LÊIDSCH DAGBLAD. ZATERDAG 8 NOVEMBER. - TWEEDE BLAD.
Anno 1902.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Een Modern Leven.
7)
^TTo:i3TÖ2
-- -r*^\ rf^-r
Mr. Rotbaan Maoaré schrijft ia het
Tijdschrift voor Armenzorg over de m 1 e-
5 ad i g o straatjeugd. Daaraan is het
jFolgonde ondeond:
„Hooiiganiat" ia de term, waannode men
tegenwoordig te Londen een klasse van jeug
dige straatslijpers aanduidt, wier snollo
faanwa© inderdaad een maateobappelijk ge-
Vaar begmt op te leveren.
Het eigenaardige van deze klasse der Lon-
tienscho etraaHxwolking ia, dat zij haar op
komst dankt éénerzijds aan de wet, ander-
Èljde aan de liefdadigheid.
Aan de wet, omdat de politie deze leeg-
loopendo jongens van 13 tot 20 jaren, che
'zich aan p-lle tucht van ouders of voogden
/'onttrokken heb bon, niet van de straat kan
laveren, zóólang zij niét eenig strafbaar feit
1 plegen of in een der nauwkeurig in de
Wagrant act omschreven gevallen vorkeeren,
ƒ21io de politie bevoegdheid geven hen als
/ïandloopers aan te houden,
f Aan de Liefdadigheid, omdat deze, ze
ker niet mot dit doel een zóó groot aan-
lital „shelters" (onderkomen voor dakloozen)
ian Londen heeft opgericht, dat deze bon-
jgiela zich nimmer bezorgd behoovcn te ma-
kon over do vraag, waar zij dee avonds hun
hoofd zullen nedorloggen; ze hebben alleen
ite zorgen, dat zo niet to dikwijls bij dezelfde
j ïhrichting aankloppen.
j Hooügamrten rijn dus waro parasieten
weldadigheid, luiaards, die zich te goed
n aan hetgeen bestemd is voor werkelijk
ditjdenden, obraatslijpera, die leven ten
'koste dor goé-g«neemte zonder iets voor
h&,nr te doen.
l ff«fc zijn van huis uit geen misdadigere;
Ifintegetndool, men vindt onder hen volo goed
fiaugsl© gdo naturen, die editor door de om
standigheden, waarin ze vorkceren, maar al
to voorgoed bedorven worden.
f Men treft onder hen jcmgons aan, die het
oudedijk huis ontloopcn zijn, hetzij omdat
xldar voor hen ondraaglijke toestanden be-
l"èbondon, liotzij in een booze bui; ook jon-
gons, belust op avonturen, wier hoofd op
hol gebracht is door do verderfelijke verha-
/flüo, waarvan do stuiverebladen overloopen,
door ongebondenheid verheerlijkende op
voeringen in do kleine of groote volks-
feohouwhuxgen. Hebben zij het oudorlijke
(iuiis eenmaal den rug toegekeerd, dan erva
ren zij al spoedig, dat het voor hen, die don
(jjveg in Londen kennen, inderdaad niet zoo
/moeilijk is zondor cenigc lichamolijko of
geestelijke inspanning aan don kost te ko-
f jfeon on dat voor hen het woord ,,dio niet
',Wf,Kkt zal niet eten" niet geschreven schijnt.
Zij werken niet cn lijden toch geen ge-
(brëk; bij elk pretje, bij elk standje, bij elke
(mbciesling staan zij vooraan, en, hun leven
lis rijk aan afwisseling, terwijl kommer en
gebreide hun vreemd zijn.
Te verwonderen is liet dus niet, dat het
J aantal van deze straatslijpers snel toeneemt
|^n ov»nmin, dat wie zich eenmaal aan dit
j teven gewend hooft, niet gemakkelijk tot ge-
regelden arbeid terugkeert.
f Indien snellen aanwas schuil', c liter voor
maatschappij groot gevaar, want ook
'hier blijkt de waarheid van de spreuk „lui-
hoid is des duivels oorkussen".
