No. 13145 LEIDSCH DAGBLAD. WOENSDAG 31 DECEMBER. - TWEEDE BLAD. Oudej aar. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Peggy. Anno 1902. De dag van Oudejaar is gewijd a-ia de herdenking van het verleden. Uitwendig ondorschcidt hij zich, voer ver reweg de meeste menschen, in geen enkel op licht van andere dagen op t eind van De cember. De gewone werkzaamheden gaan hun gewonen gang; men hanteert zijn ge reedschap en drijft zijn nering als gisteren en eergisteren. En toch is er iets, dat one geheel dien dag in een bijzondere stemming brengt; al geeft niet ieder zich daarvan re kenschap, al blijven de gedachten niet lang stilstaan bij het punt van waar die stemming uitgaat, er is toch in de ziel een gcfluistor van: Alweer één j"aar heengegaan, weer één! En als op dien dag do zon haar korten, meestal in nevelen gehuldcn loop van kim tot kim heeft volbracht, begint dit gevoel krachtiger te sprekenhet schijnt alsof we ons willen vastklemmen aan de weinige uren, dio de vertrekkende ons nog geven kan. Meer dan ooit vullen zich de bedehui zen, waar men cén van dio uren met gelijk gezinden wil samenzijn in godsdienstige verheffing des harten, en in den huisclijken kring komen de familiën bijeen, om gemeen schappelijk den jaarsovorgang, kan het zijn mot cenig feestgenot, te doorwaken. 't Is waar, de macht der gewoonte, het al oude volksgebruik, is ook hier van veel in vloed; toch moet gezegd worden dat zij vol doet aan een werkelijke behoefte. Het is als of een vriend ons gaat- verlaten, een vriend dio in ons leven een plaats heeft ingenomen; bij do nadering van het oogenblik van den la-atsten handdruk rijst ons voor den geest, als in een scherp bclijnd beeld saam- gevat, wat hij voor ons is geveest, de aan gename uren, die wij hom te danken hebben, de minder welgevallige ervaringen, met welke hij onze 'levensgeschiedenis heeft ver rijkt, de invloed dien hij heeft uitge oefend op ons denken, op onze handelingen. Bovendien, van dezen vriend weten wij met zekerheid, dat hij nimmer zal terugkeeren het een igo, wat wij ooit weer van hem zien zullen, is zijn photographic in het album dor herinnering. Wij gedenken hem met dankbaarheid, want het zijn vele goede dingen geweest, die hij ons heeft gebracht, al scheen het ook anders; niot het minst irr leed en tegenspoed opent zich de liefdevolle hand van don Algoede, Wiens boden, de jaren, slechte optreden als de uitvoorders van Zijnon Heiligen Wil. Gewis, velen onzor zullen, in doze afsckeidsure, met weemoed torugdonken aan een andore, veol smartelij ker scheidingvoor liet geestesoog oproepen wat rij nog bezaten bij den aanvang on moe- ton derven bij het einde des jaars; des Maaiers onverbiddelijke zeis heeft niet ge rust, zal nooit rusten, en trof dierbare le vens, die stellig zouden gespaard rijn geble ven, indien wij er de beschikking over gehad hadden. Verder hebben velen onzer nog ram pen te betreuren, van minder ónherstelba ren, toch ornstigen aard, die het jaar dat vertrekken gaat laug in het geheugen zul'en doen blijven met geenszins vriendelijke her innering. En toch ware dit niet billijk. De duur van ons bestaan, met al hetgeen ons ten deel valt, is een Hemelgave, ook in zijn aaneenschakeling van lioht. en van schaduw, on elk deel ©r van, elk jaar, brengt een lach of eon traan, in ongelijke verhouding. Dat alles is bestemd tot voedsel voor ons geeste lijk leven; vreugd of smart, zij zijn geen doel, maar middel; middel om ons steeds nader te brengen tot Hem. dio onwrikbaar vaststaat, boven al het wisselende en ver gankelijke. Juist te zeggen, van welken invloed een Voorbijgegaan jaar is geweest voor onzen zedelijken wasdom, is in de meeste gevallen niet