13090 Zaterdag 35 October. A*. 1902. (Deze ^Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. Dit nommer bestaat uit VIER Bladen. Eerste Blad. leis over Kunst. FEUILLETON. LEIISCH DAfl-TtT. AT) PRIJS DEZER COURANT: Voor Loidon por 8 maandoni t i~~ï T I t f 1.10.' Buiten Loiden, per looper en waar agenten gevestigd 8Ün a 1*80 Franco per post I1.65». PRIJS DER AD VERTEN TliÏN J Van 1-8 regela f 1.05. Iedere regel meer f 0.17j. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor liet incasseer en buiten do stad wordt f 0.05 berekend. En Rot» ging zitten (bij Elisabeth) en aan 't vertellen met groote oponhartighcid: dat 30 sigaretten rookte, want waarom zou een vrouw niet even good mogen rooken als een man 1 dat zo tot laat in den nacht las, want stilte was. toch zoo heerlijk, nietwaar? en dat zo 's morgens maar heel laat opstond, want een morgen - as zoo nuchter. ,,En dan spreek ik zooveel artisten 1 Dan voel jo pas, dat je leeft, dan wordt jo leven pas intens. Daar heb jo dien schilder, die naast mo woont, nee, een reus weet je I 'k Ben wel eens op zijn atelier geweest, hoewel zo zeggen, dat zijn zedelijk leven te wcnschen overlaat- Maar zoo burgerlijk bon ik niet, me daaraan te storen. Wat doet zoo iets nu af tot artist zijn I 't Kan me niet schelen, of hij leelijk voelt, als zijn werk maar mooi is. Hij woont samen met een violist, dat is een God als hij speelt." Elisabeth vond den onzedclijken reus en do godheid, die bevrind was met den onze- delijken reus, verdacht. Wat ze niet zeide. ,,Maar zooveel als er toch door onbevoeg den geoordeeld wordt en zoovelen als daar door verheerlijkt worden, die prulwerk le veren, en zoovele gonieën miskend!" Toen volgde er een vloed van woorden, een zond vloed over do schuldige aanstel-bourgeois" en over de „artistiek-doenden" de „in- hooger-sfeer-opgedrevenen." Elisabeth kreeg een visioen van al do Btreepjes tusschen die woorden. ,,0, de niet-artisten zijn toch eigenlijk ver achtelijk burgerlijk! Snobs allemaal!" ,,En hebt u die oordeelen uit uzelf?" vroeg Elisabeth, niet ingaande op het laatste ge zegde, dat toch eigenlijk op haar sloeg. ,,'kLees veel critieken, dat vormt het oordeel zoo," antwoordde de ander, dupe van Elisabeth's onschuldig gezicht. ,,Ja, dio^-van do prulwcrkverhecrlijkera herkent u natuurlijk direct." ,,0 ja, maar 'kmoet weg, als ik nog wat werken wil. 'k Hoop je nog veel te spreken, 'k vond ons praatje heel gezellig." En zo verdween. Zoo Marie Ramondt in de Juli-aflevering van ,,Onzo Eeuw." En ze verdween. Maar zo is teruggekomen en zo komt telkens terug dio Rosa, dio de nieuwste levenswijsheid komt vertellen, dat do kunst is om de kunst, 't komt er niet op aan. of ge er wat voor voelt, of gij zelfs lcolijk voelt of wat erger is, leelijk doet, leve de kunst! Het is hier do plaats niet om conigszins wijsgcerig de vraag te stellen en te beant woorden: Wat is kunst? Maar zou 'tzoo heel ver van de waarheid af wezen, als wij haar zoo eenvoudig en zoo duidelijk moge lijk zoo beantwoorden: Kunst is de vertol king van heb onzienlijke, van een gedachte. In vormen, in lijnen, in kleuren, in tonen, in woorden, in verzen, drukt beeldbouwer, boetseerder, schilder, toonkunstenaar, schrij ver, dichter uit wat er leeft in zijn ziel Leeft dat niet daar, dan is zijn kunst dood, zij spreekt niet, d. w. z. beschouw, ja wat ge wilteen schilderij best 1 Sta er voor, bezie 'tvan alle zijden, tracht te begrijpen wat het wil zeggen maar al haalt ge ook al uwe vermogens bijeen, hooge vermogens van een professor b.v,dan kan 't u toch vergaan, als een zeker professor, die voor een zeker sohilderij stond en aan den mak ker moest vragen, wat 't voorstelde, en ten antwoord kreeg: een landschap 1 wat an ders, dunkt ons, toch wel te zien wezen moest, waarop de hooggeleerde ant woordde: dat moet ge bewijzen. 