Dat niets-doen leidt tot ongebondenheid
imi ongebondenheid tot misdrijf. De erva-
,ilng heeft te dezeD reeds uitspraak gedaan:
'yrtfna alle hooliganisten worden vóór hun
((tjvinfcigste jaar misdadigere.
Éto» dit kwaad te koeren
a bedaar de vraag, die de lieor Robert An-
(^".•son, gewezen adjunct-oommissaris van
(iVplitio te Londen, in het Juli-nu miner van
/^The Nineteenth Ocntury and after" behan
delt.
'f Hij bepleit daarbij de meeninfe, dat het
'hier, evenals bij zóó menige maatschappo-
'iijko kwaal, \eel boter is te „vóórkomen"
('dan te „genezen."
Is liet geen to ver gedroven zucht tot be-
soherming dor persoonlijke vrijheid, dat
/■Jhcn dezen opgeschoten slungels toestaat hun
!Öagen in ledigheid op 's hcere-n straten te
Rijten
I Indien do wet hun dit toestaat, indien de
.politie tegenover hen onmachtig is, zoolang
fzIj hen niet van het plegen van eenig mis
drijf kan overtuigen, Verander dan de
wetl
Doch, a*ndt deze jonj«s nasfc naar de ge
vangenis, stempelt ze. zoolang ro dat nog
niet zijn. niet tot mwdtdigwr», doch geeft
don rechter do berocgêFkrid, hen naar een
epJeidiaig!»ohip of •»ig» soortgelijke in
richting te zenden, ws*r «<*i hun lecro
vmrken, en hun karakter leers doorgronden;
menigmaal zal dan blijkro, dat er onder
deze hooliganisten nitnemeodo krachten
schuilen, die goed gsleid do maatschappij
goede dietsten kunnen bewijzen, terwijl aan
hun lot overgelaten van hen niets goeds te
wachten was.
De maatschappij zal langs dien weg dub
bele winrt maken. Zij zal do straten zuive
ren van elementen, die daar aan anderen een
6leeht voorbeeld geven en zei ven niets dan
kwaad doen, en zij zal, in stede van misda
digers, goede burgera kweeken.
Dat dit alles verge» fcch» moeite zou zijn,
omdat hooliganisten alerhts producten van
aangeboren en overgeërfde kwade neigingen
zouden zijn, ontkent Anderson voor Enge
land met do meeste beslistheid. De ervaring,
in Engeland met de verbeterscholen verki
gen, heeft volgens hom aangetoond, dat bij
vroegtijdig ingrijpen, a*lfs kinderen van de
meert ontoarde en diepst gezonken ouders
tot flinke burgers kunnen opgeleid worden.
En men zegge niet, dat de aangeprezen
maatregelen te kostbaar rij'n. Neemt men z-t
niet, dan ciscbt do veiligheid versterking
der politie op groote sehaalwat dit op fi
nancieel gebied zeggen wil, moge blijken
uit liet feit, dat een op het groote getal
nauw merkbare vermeerdering der Londen-
scho politio met bijv. slechte 100 man een
jaarlijks tcrugkeerende uitgave van f 100,000
vordert.
Tot zoover de heer Anderson. De vraag
mag echter gesteld worden, of ook in onze
grooto steden geen hooliganisten" rond
waren Wij meenen van ja 1 Doch kunnen er
tot geruststelling van onze lezers bevoegen,
dat men hier te lande niet meer behoeft aan
to dringen op wetten, die de politie in staat
stollen dit kwaad op doelmatige wijze tegen
to gaan.
Die wetten zijn er, er zijn onder den naam
van do Kinderwetten sedert 6 en 12 Fe
bruari 1901, dat is nu meer dan anderhalf
jaar geleden, in on6 Stoatxhlad opgenomen.
Doch die wetten zijn, helaas I tot groot be
zwaar voor velen nog steeds niet in verking
getreden.
Do voorbereidendo maatregelen, die aan
de invoering dier wetten noodzakelijk moe
ten voorafgaan, laten nog steeds op zich
wachten.
Zeker zijn do moeilijkheden, die bij die
voorbereidende maatregelen te overwinnen
zijn, niet gering, omdat de wetgever mis
schien wel wat al te veel heeft overgelaten
aan do Regccring, dio de wetten heeft uit
to voeren. Doch onoverkomelijk zijn die
moeilijkheden niet.
