Rabensteinfeld.
WekellJksche Kalender.
V
doctoren voorschrijven, én al gebruiken rij
nu door te wielen staal in een anderen
vorm, toch geloof ik, dat rij bij zulke tocht
jes te veel van haar krachten zullen vchgen,
zich overspannen, want zij weten, dat ör al
leen des Zondags en meestal nog om de
veertien dagen of drie weken, van een tocht
je sprake kan rijn. Een liefhebster verge
noegt zich niet, integendeel heeft er een af
keer van, in een cirkeltje rond te rijden, of
in 't Vondelpark te blijven toeren, zij ver
langt naar een flink tochtje, en dan is deze
sport te inspannend voor iemand, die de
overige dagen van week flink moet wer
ken. Een ander bezwaar is de scheeve ver
houding, waarin zoo'n fietsend dienstmeis
je staat tot haar ziisjes, die zich moeten la
ten inschrijven voor schoolpan tof fels en
schoolontbijt.
„Ik beken nogmaals, dat ik onzen dienst
meisjes gaarne ontspanning in dé frissche
lucht gun, maar wielrijden is te kostbaar,
dan is schaatsenrijden beter".
Mevrouw A. zegt:
„Dat een keukenprinsesje of andere ge
dienstige fietst, is iets, wat zij met zichzelf
moeten uitmaken, de vraag is hebben zij tijd
genoeg voor fietsen, en hebben zij geld ge
noeg er een te koOpen. Ik moet eerlijk beken
nen, al heeft mijn man een beste ritak en al
ontbreekt het ons aan niets, het noch mij,
noch mijn man, convenieert f 150 voor een
fiets uit te geven. Evenmin heb ik er tijd
voor. De tijd, dien ik voor mij zelve zou
kunnen besteden, behoort aan mijn kinde
ren; ga ik uit, dan ga ik met de kinde
ren, en dikwijls rijst do vraag bij ihij op, als
ik huismoeders zie fietsen: „Waar blijven nu
haar kinderen?" Dit laatste is wel geen be
zwaar voor de dienstboden, doch het eerste
blijft ook voor haar bestaan.
Van een dienstbode in Den Haag, die ons
verzooht „haar stukje in het Zondagsblad
van heb „Leidsch Dagblad" te plaatsen,
daar het niet dikwijls voorkomt, dat dienst
boden voor haar belangen persoonlijk optre
den en die daar fcooh ook wel een woordje
in mogen meepraten", ontvingen wij het
yolgende schrijven:
Waarom is de vraag, of dienstmeisjes al
Of niet mogen f ietsrijden, van zoo groote be-
teekenis, dat de dames uit haar gewone doen
worden gerukt, om zich daar het hoofd over
jte breken?
Ik dacht, dat „dames" zich met dienst
boden-praatjes niet inlieten. Maar als het
van de dames afhangt, dat wij al of niet
mogen fietsrijden, is het een zaak die zeker
is, dat we het niet mogen doen. Een enkele
dame zal het goed vinden, maar daarentegen
honderd dames die sterk daartegen pro
testeeren en beweren, dat fietsrijden een ver-
derfelijken invloed op ons uitoefent. Maar
wat, in 's hemelsnaam, kan een dame bet nu
schelen, wat baar dienstbode doet, als rij
haar uitgaansdag heeft? Die enkele uren
mag rij toch wel geheel en al vrij zijn Wil
len de domes over die enkele uren ook nog
heerechen Bovendien, is het zeker, dat- ze
het zullen laten zonder merrouw's goed
keuring? Ik geloof van „niet".
Maar de berging van de fiets dan? zult
ge vragen. Welnu, we koopen geen fiets. We
huren er een. 25 cents per uur is zoo'n ka
pitaal niet. Ik bestem 2 gulden van mijn
drie-maandelijksch loon om te gaan fiets
rijden. Dat is niet te veel en in 8 uren kan
men een aardig toertje maken. Maar al zou
den we een fiets mogen bergen, er is geen
aankomen aan. De prijs en reparatiekosten
zijn ten eenenmale onmogelijk voor 'n arm
dienstmeisje. Ten laatste een enkel woordje
tót de dienstmeisjes ih qiiaestie. Gaat in
je vrije uren gerust een eindje fietsen, als
ge er lust in hebt. Maar zet geen panne-
koek-boed op voor bet geval dat gij mijn
heer tegenkomt, en komt mevrouw er ach
ter, koester geen vrees, als gij voldoet, zal
rij déarom niet wegzenden.