1 Wat dunkt u van zoo'n kunst, of van an dere kunsten waar ge zoeken moet om wat het zeggen wil en honderdmaal raden en het nooit radon zult en men het u zeggen moet, en gij zoudt moeten antwoorden: dat moet go bewijzen 1 Ja, maar de kunst om do kunst! Ja, dat is het juist, dat bogrijp ik niet. Zeker, ik kan me begrijpen een man op de kermis met zoo'n oud versleten vloerkleed op straat, waarop hij zijn kunsten vertoont, dat is kunst om de kunst, d. w. z. om er geld mee te verdienen. Maar dat is geen artist, geen kunstenaar, een kunstenmaker alleen. Maar begrijpen kan ik niet, nooit, wat wilt ge, een woordsamenvoeging, een kleurmenge ling, een toonineensmelting of wat ge maar wilt, waarbij go moet vragen, wat dat wil zeggen, vragen moet, al zijt gij schrijver, dichter, sohildor, musicus, vragen moet, omdat 't niets zegt, tenzij men het u zegt. Sarah Grand in haar Elisabeth", een bock, om gedurig te herlozen, zegt o. a of laat Beth zoggen deze kostelijke woorden: Do vorm is bijzaak, het onderwerp het voor naamste. Wanneer ik aan al de zonde en ellende denk, die voorkomen kunnen wor den, bid ik God om boeken, dio met een goede bedoeling geschreven zijn en bekom mer mij niet om den sohijn. Afgeremde vol zinnen geven ons geen moed, geen hoop; wij bewonderen het als blinkend staal om do moeite, dio er aan besteed is, maar trekken or geen nut van. Do onvermijdelijke ram pen van het leven maken ons sterker en edeler, als zij moedig worden gedragen; hot zijn de onnoodigo, die onze slechtere hartstochten opwekken en ons met woede en bitterheid vervullen; en wat wij van het geschreven woord, dat ons allen bereikt, verlangen is hulp cn raad, trooet en aan moediging. Als de kunst dio in den weg staat, dan moet de kunst er zich maar lie ver buiten houden, zij zal door die ongeluk, kigon niet gemist wordon de gelukkigen laten wij buiten quaestie. Ik spreek van de kunst om do kunst natuurlijk. Wij behoo- ven ons daarom niet to bekommeren. De werken van kunst om do kunst en stijl om den stijl staan hoog vereerd in de boeken kast en hun schrijvers eindigen hun bestaan in een gesticht, een gevangenis of in een vroegtijdig graf. Ik kreeg een les op dat terrein, tijden geleden, die mijn geest ver ruimde. Ik verkeerde onder mensohen, die onophoudelijk over stijl spraken, alsof stijl allee was, totdat ik het op het laatst ge loofde. Ik verloor mijn beetje inspiratie door mijn tobben over de manier om het te uiten. Toen nam een verstandig oud vriend van mij, me op een goeden dag mee naar een publieke leesbibliotheek. Wij bezichtigden de boeken op ons geraak, hoofdzakelijk die, welke het drukst gelezen waren en kluchtige aantcekoningon bevatten, hoogdravende tiraden van goedkeuring, woorden van be wondering, o'b en aha's en uitroepbeekctne bij de vleet. Achter in een boek had iemand geschreven: dit