mogelijk; we moeten ons bepalen tot do afzonderlijke feiten en gebeurtenissen. Toch kunnen deze wel van zoo overwegenden aard zijn, dat er een kraehtigc nawerking van te verwachten is. Heizelfde geldt de geschiede nis van de groot© of meer beperkte groepen, waarvan wij deel uitmaken, cn welker lotge vallen en verrichtingen het terrein opleve ren, op hetwelk de dagbladpers haar oogst inzamelt. Wij geloovon te mogen zeggen, dat het jaar 1902 wel iets te vertellen heeft nagela ten; het schijnt, ons toe, bijzonder roerig te zijn geweest. Al bracht het ook den vrede in Zuid-Afrika, dat is geen vrede die stand kan houden, tenzij er in de handelingen van den met niet zeer benijdenswaardige lauweren opgesmukt-en overwinnaar een geheel ande re geest zich openbare dan die tot nog toe de heerschende is. Hoe iemand zich kan voorstellen, dat de ongehoorde wijze, waar op deze oorlog ten einde, is gebracht, cn die den vrijheidshelden goen andere keus liet dan tusschen uitroeiing of onderwerping, coib zal worden uitgewischt in de herinne ring van het thans levend geslacht, hegrij pen wij niet. Tegenover dc2c bekroning van het onrecht onder stilzwijgende goedkeuring der Regee ringen, staat het steeds helderder ontwa kend rcohtsgevoel der volken, hetwelk deze dingen niet goed vindt, en zoo wordt door dc heillooze actie een reactie in het leven ge roepen, waarvan voor den gang der wereld historie de uitwerking moeilijk te hoog is aan te rekenen. De Regeeringen zullen wel naar die stemmen der natie moeten liooren, al schijnen zij er tot dusver nog weinig acht op te slaan. Maar verandering zal wellicht eerst door beroeringen moeten worden voor afgegaan, uitingen eencr algomeencn onrust, die allerwege in de lucht schijnt te 2itten, en waarvan wij als verschijnselen aanleeke- nen op geologisch gebied de vulkanische uit barstingen in West-Indië on elders, op historisch terrein de woelingen op het Bal- ka n-schiereiland, in Venezuela cn elders; in de politiek de ruwe looneelen bij de Par- lementszittingen in Duitschland, Oostenrijk cn elders; economisch de talrijker en hef tiger geworden werkstakingen, men den- ke aa» die van de arbeiders in d© Ameri- kaanscho steenkolenmijnen, cn elders; - fi nancieel de menigvuldige ongerechtigheden in het kredietwezen met haar aanhangsels van „schandalen", ook al vrijwel over de geheelo wereld verspreid. In veel bewogen tijden is er vooral behoef te aan standvastigheid en ernsi. Wij in Ne derland hebben, bij verschillende grootc ge beurtenissen, meer de rol van belangstellende toeschouwers vervuld, uitgezonderd wel licht in dat éóne geval, boen het noodig bleek voor een niet langer uit te stellen vredesbe spreking een eersten draad te spannen, en het Hoofd van het Nederlandsch Ministerie zich geroepen achtte, dit kiesche werk ter hand te nemen. Voorts hebben wij van onze belangstelling in het lot der Znidafrikaan- sclio broeders ondubbelzinnige blijken ge geven. Het jaar dat hcongaat bracht ook voor ons volk zijn afwisseling van goddc cn kwade dingonvoor onze Oost gebrek aan voed sel on de cholerabezocking. voor het land zelf een vrij bevredigenden toestand van wel vaart Bovenal heeft liet. ons de Koningin doen behouden, Wier leven, door zware klankheid bedreigd, als het ware hergeven werd op do vurige wenschen van Nedcrland- sche harten. Trekken wij den blik terug binnen de gren zen van Leiden's grondgebied, dan hebben, wij juist geen groot© gebeurteniseen te ver melden; 't zou een kroniekje worden van weinig beteekenende feiten, voor de toekom»^ onzer veste van geen groot belang. Dat rij met niet snellen, doch gestadigen gang voor uitgaat, schijnt te mogen opgemaakt wor den uit de doorgaande