pasten in het geheel niet bij het gezichtje, dat alechte voor zonneschijn gemaakt scheen j haar gansche natuur scheen er op ingericht, overal den zonneschijn te zoeken en er zich aan vast te houden. Zóó vroeg wees gewor den, dat zij zich haar ouders nog slechte zeer flauw herinnerde, was zij opgegroeid in het tmis van haar voogd, zonder noemenswaard Idormogen, maar zonder zich ook slechte voor een oogenblïk bezig te houden met de ge dachte, wat er eenmaal van haar worden ton. Maar van elke mogelijke zorg hiervoor Word zij ook bevrijd; nauwelijks een half jaar na haar bevestiging, kwam de neef van haar voogd, de opperhoutvester Treuze, en vroeg haar ten huwelijk. Allen, zijzelf niet bet minst, waren er zeer verrast door, dat de ernstige man van rijperen leeftijd, tegen over wien zij zich altijd nog als een klein meisje had gevoeld, haar tot vrouw begeer de. Maar zij bedacht zich niet lang. Zij had hom altijd gaarne mogen lijden; het vleide haar, dat hij, die zoovele vrouwen kende, haar do voorkeur gaf, en het scheen haar zoo prettig en zoo schoon een eigen tehuis he hebben, mevrouw te zijn. In den nazomer trouwden zij en voor Eva begon een gansch Hieuw en heerlijk Leven. De ligging der houfc- IVesborswoning, midden in het bosch, betoo Verde haar en dat zij ver van alle verkeer ftraa, hinderde haar niet, zoolang het weder baar toeliet van den morgen tot den avond ïond to dolen in den omtrek van haar huis. Maar het werd anders, toen de winter kwam On haar dwong haar zwerftochten te beper ken en dikwijls dagen lang op te geven. In de huishouding had zij weinig te doen, daar voor zorgde een vertrouwde huishoudster. 'Haar man werd veel in beslag genomen door fiijn beroep en was daarna dikwijls moede. De jon go vrouw, die in de stad aan vroo- tïjk, gezellig verkeer gewoon was, werd stal. Haar man, anders niet juist een scherp op merker, zag het, maar als zij sprak van de bals en comedies, die in de stad werden ge lgeven, lachte hij slechts en reide: „Ja, hier bouden alleen de hazen en vossen bal "Wij moeten maar zien hoe wij den winter door bomen, kleintje!" „Hij heeft goed praten, hij is een man en fis het gewend," dacht Evau Maar zij Kdde niets en langzamerhand begon haar Vroolijke natuur de overhand te krij gen en begon zij te verlangen naar Kerstmis, Waaraan zij nog altijd op kinderlijke wijs hing. En mi, don dag te voren, zei haar man, dat hij geen verrassing voor haar had, zelfs geen Kerstboom. Op eenmaal kwam zij zich zelf zoo troosteloos en alleen, zoo beklagens waardig voor. Begreep hij haar dan in het §cheel niet? Waarom had hij haar dan ge trouwd t Toen nu de Kerstavond kwam en alles Juist zoo was als haar man het haar gezegd bad, geen verrassing, geen Kerstboom, toen stond haar het schreien nader dan het la chen. Zij bleef den ganschen avond stil en gedrukt, tot haar man opstond en zei: „Ik gi- nog wat werken om met de feestdagen geheel rust te kunnen hebben. Tot aan het avondeten, Eva F Zij was blij, dat hij heenging. Toen hij weg Was, bedekte zij zich het gezicht met cle han den en barstte in tranen uit. Het was de ©erste vreugdelooze Kerstavond, dien zij door bracht, zonder Kerstboom De eerste feestdag was een prachtige win terdag met zonnig, helder vriezend weder. De houtvester was met zijn vrouw naar de kerk geredennu kwamen zij terug. „Wie is dat daar?" zeide hij, toen hij zijn huis in het gezicht kreeg en zich in do slede voorover boog„zie eens, is dat niet „HugoAVezenlijk, het is Hugo riep Eva en knikte den jongen man toe, die, toen de slede stilhield, de trappen afsprong. Het was de jongste zoon vnn haar voogd, van ündsaf haar speelkameraad. „Jongen, dat is een verstandige inval!" liep de houtvester. „Welkom Hij schudde hem krachtig de hand en beurde toen Eva |rit de slede. „Daar heb je