bock heeft mij goed gedaan. Dit alles was in mijn oog heel aandoenlijk, heel menschelijk, lie el leerzaam. Ik had er mij nooit rekenschap van Begeven, wat boe ken voor de menschen zijn konden; hoe te hem konden helpen, vertroosten, opvroolij- kon, met flinke en gelukkige gedachten ver- vullen. Toen kwamen wij eindelijk aan een rij mooie boeken en ik begon die te doo rbladoren. Er was geen aanteekaning in, geen ezelsoor noch scheur. Dio plank was klaarblijkelijk niet in trok en toch vond ik er juist dio boeken, die mij door mijn vrien den, de stijliaten bijzonder waren aanbevo len. Daar hebt go stijl voor je zei mijn vriend. Stijl houdt stand, dat ziet ge. Ai do andere boeken zijn versleten, vergaan, maar uw stylisten zien er fonkelnieuw uit, alsof zij gisteren gekocht werden. Omdat niemand ze leest, riep ik. Precies, zei hij. Men vindt er niets opwekkends in. Het is niet andere dan een zuiver maaksel van de literatuur, on niemand stelt daar belang in dan de makers. Ais ge wat te zeg. gen hebt, zal de zegswijze volgen evenals we allen leeren schrijven en zij zal zoo goed zijn, als gij nauwgzot zijt en zoo mooi als go goed zijt. Kunst zeker, het is zoo in het dage- lijkach vorkeer mot de menschen, staat hij dio do kunst van goede manieren verstaat het hoogst, en in sommige kringen wordt ge dacht als Rosa deed, fijn gekleed, met fijne handschoenen cn fijne schoenen, en fijne woorden, met wat gemaaktheid cm wat brouwsel er bij, en men ia in die kringen thuis; wat. kan liet schelen ot de man, die met uw vrouw praat, en uw dochter amu seert, misschien straks met uw dochter huwt, leelijk voelt en leelijk doet, als hij maar mooi is en mooi doet. Maar dat a kunstemakerworkWerk van kleermaker, kapper, handschoenen, en eohoonenverkoo- por en tutti quanti, Aangekleeds poppen I zander ziel, zonder hart! Op den keper ge zien is hot mooi var dio moois manieren gauw af. Goodo manieren zijn oen sieraad, zegt Beth, dat mon altijd dragen moet, om het met gemakkelijkheid te doen. Goede manie ren zijn zeldzaam, omdat goedheid een witte raaf ia Want goede manieren vlooien uit goedheid voort. Manieren zijn niet het uiter lijk vertoon van beleefdheid, maar de inner lijke welwillendheid, waarVam beleefdheid het natuurlijk uitvloeisel ia. Wanneer men deze bezit, volgen beminnelijkheid en goeds manieren van zelf. Ia het u niet wel gebeurd, dat go u ver- baasdet hoe men dezen of die zoo liefheb ben kon, zoo afstuitend leelijk was hij of zij 1 En toch meer dan één mooie, die eerst aantrok stootte later af, omdat zij niet schoon was; meer dan een leelijke, die eerst afstootte, trok later aan, omdat zij zoo schoon waa Wat mooi is vergaat, maar het echoons blijft. Nog iets ten slotte. Want het Is me in de verte niet om een beschouwing over kunst te doan, in den eigenlijken zin van hot woord. Het is mij om heel wat andere te doen. Om het leven. En in het leven komt- hot niet aan op mooi zijn en mooi doen, maar op goed zijn en goed doen, d. i. op hot schoons. Is onze tijd niet vaak en bij velen een weerspiegeling van Rosa's woord: 't kan me niets schelen, of hij leelijk voelt, als zijn werk maar mooi is 11 Zit het niot hij de meesten aan de oppervlakte alleen 1 Kunst in meubilooring, in groeten, in vor men, in kleeren, in bijna allee en weg de ge. selligfheid, de gemeenzaamheid, de huise