verfraaiing, nu hier, dan daar, van winkelhuizen en particuliere woningen. Ook de openbare inrichtingen, w aarmede zij tracht te voldoen aan stijgende en veel&oortago behoeften, nemen in aantal ei omvang toe. Een woord an leedwezen moot ons uit de pen bij de herdenking van het aftreden vaai onzen geachten Burgemeester, wien dc wel vaart van Leiden zoo na aan het hart ligt- Gaarne wensclien wij hem toe, dat de lang durige en zware ziekte, die hem noodzaakte een hem smartelijk bosluit te nomen, moge gestuit worden, opdat hem nog welverdien de, gelukkige levensjaren mogen ten deel vallen. Hier past ook een betuiging van hulde aan den waarnemondon burgemeester, die gedurende vele maanden een moeilijke taak op waardige wijze heeft vervuld. Op Oudejaarsavond herdenkt men rijn verliezen; en deze zijn voor Leiden, wat be treft personen die bekend waren in uitgo- braiden kring, wegens hun arbeid, voor land of stad, vóór wetenschap of industrie, we derom zwaar geweest in het afgeloopon jaar. Nog onder den indruk van den gang naar het kerkhof op don eersten Kerel dag, den ken wij eerst aan do verliezen in deT ge leerde wereld, aan dr. O. P. Tielo, die van zijn ambtolljkon rusttijd maar weinig mocht genieten; aan dr. T. Zaayor, nog in den vollen gang zijner werkzaamheden weggeno men. XJit vertegenwoordigende col! -ges wer den met hean, als Raadslid, van ons wegge rukt het lid der Eerste Kamer do lieor Th. P. Viruly, onze afgov. in de Tweede Kamor, in de Prov. Staten on in don Gemeenteraad de lieer A. E. van Kampen, het Statenlid P. Alma Lzn. In den kring dm industriocJen worden gemist de heeron W. F. van Wijk on P. Zillescn; terwijl van hen, die zich óp bijzonder terrein verdienstelijk hebben ge maakt, nog te noemen zijn do heeren C. R. van Rtiyven, fortifiicaitie-opaiohter en voor zitter dor Verceniging lot bevordering dor Bouwkunst, de oud-opzichter bij de Ge meentewerken A. Spijker, de oud-ambtenaar der Rijks univcreite-its-bibliotheek D. H. van dor Craght. Aan do ïiagodaclitenia van hen, dio zijn heengegaan, kunnen wij geen waardiger on vruchtbaarder hulde brengen, dan door hun voorbeeld van werkzaamheid te volgen. Een nieuw jaar staat voor dc deur; wie onzer het ten einde zal brengen, wcot. niemand, maar dit is zeker, dat hot ons een nieuwe taak oplegt, ccd taak, waarvan do trouwe vervulling moet medewerken tot dc verede ling van liet nionsohengeslacht-. Mogen wij dus met opgewektheid voortgaan om tc doen wat in ons vermogen is om den bloei van stad on land te bevorderen, om oigen leven te verheffen tot iete waardovols, ook voor anderen. Met dezen wonsoh groet het „Ixüclseh Dagblad" zijn vrienden on vriendinnen bij den jaarsovergang. Mr. Aalberec heeft in liet Katholiek So ciaal Wei kb/ad een artikel geschreven over internationale a r b o i d a w o t g e- v i n g, dat do bijzondere aandacht heeft ge trokken van Hel Centrum. De heer Aal- boree komt tot de oonolu&ie, dat een inter nationale arbeidswetgeving i.i- noodig zou zijn, wanneer het gezag des Pausen algemeen word erkend en Europa meor Christelijk wae: ,,do Christelijke Katholieke zedenleer zou de internationale wet rijn". Het Centrum zegt:- ,.In den slotzin van het- artikel steekt, paar wij meenen, dan ook de eigenlijke fout. ï>e Christelijke, katholieke zedenleer moet omgezet worden in daden, moet haar uiting vinden in de wetgeving. En aangezien mon daarbij tevens rekening heeft te houden met economische factoren, behoort ook tus- sohen do Staten onderling naar overleg te worden gestreefd. Indien men allee aan de werking der katholieke zedenleer moest overlaten, zou feitelijk elke sociale wetge ving overbodig worden, niet slechts de inter