Fietsende dienstmeisjes.
ting beving hoar: hij keert terugZij ziet
•cherper toe: heel in de verte dwarrelt een
kleine stofwolk op, dio als een slang over
don grond kruipt. Het getrappel wordt lui
der en nu eerst bemerkt ze, dat een heel
troepje ruiters het dorp nadert. Een vree
sdij ke angst grijpt haar aan; zij snelt naar
-de deür; naar buiten, in de vrije lucht. Voor
baar, bij den ingang van den tuin, staat de
Jonge kozak, leunende tegen zijn paard.
Ongelukkige", jammert ze, ,,wat zoek je
mog hier? Als men je hief vindt! Bed je
leven. Hoor je dien hoefslag niet?''
Onufry richt zich trotech op.
,,\Vat heb ik nog te verliezen, als ik jou
%erlies1"
Ze weert hem met beide handen angstig af.
^Vlucht, vlucht. Red jeiH
Geen tijd meer. Van de straat hoort men
plotseling kreten de Goralen snellen uit
bun hutten, hevig ontsteld' de kozakken ko
men I Reods rennen zij het dorp binnen, met
tweet en stof bedekt. Het komt er op aan een
Georgische slavin te verwerven
Vlucht 1" roept het ongelukkige meisje
fcog.
De jonge kozak werpt zich in den zadel,
drukt bet paard de sporen in de flankeü,
«oodafc het hinnikend opspringt, en weg
Btuift het, als raakt het nauwelijks den
grond aan.
De kozakken bebben hem gezien. Onmid
dellijk doen ze hun paarden van richting
veranderen en zetten hem woest-brullend
achterna.
„Halt!" gilt Anastaeia; „vermoordt mij
desnoods, maar spaart hem het leven."
Zij loopt den voortstuivenden kozakken te
gemoet en heft smeekend de armen omhoog.
De mannen uit het dorp stuiven ver
schrikt uit elkaar; alleen de „moejk",
Ahastasi&'B vader, snelt naar het midden
van den weg om zijn kind té redden. Hij
komt te laat. De kozakken stormen in woeste
vaart over haar heen en de hoeven der paar
den vertreden haar bloedend lichaam.
Onufry beeft van do hoogte af alles ge
nen. Het bloed stolt in zijn aderen; zijn
holle blik ziet niet9 dan bloed. Hij spoort
geheel verward zijn bevend paard aan tot
bij den rand van den afgrondhet dier rekt
rijn hals uit on zet zich met de voorpooten
nog schrap tegen de steenen. Doch de ruiter,
blind van schrik, drukt woedend de sporen
in de lendenen van het arme dier en graaft
er bloedige voren in.
De kozakken zijn reeds vlak bij hem.
Plotseling begint Onufry wild te lachen;
to wederom drukt de waanzinnige de spo
ren zoo diep in de zijden van het paard, dat
het dol van angst in den afgrond springt.
Drie dagen later werd hij begraven.
Met zeer veel moeite had men hem uit de
diepte gehaald.
Geen Goraal kon er iets tegen hebben, dat
bij rijn graf met Anastasia deelde.
In do omstreken van Perm leeft beider
berinnering voort. Ze is in sagen verheer
lijkt.
En als de wachtvuren der kozakken hun
rosachtig schijnsel tot in het dorp werpen,
dan zingt nog menigeen een somber liod van
do schoone Goralka.