lijkheid I Kunst in genot, in genieten en do degelijkheid zoek. Strijk mot uw hand over zoo'n leven heen en het wordt alles wegge vaagd, er blijft ternauwernood een flamvo, soms niet andere dan een vuile streep van over. Het leven is een kunst, cn do waarachtige menech kunstenaar in dat leven. D. w. s. dat do mensoh hot uit do diepte ophalen moot en hot daardoor naar de hoogt» op voeren en gelukkige wiss. L working, hoe hooger opgevoerd des te moor kracht oefent do kunst uit. In hot hart moot liggen een voud, nederigheid, waarheid, waaruit ge boren worden, opgroeien, al hooger op klimmen geluk, tevredenheid; van uit die volheid des geluklovens zal uitstroomen ovot de menschonwerold de liefde, dio loutert en reinigt, die verwarmt en koestert. Zoo wordt het leven echt» kunst, natuur en waarheid, en de mensoh een kunstenaar, een gebenedijd# Gods door de liefde. V Wie aal prof. Rosenstoin opvolgen! Wat duurt hot toch lang eer or wordt voorzien in do vacature aan de Loidsohc Hoogoschool in de Faculteit dor Genees kunde, ontstaan door hot op 70-jarigon leeftijd heengaan von dr. 8. 8. Rosenstoin 1 Ziedaar een verzuchting, reeds herhaaldelijk gehoord, niet slechts in aoademischo en me dischs kringen, maar ook onder het pu bliek, dat zich andore niet bij voorkeur op het domein van het hooger onderwijs be geeft. Herhaaldelijk is er in hot begin reeds ge mompeld dat Curatoren on Minister niet tot overeenstemming zouden kunnen komen, maar het feit dat de Minister nu den libe ralen Mr. Pijuac» .r Hordijk tot ourator onzer Hoogeschool benoemd heeft, werpt op dit vermoeden een ander licht. Ook werd beweerd, dat hot moeilijk is on danks de vele knappe medici, dio ons land tolt, binnen do grenzen iemand to vinden in alle opzichten waardig don grooten voor ganger op to volgen. Mis8chden heeft de onvoltalligheid van het Oolloge van Curatoren door don dood van graaf Van By landt en de ernstige ziekte van Mr. Was schuld aan do vertraging. Ziedaar gissingen en vermoedens, dio met nog andere iedereen kan uitsproken. Op do vele vragon, tot ons gericht waarom de benoeming zoolang uitblijft, kunnen wij met beslistheid alleen antwoorden: Wij we ten het niet, want we zagen niot achter de schermen. Het zou ons echter niet verwon deren of de benoeming volgt nu wel spoedig, tenzij nog een ander gerucht waarheid mocht bevatten dat er in plaats van één hoog- leeraar drie loctoren in de plaats zouden komen. Leiden, 25 October. Omtrent don toestand van den beer A. E. van Kempen luidde bet bericht van heden, dat de operatiewond aan het hoofd mooi staat, maar de patient vreeseiyk zwak is. Morgen, Zondag, dea namiddags to half- twee, zal de Toynbee Vereenlging „Ons Huls" te 'a-Gravonhage, de Permanento tontoon- atelllng van 's R^ka Etbnographlsch Muaoum alhier bozooken. De bekende Bornso-raiziger dr. A. W. Nieuwenhuls gaat zich metterwoon te Lelden vestigen. Men bericht ons, dat door oen misverstand Zondag 1.1. do gebruikoiyke muziek ln den Schouwburg afwozlg was. BU de opvoorlng van BEen koninkrijk voor een zoon" op Zondag a. e. zal het orko&t do entre-actos woor aan vullen, voor menigeen waarschijnlijk een roden te moer om de opvoering van dit blUapol van den schrijver van .Inkwartiering" bU to wonen. De tweede voorstelling van „Oud Heidel berg" hedenavond gaat niet dooi. In do gisteravond