Dat do Regcering, wel bewust vnn de
waarheid, dat de goede werking der Kin
derwetten voor een groot deel afhangt van
het al of niet doeltreffende der te nemen
maatregelen, het vóór cn het tegen ernst'g
wikt en weegt, is niet alleen haar recht,
doch ook haar plicht.
Doch nu de Minister van Justitie mr.
Loeff den tijd heeft gehad, zich in zijn
nieuwen werkkring te oriënteoren, nu de
militaire wetten en do Beroepswct af'daan
rijn, nu do Minister zich met volle kracht-
kan wijden aan do invoering der Kinder
wetten, mogen de Koninklijke besluiten tot
organisatie der voogdijraden en der tucht
scholen niet langer meer op zich laten
wachten
Van allo zijdon wordt met recht aange
drongen op de in-working-treding van wet
ten. die geroepen rijn zooveel leed te ver
zachten, zooveel kwaad to voorkomen.
Iedero dag van onnoodig toeven besten
digt ellendige toestanden, die, nu do wetten
er zijn, geen recht van bestaan meer hebben.
Moge het spoedig blijken, dat dezo Mi
nister, die zoo groot randeel heeft- gehad in
het tot-stand-komen i' wetten, van deze
waarlveid diep doordro ren is en hij daarin
kracht putte tot het z. gen rijk overwinnen
der moeilijkheden, waarmede hij thans nog
te worstelen heeft.
Aan de Oprechte Haarlemsche Courant is
het volgende omtrent de afscha fing
der Staatsloterij ontleend:
In de Troonrede rijn wetsontwerpen aan
gekondigd tot afschaffing van de Staatslo
terij en tot het houden van toe richt op an.
dere loterijen, welko in den laateten tijd zich
als woekerplanten vermenigvuldigen.
Wij betwijfelen cchtor of or eerlang ver
andering ton goode zal komen; waj^t die
clausule in de Troonrede ziet er wel aardig
uit, maar wanneer men goed leest, dan staat
in het geschrift, door minister Kuyper en
zijn collega's opgemaakt, dat geleidelijk tot
afschaffing der Staatsloterij zal worden
overgegaan. Dat geleidelijk nu is buitenge
woon rekbaar cn komt op het volgende neer:
Do netto-baton, welke voor onze schatkist
uit do Staatsloterij voortvloeien, bedragen
f 645,000.
Waar zou nu de Minister van Financiën
zoo maar opeens een dergelijke som van-
i daan moeten halen, om geen deficit op zijn
j begroobing te krijgen'? Want meer daa een
half milliocn gulden is geen kleinigheid en
dat bedrag sjieelt in ons huishouden geen
geringe rol. Vervolgens is er nog iets, waar-
mede de tegenwoordige Regeering dient re-
j kening te houden, nl. 'dat de ooleoteure door
een vorige Rogeering (ten tijde van Willem
1 I) offioieel rijn aangesteld, dat daarbij per-
i soneai zijn, die van f 5000 Lot 18,000 jaar-
j lijks verdienen, behalve wat dobitanten en
kleinhandelaren er uithaJen, en dat het tooli
maar uiot aangaat een door het Koninkrijk
der Nederlanden vorleend reoht, de traditie
getrouw, opeens in te trekken. Ten einde dit
all s te voorkomen, dient het woord gelei
delijk in de Troonrede. Waaneer langzamer
hand die loterij haar eigen dood sterft-, dan
geeft minister Kuyper zijn collega van Fi
nanciën gelegenheid op middelen te zinnon,
om hot deficit, dat ontstaan zal, op andoro
wijze te dekken, hetzij door belastingen te
vorhoogen of nieuwe te oreëeren. En tegen,
over hen, die van het Rijk een privilcgioheb
ben gekregen, blijft rijn houding volkomen
correct, omdat hij met het woord goloidolijk
bodoelt, den tegenwoordigen collecteurs geen
schado of broodverlics te berokkenon. Dat
zal nl. aldus gaan: Wanneer or een collec
teur overlijdt, wordt hij niet meer vervan
gen, maar worden do loten, i ie hij had,
onder dc overige collecteurs verdeeld. Zoo
dra nu door overlijden van andere collec
teurs het cijfer tot bijv. 1000 loten zal rijn
gestegen, dan wordt het aantal loten van
21,f-00 tot 20,000 teruggebracht en zoo ge
schiedt or in don loop der jaren een ver
mindering, dio hoe langer hoe grooter
wordt cn wanneer mon nu nagaat, dat hot
meorehdeel dor collecteurs den rij pon leei-
vijd reeds overschreden be-bbou, komt men
tot dc conclusie, dat bijv. bin/, n 30 of 40
jaren do loterij zal zijn ppgohovon. Dan
heeft niomand moer iets te zeggen on zal de
Minister van Financiën, die dan leeft tijd
genoeg gehad hebben om nieuwe belastingen
uit te vinden ofbestaande belastingen to
vorhoogen.