na; ionalo. maar ook de nationale. Men dreigt dan terug te keeren tot het standpunt van hon, die de overheidsbemoeiing won- t.rouwen, omdat de Staat niet Christelijk ia. en intus9ohon alles bij hot oudo laten. Het dikwijls geciteerde woord van Paulus: „Als RÖmöinsdh burger doe ik oen beroep op den Cesar" is do veroui dealing van dit stand punt. dat trouwens, na do staatkuindigo cn sociale encyclieken van Lre XIII, door nie mand meer kan gohandhaaid worden. Dat de geëordo schrijver in hot Katholiek Sociaal Wiikblad op dit punt eenzelfde moorring ïs toegedaan, daarvan zijn wij overtuigd. Hij is een voorstander v&n ar beidswetgeving; cn hot sterkste argument dat tegen een internationale regeling valt aan tc voeren ligt wel hierin, dai deze laat ste alfi voorwendsel zou kunnen dienst doen, -om do wetgeving in het eigen land tegen te houden. De heer Aalboreo citeert een woord van Sclie-rror, die op een te Keulen gehou den vergadering zich als volgt uitdrukt©: „Wij werken voor ons hoog doel (inteniatio- nale arboidsregeling), wnnnoer wij iodov in reis regen land werken aan don ophouw en dc voorzetting van wettelijk© wevkliodenbo- soh©rming. Wij gaan van ons doel af, als wij met de stille tegenstanders van sociale wetgeving de meening zouden propagccron, dat internationale wetgeving de bodem is, waarop nat ionale wetgeving moet - worden opgebouwd." Vorder meent Het Centrum: „Nu trouwens hot wereldverkeer zoo groot is cn nu dc landen elkander ovcretroormsn nut dc producten hunner industrie, zoodat men bij do bevrediging zijner dagelijksdhc 1 vonsbehooften niet zelden zeer interna tionaal" wordt, zal oen internationale rege ling op den duur niet kunnen uitblijven." Naar aanlcódiaig van hot schrijven van pref. Trcoib in Dc Hollandse/u- Lelie over Reformkleeding kan ik aldus P S. L. van Deins©, pres. der afd. Groningen v. d. V. v. V. v. V. in de 1'rovincinlc Gro ninger Courant niot nalaten, dc volgondo opmerkingen te maken. Over don smaak valt niet te twisten j dat dus prof. T., en volgons hom, de overgroot© meerderheid der mannen en ook nog do meerderheid dn vrouwen ze leelijk vindt," kan ons koud laten. Gelukkig, dat hij ten minst© 11 it zemdori ngen constate oren kun. Dat dc rofornikleoding, goed uitgevoerd, nogal dnur is. dot hcoft zij gemeen mot alle dingen, Bus ook nwt alle niet-reform-japon nen, dio goed uitgevoerd zijn. Goedkoop is duurkoop, op alle gebied. Hoe zou hot in dat opzicht zijn mot het ideaal-korset, door pref. T. aanbevolen, dat „werkelijk goed gemaakt moet- zijn en pre cies op maat?' (Op welke maat? Vóór of n& een flinken maaltijd bijv.?) Prof. T. geeft toe, dat dit laatste uiterst moeilijk is; zou de groot© moeite, aan hot vervaardigen van zoo'n korset verbondon, niet ook flink betaald willen worden? „Do quintessence der Reformkleeding," zegt prof. T„ „komt neer op twee dingen: „geen korret en dc kleeren dragen door d«- schouders." Er is echter, een derde punt, dat prof, T. niet schijnt te kennen, het dragon van po reuze. dus licht© stoffen, die het mogelijk maken, met hetzelfde warmte-offeot, een ge ringer aantal klcedingst.ukkon te dragen. Ik kom daarop straks nog even terug. Al schijnt liet niot zoo, wij zijn hot op hel punt van het korset vrijwel eens met prof. T. Wij toch keuren niet af liet ideaal-korset van prof. T„ dat wo niet kennen (bestaat het reeds?), maar wij keuren met hg>m af dc bestaand© koroetten, dio algemeen in ge bruik waren, vóór dc beweging voor verbc* terdo kleeding ontstond. Wij vinden het m-t pref. T. uie»t goed, dat door di© korsetten do wijd uitloop en do on dorste boretopening verandert in een nauw toeloopend©. n v.o doen dat ook al weer met den pref „al kan m©n moeilijk