13090
Zaterdag 35 October.
A*. 1902.
(Deze ^Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§pn- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit
VIER Bladen.
Eerste Blad.
leis over Kunst.
FEUILLETON.
LEIISCH
DAfl-TtT. AT)
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Loidon por 8 maandoni t i~~ï T I t f 1.10.'
Buiten Loiden, per looper en waar agenten gevestigd 8Ün a 1*80
Franco per post I1.65».
PRIJS DER AD VERTEN TliÏN J
Van 1-8 regela f 1.05. Iedere regel meer f 0.17j. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor liet incasseer en buiten do stad
wordt f 0.05 berekend.
En Rot» ging zitten (bij Elisabeth) en aan
't vertellen met groote oponhartighcid: dat
30 sigaretten rookte, want waarom zou een
vrouw niet even good mogen rooken als een
man 1 dat zo tot laat in den nacht las, want
stilte was. toch zoo heerlijk, nietwaar? en dat
zo 's morgens maar heel laat opstond, want
een morgen - as zoo nuchter.
,,En dan spreek ik zooveel artisten 1 Dan
voel jo pas, dat je leeft, dan wordt jo leven
pas intens. Daar heb jo dien schilder, die
naast mo woont, nee, een reus weet je I 'k Ben
wel eens op zijn atelier geweest, hoewel zo
zeggen, dat zijn zedelijk leven te wcnschen
overlaat- Maar zoo burgerlijk bon ik niet, me
daaraan te storen. Wat doet zoo iets nu af
tot artist zijn I 't Kan me niet schelen, of hij
leelijk voelt, als zijn werk maar mooi is.
Hij woont samen met een violist, dat is een
God als hij speelt."
Elisabeth vond den onzedclijken reus en
do godheid, die bevrind was met den onze-
delijken reus, verdacht. Wat ze niet zeide.
,,Maar zooveel als er toch door onbevoeg
den geoordeeld wordt en zoovelen als daar
door verheerlijkt worden, die prulwerk le
veren, en zoovele gonieën miskend!" Toen
volgde er een vloed van woorden, een zond
vloed over do schuldige aanstel-bourgeois"
en over de „artistiek-doenden" de „in-
hooger-sfeer-opgedrevenen."
Elisabeth kreeg een visioen van al do
Btreepjes tusschen die woorden.
,,0, de niet-artisten zijn toch eigenlijk ver
achtelijk burgerlijk! Snobs allemaal!"
,,En hebt u die oordeelen uit uzelf?" vroeg
Elisabeth, niet ingaande op het laatste ge
zegde, dat toch eigenlijk op haar sloeg.
,,'kLees veel critieken, dat vormt het
oordeel zoo," antwoordde de ander, dupe
van Elisabeth's onschuldig gezicht.
,,Ja, dio^-van do prulwcrkverhecrlijkera
herkent u natuurlijk direct."
,,0 ja, maar 'kmoet weg, als ik nog wat
werken wil. 'k Hoop je nog veel te spreken,
'k vond ons praatje heel gezellig."
En zo verdween.
Zoo Marie Ramondt in de Juli-aflevering
van ,,Onzo Eeuw."
En ze verdween. Maar zo is teruggekomen
en zo komt telkens terug dio Rosa, dio de
nieuwste levenswijsheid komt vertellen, dat
do kunst is om de kunst, 't komt er niet op
aan. of ge er wat voor voelt, of gij zelfs
lcolijk voelt of wat erger is, leelijk doet,
leve de kunst!
Het is hier do plaats niet om conigszins
wijsgcerig de vraag te stellen en te beant
woorden: Wat is kunst? Maar zou 'tzoo
heel ver van de waarheid af wezen, als wij
haar zoo eenvoudig en zoo duidelijk moge
lijk zoo beantwoorden: Kunst is de vertol
king van heb onzienlijke, van een gedachte.
