lit bet leven ran een geneesheer. De Honig in de Oudheid. Stofgoud. a den persooen, die van een berg stortten en het ear levend afbrachten. Bijna geen van allen ondervond iets van pijn; wel daaren tegen vertellen zij van de razende snelheid, waarmede een stroom van gedachten hen bestormde, sommigen hoorden allerlei mooie temen en klanken; weer anderen hadden een gevoel van onbeschrijfelijk welbehagen. Ook bij den dood door verbloeding kan van pijn geen sprake zijn. Met het wegvlie ten van het bloed verdwijnt ook langzamer hand het bewustzijn. Blijft ten slotte de dood door ziekte. Ook daarbij is gewoonlijk in de laatste oogen- blikken hat bewustzijn reeds weg en dus ook bet vermogen om pijn te gevoelen, zelfs bij zoogenaamd ,,bij hun volle verstand" over ledenen. Physiek is sterven dus niet pijnlijk; pijn lijk is alleen angst voor den dood. tierfstgedachte. De boomen stonden stil in 't stervend licht. Geruischloos vielen op den weeken grond .Een stille nachtkus de verdorde blaên. Der hooge stammen lange schaduw had Zich zwart en zwaar gelegd op 'broerloos [mos. Loom dreven rosse wolkjes westwaarts heen. Met loome schreden ging een oud, moe man Op ;t krakend bladerkleed door 't stille [boecb. En alles sprak van rusten, slapen gaan. De dood van verschillende menscheo. Den jager ontvliedt de ziel. De slotenmaker sluit de oogen. De geestelijke zegent het tijdelijke. Gelijk het gras wordt den botanicus het leven afgesneden. Voor den horlogemaker loopt de levens tijd af. Voor den torenwachter slaat het laatste uur. Do verzamelaar wordt bij zijn vaderen ver zameld. Ten grave daalt de mijnwerker. Het leven sluit de boekhouder af. Het tijdelijke met het eeuwige verwisselt de bandier. Den koopman ontzinkt het gewicht van het loven. Den glazenmaker breekt het oog. De brievenbesteller eindigt zijn loopbaan. De trompetter blaast zijn adem uit. Tot asch wordt de kolenbrander. Den kleermaker wordt de levensdraad af gesneden. De jeneverstoker geeft den geest. Het lot der dood en wacht den collecteur. De slager gaat den weg van alle vleesch. Den lantaarn man wordt het levenslicht .uitgebluacht. De geweermaker voleindigt zijn loop. Do chemicus is uit het leven gescheiden. Ter ruste heeft zich de nachtwaker neerge legd. De wandelaar betaalt den tol der natuur. De reiziger gaat heen naar beter oorden. De aëronaut verlaat deze aarde. Voor den aanlegger van een telegraaf kabel is het eind gekomen. Voor den uitvinder geldt: hij heeft den 'dood gevoxfden. D© jockey hoeft den eindpaal zijns levens bereikt'. De maaier is door de scherpe zeis des doods weggemaaid. Een knaap of een meisje is een kind des doods geworden. De zeeman is op de laatste klip gestrand. De Noordpoolvorscher is heengegaan naar een oord, van waar hij nimmer wederkeert. Zwak hijgend naar adem, de omstanders angstig aanschouwend, ligt daar een kind van vier jaren. De lijdenssponde is omgeven door den va^er en een tante. De vader bespiedt de ademhaling van zijn kind, telt de polsslagen. Ongerust kijkt zijn zuster b^m aan: of zij uit het oog van den vader-geneesheer niet kan lezen wat zijn mond haar misschien verbergt. In bange af wachting zitten daar beiden. Die vader, want dat kind is zijn eenig kinddat kind is alles, wat hij bezit; aan dat kind is hij nog meer gehecht, omdat de moeder kort na de geboorte van hun eersteling beiden voor betere oorden verliet. Ook die tante voelde den slag, welke hen dreigde: zij toch had de plaats der moeder ingenomen. En nu, ge heel de wetenschap van den geneesheer is uitgeput; wat hij kon doen, is gedaan; al leen God kan hier het leven verder nog rekken. De stilte van den nacht wordt slechts on derbroken door het piepend geluid dor ademhaling, het angstig hoesten der kleine en door het geritsel der koralen van de ro zenkransen, welke door de vingers van va der en tante glijden. Eensklaps hoort de geneesheer haastige stappen op straat; zijn hart klopt reeds van een bang voorgevoel en een oogenblik later weerklinkt het geluid der bel. Ja, die bel geldt hem, den geneesheer. Als altijd bereid voor de zieken, verlaat hij on middellijk het ziekbed van zijn eenig kind, en gaat naar beneden om te vernemen, waar zijn hulp ingeroepen wordt. En die daar buiten staat, ook hifis vader; en waar hij geroepen wordt zijn twee menschenlevens in gevaar. O, -^elk© beproeving voor den vader-ge- neesheer! Aan de zieken heeft hij zijn leven gewijd. Altijd is hij bereid geweest, nooit heeft men hem tevergeefs geroepen; aan de moeders heeft hij zijn bijzondere kunde be loofd. Want hij weet, wat hot is een dier bare echtgenoot© te verliezen op het oogen blik, dat men verblijd wordt door het woord: Vader." Maar nu, is zijn hulp hier bij zijn eenig dochtertje ook niet vereischt Kan en mag hij zijn eigen kind op deze oogenblikken ver laten1? Neen, ik kan, ik mag niet, is zijn eerste woord. En die andere vader heeft me delijden met den geneesheer-vader, en hoe wel ongaarne, wil hij zich huiswaarts hege ven, zonder dokter. Doch bij den geneesheer-vader is de