Kerstmis 1683,
that dot van de kachel. Zij hurkte daar voor
nodar en steunde zocht en pijnlijk. Hij zond
haar wag op hohzelfdo oogenhlik, dat zij
hein tegemoet had willen viiegan, en hem
alles had wallen, zeggen, wat zij op het haft
bad.
Hij had zeker alle hoop opgegeven, dat rij
aan zijn zijde hem waardig zou worden.
iWaarom zou hij haar andere op dazen, juist
op dezen avond, alleen loten t Alleen op
Kerstmis! Zij weende bitter.
Zoo zat zij daar; zij wist niet hoe lang.
Het vuur was uitgegaan; het was bijna don
ker. Een onuitsprekelijke angst overviel
haar, zooals vroeger, wanneer zij als klein
kind alleen in het donker wae. ,,Ik zal je
roepen, als ik je noodig heb," had haar
man gezegd. Maar zij kon niet meer wach
ten.
Stilletjes sloop zij naar beneden en luis
terde aan zijn deur. Hij was in zijn kamer.
Zij draaide den knop om.
He deur was gesloten.
„Wie is daar 1" vroeg haar man.
,,Ik ban het," zed rij bevend. „Kurt, Eeve
KurtLaat me maar een oogenblikje bin
nen. Ik zal dadelijk weer weggaan."
„Heeft dat dan zoo'n haast," bromde hij
en zij hoorde hoe hij een aboel of een ander
voorwerp voortsohoof. ,*Nog maar even ge
duld."
Zij stond te wachten met kloppend hart,
een eeuwigheid, naar het haar toescheen.
Eindelijk deed Kurt de deur open. „Kom
maar binnen," zei hij. Dat deed zij en bleef
op do£ drempel staan. Vóór zich zag zij een
Kerstboom met brandende lichtjes.
Nu wist zij waarom haar man zoo lang
was uitgohloven. Op het oogenblik, waarop
in haar de li afheb ben de, berouwvolle vtouw
was ontwaakt, had hij slechts aan het kind
in haar godaoht. Zij werd doodsbleek en be
dekte het gezicht met de handen.
„Ik weet wel," hoorde zij hem nu afge
broken en onzeker zeggen, „dat hij niet is
zooals het behoort. Ik ben onhandig in zulke
dingen, onhandig in alles, wat jou het le
ven tot een genot maakt. Dat is heel hard
voor je en voor mij, want je verkniest je
jeugd bij mij en ik heb je toch zoo onuit
sprekelijk lief."
Zij had de handen laten zinken en zag
hem aan met wijdgeopende oogen. Maar nu
juichte zij.
„O, lieve man I" Verder niets. Maar rij
verstonden alkander. Zij lag aan zijn borst
en hij drukte haar hoofd vast tegen zich
aan. opdat zij do tranen niet zien zou, die
in zijn oogen stonden.
Toen zaten rij lang hand in hand naar
Hen Kerstboom w kijken. Zeker, hij was niet
mooi en stond een weinig soheef in den bak,
waarin eon oude oleander plaats voor hem
had moeten maken, en do lichten waren van
ongelijke lengte, gering in aantal en noch
recht, noch geregeld er op gezet
Maar in Eva's oogen zal hij altijd de
heerlijkste Kerstboom blijven, die ooit voor
haar werd opgericht en ontstoken,
KERSTGEDACHTEN.
Daar is geen nacht zoo zwart,
Die niet rijn sterren heeft
Niets wat uit liefde geschiedt, kan geheel
verloren gaan.
De hoop is een ster, welke man het best
riet wanneer het donker ia
De ware rustverstoorders dei' wereld
schuilen in het menschelijk hart
Hoop is dc ademhaling der zieldaarom,
zoo lang de mensch leeft, blijft hij hopen.
Het ware Christendom is niet zoozeer een
boom der kennis, het is de boom des levens.
Indien wij het ideaal werkelijk liefhebben,
dwepen wij niet met hetgeen buiten ons be
reik ligt.
Het Christendom is een tekst, waarvan
het leven der Christenen de ophelderende il
lustratie moet zijn.
Kerstmis is m het Noorden het feest der
rijzende eon. Zij is achter donkere nevelen
en wolkon verborgen, niettemin rijst zij,
baar'lento- en zomortnamf te gemoete
Die werkelijk met groot verlangen uitziet
naar betere tijden, hoort gedurig oan stem
in zijn binnenste, welke zegt: Begin met u-
zelf te .verbeteren, en hij handelt daar
naar.