J)e eenigo, dio daartegen protest zal aan-
tcikonon, is het volk, dat toch altijd spelen
wil. Terecht zal liet dan weer zeggen, even
als bij de vergelijking van champagne cn
jenever, dat de groote hcoren nu toch spe
len kunnen, omdat zij geld genoeg hebben
om premie-loten te koopon, terwijl aan Het
volk niet eens een kansjo op een kleine winat
wordt gelaten.
Men kan heb daarom een gelukkig denk
beeld nootnen, wanneer iemand er iets op
govondon heeft om een Loterij en toch geen
loterij te houden, om de kanswaarde oven
groot te maken als die der Staatsloterij met
dit onderscheid, dat men voel goedkoopor
uit ia Wij bedoelen nL de Maatschappij,
die het risico in loterijen verzekert.
Het betreft hier iets doodeenvoudigs, nl.
dat men ronte maakt van liet te storten geld
en dat van dio rente natuurlijk, evenals in
do Staatsloterij, de hoogoro en lagere prij
zen on prcmiön uitgekeerd worden.
Aan een reeke artikelen van don heer Tal-
ma in Patrimonium is het volgende ont
leend:
In de inleiding herinnert eohr. aan de
jaarvergadering van het Chr. Werklieden
verbond van 1900, waarin arbeider s-
kigerocht werd geeischt; maar hij acht
Sascha trok de schouders op. „En is ten
slotte toch Hechts zoo nietig. Er behoeven
feich slechts een paar microscopisch kleine
/levende wezens in zijn organen neer te zet-
|ten, die langzamerhand het gcheele wonder-
'werk verwoesten, de een of andere wrecde,
(verschrikkelijke ziekte, cn weg is de geest,
,wcg de kracht, de gansche heerlijkheid ver
brokkeld in weerzinwekkende bcstanddee-
$en."
„Ket individu, ja," zeido Mirette naclen-
.Icend, „maar het komt toch enkel op dc
,inassa aan." „Grappig," ging zij voort,
£,toen het schip naar beneden gleed, geleek
'bet toen niet- een bezield wezen? Het begin
S'an een levensgeschiedenis."
s' Haar oogen straalden.
En de .assessor werd jaloersch.. Dat er zul-
fee menschen bestonden; menschen, die over
/f.00 iels in verrukking konden komen
'Tligenlijk aandoenlijk. Eenvoudig zieltje. En
j toch, neen, bescheidenheid was het eigenlijk
Iniet. Dat was do kunstenaarsblik. Kunste
naars hebben oogen zooals de paarden; ze
zien alles vergroot. En als de katten, die
Bchitteren ook in het donker. Sascha was
zeer ingenomen met zijn vergelijking en wil
de haar juist aan Mirette mededeolen.
Daar bemerkte hij, dat zij in het gedrang
'achtergebloven was.
Op hetzelfde oogenblik werd hij door een
i collega aangesproken, „den mooicn Frey-
teg „Zeg eens, Schirmer, wie was toch de
dame, met wie je daar juist zoo lang sprak 1"
„Een artiste, die
„Ah, dat dacht ik al. Nieuwe heldin van
den stadsschouwburg? Kolossale houding."
„Neen, in het geheel niet." Sascha gaf
den assessor nadere inlichtingen, toen Miret
te weder bij hem kwam.
