NE. 13154, Derde Blad, 10 Januari 1903, Lotte en Lave. mmmmp (Een idylle uit Schönen). Voor bet open dakvenster van een Zweedsche pastorie etond de kleine Kopen- haagscbe, frisch en stralend als een zomer morgen. Aan den muur rankten zich klimop en druivenwingerd omhoog; de boomen droe gen nog den morgendauw, reseda en hoog- etammige rozen vulden de lucht met wel riekende geuren en in de verte loeiden de kalveren. De kerk lag verder naar ac* teren in bet groen, door den tuin van de pastorie omgeven. In het priëel liet dominee Brudelius, de 'dorpspredikant, zich zijn morgenpijpjo ■maken, terwijl zijn vrouw met een groos net de vliegen in de huiskamer ving. Hij was een krasse, oude man met een goedhartig, gladgeschoren gelaat. Goeden morgen, oom 1" riep het jonge meisje hem van het venster toe, .Goeden morgen, Lotte 1" Op de straat kwam Lave Brudelius, de Oeef van den predikant en pachter van eeD mooie steé, voorbij geredeneen ware Hun nengestalte met een door de zon verbrand, gebruind gelaat als een Arabier, een wit blonden knevel en gToote, helderblauwe ©ogen. Het was een mooi gezicht, zooals hij daar in zijn nauwe, grijze rijbroek en hooge, glimmende laarzen slank en hoog te paard zat. Dat was wat anders, dan die bleeke marsepoinridders te Kopenhagen, die zoo broos waren als een pepermuntstokje ..Goeden morgen, mijnheer de arendator", riep zij hem toe. Het was toch een heerlijke taal. dat ZweedschHet allermooiste echter in die taal was de titel arendator in plaats van pachter. Hij herinnerde aan improvisator, gladiator, kortom aan iets romantisch. De jonge man nam in het voorbijrijden den hoed af, waarbij een weelde van wit blonde lokken te voorschijn kwam. Lotte knoopte snel de linten van haar hoed vast, liep de trap af en stond plotse ling voor den predikant. Zij zag er heerlijk uit in het lichte zomer kleedje van lichtblauw, bontgebloemd ka toen. Een schelmsch, roodwangig gezichtje met een wipneusje en een menigte in den bals hangende lokken keek onder den rand Tan den lichtblauwen babyhoed uit en een paar snoezige voetjes in bruine wandel- Echoenen en blauw-zijden kousen kwamen Tan onder den rok te voorschijn. ,,Gaan we nu vandaag eens naar Falster- bo, oompje?" vroeg zij. „U hebt het me al zoolang beloofd en het is vandaag zulk prachtig weer." „Als moeder het goedvindt," antwoordde de predikant, zich tot zijn vrouw wendend, die juist op hen kwam toeloopen „Zeker, graag," zeide deze, een slanke, ■tatige dame met vriendelijk gelaat. „Maar dan moet Lotte gaan vragen, of Lave da delijk wil inspannen." Lotte snelde weg en kort daarna hield best rijtuigje van den predikant voor de deur stil. Lotte ging voorop, naast Lave, zitten, de predikant en zijn vrouw namen op de achterbank plaats en zoo reden zij weg. De weg, dien zij volgden, was vlak als een dorachvloer; hij voerde langs witte dorps kerken en lichtgeverfde boerenhofsteden, door lanen met populieren en esecben, waarvan de twijgen in het midden over den weg hingen en nu en dan Lotto's wip neusje streelden. Zij babbelde onophoude lijk, terwijl zij een menigte vragen tot Lave richtte, die hij kort beantwoordde; daarop straalden echter zijn oogen vriendelijk la chend en vertoonden zich twee rijen ivoren tanden door den dikken, witblonden kneveL Soms stokte het gesprek een wijle. Lotte zat dan, terwijl zij hem van ter zijde verscholen aanzag, in bewondering voor zijn door de zon gebruinde wangen verzonkenmet het gele dons er op geleken zij bijna een perzik; soms gevoelde zij lust, er in te bijten. Langzamerhand veranderde het land schap het bleef wel is waar nog vlak, maar werd onvruchtbaarder. De weg voerde langs het strand. Aan de eene zijde lag de spiegel gladde, stille zee, aan de andere strekte zich, zoo ver het oog reikte, de bruin paarse hei de uit, doorsneden door een rij telegraafpa^ len en met een dennenbosch op den achter grond. Eindelijk verdeeld© de weg zich in tweeën en voor hen lagen, beneden aan de zee, de beide vergeten