gehouden algoinccno vorgadering van de Voreouiging ,,Do Lacc- kon-HoLle" deelde do secretaris mede, dat hot afgeloopon jaar niet onbevredigend is geweeet. Zee tentoonstellingen weiden go- houden, welke over hot geheel druk bezocht wordon; do verkoop liet meestal te wonsch» over, wat voor do kunstenaars, d io tentoon- stellen, niot aanmoedigend is. Het getal leden bedraagt thans 153; een kleine vooruitgang sinds verleden jaar. Op vooretel van hot bestuur word besloten het getal bostuureleden tot vijf terug t» bren gen. Als nieuw bestuurslid weid gek en Mr. A. van dor Eist, die het secretariaat op ziah zal noman, zoodat het bestuur nu bestaat uit do heoren: Dr. A. L' Harbevelt, voorzitter; Mr. A. van der Eist, secretaris; F. F. W. Heintz, penningmeester, H. Moi- nosz on Dr. W. Martin. Aan de uitgetreden bestuursleden H. H. Browning cn W. A. Leembruggen werd ccn woord van dank go- bracht. Bij de aan het slot der vergadering gohou. don verloting van kunstvoorwerpen, hiertoo in het afgeloopcn jaar voor do loden aan gekocht, viel de eerste prijs, con koperen ganglantaarn, vervaardigd door Eisenloof- fcl, op No. (don heer B.), do tweede, een zijden kleodjo, vervaardigd door Jossurun de Mcsquita, op No -1 (mevrouw v. A. do O.), de dorde, een do. do., op No. 128 (do hcor T.do vierde, een kop oren aschbak door Eiscnlooffol, op No. D5 (don heer van O.) In de afdeeliugon van den gemeente raad alhier werd gewezen op dc Havenkade, waar do toestand dringend verbeteringen oischt. Gevraagd word daarvoor nog een post op de bogrooting uit t» trekken of tegen hot volgend jaar in uitzicht 1 sLücn. Waar liet B. on Wk. niet bekend is in wolk opzicht do toestand dor havonkade verbete ring zou behoeven cn te dien aanzien ook in hot algemeen verslag geen nadoro inlich tingen worden voretrokt, zeggen zij moeio- lijk te kunnen voorstellen tot verbetering van dien toestand een post op do begrooting uit t» trekken, noch t/J dien aanzien eenigo belofte voor do toekomst doen. Zij vermoeden inturechon, dal de opmer king niet zoo zeer den toestand van do Ha venkade betreft als wel dien van do Ilaven zelve, waar de scheepvaart conigo, zij liet dan ook niot ometigo, belemmering schijnt to ondervinden door do aanwezigheid .van do daar in het water uitstekende voorma lige scheepshol ling. Althans do Kamer van Koophandel wees B, cn Ws. in dc maand April van dit jaar op de wensch -lijkhcid om ten behoeve der soheopvaart dien uit bouw to doen wogruimon en den walmuur te doen doortrekken. De „honderdjarige" gas*. 16) Met vertrouwen vcrwaohtto ook papa Brands het betere. Hij verheugde zich, dat Rika haar vroegere blijmoedigheid terug kreeg, en ontwierp intusschen zijn brief aan den generaal. Mevrouw Brands, die haar gemaal zoowol als haar dochter met dezelfde teederheid aanhing, hoopte weinig, vreesde weinig; zij liet de beslissing aan don Hemel over. Waldmann was haar lief als een aangeno men zoon., maar ook de heer ~n Hammel was haar door de ontvangen inlichtingen en door de voorliefde van tiaar echtgenoot zeer te waardceren. Zij wilde slechts het ge. luk harcr dochter, onverschillig door wiens hand het gegeven zou worden. XII. „Och, die arme Waldmann 1" zuchtte Rika, toen zij den volgendein Zondag met haar moeder uit do kerk was gekomen en nu koutend met haar in de warme kamer bij het venster zat