DRIEKONINGEN.
aoxxmn
Êoëxn
„3aarzang5waarin nog weinig van den
meestergreep van latere verzen te vinden is:
^Nn zegt vaarwel aan 'tonde jaar,
„Want 't is in Krist us nieuwen waar".
En verder;
„'t Is nu den dag der zaaAigheyt;
,Die Godt sijn volck heeft toegeseyt.
„'t Jaar der verlossing is gekomen.
„Feesteert en juigt nu kristen vromen."
„Trek uit den rok des vleesches", gaat hij
Voort, want „in Christus geldt gewis" „een
Vernieuwd gemoed".
„Besnijdt dan tvleesoh niet, maar uw hart;
„En een verborgen joode wert. (Bom. II
vs. 28, 29)
„Den geest kiest voor den do oden letter,
„En leeft hoelangs, hoe onbesmefcter".
Cats en Johaoaia Coomans schrijven in
Sen „Zeeuschem Nachtegael" over 'tOude en
't Nieuwe jaar. „wat wy daaruyt tot onse
leere, en troost aen te merken hebben". De
eerste bejammert wed in zijn zeurige Alexan
drijnen. dat
„Den tijt, den nieuwen tijt zal nieuwe jeugt
gaen bringben
g^Aan bergen, bosch, en dal, aen alderhande
dingen:
„Den armen mensdb alleen, met ouderdom
bevangen,
„En oan oude vel niet uyt-doen als de
slanghen".
Maar dat beteekeait niet veel:
„Dit lij ff is maer een romp: de ziel van
meerder weerden,
„Dient, in dit Nieuwe Jaer, getoghen uytter
eerden".
Ook bij hem dus hetzelfde gezichtspunt
als bij Spieghel en Vondel: geestelijke ver
nieuwing.
„Men leeft, en sterft maar eens: de doot is
van de sak en
„Daer feylen eens begaan, noyt weer zijn
reoht te maken:
„Beert dan, u leven lang, leert doen mot
vasten gront,
„Dat ghy u leven lang, maar eenmaal doen
en oonfc".
Johanna Coomans werkt hetzelfde thema
ttit:
„Tnsechen vleesch en geest blijft, schricke-
lijcken strijdt", maar, met Christus in
het hart,
rr®°o sal het oude Jaer, ons niet meer
konnen schaden,
>rrA1s wij door 't nieuwe Jaer, vernieuwt sijn
uyt genaden".
Hooft heeft, naar we roeenen, geen be
paalde Nieuwjaarsdichten geschreven; daar
entegen zijn vriend Van der Burgh schreef,
dat „Leetwezen den oogst was van zyti drie
maal negen jaren", dat hij tot dien tijd „de
zonden voor onbevlekte deugd %hanzag".
maar. zegt hij
„Nu ik ben geraakt van Goddelijker minne
„En voelt een niewen brandt in mijn
gemoedt ontstaan,
„Laat, Heer, geen dartclheit meer woonen
in mijn zinnen,
„Maar laat zoo eedlen vlam tot in nw
woning gaan"
en hij besluit mét den wensch:
„En dat dees waarden dagk uiijn zondig
leven stuit". 4
Ook bij Huygens en Westerbaen vindt men
Nieuwjaarsklanken. Bij Huygens zijn eenige
minder ernstige verzen te vinden:
„Wij doen en laeten altemael
„Dat niemand doen en most noch laten
„Driehonderd vier en sestich mael
„Hoor ik ons in 't rond jaer verpraten.
„Waerom is 't heden Nieuwejaer,
„Wat reden heeft die malle meting'?
„Zijn niet de dagen voor «rt naar
„Ais schakels van een ronde ketingS
„En is de schakel van van daegh
„Een nieuwer dingh als die van roergbertl
„k Wild ick den man eens levend saegh
.Dien dood en Eeuwen voor ons herghen,
„Die 'teerste Nieuwejaer opbrocht
„En doopten op den dagh van heden,
„En op den nacstea niet en docht,
„En geckten met den jongst voorleden"?
Huygens noemt verder ,,'t Nienwjaarsge-
wekt in stadt en landt niet als 't oude
mallen."
Hij kan niet velen, rrdat men eenen dagh
den nieuwen ma-ecf, die niet en is ak een
van d'ouwen."
En dan komt ook hij weer tot den ouden
wensch:
„Weet yemand raet bot nieuwen tijt
„Tot nieuwe sondloosheyt van leven,
„Dien houd' ik buyten mijn verwijt
„En gun hem Nieu-jaersnaam te geven."
Dit gedicht was gericht aan Westerbaen
met den alotwensch:
„Eer Godt u uyt de tyden haal',
„Wensch ick 'er u in inijn gepeïsen
„Ten minsten thien of twintig mael
Driehondert vyf en seetigh reysen."
Waarvoor Westerbaen hein dan ook zijn
dank bracht met wederkeer!gen healwenseh:
,,So Hij tot suloken ouderdom
„Oris daegen noch mocht willen rekken
„Eer by ons thuyswaert roepen kom.
„Hy, die u geve heyl en voorspoet,
„Maeck' ons aan ziel en lichaem klaer,
„Opdat men naemaels niet en schoorvoet',
„Als hy ons baelt in 'teouwigh Jaer."