met een voldoend aantal feiten bewijzen, dat hot uiefc good is." Wol bevreemdt hot ons, on hior gaan wo dus niet met pref. T. mee, dat hij zegt: ,,do omvang van don buik vermindert met «enig© centimetere, maai- of het vaststaat, dat dit por ao nadeelig is, is con tweodo." Wij, slechts „liofhebborende in hygiëne, zouden dan ook liever do vorige conclusie hebben gelezen, „dat zulks niot goed kan wcKon, ook al kan mon moeilijk met o o n voldoend aantal f o i t o n b o w ij l o ïi, dat hot niot good i s." Ook lijkt het ons, waar nooli zij n© stel ling, noch de togenovergo6tcldo met afdoend© zekerheid bewezen is, gevaarlijk, to zoggen, „dat or in allen gei-allo geen groot, gevaar of groot bezwaar aan ver bonden is:" wij „reformzeloten' zijn ook bang voor kleine gevaren ©n klein e beswaren Dat door ccn nauw korset liggingsVeran- dering van inwendige „vrouwelijke" orga nen zou worden teweeggebracht, is niot wal door ons beweerd wordt. Wol vragen wy hoe de organen, di© in d© vernauwde onderste borst- en bovenst© buik-holt© liggen, in di© ie kleine ruimt© normaal kunnen liggen cn werken. Het gewicht van don buikiuhoud wordt, voor het greol-st© deel door don buikwand gedragen, en dat deze door de natuur niot van ftouu door beoncloven, in wolken v, nu dan ook. is voorzien, lijkt ons juist een motief, het motief, tegen steun van bui ten. Alleen waar de buikwand zóó verslapt is, dat versterking van dien wand on moge lijk is, zouden wij fteun illen geven; in aik» andere gevallen liever oefening van de zee1' «tevig-uangelogdo buikspieren, om zo in slaat te stellen, haar normale werk te ver richten. Hetzelfde geldt van do borstspieren, voor het dragen der borstklieren. En nu nog het „gewicht" der reform kleeding, dat do schouders hebben to torsen. Mogelijk hadden de „hobbezakken", dio prof. T. zag, èu japonnen on ondorkleoren aan, die alleen door de schouder© wore'mi go dragen, maar zulk© is dan de schuld Min dio dames en niet van d* reformkleeding. Zoowel d*- boven- al© do onderkleeding moet getailleerd zijn, zoodat dc henpon ovongoed me© dragen al© de schouders, en als de volg.itcrB dei- reformkleeding niet vergeten, wat prof. T. vergeet, dat'p o reu ze stoffen worden aanbevolen, dan is hel „gewicht" liousoh niet zoo groot, dat de longtoppen er de sohacie van zullen onder vinden, di© prof. T. vreest Ten slab© willen wij er nog op wijzen, dat de rcformbcwegiug niet aansprakelijk kan worden getiteld voor alles, wat van den bo- ginne af. in haar naam is gozegd cn ge schreven ©n in don handel gebracht Wij zijn nog in vele oprichten zoekenden, en de keurings-oommissie© rijn daar, Olu hot kaf van liet. koren te sohoiden. Ong© t wij fold zullen ze prof. T. on andoren dc«- kundigon dankbaar zijn, als dozen hun licht willen laten schijnen in de vergaderingen, welke door die eoiumisnies geregeld word.-it gehouden. Over Wet «kennis kotul in Dc bade hel volgondo artikel van T. II. voor „I o d r Nederlander wordt v c i ondersteld de wot t© kenno'n". Dit. nu is gomakkolijk gezegd, maar we we len allen, dat verreweg dc meest© menschen op later leoftijd geen tijd hebben d© wetten l« bc6tudecr©n, zoodat die veronderstelling vrijwel oen wassen neus, alios con vrome wensch in Nu ual het ook wol altijd ©cn vrouic won ach blyvon, dat iedere Nederlander den stapel van (helaas) nog dagelijks aan groeiende wetten en bepalingen van buiten kent. en dat bchooft ook niet. Maar do vraag is: Kunnen wc op do scho len niet wal on verteerbaren ballast over ^9) „Maar, Charlie, ik geloof niet, dat zy een goed diner kan gereed maken." „Waarcm met? Zy kookt toch goed?" „Maar zy is soms zoo verstrooid, precies a!s een slaapwandelaarster! Onlangs, toen