Het ergerde hem, dat Freytag taar voor
een actrice gehouden had. Waarom Dat
wist hij eigenlijk niet. Bepaald, omdat zij
er eenigszins opvallend uitzag.
Hij zag haar van ter zijde aan terwijl de
mooie Freytag zich aan naar liet voorstellen.
Werkelijk, de groene laken japon met het
roode, met goud gestikte bolero-jakje, en de
slappe roode vilten hoed waren eenigszins
vreemd, maar stonden toch zeer goed.
En de mooie Freytag 6checn ook uohagen
in de bijzondere verschijning te vinden, want
hij haastte zich in dezelfde tram te komen
als Sascha en Mirette. Sasoha ergerde zich,
dat hij dit plebejische vervoermiddel op
voorstel van Mirette gekozen had.
Dc wijze waarop de mooie Freytag zjch
tegenover de jonge schilderes gedroeg, had
iets onbeschaamds, iets spottends. En Mi
rette betoonde hem te veel oplettendheid.
„Bevalt hij u?" vroeg Sascha, ,tocn de
assessor eindelijk uitgestapt was en zij sa
men nog een einde verder reden.
„Neen. Ik meende eerst, dat iiij mooi was,
maar toen hij den hoed afnam, zag ik, dat
dit niet zoo was. Slechte schedel vorming en
te groote oogkassen 1"
„De Stettiner jongedames vinden hem al
len betoovcrend," zeide Sascha.
„Wat weten die dan van schoonheid af?"
antwoordde zij.
Toen lachte zij plotseling hardop.
„Waaraan denkt u?" vroeg hij.
„Aan uw zuurzoet gezicht, toen u mij dien
langen modepop moest voorstellen, geneer
de zich op dat oogenblik over mij."
„Maar juffrouw Mirette, wat eoh idee
„Ja, zoo heel goed passen wij ook niet bij
elkaar. Weet u hoe ik mij zelve dikwijls be
schouw in den omgang met u?"
„Nu?"
„Als iemand, die met lompe, met spijkors
beslagen Alpenschoenen op een parketvloer
danst. U bent ook zoo'n verbazend fijilo
mijnheer...."
„En u maakt zich vroolijk over mij?"
„Misschien. Maar lief vind ik het toch van
u, dat u mij vandaag medegenomon hebt.
En er steekt ook wel veel goeds in u: Jam
mer, dat u aan geestelijke bloedarmoede
lijdt."
„Nu, kijk mij maar niet zoo boos aan. Ik
mag u toch graag lijden. Adieu 1"
Zij gaf hem de hand, zonder hem aan te
zien en spring in volle vaart van do tram af.
VI.
,,Wil je een wandelrit maken?" vroeg
pascha aan zijn zuster. Zij kwam hem voor
bij in haar sluitend, zwa/rt rijkleed, dat haar
figuur zoo kinderlijk smal deed schijnen,
hot haar op Engelsche manier in vele kleine
vlechtjes achter op het hoofd vastgestoken,
waarop do traditioneele cylinderhoed zeer
goed sloot. „Heb je gcadschap? Zal ik je
begeleiden?''
„O, dank je, niet noodig," antwoordde
zij. „Ik rijd met Frans naar de Gruthenau's
en haal Marieliae af. Wij hebben aan FraDs
mannelijke bescherming genoeg. Adieu" en
weg was zij.
Nadenkend zag Sascha haar uit raam na,
het mogelijk, dat iemand, dio in 1900 voor
de kieerechfcparagraaf stemde, iets andera
daarmede heeft bedoeld dan wat do heer
Tal ma met arbeiders-kiesrecht wil.
Mot aanhaling van eon woord van dr.
Kuyper in '95: „Vandaar onze toeleg om
corrt de doctorale quaosfoie van do baan to
hdpo*, omdat bovenal voor do regeling van
detze (de arbeiders-) belangen hot medezeg
genschap van die volksklassen, wior belan
gen h«t gddt, onafwijsbaar noodzaikHjjk is,"
schrijft do heer Talma:
„Waar do sociale hervorming in zoo hoogo
mato raakt juist het leven dor arboidore
is l>et eisch van gezonde politiek, dat zoo
maar oven mogelijk do arbeiders daarbij
kunnen meespreken.