en op de lodigo straat neerzag, waarop de regen neerstroomde, ,,als hij nu maar niet onderweg is! Tot dusverre is het het mooiste weer voor de reis geweest, en nu hij weg is. moet 't juist zoo'n afschuwe lijk weer worden „Een soldaat moet alles kunnen verdra gon," meende mevrouw Brands; „en wilt ge do vrouw van een soldaat worden, gewen je dan bijtijds aan de gedachte, dat je man meer aan den Koning dan aan u toebehoort, meer aan de eer dan aan de liefde, meer aan het legerkamp dan aan zijn huis, en dat, wanneer andere mannen slechte door één dood bedreigd worden, op den soldaat hon- dord maal de dood loert. Daarom zou ik nooit een soldatenvrouw willen zijn." „Maar zie toch eens naar buiten, mama, hoe het in do lucht raast, hoe zwart de he mel is! Kijk toch eens, tusschen den regen door, groote hagelsteenen. Mevrouw Brands glimlachte, want haar viel iets in, en in het eerst wist zij niet, of zij het wel uiten zou. Eindelijk sprak zij „Weet go 'tal, Rika? Vandaag is het do eerste Zondag van den Advent, de dag, waarop do regeering van den honderdjari gen gast heet t» beginnen. Naar 't schijnt, kondigt die zonderlinge prins zijn komst altijd met storm aan." „Ik wed, mama, dat dio stortregen onzen Bergheimers een vreeselijken angst bezorgt. Zij grendelen zeker reeds op klaarlichten dag de huisdeuren, om bet lange, bleeke ge- zioht het binnendringen t» beletten." Op dit oogonblik trad de oude heer Brands haastig met een luid, doch eetnigs- zina vreemd klinkend gelach de kamer bin nen vreemd, omdat men niet wist, of het een gemaakt of een onwillekeurig lachen was. „Domme dingen en zoo al voort 1" riep hij uit. „Ga naar de keuken, mama, en breng de meiden tot rede, anders werpen zij het gebraad in de soep, de soep in de groen ten en do groenten in de melk!" „Wat is er dan?" vroeg mama Brands verwonderd. „Weet jelui niets? De geheele stad zegt, dat de doode gaat is aangekomen. Twee fa brieksarbeiders komen me daar buiten adem en druipnat van de straat het kantoor bin- nenloopen en vertellen, wat hun reeds op honderd plaatsen verteld ia Ik wil van die dwaze dingen geen woord hooren en loop de keukendeur voorbij: daarbinnen gegil van de meiden I Ik steek het hoofd door de deur om te zien, wat er te doen is; daar beginnen me die domme ganzen bij den aanblik van mijn zwarte pruik luidkeels te schreeuwen, en de gekkinnen springen op zij, in de mee ning, dat ik de doode gast ben. Ben jelui allemaal onwijs? roep ik. „O," kreet Kaatje, „ik wil het niot ontkennen, mijn heer, ik ben vreeselij k verschrokken. Mijn knieën knikken. En ik behoef er mij oigen- lijk hcelemaal niet voor te schamen, dat ik mij met den schoorsteenveger Jan Zwart in gelaten en verloofd heb, Maar nu het zoo komt, wou ik, dat ik J an Zwart nooit van mijn loven gezien had I" Zoo schreeuwde Kaatje, en als zij zich do tranen van den angst wil afdrogen, laat ze de pan met de saus uit de hand vallen. Truitje zit bij het vuur em weent achter haar schort. Do oude, onschuldige Leent je zelfs zit met haar vijf tig jaar heel onthutst te kijken en snijdt zich met haar keukenmes door de vingers, als zij heit wil afwisechen." „Heb ik 'tniet gezegd, moeder?" riep Rika, terwijl zij uitgelaten lachte. „Horstel de orde in de keukon, mamal" herhaalde mijnheer Brands, „andore zal het eersto duivelswerk van den doodeo gast