Zichtzendingen. m menspraak, verbloemde, bloemrijke of beeld spraak- Er rijn overal bloemenfeestenCar- neval de Nioo of Longchamps fleuri. De Flora-wedstrijden te Barcelona en Sara- goesa betreffen echter gedichten en geen bloemen in den eigenlijken zin. Chateau briand noemt echter de bloem de dichteres van den morgen, de bekoorlijkheid der len te, de bron der parfums, de gratie der ▼rouwen, de minnares der dichters. ,,En toch'' zegt hij ,,is haar leven erven ▼luchtig als dat van den mensch." In het Oosten ontmoet men evenzeer de plant vaak als zinnebeeld. De tulp staat in verband met den tulband der Turken. De Indische lotus speelt de hoofdrol in de Brahmaansche Genesis: uit de lotusbloem kwam Brahma voort. Do naam Tosari het bekende ,,Luftkurort" voot malario- lijders op Java is volgens Henri Borel een afkorting van Kertosavi en be teekent „een bloem, die heil aanbrengt". Een nabu rige desa heet Telagosari: bloemvijver te midden van bosch of struikgewas. Dit „sari" beduidt niet de bloem zelf, maar het in tiemste centrum der bloem, de plaats van den fijnsten geur, de essence de gepoëti seerde bloem dus. Voor hoeveel legenden heeft de roos stof gegeven? De koningin der bloemen inspi reerde een groote literatuur, waarin zij op treedt als dichterlijk zinnebeeld of als legen- dair wezen. De roos kreeg wapenen, niet tot aanval, doch ter verdediging. De doornen beschermen de zuivere roos tegen profane aanraking. In de werken van alle dichters treft men herhaaldelijk planten-zinnebeelden aan. De folklore der planten inspireerde bijv. Shakespeare menigmaal. Van de vroegste jeugd tot aan het gTaf vergezellen bloemen het menschel ijk leven. Het kind zegt een overoud rijmpje op bij het wegblazen der „zeemannetjes" (de vruchtpluisharen der paarden bloem). Huis en kerk worden met bloemen versierd, ten minste op zekere tijdstippen. Belangrijke ge beurtenissen huwelijk en begrafenis geven aanleiding tot versiering met bepaal de plantsoorten. Iedere plant zegt iets tot d eng ene, die haar taal leerde verstaan ,em die stem klinkt verschillend voor verschil lende ooren. In onze dagen wordt vaak veel meer aandacht geschonken aan den vorm dan aan het leven, en zonder dat we te kort willen doen aan de waarde der natuurwe tenschap, moeten we toch erkennen, dat ver leden en heden ons er op wijzen, hoe het plantenrijk steeds vereenigd was en rijn moet met het groote leven. Plantennamen leeren ons veel. De plant ontleende haar naam aan een gebruik, en men vindt den plantennaam alom terug in het dagelijksch leven. Ld don naam ligt vaak de geschiede nis der plant opgesloten We zien. hoe de plant in verband stond tot den godsdienst en den oorlog onzer voorvaderen, die met bepaalde bloemen op vaste heiligendagen hun tempels versierden en andere plantsoor ten op helm of schild droegen, wanneer zij ten strijde togen. Een mooie planten legende is deze: Te midden van een vruchtbare landstreek stak een steile, kale rots omhoog. Er groei de geen bloem, geen struik of boom op. De planten gaven haar zaad over aan den wind ter verspreiding, doch de onvrucht- bare rots werd vermeden. Een teeder mosplantje sprak echter tot zijn sporekorreltjes: „Vliegt, waarheen ge wilt, mijn kinderen, al is het op de kale rots; wel beschouwen alle planten die rots als geheel onvruchtbaar, doch we behoeven dat niet. te gelooven, eer we liet. ondervon den hebben." Toen liet. een moszaadje zich door den wind op de rots brengen en werkelijk, die rots was ongeschikt, voor plantengroei. In een spleet vond het zaadje echter een beetje stof, waarin