N2. 13142.
Derde" Blad.
27 December 1902.
Opofferende liefde.
Het was in het jaar 1650. Prachtig schoon
ging in heerlijk kleurenspel de roode zonne
schijf in het verre westen onder. Haar laat
ste stralen vielen op het bleek© gelaat eener
jonge vrouw, die voor het open venster zat.
Men kon het op haar kommervolle gelaats
trekken lezen, dat een hevige storm m haar
binnenste woedde; zoo rustig als de natuur
daar lag in den stralengloed der ondergaan
de zon, zoo onrustig was het in de ziel der
[vrouw.
,,Nog één zoo'n avond, enzuchtte zij,
„ach, de gedachte alleen brengt mij tot ver
twijfeling
Daarginds, opgesloten binnen de muren
der gevangenis, zit een jonge man, haar
echtgenoot, die bij het luiden der avondklok
den volgenden dag sterven moet, zooals zijn
vonnis luidde. Hij was soldaat in het leger
van Cromwell. Wegens het een of ander ver
grijp was het doodvonnis over hem uitge
sproken. De avondklok zou zijn lot verkon
digen: door beulshanden zou hij sterven. 1
Elizabeth zon en peinsde; zij zag uitkomst.
Met het aanbreken van den dag zocht zij
Cromwell op, die buiten het dorp zijn kamp
had opgeslagen. Knielend en onder heete
tranen bad zij om Richard's leven. Alles te
vergeefs De geweldenaar bleef ongevoelig.
Zij zocht raad bij vrienden; dezen ween
den met haar, maar helpen konden zij niet.
Als worstelend met de wanhoop herhaalde
zij, telkens opnieuw:
„De avondklok mag niet luiden."
Met deze woorden trad zij ook het kleine
vertrek van den ouden klokkeluider bin
nen
,,Hier zal ik niet tevergeefs smeeken,"
zeide zij tot zichzelve. Met al de warmte van
haar gebroken hart legde zij hem de zaak
bloots Haar heete tranen gaven klem aan
haar woorden. Doch oio oude K asp ar durfde
niet ontrouw worden in zijn dienst.
„Gij moet u onderwerpen en God laten
zorgenhet luiden der avondklok mag niet
vergoten worden, de avondklok moet lui
den," voegde hij er bij.
Doch zij, na eenige oogenblikken te heb
ben staan peinzen, mompelde bij zichzelve:
,,De avondklok mag niet luiden 1"
En zij snelde heen.
De liefde is vindingrijk. Doch lach niet,
Waarde lezer! Deze vrouw peinsde in vollen
ernst. De laatste stap der vertwijfeling, die
in Elizabeth's hart besloten was, zou vol
bracht worden.
Weer ging de zon in purperen glans onder.
Het was nog een halfuur vóór bet luiden
der avondklok. Kaspar, de oude, in zijn
dienst vergrijsde klokkeluider, trad uit
zijn woning naar buiten en stond bloots
hoofds in de geurige avondlucht. Zacht
speelde de wind met zijn witte lokken. Hij
had reeds veel beleefd. Koningen waren in
zijn leven opgestaan, gekroond en verdwe
nen. Zestig jaren lang had hij reeds ge
diend.
Langzaam richtte hij zijn schreden naar
den toren, toen een vrouwengestalte op hem
toesnelde. Elizabeth blikte weer met haar
roodgeweende oogan in zijn gerimpeld ge
laat. Hij zag de beweging barer lippen,
maar hoorde niets.
„Spreek luider, ik ben wat doof."
„Om 's hemels wil, Kaspar, luid de klok
niet!" riep zij bandenwringend.
„Wat, niet luiden? Zijt gij gek?" brom
de hij.
„Kaspar, vergeet slechts dezen éénen keer
te luiden, alleen dezen keer, en mijn man
zal leven. Zie, hier is het geld, daarmee
kunt gij uw leven rustig eindigen. Ik heb
al mijn juweelon verkocht; het geld is het
uwe, als gij het luiden slechts deze ééne
maal nalaat!"
„Wat, mij omkoopen riep hij driftig.
„In uw aderen vloeit 't edele bloed niet uwer
moeder. Sedert zestig jaar heb ik trouw
mijn plicht gedaan, en nu mij laten om
koopen? Niet voor al het geld, dat gij mij
brengen kunt. Wat gaat mij uw man aan?
Nooit 1"
Daarbuiten op het schoone groen, waar de
linden haar lange schaduwen wierpen, stond
de man van Elizabeth, Richard. Hoog stak
hij boven do hem omringende piekdragers
uit.
Wat had hij gedaan Daaraan was weinig
gelegen in de dagen, toen Cromwell's zwaard
woedde tegen allen, die de misdaad begingen
„Monarchisten" en „Papisten" te zijn
Langzaam daalde de zon achter het ge
bergte. Nog een halve minuut en de klokslag
verkondigde zijn dood. De natuur had haar
avondklok reeds lang geluid, maar Kaspar's
klok zweeg nog, en Richard stond op den
drempel der eeuwigheid. Maar waarom was
Elizabeth niet bij hem?