in Bergheim wezen, dat wij op dezen lieven Zondag nog moeten verhongeren." Rika huppelde lachend naar de keuken en riep: „Zoo erg zal hij het toch wel niet maken." „Dat zijn nu," sprak de fabrikant, „de heerlijke vruchten van het bijgeloof, van de volkswijsheid. Allemaal volkswijsheid van boven tot beneden, van den stalknecht tot den minister I De grootste dwaasheid I Zij geven ternauwernood een rooden oent uit voor verbetering der scholen, maar wol mil- lioonon voor do soldaten en voor vermakelijk heden; verstandige menschen snoeren zij den mond, ja, soms de keel toe, maar wie onzin on slavernij en dwaasheid lofzingt, dien hangen zij vol ridderorden, titels on franjes. Daar hebben wij 'tnu. Bijgeloof overal. Eerste Adventzondag, winterweer kijk, daar kruipen de gekken in een hoek en meonea, dat de doode gast dien Zondagregen maakt en zoo al voort." Mevrouw Brands glimlachte oven on sprak: „Papa, niet zoo druk, niet zoo booul De zaak verdient het niet." „Verdient het niet? Hé, jo eigen geloof is wormstekig, mamal Neem me hot bijgeloof niot in bescherming, neem mo geen onzin in bescherming 1 Ik wil bij mijn sterven ccn legaat van tienduizend gulden vermaken, en kel als bezoldiging van een leermeester aan de school, die gezond verstand moet onder wijzen. Wie zulke zinnelooze dingen van spo ken, duivelswerk, verschijningen en doode gasten duldon kan, die kan ook dulden, dat dc geheele wereld een gekkenhuis en ieder land een slavennost wordt, waarin de eene helft van het volk uit lijfeigenen bestaat en de andere met geweren en kanonnen do eer ste in toom moet houden." „Maar, maar, papaatje, wat slaat ge tooh door 1" „Vervloekt zij het bijgeloof I Maar, ik merk het wel, jelui wilt het. Gaat je gang maar, dat is juist naar do hand van de En- gelschen. Hoe dommer do volken zijn, des t» gemakkelijker zuigen ze ons uit. Niet eer wordt het boter, voor eens weer een Hans Bonnaparte komt met ijzeren roede en met de gekken school houdt." Terwijl do heer Brands nog voortging in vollen ernst aldus to tieren, terwijl Hij haas tig in de kamer op en neer liep cn van tijd tot tijd midden in zijn loop stil stond, trad de boekhouder met zachte.n stap binnen. „Hot is toch waar, mijnheer." „Wat is waar?" „Hij is werkelijk aangekomen. Hij logeert in „Het Zwarte Kruis." „Wio logeert in „Het Zwart» Kruis?"" „Wel, dc doode gaat." „Gekheid! Moet gij, als een verstandig man, dan alles gclooven, wat oude wijven vertollen „Maar mijn oogen zijn geen oude wijven. Ik ging uit nieuwsgierigheid naar „Het Zwarte Kruis"; de gemeente-secretaris waa, om zoo te zeggen, bij mij. Wij namen een glaasje sodawater, om zoo te zeggen, slechts uit voorwendsel. Daar zat hij." „Wat?" „Ik herkende hem terstond. Dc waard schijnt hom ook te kennen. Want toen hij do dour uitging, draaide hij den secretaris van tor zij het gezicht toe, zette groot» oogen, trok den mond cn de wenkbrauwen in '1» hoogte, als wilde hij, om zoo te zeggen, aan duiden: die daar zit, dio brengt niet goeds." „Lario I" „Do postmeester, die hem reeds aan do poort herkend», heeft zich terstond naar den schout begeven. Do postmeester heeft het ons gezegd, toen wij weer uit „Het Zwar te Kruis" kwamen." „Do postmeeetor is een bijgcloovige gekj schamen moest hij zich, tot in zijn ziel.". (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 1