gy uit waart en Lizzie haar vrjjen avond had, kwam er "iets zeer wondoriyks boven, oen kabinetpudding met ansjovis 6aus, en zoo dikwyis 's middags in de keuken kom, ls de keukenmeid juist haastig naar den groenten- man geloopen, om iets, dat zy vergeten heeft, te halen*' „Zy kookte toch heel goed, toen wy gasten hadden." rik fct'oof, dat Lizzie liet meest daaraan gedaan heeft," zeide mevrouw Gör.ng. „AI Gy denkt, dat er niets gebeurt zonder de onvergelykolyke! Nu, spreek eens met het menscliIk wil gaarne, dat alles glad van stapel loopt." Juffrouw Dogherly, die „slechts by do voornaamste families had gediend, zooals haar getuigschriften bewezen", nam de aankondiging van dezo taak zeer koel op en toen haar meesteres van een kook vrouw sprak, werd zy rood van kwaadheid. Neen, neen, zy wilde het werk, maar ook den roem alleen hebben. Diners waren tegenwoordig immers armzalig genoeg! Slechts een paar happen vleesch en sausen. Ja, toen zy nog keukenmeid was by de Flannigans, toen was er genoeg te doen; minstens vier groote vleeschgerechten, een paar kalkoenen en drie k vier eenden, dat was toch nog de moeite waard geweest l Mevrouw Göring interesseerde zich echter meor voor haar eigen tafel dan voor den roem van den huize Flannigan, en toen zy haar dit had beduid, wist de keukenmeid zulk© heeriyke gerechten op te noemen en voor te stollen, dat Peggy met een veel lichtor hart de boneden-regionen verliet. De uïtnoodigingen werden door allen zonder uitzondering aangenomen. De groote dag kwam steeds nader en maakte Peggy zóó beklemd, dat zy er bleek en betrokken van uitzag. Zy liet het, zooveel op haar weg lag, niet aan moeite on zorg ontbreken, zy huurde zilver en glas en besteedde volle drio uur aan de regeling van het dessert en de bloemen, natuurlijk met behulp van de onvergeiykeiyke Lizzie. Deze moest met Collins aan tafel bedienen, voor de keuken kwam echter een nichtje van juffrouw Doghertv, zoodat geen andere vreemde hulp meer noodig was. Peggy had zich voor het tweede ontbyt met oen kop thee tevreden gesteld, maakte ook verscheidene bezoeken ln de keuken, waar alles in vollen gang scheen te zyn, maar werd eindel'Jk met Lizzie er uitgejaagd, daar eon keukenmeid, die voor alles moost instaan, ook plaats moet hebben Om zeven' uur werden de lampen aangestoken, en Peggy kwam in een nieuwe japon uit haar slaap kamer, beeldschoon en voor het uiterljjk be daard, ofschoon haar wangen gloeidefi en haar'handen als y's waren. Zy wierp nog een blik op haar tafel, die er, versierd met wat groen en roode geraniums, zoo mooi en uit- noodigend uitzag, dat zy met een glimlach van voldoening de eetkamer wilde verlaten, toen Lizzie naar binnen kwam stormen. 0, mevrouw 1" kermde 41 ,8tel u eens voor, de keukenmeid zit in de keuken, stom dronken „Lizzie „Ja, Collins kwaai juist en ging naar de keuken. Hy zegt, dat zy als een paard snurkt, het lanisvlee8ch verkoold Is, de viscli niet opgezet, bovendien niets op het vuur, niet eens aardappelen, en van de madera voor de sausen is geen druppel meer over." „0, LizzieI" riep mevrouw Göring ontzet. „Wat moeten wy doen?" „Als u eens naar bed ging?" stelde Lizzie na eenig nadenken voor. „Ik zou my by de voordeur plaatsen en zeggen, dat gy ziek zyt gewordon." „0 neon, neen t Ik ga naar benedon en wil zien wat er gedaan kan worden." De gasvlammen in de keuken flikkerden wild en vlak daaronder lag juffrouw Dogherty in oen leuningstoel onbeweegiyk als een opge stopte figuur. De beenen had zy vor voor zich uitgestoken, zoodat de zolen van haar groote schoenen omhoog staken als by figuren ©p oude graf- steenen. Dat er niot aan to denken viel om haar wakker te schudden, kon ook de