iis
Op dë vraag van den medewerker van het
„Handelsblad": Wat de dames denken van
het fietsrijden voor dienstboden, werd nog
een aantal antwoorden ontvangen, waaruit
de volgende gekozen zijn:
„Abonnée" schrijft:
„Ik veronderstel, dat vele dames met mij
het v fee So lijk aardig zuilen vinden, dat
haar opinie zoo maar openlijk in de courant
gevraagd wordt; en dat zij daarom ook
met genoegen 2tillen vertellen hoe ze over dat
planheijö van u tienken om defl uieastmeis-
jes het genot en de ontspanning te gunnen
van het fietsen. In de allereerste plaats hul
dig ik uw goed haft eti uw menschlievend-
heid, niet twijfelende of dat aardige inge
zonden stuk heeft reeds inenig dienstmeisjee-
gemoed in beweging gebracht, en u onder
haar tallooze vriendinnen bezorgd. Maar
stol u even dien verrukkelijhcn mooiaa
herfstdag voor als do zon zoo heerlijk naar
buiten lokt: Mevrouw is één van die dames,
die haar meisjes gaarne dat genoegen
gunt, zij zijn nu allen in bet bezit van een
rijwiel (hoe ze dat echter bolwerken is mij
een raadsel, want do melojee verdienen in
don regel f 100f 125), doch aannemende,
dat dit wèl het geval is: bespringt mevrouw
haar fiets en weldra peddelt het werkmeisje
haar lustig na. De keukenmeid ziofc met wol-
gevallen haaf blinkend, gliüamehd, oogenver
blindend stalen ros aan en knjgt natuurlijk
óók trek een eindje rond te toeren, bij ge
brek aan goudgele lanen, die wij in Amster
dam helaas maar zóó niet voor hot grijpen
hebben, wipt zij in het zadel en glijdt dan
door de Utrochteohe- en Leidschestraten 1
„En wat zal or op die manier van onze
huishoudens wórden, w i e zal 't eten koken,
wie de kamers doen? En als tot overmaat
van ramp nu nog het kindermeisje neiging
gaat gevoelen eon beetje van de zonnige na
jaarslucht te profiteoren, en óók de deur
uitfietst, wat zal er dan van onze arme wur
men van kindertjes te recht komen? U zult
mij wellicht van egoïsme en van verregaan
de overdrijving beschuldigen, want ik be
grijp zéér goed uw bedoeling; de meisjes
hebben meest allen ééns om de 14 dagen
haar Zondag je vrij, verder elke week een
uitgaansavond; aannemende, dat dan nog
altijd weer en wind dienende is, zouden zij
van haar rijwiel toch zóó weinig kunnen ge
nieten, dat die ontspanning haar véél te
duur zoude uitkomen. Wat een ontevreden,
mopperende, zuurkijkende dienstmeisjes, als
zij met mooi weer een rijwiel bezitten, en er
geen gebruik van kunnen maken!
„En nu de groote vraag: Zouden de meeste
meisjes werkelijk een buitentochtje verkie
zen boven een gezellig wandelingetje in de
Kalverstraat, en méér in verrukking gera
ken over de gloeiende herfsttinten dan over
de schitterende kleuren, die bijv. een hoe
denwinkel haar te aansohouwen geeft?
„Na uw artikel gelezen te hebben, spoedde
ik mij naar de keuken en legde daar het ge
wichtige vraagstuk mijn twee dienstmeisjes
voor!
„Het keukenmeisje antwoordde onmiddel
lijk „Ik zou wel graag fietsen als ik maar
geld en tijd genoeg had!"
„Het werkmeisje na lang overpeinzen:
„Ik kocht dan nog veel liever een naai
machine
Mevrouw T. schrijft?
„Do vraag werd onlangs in uw blad aan
de orde gesteld door I. N. Lijder, met ver
zoek aan „de dames" haar oordeel daarover
kenbaar te maken.
„Ja, wat de dames hiervan zeggen, woefc
ik niet, wel, wat sommige zeer verstandige,
haar dienstboden zeer waardeerende vrou
wen er van denken. Ik hecht veel aan haar
oordeel en schaar mij gaarne aan haar zijde.
Welnu, mijn opvatting is de volgende:
„Boschouwt men het wiel rijden als een
gezonde, aangename bezigheid, evenals
schaatsenrijden, tennisspelen, wandelen,
welk kwaad zou er dan in gelegen kunnen
zijn, dat een medemensch, hetzij rij dienst
meisje is of niet, zich met die gezonie uit
spanning vermaakt? Allerlei bedenkingen,
als: jj'tli zoo gek" of: „Het komt niet te
pas" en dergelijke, worden óf gedachteloos
nagepraat, óf worden geopperd door ouder-
wetsche menschen, die nog niet gewend zijn
rich in te leven in den gedachtengang en de
behoefte aan genot van huu onderhoorigen.
„Velen hunner echter zijn van goeden
wille en komen later als vanzelf onder den
invloed van de meer humanitaire beginselen
oüzer dagen, maar dit kost tijd; „les idéés
marchent". doch langzaam, te langzaam me
nigmaal. De vrouwen, die om welke beweeg
redenen dan ook, de vooruitstrevende rich
ting zijn ingeslagen, zullen, dunkt mij, niet
alleen kwaad zien in het feit, dat haar
dienstmeisje wielrijdt (wanneer dit een ge
paste uitspanning blijft, of een practisch
doel heeft), maar het tevens toejuichen, dat
aan den stand der dienstboden wat nleer be
weging in de vrije lucht en wat meer ont
spanning wordt gegund.
„Maar en nu komt bot groote „maar".