het ontkiemen en wortelen kon. Spoedig werd het een mosplantje. Do plan ten in het dal, die er van hoorden, lieten den wind aan het mosplantje zeggen: We begrijpen niet. wat ge voor goeds op zulk een dorre-rots kunt vinden." Maar het. mosplantje .vermenigvuldigde zich en de mosworteltjes drongen in de rots, brokkelden steen af en bereidden teelaarde. Enkele grassprietjes kwamen aan dien ar beid helpen. Het ingedrongen water, dat '8 winters bevroor, maakte ook stukjes steen los en op een zekeren lentedag zag men, dat een zaadje van een berk zich daar m de hoogte genesteld had, en toe® uit het zaadje een boom gegroeid was, bedekte reeds een groote plantenkolonie, op oen tamelijk goede laag humus, de vroeger zoo kale rots. En na een reeks van jaren vonden alle planten bet een natuurlijke zaak, dat men op de rots evengoed groeien kon als in het d&L Steeds meer neemt toe bet aantal zicht zendingen, waartoe winkeliers en magazijn houders door het publiek worden genood zaakt. Terwijl de winkelier van gevoelen is, dat in zijn magazijn, waar de door hem in gekochte goederen in ruimen voorraad en keuze voorhanden zijn, de meest geschikte plaats ie om die door het publiek te doen uitzoeken of bestellen, meent het publiek daarentegen, dat dit beter te rijnent kan geschieden, en verlangt een betrekkelijk klein gedeelte van den voorraad bij zich aan huis. Het berokkent daardoor den winkelier veel moeite en dikwijls schade en is zelf er niet door gebaat. Het goederen op - zicht- aenden noodzaakt den winkelier grooter voorraad in te slaan dan hij voor zijn om zet noodig heeft, waardoor hij meer kapitaal in de zaken moet steken dan bepaald noodig en hem mogelijk ia Ook is hij verplicht meer personeel aan te stellen, daar de goederen geregeld moeten bezorgd en weder afgehaald worden. Staat daaT nu een grooter debiet tegen over O, neen De meeste winkeliers kunnen u verzekeren, dat het grootste gedeelte der zichtzendingen geheel doelloos is, daar door gaans de boodschap bij het terughalen wordt, medegegeven, dat, mijnheer of mevrouw wel zullen aankomen om er over te sprekeneen belofte, welke in den regel niet wordt na gekomen. Besluitelooze menscben. die in een winkel geen keus kunnen doen, en dit liever aan den winkelier niet ronduit zeggen, ver zoeken hem dan het een en ander op richt te zenden, met het vaste voornemen onmid dellijk naar een zijner concurrenten te gaan en daar een inkoop te doen. De zichtzending geschiedt dan tevergeefs en al ziet de winke lier dit aankomen, hij voldoet toch aan het verzoek. Immers weet hij nooit met zeker heid of hij iets zal leveren. Neg bestaat, onder het pnbliek een cate gorie van pronkzuchtige»." Zij willen bij hun diner gaarne met mooi tafelzilver voor den dag komen en nemen nu het een en an der op zicht om het den volgenden dag (na gemaakt gebruik) terug te brengen. De win kelier bemerkt somtijds later, dat er iets is beschadigd, en maakt er rijn klant opmerk zaam op, maar deze antwoordt, dat hij het goed in dien staat uit den winkel heeft ont vangen. Voor bals worden gouden ringen, juweelen oorknoppen, ja zelfs sorties op zicht gevraagd, des avonds gedragen en den volgenden morgen teruggezonden. Tegen over al deze gevallen staat de winkelier machteloos. Weigert hij op zicht te zenden, dan zal zijn concurrent het wel doen. En do betaling? De loopknecht ontvangt van een zichtzending een bepaald aantal stukken mede terug, er is óén artikel ge houden. Hij presenteert nu de quitantie, maar daarop heeft de klant niet gerekend en bet gekochte is reeds in gebruik