Kaspar had het gesprek met Elizabeth af
gebroken. Langzaam naderde hij den toren.
Elizabeth was vóór hem binnengegaan. Als
een hinde vloog zij de trappen op. Onrustig
vlogen de vleermuizen op van de balken van
het oude gebouw. Steeds ging het hooger.
Heel boven zag zij van de duizelingwekkende
hoogte omlaag, Kaspar had de straat over
gestoken en stond weldra in het hooge por
taal. Eindelijk stond Elizabeth onder de
gToote klok; een door de wormen door-
knaagd blok diende tot voetbank. Daarop
ging zij staan en wachtte op de eerste aan
duiding, d3t Kaspar de koord gegrepen
had. Zij kon juist den zwanen klepel om
vatten.
„Gij zult niet luiden," herhaalde zij, tot
den 8prong gereed.
Kaspar was oud en traag, maar zeker.
Eindelijk kwam een licht trillen van de
klok. Elizabeth vloog naar den klepel en
hield hem vast omklemd. De oude rollen
krasten. De klok zette zich langzaam in be
weging, de machtige klepel begon te zwaaien,
maar de klok gaf geen geluid. Elizabeth had
zich er aan gehangen, hem omklemd en zoo
met haar lichaam verhinderd, dat hij togen
den rand der klok sloeg; als een bal vloog
zij heen en weer. Zwaar volgde slag op slag;
Kaspar's arm had zijn krachten nog niet
verloren. Deed de gevoellooze klepel de
vrouw ook van de ene zijde naar de andere
slingeren, werden ook haar handen gekwetst,
liep ook het bloed langs haar armen, zij
hield den klepel vast! Zoo worstelde in de
avondschemering een hart vol heldenmoed
met do klok, die onheil voorkomen zou, en
God gaf do overwinning.
„Ach, mijn werk is afgeloopen!" mompel
de eindelijk boneden de oude, toen hij op
hield. „Mijn ooren weigeren hun dienst; ik
heb geen enkelen slag van de avondklok ge
hoord. Ach, lieve, oude klok, mijn ooren zijn
schuld, niet gij Vaarwel, vaarwel 1"
In het portaal wischte hij de tranen van
zijn wangen.
„Het is hard, dat nu ook mijn gehoor zoo
verminderd is," mompelde hij.
Toon Kaspar de straat weer overstak,
kwam een bleeke gestalte uit de zijdeur, wier
handen bloedend, verscheurd, krachtelooo
nederhingen.
Cromwell wachtte intusschen buiten op
den klank der klok, om het teeuen tot den
dood te geven. Diepe groeven lagan op zijn
voorhoofd, uit zijn oogan schoot toorn; toch
waagde hij het niet, het commando te geven,
dat op zijn lippen zweefde. Plotseling kwam
een bleeke vrouwengestalte op hem af. De
soldaten lieten haar door. Nog eens wierp
zij zich aan de voeten van Cromwell neer en
hief haar ontvleesde handen tot hem om
hoog.
Met overstelpende ontroering vertelde zij,
waarom de avondklok niet geluid had. Aan
zulke argumenten kon ook Cromwell niet
weerstaan. Zijn toornige oogen werden zach
ter; hij sprong van zijn paard, hief Eliza
beth op en beval den gevangene vrij te laten.
En zoo geschiedde het.
Een Kerstherinnering.
In den nacht van 25 December 1870, toen
de belegering van Parijs reeds langen tijd
geduurd had, had ik wachtdienst als com
mandant.
Mijn compagnie was samengesteld uit Pa-
rijsche Mobiele Gardes, brave jongens, die
moed hadden en onder disciplino stonden.
De sterke vorst was zeer scherp in dezen
nacht; do heldere, heerlijk gesternte hemel
scheen te huiverende halve maan verlichtte
spookachtig de uitgebreide, met sneeuw be
dekte, witte vlakte, en de loopgraven der
Duitschers lagen bij de onze zóó dicht,
dat wij het „Werdal"-roepen en het geram
mel der geweren hooren konden. Ook zij
vernamen waarschijnlijk eveneens het „Qui-
vive!"-roepen van onze Franscho schild
wachten.
Ik stampte van koude met do voeten op
den hard bevroren grond, om mij een weinig
te verwarmen, toen een flink soldaat met
energieke gelaatstrekken nit het gelid der
Mobielgardisten trau en een eigenaardig
verzoek aan mij deed.
„Heer Kapitein,n zei hij, „mag ik een
oogenblik d* wacht verlaten?"
„OnzinWacht maar; Wanneer het straks
in 'tvuur gaat, wordt het u warmer."
Hij verroerde zich niet, steeds nog in mi
litaire houding slaand", de hand aan "t ge
weer.