oner- varendsto zien, en Peggy luisterde, met haar japon hoog opgenomen en over haar geheele lichaam bevend, naar Collin's uiteenzettingen. „Wy hebben nog twintig minuten, mevrouw, en ik ben geen slechte kok. Ik zat de vlsch roosteren de soep is gelukkig reeds klaar en de groenten afkoken en als mevrouw de gasten een weinig langer aan den praat houdt, dan zullen juffrouw Lizzie en ik wel iets tol stand brengen." De gasten aan den praat houden, met wanhoop in het liartl „En do zoete spijzen?" vroeg Peggy, met haar tranen kampend. „Ja, dio zullen wol bescheidon uitvallen," antwoordde Collins, zyn jas uittrekkond, „maar om hot even, het zal wel gaan." Het nichtje van de eerbaro keukenfee was ten minste nuchter; Suzanna moost ook de bandon uitsteken en spoedig bperschte or weer groote bedryvlgheid in de keuken. Do gasten verschenen met wanhopige stiptheid, de lieer des huizes echter zoo laat, dat een uiteenzetting onder vier oogen niot meer mogelyk was. Daar de aankondiging van het eten ongewooniyk lang op zich liet wachten, zond hy van tyd tot tyd ongeduldig vragende blikken naar zUn vrouw, doch eindolyk meldde de getrouwe Collins met een vry rood hoofd, dat er opgedragen was: voor Peggy, do wo'ende, een schier ongelooflyke beweringI Was Göring bittor teleurgesteld over don maaltyd, zoo overtrof die daarentegen Poggy's stoutste verwachtingen! Bleef een gerecht -achterwege, dan meende zy door don grond te moeten zinken, maar haalde telkens weer ruimer adem, want do gasten schenen daar niet byzonder op te letten en rekening met de onervarenheid van een jonge vrouw te houden. Dat er geen gebradon vlooscli ver scheen, was voor menigeen wel is waar be- denkeiyk, maar men 3telde zich met gevogelte en zoetigheden schadeloos. Öot door Peggy op sieriyke kaartjes geschreven menu had Lizzie, de parel, in hot laatste oogenblik nog van tafel genomon,_wyi het met de werkelijk heid een al te groot contrast zou gevormd hebben. Maar toch had Collins wonderen volbracht en Peggy wilde blykbaar niet by hem achter- biyven, want zy werd, don blik van haar man zorgvuldig ontwykend, van gerecht tot gerecht levendiger, praatte bepaald overmoedig, ver telde anekdoten, kortom: liet zich van een geheel nieuwe zyde konnon en bracht baar t gasten in vorrukking. In het salon zeng zy zelfs, en do llevo leeuwerikonstem werd ontstuimig bewonderd; kortom: de gasten amuseerden zich uitstekend en bleven tot lang na elveü. Nadat Göring den laatston gast had uitge laten, kwam hy, drie treden ineens nemend, liet salon binnenstormen. „Wat, voor don duivel, was er mot het eten?" vroeg hy toornig. „Goon saus, slochts een tusschengerecht, goen gebraad 11" In plaats van lets te antwoorden, wlorp Poggy, die voor een paar minuten éón en al vroolykhoid had geschenen, zich op de canapé on barstte in oen hartbrekend snikken uit. „0, Charllo, Charllozeldo hy snikkend on vertelde hem het geval. „Voor den duivel!" liet hy zich ontvallon. „Nu, zoo slecht was hot eten nog niot, maai or was zoo vervloekt weinig. Ik had foitoiyk niet den moed een cotelot to r.oinon, zoo wei -nig waren er. W;ar is Lot meirsch nu?" „Vermoedeiyk in haar bed." „Het eerste, vrat gy morgen doet, is, haar wog te jagen." Met de kracht, wolke innige verontwaar diging geoft, liet mevrouw Qönng den vol- ge.den morgen do keukenmeid boven komen en zoldo haar dadeiyk den dienst op En waarom?" vroog de demo. dio mot de in "ï-ii ju do zyden voor haar stond on er ima ton schoon boezelaar en muts hoogst ei-, b .u :ilzag. B A"y: i,y gisteravond ontoerekenbaar waart." „Wat was Ik?" kryschto zy. „Pronken," zeide Peggy onomwonden. (Wordt verrol[/(l.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5