Dezer dagen worden wij, wanneer we be
richten lezen over onze Koningin en over den
Prins derr Nederlanden, tel kras in gedach
ten verplaatst naAr Rabensteinfeld, het
door groothertogin Marie van Mecklen
burg-Schwerin zoo geliefde verblijf, vooral
des zomers zulk een uitgezochte plaats voor
rustig, genotvol verpoozen, en waar prins
Hendrik met zijn jonge koninklijke Gema
lin reeds eenmaal eenige weken ging genie
ten van de schoon e Meimaand en hu-ar
gaven.
Tot zomerverblijf vooral is geen oord zoo
geschikt als Rabensteinfeld, waar rich om
rijn smaakvolle vorstelijke woonplaats en
zijn park alles vereemigt, wat tot bet bedrijf
van een landgoed behoort, en alles in model-
vorm.
Het is dan ook geheel naar den smaak van
den Prins, die een voorliefde heeft voor
land- en boschbouw.
De tuin, die vele sohoone boomen en boom
gaarden bezit, is tot een park aangelegd,
waartoe ook een deel werd aangetrokken van
den naar het meer hoog en steil afloopenden
oever.
De Prins heeft hier in zijn jengd menig
avontuur beleefd.
Een aardige berinnering aan het stoeien
en spelen der vorstelijke kinderen is nog in
alle piëteit bewaard.
Het is de Prinsentuin mét het kinder
buisje, een door kreupelhout óingrocid ge
deelte van den tuin, niet zeer ver van het
woonhuis. Het met stroo gedekte huis ligt
des zomers recht vriendelijk en aantrekkelijk
voor een groot grasveld, overschaduwd door
een machtigen kerseboom. Het is een soort
dwerghuisje en bevat allé benoodigde ver
trekken, als: portaal, woonkamer, keuken
en provisiekamer; overal vindt men ér huis
raad in kleine afmetingen, zoo ook het keu
kengerei, enz.
Hier heeft prinses Elizabeth als zorgzaam
huismoedertje het hüishóuden gevoerd en
voor haar broers het eten klaar gemaakt,
terwijl dezen buiten in den tuin druk bezig
waren en voor hun konijntjes zorgden, die
daar hun hokken.hadden.
Het groote grasperk bij het huisje ziet er
nog bijzonder mooi uit. Het zijn de naam-
bedden, kleine door palmhout afgepaalde
Bierbedden, welke de eveneens met palmhout
aangegeven beginletters der namen van elk
der kinderen drogen.
Yolgens eigen smaak hebben zij deze bed
den zeiven aangelegd en ondefhouden, en ze
worden nog jaarlijks weer met dezelfde bloe
men beplant, welke zij eens tusschen de
kleine palmhouten hekjes zaaiden en
plantten.
Het park zelf biedt den wandelaar nog
menigen schoonen aanblik en heeft vele
heerlijke plekjes, paden door dicht beuken-
gehoómte of onder loofdaken, welke zoozeer
uitnoodigen tot stil, rustig doorwandelen.
Bij de glooiing van den oever gaat mén
hoog boven bet tusschen de beuketakken
door glinsterende water, en plotseling staat
men dan voor een open plek en heeft men
een verrukkelijken blik over het meer, in
welks breed watervlak de beboechte eilanden
en schiereilanden met hun witte gebouwen
en torens weerspiegelen, ©en steeds bonte af
wisseling van water en begroeid land, zoo
schilderachtig en zoo rijk en door niets on
schoons verstoord.
Verder op den achtergrond blinkt over
het glanzende watervlak feestelijk schoon het
wonderbare slot met de lang uitgestrekte
stad op het achterste plan.
