NE. 13148. VN - HET Het deel van de armen. NienwjaarsManken. feggCH-DtëlwP De gravin zat in haar gezellige eetzaal, waar een heerlijk vuurtje brandde. Zij had den talrijken gerechten, die waren opge diend, allo eer aangedaan en wilde juist van tafel opstappen, toen Jean, haar maitre d'hótcl, met een schotel in de hand op haar toetrad on z id©: „Tkboop. dat mevrouw de gravin zich herinnert welken dag wij vandaag hebben eni dat zij nog genoeg eetlust heeft, om hier van té proeven." Na deze woordon gesproken te hebben, zette hij den schotel, waarop een enorme koek lag, op tafel. ,.0 ja, dat is waar, het is vandaag Drie Koningen," zei de gravin. ,,Je hebt goed ge daan dezen koek t© laten bakken, want ik hecht zeer aan de oude gebruiken- Ik zal dan ook van dezen Drie-Koningen-koek proeven." Zij sneed nu met haar zilveren mes een heel klein stukje van den kook, waarna Jean den schotel weer wilde wegbrongen- De gravin echter zei: ,.Vdór je den koek naar de keuken brengt, wil ik hebben, dat je er bet deel van de ar men afsnijdtmisschien zijn er nog arme menschen. die aan de oud© legende van den Dne-Koningen-koek gelooven." Jean wist niet wat hij hoorde en dacht: Wat is dat nu? Wat wil mevrouw; wil zij zich mengen in keukenaangelegenheden? En dat juist nu het keukenpersoneel er zoo vast op gerekend had zich aan den koek te goed te kunnen doen? Hij zei de dan ook op verbaasden toon: „Mevrouw, ik heb u niet goed verstaan. U zeide Dat ik wil, dat je een goed stuk van. de zer koek afsnijdt voor de armen." Jean stond verstelden antwoordde: „Goddank zijn er geen armen in ons huis, mevrouw, en ook niet in deze straat, ja zelfs niet in deze geheele wijk 1" Maar Jean vergiste zich deerlijk- In de zelfde wijk, dezelfde straat, ja zelfs voor het zelfde huis, stonden twee arme menschen. een vader en zijn dochter. Zij stonden vast tegen elkaar gedrukt om zich tegen de koude te beschermen. Maar waarom waren zij daar voor de denr gaan staan met hongerige magen en leege zakken Ja. dat wisten zij zeiven niet. Hun instinct had hen hier gebracht. De man sloeg een nijdigen blik naar de helverlichte vensters van de grafelijke wo ning, waar de gravin, een jonge, schoone weduwe, aan niets gebrek had en een zorge loos leven leidde, terwijl hij hier met zijn dochter stond te rillen van honger en koncie, en dat nog wel op Drie-Koningen-avond. „Vader," vroeg plotseling het bleeke. ha- velooze meisje, „is het vandaag niet Drie- Komngen-avond, de avond, waarop de rijken zich onthalen op eigengebakken koek ,.De rijken onthalen zich niet." antwoord de de man op bitteren toon; „zij eten altijd j de fijnste gerechten, ook al hebben zij geen honger. De koeken, waarvan je spreekt, la ten ze alleen bakken, omdat het nu eenmaal een oud gebruik is." „O ja, dat hebt u mij verteld, en ook, dat vroeger iedere arme, die op dien avond aan het huis van een rijkaard klopte, een groot stuk van dien koek kreeg. Als ik nu eens aan dit huis aanbelde, vader, zou men mij dan ook het deel van de armen geven Is dat nog altijd de gewoonte?" „Neen, men zou je dan niete geven. Te genwoordig doet men dat niet meer." „O vader, ik zou toch graag willen, dat u mij toestondt het to beproeven: ik heb zoo'n honger 1" „Nu, goed dan, bel maar aan l*7 En het arme meisje belde aan. De deur werd geopend en het kind word binnenge laten. Maar in de vestibule snauwde de weldoor voede portier in de rijke livrei het. magere, havelooze meisje toe „Wat moet je hier, wil jij j« wol eens weg maken, onbeschaamde En terwijl hij haar deze woorden toe snauwde, deed hij de deur reeds weder open. Maar het ongelukkige, hongerige schepsel greep hem bij zijn jas en smeekte, terwijl zij haar zachte oogen op hem vestigde „Aoh, mijnheer, heb medelijden met mij. Het is vanavond Drie-Koningen-feest, mis schien is er in dit huis wel iemand, die aan de armen heeft gedacht en voor hen een stuk koek