Zoo maar oven mogelijk. De beslissing
over de mogelijkheid wil Patrimonium aan
do mannen van dc politiek overlaten, op
óón voorwaarde, dat hot ve>rzakerd zij, dat
de mannen, op wie de-zo beslissing rust,
tegen de zaak zelf geen bezwaar hebbon.
Wie meent, dat de arbeidersbelangen heel
goed geregeld kunnen worden builen hen
om, otelt daarmede do arbeiders op ëén lijn
mot onmondigen, wier meepraten de zaak
maar vertraagt on in do war helpt."
Een tweede a.rgumcnt voor het arbeidors-
kicsivcht is:
„Wtir de maohine komt en do verdeel in g
van d<-«i arbeid met haar, waar het werktuig
wegraakt- uit het huis van don arbeider, om
als groote machine eigendom te worden van
den kapitalist, voor wïen dc arbeidor een
vreemde is, daar komt eon stand van loon
arbeiders voor den dag, die iu onze maat
schappij heeft eigen loven cn eigen belan
gen. Voor den gezel, dio ad spirant-patroon
is, komt do arbeider, wiens adspiraties niet
uit-loopen op hot patroonssohap, maar op
orlxadrvoorwaarden, i.io zijn eigen loven
en dot dor zijnen niet krenkon, maar ver
heffen.
Iten arbeider behoort oven goed t>t een
ander«o stand als de burger, dio vroeger een
eigen loven had naast don adel.
Er is eon nationale eenheid, dio beide ver
bindt; voor God, indien zij Hem kennen,
weten zij zich één, maar in het leven der
maatschappij staan zij naast elkander.
Dit niet te erkennen leidt er toe, dat de
arbeider» zich miskend achten, leidt tot don
klassenstrijd."
Van het bewaar, dat de arbeiders do be
zittende klasse zou overstemmen, zegt de heer
Talma
„Scherper oordeel kon er wel niet worden
uitgesproken over dc burgerij en de hoogoro
standen, dan dat zij gezamenlijk, toegerust
mot al de kracht, dio opvoeding, besohaving,
financieclc, socialo en historische positie go-
ven, niet opgewassen zouden zijn tegen den
arboidersstand.
Wolk man van inzicht zal het om hot even-
zijn, wiens steun hij bij de verkiezingen toe
gezegd krijgt, dien van mr. Lohmau of van
diens oppasser?
Wij gclooven er dan ook niets van, dat do
arboidera eenvoudig do anderen zouden kun
nen overste* urnen.
Maar waro hot zoo, dan zou dit van zoo
groot en ernstig verzuim getuigen bij de an
doren, van zoo zondige nalatigheid in de
vervulling der rooping, die bevoorrechten
hebben to vervullen tegenover andoren, dat
dan reker aan hen, dio zoozeer in gebroko
bleven, geen dag langer de behartiging van
anderer belang mag blijven toevertrouwd.
Patrimonium wil geen politiek drij
ven en de leider» dor Christelijke partijen
hokbeat onder ons crediet genoog, om ons
rustig te laten wachten, maar heldoren dui
delijk dient het ook nu uitgesproken, dat
hot ou» do beteekenis van do social© politiek
voor het arbeidor sloven cn om do beteeke
nis v»a den arbeidersstand voor het volks-
lovcn komen moet tot arbeiderskicsrecht."
In verband hiermede geoft de Arnhemsche
Courant de volgende hcrinnoring:
Den 12den Februari dezes jaara liceft do
heer Talma in de afdeeling Leeuwarden van
„Patrimonium" het woord gevoerd en, vol
gens een verslag zijnor rede in De Stan
daard, toen o. a. gezegd:
„Ja, onze partij heeft een eisch voor liuis-
manskiesrecht; maar om nu to zeggen, dat
allo loden der partij niet zullen rusten tot
do uitbreiding van kiesrecht er is, gaat niei
hoe zij langzaam door de straten reed,
Fran3 achter haar, met zijn would-be En-
golscho voornaamheid en zijn strak gozioht.