genomen. Soms kan men roet eenige moeite zijn goed terug krijgen, maar hoeveel artikelen zijn er, die men niet meer voor nieuw kan ver- koopen, bijv. hoeden, schoenen, overhemden? In de mantelwinkels komt menige dame, die meisjes- of jongedames-mantels op zicht laat komen, de modellen thuis door de naai ster Jaat naknippen en ze op die manier voordeeliger in huis laat maken. Eindelijk is uit een hygiënisch oogpunt beschouwd het zenden van goederen aan huis verkeerd. In menig gezin zijn zieken en worden de goederen besmet; er zijn ook slor dige huishoudingen, waar de artikelen alles behalve frisen blijven. Indien het publiek eenparig besloot voor rijn inkoopen steeds naar de winkels te gaan, waar natuurlijk meer kan worde» voorgelegd dan met den loopknecht op richt kan worden gezonden, zoü het zichzelf bevoordeele® en den winkelier tal van on aangenaamheden besparen en een goede» gang in diens zaken vorzekeren. Hotgeen hier boven gezegd wordt zal nie mand nieuw voorkomen, en het is dit ook niet. Wel zal menigeen wellicht voor het eerst goed inzien, dat het wenschelijk ware, dat- er een einde kwam aan de talloozo zicht zendingen, en dat de winkeliers in 't belang van hun klanten en in hun eigen belang wèl deden geen goederen meer op zicht te zenden. Konden ze hiertoe eenparig beslui ten, deze maatregel zou hen ook vrijwaren voor heel wat oplichterijen, dio het gevolg van op-zicht-vragan en op-zicht-geven en -meegeven zijn. Vergankelijkheid* De tijd kent geen verpoozen, Hij spoedt rich rustloos voort, Bouwt op, beschermt, vernietigt En niets zijn gang verstoort. En daaglijks spreekt hij luide Van wording, bloei, vergaan, En niets in heel de schepping Zijn macht kan wederstaan. Het sterke, forsche, groote, De kleinste nietigheid, Het alles moet bezwijken Voor da vergank'lijkheid. d'Ontzaglijke gevaarten, Door 'smenschen hand gesticht, Zij torsen wel veel eeuwen, Maar eind'lijk alle© zwicht. Doch luider dan rijn werken Spreekt van vergank'lijkheid Des menschen eigen leven, Een beeld van sterflijkheid. Vóór wij haar vreugd beseften, Vlood reeds de jonkheid heen, En als 't geluk zou komen, Of 't steeds maar verder scheen. Doch voort, trots wee of vreugde, Geen ruste kent de tijd; Voorbij zoo ra© ons leven Met al zijn vreugd' en strijd. Zoo vaak toch treft den sterv'ling Een somber klokgeluid. Hij peinst, want ook voor hean eens Deez' aarde zich ontsluit. Geslachten na geslachten Verzonken in den tijd, Door alle eeuwen wijzend Ons lot: vergank'lijkheid. De tijd kent geen verpoozen, Hij spoedt zich rust'loos voort Vergank'lijkheid rijn leuze, Geen traan rijn gang verstoort. Alleenspraak van een zuigeling. Daar ben ik. En als dht is, wat zij de we reld noemen, dan heb ik er niet veel mee op. 't Is een erg benauwde flanellenwereld en zij ruikt vreeselijk naar brandewijn. Erg licht is het; het doet mijn oogen pijn, zoo waar als ik leef. En ik weet nog niet, wat ik met mijn han den uitvoeren moet: mij duflkt, dat ik de vuisten ia mijn oogen duwen zaL Of neen, ik zal liever de linten van^mijn muts kreu ken, of ze in mijn mond stoppen, tot ik stik. Hoe meer rij zich met me Bezighouden, hoe harder ik schreeuw. Dat doet me goed. Die oude juffrouw steekt telkens de spon« in mijn mond en snoept de helft van mijn melk op. Zij liet er gisteravond weer snuif in vallen en toen ik het niet hebben wou, kneep ze mijn neus dicht. Dat komt er van, als men een weerloos wicht, pas twee dagen oud, is Maar wacht; als ik eens groot ben, zal ik het haar inpeperen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 11