Het voornaamste bezwaar, wat mij weerhou
den hoeft, mijn dienstmeisje heb wielrijden
&on te bevelen, is dit: Kan en mag zij zioh
die weelde veroorloven niet alleen van het
aanschaffen van een rijwiel, maar ook dio
van hot onderhoud Blijft zij ongetrouwd en
verdient zij zóóveel, dat x© een flinke som
naar de spaarbank kan brengen, zooals ons
meisje meermalen deed, d*ji zouden anderen
zich alleen kunnen verwonderen;
slecht of verkeerd wel niemand
het noemen, dat een dienstmeisje rijdt, even
min als men het fietsen van mevrouw of van
de kinderjuffrouw zóó zou beoordeelen, om
dat het feit op zichzelf niet slecht i shoog
stens nog ongewoon in onze maatschappij.
De beide dienstmeisjee van een ons bevrien
de familie gobruiken al sinds twee jaar het
rijwiel van de dochter des huizes, na vooraf
gevraagde permissie; dat spreekt vanzelf,
Boms voor haar genoegen, soms om bood
schappen te doen in de naburige stad.
„Trouwt echter een meisje, dat uit eigen
middelen een rijwiel heeft gekocht en het
ook geregeld heeft gebruikt, dan zal hoogst
waarschijnlijk het geld, dat vroeger tot on
derhoud gebruikt werd, voor andere doel
einden noodig zijn, on zal zij wellicht onte
vreden worden. Het gaat hiermede als met
zooveel andere dingen. Is het 's winters flink
koud, waarom zou dan een dienstmeisje geen
handmof mogen gebruiken? Of draagt zij
graag een voile, waarom mag zij ook die niet
aanschaffen? Ja, zeker mag rij dat, a 1 s zij
het betalen kan en zij later in het hu
welijk, wanneer zij zich dergelijke weelde
artikelen moet ontzeggen, zich willig
schikt in het onvermijdelijke en geen voor
waarde tot geluk noemt wat slechts toegift
was. In dit geval steekt er m. i. geen kwaad
in een genot, dat op zichzelf volmaakt on
schuldig is, evenzeer voor een dienstmeisje
als voor iedere andere vrouw.
„Aangeboden heb ik mijn dienstmeisje
niet, om te leeren wielrijden; had zij mijn
hulp daarbij gevraagd, dan zou ik die niet
hebben geweigerd, maar eerst rijpelijk in
overweging gogeven hebben, of zij zich sterk
genoeg gevoelde om te eeniger tijd afstand
te doen van een weelde, waaraan rij was go-
wend geraakt. Trouwenslaat ons elkaar in
gemoede afvragen, of deze quaestie, ik be
doel het zich veroorloven van een of andere
luxe, alleen voor dienstboden geldt? Wordt
er in dit opzicht niet zeer ernstig gezondigd
door dames", die eigenlijk evenmin met
haar meer bevoorrechte zusteren zouden mo
gen meedoen Het b 1 ij f t intusscken eetf
quaestie, die m. i. moet afhankelijk gesteld
worden van het karakter van de desbetref
fende persoon. Het wielrijden als zoodanig,
is voor dienstmeisjes evenmin ai te keuren
ais voor andere vrouwen, die bovendien,
naar wij hopon, evengoed als haar dienstbo
den, nog ander werk te doen hebben dan op
het rijwiel te zitten".
Een „huifflnoeder" schrijft:
„Ik kan mij levendig voorsbellen, dot me
nig dienstmeisje, en vooral in een gezin,
Waar het wielrijden beoefend wordt, het ook
eens wil probeeren. Ik was en ben nog een
liofhebster van die sport, en hoewel ik me
als een van de eersten mag beschouwen, die
een tweewieler besteeg, zoo moet ik ook be
kennen, dat ik sedert ik trouwde geen pedaal
meer onder de voeten heb gehad, enkel en
alleen doordat mijn huiselijke plichten er
mij geen tijd voor laten.
„Hoe gaarne ik onzen dienstmeisjes ge
zonde ontspanning gun, toch geloof ik, dat
het fietsen te kostbaar voor haar zou zijn,
want heeft zij een vrijer, dan is de lust tot
wielrijden niet groot, en heeft zij g. en vrijer,
dan moet zij zelf de kosten betalen van huur,
of is het wiel haar eigendom, die van repa
raties, die meer bodragen dan men opper
vlakkig zou denken, te meer, daar zij zich
geen eerste-klasse-rijwiel aanschaffen. Daar
bij komt, dat de Zondagsche hoed en japon
eerder zullen slijten, dat er hoogere eischen
aan de schoenen gesteld worden, nü zij zoo
in het oog vallen, en ten leste de rijttielbe-
lflsting. Een ander bezwaar is, dat er zoo
veel dienstboden aan bloedarmoede iijden,
getuigen de fleschjes staalpillen, die de bua-