De werkelijkheid wordt bedorven als het
ideaal haar zijn geuren en kleuren niet
leent. Maar omgekeerd wordt het ideaal ten
1 alotte kleurloos en geurloos, als het niet één
wordt met de werkelijkheid.
Als men bedenkt, dat bet Christendom
zooveel eeuwen bestaan heeft, dan moet men
erkennen, dat de menschheid lang bezig is
geweest om zich de eerste beginselen er van
eigen te maken, en nog is rij er verre van
daarin geslaagd te zijn.
Einde Juli 1683. De geheele Christenheid
was in rouw en nood. Europa weergalmde
van de zegekreten der Turken en het gebed
der Christenen: „Van onze vijanden verlos
ons, Heer!"
Weenon, de residentie van den Duitschen
keiner, was sedert den 14den Juli door een
onafzienbaar Turksch leger ingesloten, en
Kara Mustapha, de grootvizier, had gezwo-
renvWeenen te veroveren en daar een rijken
buit te halen.
Trotsoh stond hij voor rijn prachtige tent
en overzag het ongelukkige Weenen.
Zwijgend staarde Kara Mustapha naar de
belegerde stad. Naast hem stond de gezant
van den Turkachen Sultan, die den veldheer,
tot loon voor de spoedige insluiting van
Weenen, een kostbaren eeredegen, een gvoo-
te gouden medaille en andere rijke geschen
ken des Sultans bracht.
„De beheerscher aller goloovigan is n in
het bijzonder dankbaar," zeide de gezant tol
Kara Mustapha, „omdat gij voortdurend
zoo onderdanig aan hem denkt. Het goud en
rilver uit de kerken en kloosters heeft hij
roet welgevallen aanvaard. En bovenal is hij
verheugd over da groote menigte jonge
Christenslaven en -slavinnen, die gij hem
hebt gezonden."
,,0, zeg aan uwen heer." zoo luidde het
fcroteche antwoord van Kara Mustapha,
„dat hij nog veel rijker geschenken zal ont
vangen. 50,000 Christenen worden nu reeds
naar Stamboel getransporteerd. Ha, gij hadt
het gehuil en gejammer eens moeten hooren,
toon wij steden en dorpen doortrokken en ik
beval de ouden van dagen en de kleine kin
deren te dooden, terwijl ik de krachtige en
jonge lieden voor den Sultan en mijzelf uit
zocht: de eersten om aan onze verschan
singen te arbeiden rondom hun eigen hoofd
stad Weenen, en de anderen, de schoonsten,
tot slaven in de paleizen! Liever wilden zij
stervan, gilden de jonge Christinnen. Ha,
dat was een interessant schouwspelOnge
veer 300,000 Christenen vormen mijn spoor
van Belgrado naar Weenen en nog evenveel
zijn tot slavernij veroordeeld: dot is de
wraak van den profeet in m ij n arm I"
Kara Mustapha besloot zijn zelfbewuste
rodevoering aldus: „En nu zeg ik u, Ali
Aiga, blijf nog vijf dagen hder! Dan zult
gij aan mijn doorluohtigon heer, den Sultan,
kunnen melden, dat Weenon is ingenomen,
of ton minste, dab de overgave der stad na
bij is. En als de poorten van Weenen voor
ons openstaan, dan staat evenzoo geheel
Europa voor ons open. Ja. zeg aan den
Sultan, uwen heer: op denzelfden dag, dat
hij mij te Belgrado tot veldheer benoemde
en mij het groote vaandel van den profeet
overhandigde, op dien dag heb ik gezworen,
dat het Christendom uit Europa moest ver
dwijnen en zijn kerken in moskeeën van
Mahomed moesten veranderd worden. En
dien eed zal ik houden I k, Kara Musta-
pha, grootvizier van den Sultan, ik zal het
rijk van liet Kind van Bethlehem vernie
tigen."
Ali Aiga, dc gezant des Sultans, bleef nog
vijf dagen en bieef nog langer, tot dia der-
tigsten Juli Maar hij zag geen overwin
ningen van Kara Mustapha. Integendeel:
hij zag alle aanvallen der Turken miriuk
ken.
Kara Mustapha was buiten zichaelven van
woede over dien slechten uitslag.