stadjes Skanör en Falsterbo, eertijds aanzienlijke Hanzesteden. Men wend de zich naar links: Falsterbo was interessan ter, Skanör kon men daarna gaan zien en daar in het logement eten. ~)e stad was door een hoogen, gemeteelden muur omgeven. Een houten deur, die als stadspoort dienst deed, leidde naar de voornaamste straat. Het waren wel zeldzame stratenhet plavei sel was: zand, zuiver zand, dat voeten hoog lag. De paarden waadden tot aan de knieën door het zand, de wagen zakte er tot aan de as in. Men moest stilhouden. De predikant en zijn vrouw besloten om te keeren, naar Skanör te rijden en daar te wachtenhet was maar eenige minuten rijdens. Intus- schen konden do jongelui Falsterbo en de kerk gaan zien. Deze zag er belangwekkend nit, zooals zij daar boven op het duin voor hen lag. Het echtpaar keerde terug, terwijl Lotte en Lave hun weg door de stad voortzetten. De lichtgeverfde huizen met de witte gordij nen en de bloeiende planten in potten voor de vensters maakten een zeer vriendelijken indruk. Overal, zoowel langs de straten als op de markt, waren boomen geplant: ellen- dige, gebrekkige, armelijke stammetjes, maar dat was natuurlijk 1 Hoe zouden zij in het zand ook kunnen groeienGeen mensch, geen kind waaraan het anders toch meestal niet ontbreekt, was op straat te zien. Alleen een zestal ganzen waggelden in het rond en snaterden van haar familie-aan gelegenheden. Nadat zij een cindj© geloopen hadden, bleef Lotte staan; terwijl zij in ko mische vertwijfeling haar wipne w j zoekend ronddraaide. „Tk kan met verder. Mijn schoenen, zit ten vol zand. Wij kunnen evengoed in befc rAnd gflAu liggen en naar de kerk zwem men." Zij redde zich op de stoep van een deux, waar zij haar kleederen uriaohndóe als ee® natte kip. „Wil ik tnr schoenen uitschuddend vroeg hij. „Wat zal helpen? Zij gillen toch da delijk weer vol zand rijn." Hij trok haar de «choentjes van de too- frwn, schudde ze uit en borstelde do blauw- zijden kousen met zijn handen af, terwijl hij op de knieën lag. Toen dit was af geloopen» stok zij haar wipneusje vooruit en vroeg: „Wat nu?" „Nu neem ik juffrouw Lotte ©pden arm en draag haar naar de kerk." „Zon dat wel gaan?" „We zullen het probeeren." TTij bukto zich vóór zij recht wist hoe, omvatten haar zijn sterke armen «n voortrÜ ging het door de zandzee. „O, als we zoo iets eens op de Oestergads in Kopenhagen deden 1 Wat een oploop am er ontstaan 1" Wat dat betrof, was hier nietb te duchten. Wel staken eenige schippersvrouwen haar hoofden van achter de bloempotten uit, om het tweetal verwonderd na te zien, maar overigens was bet stadje als uitgestorven. „Ben ik niet zwaar?" Hij hief zijn gelaat tot haar op en lachend zijn witte tanden. „Ik zou u gemakkelijk tot Malmó 1 dragen." Lotte boog het hoofdje eenigszins achter over en beschouwde zijn krachtigen, door dt zon geb minden nek. „Weet u wel," zeide zij dan, „dat het wer kelijk romantisch is, juist zooals Paul oü Yirginie?" „Wie waren dat?" „Dat waren tweo jongelui, maar hij droeg haar door het water." „En toen?" „Och, het is al zoo lang geleden, 'dat ik het boek heb gelezen, maar ik geloof, dat zij zich later met elkaar verloofden." Hij antwoordde niet, maar haalde diep adem. „Nu zijn wij er." Hij opende de deur en zette haar op het grasveld neder. Het was een oase in de» zandwoestijn. Daarboven, op het duin, stond de kerk. „Wacht hier een oogenblik," verzocht hij, „tot ik den sleutel van de kerk bij Brita, da vrouw van den doodgraver, gehaald heb." Lotte reikte hem de hand en zeide, hem vriendelijk toeknikkend: „Wel bedankt voor de goede overbren ging" „U doet beter, met bedanken te wachten, tot de reis geëindigd is," meende hij. „U hebt immers een retourbiljet!" Lotte bleef staan en keek hem na, tot zijn Hunnengestalte achter de boomen verdwenen was. Dan ging zij in het gras zitten en knoopte de linten van haar babyhoed vaster. Lave keerde met de oude moeder Brita,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 9