehoords, iets zoo Chinv schn-
muur-aohtigs, dat ecu woord van protest
z. i. daartegen niet mag uitblijven.
De schrijver zegt dan verdor:
„Is hot nu inderdaad te wachten, dat wij,
wat onze aanstaande wetgeving op de
lo vonsvorzekori ngsondemomingen betreft,
dienzolfdcn weg zullen opgaan? Het is niet
te hopen on moeilijk aan to nemen. Ons
land is te veel een land van liandol en vor-
keor, dan dat wij ons ook hier mot het op
trekken van Chincesoho muurtjes zouden
gaan vermaken. Een „bescherming" van
binnenin ndsohc ondernemingen mag niet
ontaarden in een plagen van buitenland-
scho I
Zoo er absoluut .beschermd" rnocst wor
den, zou do Regoering een vruchtbaar ar
beidsveld daarvoor vinden, indien zij eens
enorgick wilde optreden tegen do plage
rijen, ongemotiveordo eisohon on dwaze bepa
lingen, die in hot buitenJand volon Ncdor-
landsohen ondernemingen (niet al loon,
maar wol voornamelijk op vorzeko-
ringsgebied) hot loven zuur maken. Hier
zou zij dan geen afsluitende muren bou
wen, maar een pantaer smodon om stootcn
en prikken af to woron. Tot dusverre echter
hebben de Nederlandscho ondernemingen in
liet buitenland hot ook zonder dc krachtige
hulp harer Regeoring kunnen stellen. Maar
zij raogon tooh wol verlangen, dat dio Re
geering het baar niet nóg moeilijker gaat
makan. En dat doet zij door het optrekken
van don Chineeschon muur voor buitenland
1) In elk jaarverslag van don o oh ooi raid
is zulk een model-aanstelling te vinden.
aan don arm van de „winkeljuffrouw" er,
achter hen de heer Nixon mot den chef
dor zaak.
„Wat is er gebeurd? Wat beteokent dit?"
vroeg men, waar zy passeerden.
„Och, niets anders dan oen oudo vrouw,
dio gestolen hoeft! Dat slag kont men/
heette het.
In het bureau gekomen, viel do veidaclite
op een stool neor. Haar tasch werd geopend
en de inhoud daarvan op do tafol uitgespreid.
Eerst kwam een paardospons, dan oon gebreide
doek, vervolgons oen fijn kanton muisjo, in
een papier gewikkeld, maar jammeriyk vor-
kneutord, een paar handschoenon voor oon
knocht, een portietiyatje, oen flanellen bomd,
een stuk katoen, een sieriyko tuinscliofKV,
twee spel kaarten en een floscüje met vssolino.
Het merkwaardige echter was, dat al deze
voorwerpen betaald waren, een afgostoinpoldo
coupon van Grey en Lavender was ineengerold
of verfrommeld by elk voorworp te vindon.
De lieele verzameling bevatte niets, wat niet
rechtmatig verkregen eigendom was! Middeler-
wyi zat de dame stil op liaar stool, hield
Peggy's hand vast on snikte van tyd tot tyd
hartbrekend. Sharpies' uitdrukking van ver
ontwaardiging maakte voor een vorlegeno
plaats.
„Misschien zouden wy ons daarmee tovreden
kunnen stellen, dat gy ons uw adres opgaaft,"
zeide hy veel beleefdor.
(Wordt m vvlgd.