En dezen aanblik zal men daarna dikwijls
in steeds meer afwisselenden vorm genieten,
wanneer men verder door het park gaatals
een rijk-bloeiende krans sluiten zich daar
voor het oog de meer-oevers aaneen, woud en
weide, met dorp en villa's, nu in de laagte,
dan in d'e hoogte; prachtig weerkaatsen de
populierrijen van den nauwen in het meer
loopenden Paulsdamm in bet water; men
wordt niet moede rond te kijken en dit
grootsche en rijke panorama in zich op te
nemen.
De omstreken van Schwerin zijn rijk ge
zegend, omdat zij door de heerlijkste meren
worden afgewisseld. Van deze moet vooral
genoemd worden, als een plek van volkomen
schoonheid, het aan de andere zijde van het
Kabcnsteinfelderbosch uit een dichte woud-
sti-oek voor den dag tredende Pinnowe*-
meer, een paarL, zelfs niet overtroffen door
het beroemd© Holateinscbe Uglermcer, en
dat met rijn eiland, den ©enigen blik op heé
dorp Godern, de donkere schaduwpartijen
aan het zuidelijk einde, een bijzondere beko
ring heeft, die dan ook door de schilder»
erkend wordt en hun menig onderwerp
levert.
Dat men te Rabensteinfeld met een dege
lijke inrichting te doen heeft, bemerkt men
reeds aan de gebouwen.
Dé schuren en stallen zijn in zeer amaak-
vollen bouwstijl tot zekere hoogte in rota-
steen opgetrokken, daarop een met binten
afgeschoten baksteenen muur. Inwendig is
de inrichting buitengewoon practisch, en de
veestapel, welken men hier aantreft, mag
gezien worden. Men meono echter niet, dat
hier sprake is van een luxebedrijf; neen, het
goede en zeer rationeels bedrijf werpt jaar
lijks zoo veel af, dat voor de handhaving er
van volstrekt geen toelage noodig is, doen
Herr Inspector een saldo kon overleggen.
Prins Hendrik kent de menschen van Ra
bensteinfeld allen, en zij kunnen hem in
zijn goedheid, rijn vriendelijke voorkomend
heid en in zijn „Uöislcbt", zooö-ls een der
bedienden zich uitdrukte, niét genoeg
roemem
Zondag.
De ziel is meer daar ze lieft, dan daar ze
leeft.
Sfanndag.
Hoe ook de last van den rampspoed u
drukke,
Lijden foltre, verlies nooit den moed:
Goeden vergaat het op 't einde toch goed.
V
Dingdag.
Een slecht humeur is ook een vorm van
ongodsdienstigheid.
V
Woensdag.
Laat hot verleden niet het heden verstoren.
Donderdag.
Vraag eerst welke opvoeding iemand ge
noten heeft, vóór ge hem veroordeelt.
Vrijdag.
Proef hoe het smaakt wat gij andeten wilt
voorzetten.
0
Zaterdag.
Ga nooit boos weg van iemand, dien gij
liefhebt
Talentvolle idioten.
Er rijn idioten, die eigenschappen bezit
ten, weLke menig verstandig meuseh hun be
nijdt. Dikwijls ontmoet mem idioten, die een
bijzondere gave hebben voor uit het hoofd
rekenen. De Engelsche krankzinnigen-dokter
Ireland vertelt van een idioten jongen, die
getallen van drie cijfers bliksemsnel opte'de
en vermenigvuldigde. Deze zeldzame be
gaafdheid begrijpen we echter dan pas, al»
het ons duidelijk wordt, dat het verstand en
de gedachte niet op zichzelf staan, maar door
psychische werkingen, die in de hersenen
plaats vinden. Vier vijfden van de hersenen
kunnen ziek zijn, terwijl een vijfde nog nor
maal en zelfs meer dan normaal werkt.
Nu zijn er menschen, wier gezichtsorgaan
zóó sterk ontwikkeld is, dat ze bij moeilijke
rekenopgaven alle getallen duidelijk voor
zich zien en als op een bord geschreven op
lossen. Zoo moet het ook bij sommige idioten
zijn. Maar zij missen de eigenschap van hun
bekwaamheid gebruik be maken, zoodat bij
hen geen onderling verband tusschen do ver-