heeft afgesneden. O, laat mij het vra gen I" „Welnu, ga dan maar naar boven I" zeide eindelijk de portier, ontroerd door zooveel ellende. „Maar als iemand je vraagt, hoe je binnen bent kunnen komen, zeg dan voor al, dat je achter iemand bent binnengeslo pen, en ik je dus niet heb kunnen zien. An ders krijg ik nog maar standjes ook I Heb je idg begrepen?" ..Zeker, mijnheer, zeker?" Het arme schaap vloog de trap op. Op de eerste étage gekomen, klopte zij aan de eer ste de beste deur. Niemand antwoordde ech ter. Zij klopte een tweede, een derde maal. Eindelijk besloot Jean, die zich daarbin nen, het was de eetzaal, bevond, de deur te openen, en zag hij tot zijn gToote verbazing de kleine bedelares met gevouwen handen voor zich staan. Zij smeekte: „Mijnheer, het is Drie-Ko ningen-feest- ik kom het deel der armen van den feesfckoek vragen „Wil jij je wel eens wegmaken, kleine be delares bulderde Jean het verschrikte kind toe Maar op hetzelfde oogenblik kwam do gravin, die in haar kamer, welke aan de eetzaal grensde, het gesprek van Jean met het hongerige schaap had aangehoord, de eetzaal binnen. Zij zag het bevende kind staan en zeide: „Heb ik je het niet gezegd, Jeanzie je nu wel. dat er nog armen zijn, die aan de legenden gelooven? Wacht maar een oogenblikje, kleintje." En de gravin ging naar het buffet, waar op een schotel stond met het stuk koek, da* zij door Jean, voor de armen had laten, af snijden, en bleef daar een oogenblik staan. Daarna bracht zij den koek naar het kind en zeide: ,,En ga nu maar gauw naar huis!" Jean smeet woedend de deur achter het meisje dicht en ontving hiervoor nog een go- ducht standje van de goedhartige gravin Het kind holde de trap ai, wierp dien por tier, die haar had binnengelaten, eon dank baren blik toe en snelde de straat op. Toen zij weer bij haar vader was, jreide zij tegen hem: „Ziet ge nu wel, dat de rijken nog gewoon zijn den armen hun deel van den Drie-Ko- ningen-koek to geven? Dit stuk koek stond al klaar in do eetzaal. Het is wel groot ge noeg voor vier personen. Maar eet gauw, rm is de koek nog warm En daarop deelden rij dan koek en begon nen gretig te eten. „Ik bijt op iets hardsWat kan dat zijn?" En hij bracht zijn hand naar den mond en baalde er een klein, rond voorwerp uit, dat een twintig-francs-st.uk bleek te zijn. „O 1 Dat heeft die goede domo er ingesto ken," zeide het meisje; „ik heb zelve gezien, dat ze ecnigen tijd bij het buffet bleef I O, wat ben ik gelukkig, nu kunnen wo weer tien dagen lang eten koopen Haar vader moest bij zichzelf bekennen, dat het maar goed is aan de oude legenden te gelooven, want had zijn dochter dit niet godaan, dan zon zij ook niet aan de grafe lijke woning hebben aangescheld, en zouden zij dus niet het deel dor armen van den koek en het daarin verborgen geldstuk hebben ontvanger! Vervoty van hetgeen hieromtrent in het Nieta* jaarsnummer voorkwam). Spieghel geeft soms een blik op den algn- meenen toestand, maar meest in zijn tbemn „zielsrust" .^Alsdan woont God ghehélijok ia de memschen", of hij spoort zijn kamerbroe ders aan „douden mensch uit te trekken". „Eigen wil verblindt"; „verstoot daarom u eigen wil, in dezen nieuwen jaer", en bij besluit: ..Ziet dat gy nu quae lusten myt, ,,u hert besnijt, en soekt dees middelaer. Elk „spiegel hem tot zijn eigen profyt, zo leeft „hij verbleyd in dezen nieuwen jaer.Elk jaar maakt ons ouder, „maar 't volk blyft „in eenen doen, Als sy zonden t'samen „stuwen, Dié in 'tniewe jaer verniewen". Zijn leus blijft steeds: „Deughd ver- heught" en rijn aansporing tot deugd komt elk jaar terug: „Geen schijndeugd mag u vromen „Betert u alleghaar. „Wildy in 't. leven komen, ..In 'tzoete Niewe Jaer". Gelijke aansporing om ..d'ouden mensch met 't nieuwe jaar uit te trokken", als bij Spieghel, vinden wc uok bij Vondel in zijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1903 | | pagina 9