haarZiet zij er r.iet sterk en frisoh uit als een echte houtv-fstersvrouw? Maar nu naar binnen Het i3 hier buiten wel mooi, maar toch bitter koud. Zijt ge hier al lang? Jammer, dat we niet eerder thuis zijn gekomen! Na kerktijd brachten we ons gewoon Kersfcbeeoek bij onzen domi nee cn dat heeft ons opgehouden. Nu aan tafelEk hoop, dat go evenals ik een firn ken eetlust hebt medegebracht I" Eva had slechte hier en daar een woordje ingevoegd tusschen het luide, levendige ge praat van haar man; toen was zij verdwe nen en ontving het tweetal in de eetkamer. „Ik had wel vooraf mogen schrijven," zed Hugo, nadat de soep gegeten en het eersto glas wijn gedronken was. „Maar mijn be sluit kwam plotseling op en tegen den avond, als de maan op is, rijd ik verder." „Een kort bezoek," zei de houtvester, „maar wij zijn u ook daarvoor dankbaar, nietwaar, Eva?" Het vrouwtje knikte vroolijk. Zij was gis teravond ingeslapen met een vurig verlangen naar haar oud tehuis; nu had zij geheel on verwacht iemand uit het huis barer kinds heid voor zich. Dat is nu eigenlijk mijn Kerstgeschenk, zei zij tot zichzelf, en werd zoo vroolijk en spraakzaam als zij sedert lang niet geweest was. „Denk je nog wel eens aan al de Kerst avonden, die we samen hebben doorgebracht. Eva?" vroeg Hugo, toen men koffie zat te drinken. „Zeker," antwoordde zij levendig. En nu begonnen zij te praten over al de vroegere Kerstfeesten en herinnerden elkander aan allerlei kleine voorvallen. „Maar verleden jaar, Eva, weet je nog wel?" zei Hugo eindelijk, „toen jij zoo be droefd was, omdat vader gezegd had, dat voor zulke groote menschen als jij en ik geen Kerstboom meer paste. Een Kerstavond zonder boom is in het geheel niets, zei jij." Eva werd eensklaps stiL „Wij hebben gisteravond een prachtigen boom gehad, zoo groot en met zooveel lich ten als nog nooit te voren. Maar waar is uw boom „Wij hebben er geen gehad," antwoordde zij met gedwongen kalmte. „Geen boom Och, kom I" „In ernst. Waarom zouden wij er een heb ben? Wij zijn geen kinderen, mijn man en ik." Hugo keek met groote oogen van de een naar den ander. „Maar, Eva, een jaar ge leden zei je nog „Een jaar geleden, dat is een lange tijd," antwoordde zij op bitteren toon, Om alles ter wereld wilde zij niet laten merken hoe veel haar aan den boom gelegen was, maar zij kon de tranen niet terugdringen, die haar in de oogen waren gekomen. De houtvester, die, geheel tegen zijn ge woonte, reeds lang gezwegen ha-d, keek ern stig voor zich. „Maar dat ig in het geheel geen Kerst feest zei Hugo. Hij wilde nog meer zeg gen, maar een blik der jonge vrouw sloot hem den mond. De klok, die juist sloeg, gaf zijn gedachten een andere wending. „Reeds zoo laat?" riep hij en stond op. „Dan moet ik weg." En hij ging naar de deur. „Blijf maar binnen, Hugo," zeide de op perhoutvester. Ik zal uw koetsier bestellen- Tóen hij de deur was uitgegaan, zwegen beiden een poos, Hugo liep heen en weder en beschouwde de platen aan den muur. Ein delijk begon hij: „Hoe leef je eigenlijk? Waarmede verdrijf je den tijd?" „Met niets bijzondere. Die gaat vanzelf voorbij," antwoordde zij onverschillig. „Dat gij niet veel bezoek krijgt, begreep ik uit hetgeen ge aan tafel zeidet. En gij gaat waarschijnlijk ook niet dikwijls naar de buren?" „Neen, wij zijn meestal thuis. Mijn man heeft altijd veel te schrijven en is dikwijls tot het avondeten op zijn kamer. Daarna leest hij de couranten, totdat we naar bed gaan." „En jij?" „Ik? Nu, ik lees ook! Waarover kan men ook spreken als men den ganschen dag al leen is?" Hij zag haar medelijdend aan. „Arm kind." zei hij, „wat moet je een eenzaam le ven hebben J" Onderwijl kwam de houtvester binnen, met j don pels aan en de muts in de hand. „Rijd je inee?" vroeg Eva. ,,Niet verder dan tot aan den hoek van dan