Het type van een lakoionschoonhoid.
„Ik hoop maar, dat Marioliso med.og.oob,"
zoido do assessor tot rijn moedor, dio juist
binnenkwam; „ik vind het niet passend, daó
Wora don laateten tijd zoo dikwijls met
Frans alleen rijdt."
„Maar, jongen 1 Frans, een getrouwde
man. En daarbij iemand, op wien men zich
verlaten kan. Neen, zij kan aan niemand
beter toevertrouwd worden. Ik vraag jo, een
rijknechtHoe kan mot zoo iemand van pas
send spreke rijn I"
Sascha zweeg.
Eigenlijk vond hij hot gemakkelijker, dat
hij vandaag Wora niet behoofdo te vergezel
len. Nu kon hij Mirette Lente afhalen om
te fietsen.
Zij reden bijna dagelijks samen-
Dikwijls worden zij wel een beotje ge-
plaagt mot hun innige vriendschap.
Maar eigenlijk vond niemand er icte in
en Mirette zelve was gewond aan het kame
raadschappelijk verkeer met jonge mannen.
Ook nu weer was zij dadelijk bereid mede
to gaan.
Toen Sasoha bij de Gruthmaus kwam,
verwonderde hot hem zeer, Marioliso thuis
te vinden. „Ik dacht, dat mijn zuster u af
gehaald had?"
„Neen, Wora was nLet hier. Ik gi straks
met papa rijdon."
„Zoo, zoo."
Do assessor vond de zaak verdacht.
Hij kon rijn onaangename godaohten zelfs
niet van zich afzetten, toen hij reeds gorui-
mon tijd naast Mirctto op den straatweg
reed, in een kalm, gelijkmatig tempo, ter
aan, en als wo allen persoonlijk zsuucn vra
gen, zullen velen zeggen: ooh, laat alios maar
zoo blijven- Heb deel, dat uitbreiding wil,
behoort meest tot do „Patrimoniuui"-ninn-
nenworden die er afgenomen, d.ao zullen
do overigen juist de uitbreiding tegenstaan."
Nu do „politieke" m&anon kiesrechtuit-
brciding verdaagd hebben, zal dus moeten
worden aangatoond, dat do te Leeuwarden
bcdocldo „overigen" eigenlijk „tegen do zaak
zelf geon bezwaar hebbon." 't ls te begrij-
ficn, dat wij naar dit bewijs met beUngstel-
ing uiteien»"
Ondor den titel O n r ij p e o n d e r w ij-
ze r s komt in hot Sociaal Weekblad een ar-
tikol voor, getcckend A. K(erdijk), waarin
in do eorsto plaats wordt medegedeeld, hoo
januuor de schrijver het vindt, dat „woord-
on ponvoerdora van don Bond van Nedcr-
landsche Ondorwijzors zijn gocdo zaak zoo
vaak schaadden door do wijze on den teun,
waarop rij spraken en schreven." Dan be
spreekt A. K. do quaortio dor ambulant©
schoolhoofden cn botwist do juistheid van do
mccning, dab don nu ambul*ist*«i school
hoofden een kinase moet gegwren worden,
„omdat vooralsnog niet vervuld is do hoofd-'
voorwaard©, waaronder alleen het oangepiv.-
zon stelsel (zijns) inzien» goed Icon werken".
Hij sohaart zich niet aan do zijde Tan den
hoor Sohook, dio oon herwaar vindt in hot
voio administratieve cn ander „▼uil" work,
maar zegt:
„Neon, ik dool op con bezwaar, hetwelk bij
don huidigon stond van zaken voor mij over-
wegend is: op de onrijpheid van een deel
van het onderwijzend personeel. Dit deel der
onderwijzers behoeft loiding on toezicht, op
dat zoo min mogelijk do leerlingen het kmd
van do rekening worden. Voor dat toezicht
en voor dio leiding is hot hoofd dor schooi
do aangewezen man. Hot corsto kan hij niet
behoorlijk uitoofonon, on de laatst© kan hij
niet naar oisch goven, waoncer luj gestadig
gehouden is aan één klasse. Slotsom d©r-
halvo: éérst zorgen, dat er geen onrijp© on
dorwijzors meor in do school komendiïa óók
hot schoolhoofd tot klasse-onderwijzer uia-
kon."