Wat het „oude mallen" van Huygens be
trof, schreef hij heel geestig terug:
„Maar 'tmisverstand, dat ghy
„In ons gebrayck bestraft, daer vind ick
voordeel by
„Is 'talie daeghs Nieuw-jaer: was 'tgiste
ren, is 't heden.
„En sal het morghen syn, so heeft er
niemand reden
„My t» beschuldigen, so 'k op den vierden
dagh
„U wenschen kom hetgeen men op den
eersten plagh."
„Maer wilt den kaeliaen 'tgeheym niet
openbaeren
„Sy qnamen in een Jaer by u om Nieuwe
jaeren
,,Driehondert en daerby noch vyfensestigh
mael;
„Al zyt ghy ryck en ruygh, sy maeckten u
wel kaeL"
Men ziet uit deze verzen, dat ook toen aan
Nieuwjaarsfooien al werd gedaan.
We zien hieruit, hoe onze vooroudere den
eersten Januari met de beste voornemens
begroetten.
Het Nieuwe Jaap.
Een nieuwe gaaf wil God der wereld
schenken;
En aan den voet des Eonings van den tijd
Rijst iemand van zijn knieën op een wijd
Slaand de wieken, komt can engel zwenken
Naar 't dal, dat God der menschheid wou
verhuren.
In 'tmidden van de volken ziet Hij neer;
Dit is het nieuw geschenk van God den
Heer:
Een overvolle schoot van kosfclijke uren 1
Ik zie ze langs mijn oogen hegendrijven
(Zóó drupt het uit een bergwand, één voor
éón),
Mijn wil mag, of hij heer en meester scheen,
Wegnemen al die kostbaar blanke schijven;
Mijn werken kunnen or een beeld op snijden,
Waarmede ik koopen kan 't aardsch©
paradijs,
Een vleugel ook van 't hemelsche paleis
Help, God, opdat ik wèl gebruik Uw tijden 1
WaUh. 2 b—l&)
Hoog boven d'aardschc woningen
Een lichtglans, reeds voorspeld vóór dezen;
Een ster in 'toosten was gerezen.
Wier stralen vreemde wegen wezen
Drie Koningen.
Die kwamen uit den oosten veer
En zeiden S' s populatie:
Een ster roe^ ons ter adoratie
Van 't Kindje, uw Vorst bij Godes gratie l
Waar is uw Heer?
En Sions Vorst en volk, ontsteld,
Vernamen deze wonckre maren,
Die eeuwen reeds verkondigd waren.
Een Maagd zou den Emmanuel baren
Naar 't Gods-Woord meldt.
Horodes vroeg toen naar de stem
Der Schriftgeleerden uitverkoren:
Waar is 't, dat Christus wordt geboren?
Z' antwoordden hem: Wil, Koning, hooien;
In Bethlehem 1
Want van dht oord is 't, dat men weet,
Het niet de minste is van de steden
De Schriften meldden in 't verleden:
Uit u zal Is reis Hee ,-oher treden I
Spreekt de profeet
Herodes, zijner kroon gezind,
Vraagt in geheim gehoor den Wijzen
Wanneer hebt gij die ster zien rijzen
In Bethlem zoekt mij 't Wicht 1 'k Wil prijzen
En eeren 't Kind 1
En ziet, de ster rijst weer ten trans
Gaat Koon gen, die zijn opgetogen,
Vol licht vooruit aan hemelbogen,
Tot waar zij peinst bij Kindüjns oogen
En stralenkrans 1
De r xmgen vinden 't Wichtje teer
Bij Zijner Moedermaagd Marieën.
Hoe meer zij drieën 't Kind bespieën,
Te vuurger zij 't aanbidding bieën
Aam Sions Heer
Wie kwam wel bij een bind jen ooit,
En zou der moeder 'vkind niet roemen;
Het niet met lieve woordjes noemen
En 't tooien met een keur van bloemen
Tot 't lachje pDosfcf
Hoe dan den Koongen uit den oost I
t Is hun, of hemelsche klaroenen
Zacht verre klinken in visioenen,
Al« Moedermaagd heur Kind gaat zoenen
En 't minnekoost
De Koongen als him edelcdjns
Hun wierook, goud en myrrhe spreiden,
Die zij aan 't Godlijk Kindje wijden,
Wiens Majesteit zij hier belijden I
Des Souve reins I
Na d' opgang tot het Kindje kleen;
Zacht in der zinnen sluimer-waden
Wordt hun Herodes stede ontraden!
Ontwaakt, zij gaan Langs aadre paden
Naar 't oosten been 1
Gij, Ooststar, vuurger dan de zon I
Do Vorst der logen werd bedrogen.
Gij leidet Koongen opgetogen
Door 't licht, dat van al gloed der bogen
't In glansen won I
En toch, er is een liooger gloed
Dan aarde en sferen kunnen malen,
Hq straalt van Heer der hemelzalen,
Die voor ons heil naar d'aard ging dalen,
Ais Kindje zoet!
In 'toosten mag men sedert, waar
Een heiden-kindje wordt geboren,
'tNiet in zijn vroegste spelen storen.
't Wil d' ooststar streelen naar behooren I
Zoo zegt de maar 11
1) Legende bij Hor cru- Zigeuner-
stammen. y