straatweg. De maan is achter de wol' ken, een vreeande koetsier xca cch vergissen in den weg." „Vaarwel dan, Eva," zed Hugo. „Tot weerziens I" Zij waren reeds langen tijd weg en Eva stond nog altijd op dezelfde plek voor zich heen te staren. Het klonk haar onophoude lijk in de ooren„Arm kind I Arm kind Zij voelde diep medelijden met zichzelf. „Een eenzaam loven J" had Hugo gezegd. Ja zeker 1 Maar het was niet alleen een eenzaam, het was ook een ledig loven, even ledig, even zander beteekenis voor haar als voor dein ander. Wat was zij voor haar man? Niets. Niet eens zooveel was zij hem waard, dat hij zich de moeite gegeven had zich in haar toestand te verplaatsen, zich af te vragen, waarmede hij haar genoegen zou kunnen doen. En weder kwam de vraag bij haar op: „Waarom heeft hij mij getrouwd?" En bet was haar als hoorde zij wieder: „Arm kind I" Een gloeiend rood bedekte plotseling haar gelaat. Had ook hij gedacht: A nu kind, dat zoo geheel alleen in de wereld stfat, zonder iemand, die u toebehoort, zon der een eigen tehuis? Had hij haar uit me delijden genomen? De klok sloeg. Hoe snel vloog de tijdl Haar man kon neen, hij moest al terug zijn, als hij ten minste niet verder was me degereden; of als als hem eens iets over komen was I Zij had zich nog nooit ongerust' gemaakt als hij langer dan gewoonlijk uit bleef maar nu kwam er een wilde angst over haar, een scherpe pijn sneed haar door de ziel. Hoe zou het zijn, als hij eens van! haar weg was; dan was haar alles ontno men, het hart, waaraan zij rusten kon, waaraan het hare o, dat zij dat nu eerst wist 1 met alle levensvezelen hing. „Lieve God," steunde zij, „laat hem ongedeerd tot mij wederkeeran 1 Of neem mij weg met hem I" Weder sloeg de klok. Hij kwam niet. De angst liet haar geen rust. Zij ging de kamer uit en de trap naar de keuken af. De huis houdster kwam juist uit de melkkamer. „Mijn man is nog altijd niet thuis," zei de jonge vrouw met bevende stem. „Hoe zou het komen?" „Ja, ik heb ar mij ook al over verwon derd," antwoordde de huishoudster. „Men moot niet dadelijk het ergste vreezeu, maar als men bedenkt, dat er zooveel slecht volk bij den weg is." JrMaar mijn man is toch zoo goed voor allen 1" „Ach, lieve mevrouw 1" zei de vrouw schouderophalend, „als het den heer hout vester naar verdienste ging, dan moest hij een paradijs op aarde hebben Zonder een woord te Antwoorden, keerde Eva in de kamer terug. De huishoudster mocht met haar gezegde veel of weinig ge meend hebben, het sneed de jonge vrouw door hot hart. Als het hem ging naar ver dienste Had zij zich ooit afgevraagd wat haar pBoht was tegenover Iiern Had zij zich ooit moeite gegeven rijn gedachten te begrijpen, zijn wenschen te Leeren kennen? Nu viel het haar zwaar op liet hart, hoe zij de welgemeende, kleine attenties had opge nomen, die hij haar in het begin had trach ten te bewijzen En nog veel erger was het, zooals zij zich gisteren en heden tegenover hom gedragen' had. Waarom had zij niet gezegd: „Wat geef ik om een Kerstboom, ik heb immers jou 0, zij zou hem om den hals vallen, hem dit alles zeggen als hij, als hij terug kwam Zij kon het in de kamer niet meer uithou den, rij ging naar buiten en opende de huis deur. De maan was geheel verdwenen, het sneeuwde, zóó diöht, dat rij aloohts enkele schreden voor zich uit zien kon. Maar nu zag rij door den slnier een donkore gestalte, die langzaam naderde. „Ben jij het, Kurt?" riep rij vol angst „Wat doe je buiten in de kou, Eva?" ant woordde hij. „Ga naar binnen, ik kom straks, Ik zal je wed roepen, als ik je noo- dag heb." Zij ging, langzaam, met dependen tred, als iemand, die een zwaren last drea-gt. Niet naar do woonkamer, maar naar boven. n.w de slaapkamer, Daar was geen ander licht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 10