Do hcor A. K. meent, dat eon groote stap
voorwaarts is gedaan, toen do kwcckeling-
ondm-wijzors als zoodanig werden afge-
8ohaft, en gelooft, dat een tweedo stap zal
moeten gedaan worden door do „achlUcnja-
rigon" eveneens als zelfstandige onderwijs
krachten uit do school te weren. Om als zoo
danig op to treden oischt de heer A. K. do
hoofdakte. Hij zegt dan:
„Waren zij or niet, werd voor allo onder-1
wijzers zoowel een hoogoro leeftijd als dc vol-
lodigo bevoegdheid van do zooge.naamdo
hoofdakte veroisoht, dan zou niet alleen de.
Bond van Onderwijzers vrijwat sterker staan'
op meer dan één punt van zijn streven,
maar dan zou bovenal do natio beter vrucli-
ton plukken van do millioenen, wrlkc aan
hot volksonderwijs worden te kosten gelegd.
Had ik zitting in het Sanhedrin van den
Bond, in olko vergadering zou ik, met Oalo's
volhardende eentonigheid, het refrein rin
gen: laat ons ddarop hameren, steeds hame
ren, or op hameren zonder Terpeozing."
Reeds vele jaren gelevlen, oji de lieer A K.
brengt hot nog eens in herinnering, schreef
deze ondorwijs-vcteruau, een fantaisie, waar
bij hij zich dacht in do huid Y\n een onder-
wijsvriond in 1830, en waarin de volgende
nu nog eens aangehaalde woorden voor
komen.
„Iedereen spreekt van den zendingsar-
beid, dien do onderwijzer to verrichten
heeft; wijst hem op rijn roeping als mede-
opvoodcr des volks; kent horn plichten toe,
waarvan slechts do door ervaring gerijpte
man zich kwijten kan. Niettemin zijn liofc
jongelingen zonder levenservaring en zon
der levenswijsheid, dio men roept tot deze
moeilijke taak. En dan verwondert mon er
zich nog ovor, dat do opvoedend© kracht, dio
uitgaat van do school, zoo gering is I
Kortzichtigen, dio wij zijn, anderen en
ons zolven diets to maltin, dat wij o zoo ver
roods gevorderd zijn op don weg dor school
hervorming. Wij vergelijken steeds hot hui
dige mot hot verleden; en als wij dan ont
waren, dat wij zijn vooruitgekomen, zingen
wij een loflied op do daden van ons geslacht.
Vestigden wij meer den blik op hetgeen
moet worden bereikt, cn vergeleken wij
wijl do frisscho herfstwind om hom heen
woei on do namiddagzon hom bescheen. Ilij
was stil on verstrooid.
En Mirctto word ook stiller. Zij verlangde
geen voortdurend gesprok, en kon bert be
grijpen, dat oen mensch dikwijls meer nei
ging heeft tot nadonken. In dit opzicht leg-
do rij zioh zelve ook nooit cenigen dwang op.
„Hoo vindt u mijn zuster Wora?" vroeg
do assessor op eenmaal.
„Wora 1" Mirott© weifc-lde. „Ik zou haar
niet kunnen schilderen."
„Ik bedoel, wat u van haar karakter
denkt."
„Ja, wat moet ik nu"... Mirette kon niet
goed liegen en wildo haar vriend liever niet
krenkon. „Een bootje vlindornafcuur. Maar
zij Ls ook nog zoo jong."
„Misschien ouder in ervaring dan u.
Maar ik meen, zoudt u zo vertrouwen
Eerlijk
Mirctto laohte. „Ik ben niet wantrouwend
van aard, mij kan"men heel gemakkelijk be
driegen. Maar waarom zou ik de kleine,
vrieqgloüjko Wora niet vertrouwen? Kom,
laten wij nu rechte afslaan 1 Altijd straatweg
rijden houd ik niet uit en ik zou graag
mijn lievelingsplekje weer opzooken. U
weet wed."
„U zookt altijd de ongemakkelijkste wogen
op," klaagde Bascha*
(Wordt
'•ni j d