twee strijd niet geëindigdZal God hem zijn eenig kind niet ontnemen, omdat hij twee le vens aan gevaar blootstelt-*? Deze gedachte drijft hem terug naar de deur hij roept dien anderen vader en na eenige oogen blikken verlaat hij de lijdensspondc van zijn eenig kind, om te gaan zitten aan die eener vreemde. O, wat duurden die uren langl Hoe lang zaam ging toen d© tijd voorbij voor hem, die nooit ongeduldig werd; die zooveel troost bracht door zijn tegenwoordigheid alleen. Hoe is het thans met zijn kind? Leeft het nog? Is het reeds in den hemel? Voor zijn kind kan hij thans niets doen dan een vurig gebed opzenden, terwijl hij hier bij vreemden zijn hulp verleent. Na lange, bange uren kan eindelijk de genees heer deze lijdenssponde verlaten, waar zijn hulp overbodig is geworden en waar hij blijde harten achterlaat. Hij spoedt zich huiswaarts, maar in zijn hart is het nog bange verwachting. Nauwelijks echter is hij de ziekenkamer binnengetreden, of met flinke stem begroet hem zijn eenig dochtertje 1 Goddank, het gevaar was voorbij I God had zijn offer aanvaard, zijn gebed verhoord. Dat, nectar en ambrozijn niets anders dan uit honig bereide dranken waren, is reeds lang uitgemaakt. De Grieksche goden dron- ken dus, evenals hun Germ aan sche verwan ten, „mede". Vóór de invoering van den wijnbouw in Hellas en Tracië werd Dio- nysos als de god der mede beschouwd. Vol gens een overoude legende heeft Dionysos den honig en zijn gebruik ontdekt. De ouden kenden geen zoeter en aangenamer voedsel dan honig. Men at honig, dronk uit honig bereide dranken en gebruikte hem ir plaats van suiker. Ook word den Israëlieten door Je hova een land aangewezen „overvloeiende van melk en honig." Volgons de dichter* leefden de menschcn in de gelukzalige, gou- den equw alleen van honig. De honig werd ook als zuiveringsmiddel gebruikt en het geloof aan zijn de gezondheid bevorderend*» eigenschappen was niet alleen in de oudo tijden algemeen verbreid, maar heeft zich zelfs nog heden ten dage bij het volk staan de gehouden. De wijsgee>ren Demooritus en Pythagoras prezen hun leerlingen hot ge bruik van honig aan en gingen hun daarin voor. De eerste gaf op de vraag: „Hoe kan men zijn lichaam gezond houden ten ant woord: „Wanneer men inwendig honig en uitwondig olie gebruikt." Dat de honig zeer dikwijls als geneesmid. del werd aangewend, bewijzen eenige daar op betrekking hebbende bijbelspreuken en de talrijke recepten der Grieksche geneesh.ee- ren. Hij deed bij koorts, "tering en ontste king van het borstvlies uitstekende diensten. Zij, die door een aanval van beroert© waren getroffen, moesten honig gebruiken. Oog ontstekingen verdwenen door bestrijkingen met honigzalf en de trapezuntisclie honig kon zelfs, volgens Aristotelos, vallende ziekte genezen. Ook bij vele andere volken stond de honig in hoog aanzien. Zoo luidt bijv. een Finsch lied: „Bij, gij weroldvo- geltje, vlieg ver weg over negen zeeën, over de maan, over de zon, achter de stenen de* hemels, nevens de as van den hemelwagen; vlieg in den kelder des Sol iep pers, in de voorraadkamer des Al machtigen cn breng ons met uw vleugels artsenij en met uw mond honig voor boosaardige wonden, ver oorzaakt door hot vuur en door het zwaard." Het gebruik van honig voor het inbalsa- men werd het eerst in het Oosten toege past. Ook de oude Egyptenaren bedekten de lijken eerst met was en legden ze r'in iu honig. De honig werd beschouwd als het eerste voedsel van godenkinderen Volgens de sage, werd den pasgeboren Zeus door bijen honig gebracht; een andere overleve ring vermeldt-, dat dc eerste honigjjavw bij zijn geboorte op de aarde viel. oude H<> breërs gaven aan pasgeboren kinderen bo ter en honig te eten, want zij geloofden, dat de kinderen daardoor verstandig cu deugd zaam werdén. Ook de eerste Cliri t- non ga. ven aan de kinderen, wanneer deze werden gedoopt, lionig en melk. Een Duitsoli kinderverhaal maakt mel ding van de bijenkoningin, die zich op den mond van haar gunsteling neerzet; hij. me door haar in slaap wordt gebracht, geldt als een gelukskind. Alles te zamen genomen, is het dus niet te verwonderen, dat „honig- drank" of „mede" of .nectar en ambrozijn" bij de ouden als godenspijs werd beschouv -i. Verhef u en henvin uw waardigheid. Gij hebt alle middelen om een leven te zoeken, dat u meer voldoening geeft; interesseer u voor goede cn schoone zakenlees degelijke boeken; doe uw plicht, die voor de hand ligt, en gij zult reeds eenige voldoening vinden. V oa m ae r. I De schijn des doods verduistert alle waar digheden. Al ph on sua. Met schade en schande wordt men wijs, Jawel 1met dien verstande, Dat men de schade ^elle op prijs En God dank' voor de schande Maar wie de scha© zichzelf verheelt, Van schande niet wil hooren, Wordt door de les, hem toebedeeld, Nog dommer dan te voren. D© Génestet. Terwijl een dwaas zich altijd kwelt Om grooter goed en meerder geld, Zoo leeft een wijze vergenoegd Met wat hem God heeft toegevoegd. Cat*.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 11