Eens hield hij krijgsraad wegens deze ne
derlagen. Men braoht een spion binnen, en
deze gaf opheldering van hei feit, uat Wee
nen zulk een heldhaftigen weerstand bood.
„O heer," zeide hij, „meer dan Starem-
berg is een ander daarvan de schuld."
„En wie ia dab dan!" bulderde Kas»
Mustapha.
„Graaf Kollonitsch," antwoordde do
spion. „Hij is Bisschop van Weenen, be
waart overal de eenheid en is gevaarlijker
voor u dan een groot leger. Er vloeit solda
tenbloed in zijn aderen en hij is al meer
malen in het vuur geweeste Tot zijn 35sto
jaar is hij Maltheoer-ridder geweest en me
nige Turk werd door hem neergeveld. Daar
na is hij priester geworden en bisschop, en
nu is hij heer en meester van Weenen. Toon
anderen de hoofdstad ontvluchtten, deed hij
er zijn intocht Voor zichzelf heeft hij niets
noodig, hij draagt afgesleten kleeren cn dik
wijls heeft hij niet meer dan een cd voor
middagmaal. Hei is onmogelijk tweedracht
te zaaien tusschon de inwoners van Weenen,
zoolang hij zich daar bevindt; telkens her
stelt hij vrede en eendracht Hij leidt de
verpleging der gewonden en beschikt over
onmetelijke sommen golds, waarmee hij sol
dij, brood, wijn en al wat men noodig heeft
betaalt. Yan den Paus heeft hij zeker een
millioen in handen; van den Primaat van
Hongarije, den Aartsbisschop Szoleptseny
400,000 gulden; van Prins Schwartzcnberg
50,000 gulden 1), en, naar mon vertelt, nog
vcol meer. De Weenere zeggen Zoolang Koi-
lonitsch leeft, valt Weenen niefc."
Aldus de spion.
Kara Mustapha was gedurende dit bericht
zoo bleek geworden als het linnen van zijn
tent.
Woedend rukt» hij rijn sabel uit de schoede
en schreeuwde: „Hoort mij, Muzelmannen,
die hier tegenwoordig zijt: Zoo waar als
Allah leeft en Mahomed zijn profeet is, zoo
zeker zal ik dien bisschop met deze mijn sa
bel rijn verwenscht hoofd afslaan. En ik
verbied, dat iemand hem een haar zal kren
ken, opdat ik zelf hem kunne straffen I"
Terzelfder tijd was Kollonitsch, de man
Gods, in hot gebed. Zoo bracht hij de wei
nige rusturen door, die hem des daags na
don afmattenden dienst overbleven. En met
hem baden duizenden des morgens, des mid
dags en des avonds. Als de klokken in alle
Christenlanden het Geheim der Menscb-
wording van Gods Zoon verkondigden, dia
knielde de geheele Christenheid neer, hetzij
thuis of op straat, in het veld of op de
markt; men hdef smeek end de handen ten
hemel en bad om bevrijding uit de
der Turken.
En dit gebed zegevierde. Het Kind van
Bethlehem toonde aan do barbaren, dat. Hij
alleen den schep ter voert over de wereld.
Nadat de Turken Weenen negen wekeu be
legerd hadden, trokken op den twaalfden
September van hetzelfde jaar de hertog van
Lotharingen, keurvorst Max van Beieren en
koning Sobieski van Polen over den Kohlen
berg. Zij versloegen de Tnrkan, die vlucht
ten als hazen, en Weenen was ontzet. Tot de
onmetelijke veroverde schatten, die koning
Sobieski buitmaakte, behoorde ook het
prachtige vaandel, dat Kara Mustapha bij
rijn vertrek uit Belgrado van don Sultan
zelf had ontvangen.
Kara Mustapha vluchtte mot al de zijnen
en sloeg bij Gran zijn legerplaats op. Ook
van hier, en later uit Pesth werd hij verdre
ven en keerde naar Belgrado torug, van
waar hij weinige maanden geleden met luis
ter en praal was vertrokken. Al zijn ontzet
tende nederlagen hadden bom niet zachter
gestemd. Vó<5r hij den omtrek van Weenen
verliet, had hij nog duizenden kinderen en
jongelingen laten dooden, omdat hij zc niet
mee kon nemen. Turksche soldaten vertelden
later, dat zij verscheidene kinderen bij de
been on gegrepen en hun hoofd tegen den
Deze getallen rijd geschiedkundig vastgesteld.