In vormen, in lijnen, in kleuren, in tonen,
in woorden, in verzen, drukt beeldbouwer,
boetseerder, schilder, toonkunstenaar, schrij
ver, dichter uit wat er leeft in zijn ziel
Leeft dat niet daar, dan is zijn kunst dood,
zij spreekt niet, d. w. z. beschouw, ja wat
ge wilteen schilderij best 1 Sta er voor,
bezie 'tvan alle zijden, tracht te begrijpen
wat het wil zeggen maar al haalt ge ook
al uwe vermogens bijeen, hooge vermogens
van een professor b.v,dan kan 't u toch
vergaan, als een zeker professor, die voor
een zeker sohilderij stond en aan den mak
ker moest vragen, wat 't voorstelde, en ten
antwoord kreeg: een landschap 1 wat an
ders, dunkt ons, toch wel te zien wezen
moest, waarop de hooggeleerde ant
woordde: dat moet ge bewijzen. 1
Wat dunkt u van zoo'n kunst, of van an
dere kunsten waar ge zoeken moet om wat
het zeggen wil en honderdmaal raden en het
nooit radon zult en men het u zeggen moet,
en gij zoudt moeten antwoorden: dat moet
go bewijzen 1
Ja, maar de kunst om do kunst! Ja, dat
is het juist, dat bogrijp ik niet. Zeker, ik kan
me begrijpen een man op de kermis met
zoo'n oud versleten vloerkleed op straat,
waarop hij zijn kunsten vertoont, dat is
kunst om de kunst, d. w. z. om er geld mee
te verdienen. Maar dat is geen artist, geen
kunstenaar, een kunstenmaker alleen. Maar
begrijpen kan ik niet, nooit, wat wilt ge,
een woordsamenvoeging, een kleurmenge
ling, een toonineensmelting of wat ge maar
wilt, waarbij go moet vragen, wat dat wil
zeggen, vragen moet, al zijt gij schrijver,
dichter, sohildor, musicus, vragen moet,
omdat 't niets zegt, tenzij men het u zegt.
Sarah Grand in haar Elisabeth", een
bock, om gedurig te herlozen, zegt o. a of
laat Beth zoggen deze kostelijke woorden:
Do vorm is bijzaak, het onderwerp het voor
naamste. Wanneer ik aan al de zonde en
ellende denk, die voorkomen kunnen wor
den, bid ik God om boeken, dio met een
goede bedoeling geschreven zijn en bekom
mer mij niet om den sohijn. Afgeremde vol
zinnen geven ons geen moed, geen hoop; wij
bewonderen het als blinkend staal om do
moeite, dio er aan besteed is, maar trekken
or geen nut van. Do onvermijdelijke ram
pen van het leven maken ons sterker en
edeler, als zij moedig worden gedragen;
hot zijn de onnoodigo, die onze slechtere
hartstochten opwekken en ons met woede
en bitterheid vervullen; en wat wij van het
geschreven woord, dat ons allen bereikt,
verlangen is hulp cn raad, trooet en aan
moediging. Als de kunst dio in den weg
staat, dan moet de kunst er zich maar lie
ver buiten houden, zij zal door die ongeluk,
kigon niet gemist wordon de gelukkigen
laten wij buiten quaestie. Ik spreek van de
kunst om do kunst natuurlijk. Wij behoo-
ven ons daarom niet to bekommeren. De
werken van kunst om do kunst en stijl om
den stijl staan hoog vereerd in de boeken
kast en hun schrijvers eindigen hun bestaan
in een gesticht, een gevangenis of in een
vroegtijdig graf. Ik kreeg een les op dat
terrein, tijden geleden, die mijn geest ver
ruimde. Ik verkeerde onder mensohen, die
onophoudelijk over stijl spraken, alsof stijl
allee was, totdat ik het op het laatst ge
loofde. Ik verloor mijn beetje inspiratie door
mijn tobben over de manier om het te uiten.
Toen nam een verstandig oud vriend van
mij, me op een goeden dag mee naar een
publieke leesbibliotheek. Wij bezichtigden
de boeken op ons geraak, hoofdzakelijk die,
welke het drukst gelezen waren en kluchtige
aantcekoningon bevatten, hoogdravende
tiraden van goedkeuring, woorden van be
wondering, o'b en aha's en uitroepbeekctne
bij de vleet. Achter in een boek had iemand
geschreven: dit bock heeft mij goed gedaan.
Dit alles was in mijn oog heel aandoenlijk,
heel menschelijk, lie el leerzaam. Ik had er
mij nooit rekenschap van Begeven, wat boe
ken voor de menschen zijn konden; hoe te
hem konden helpen, vertroosten, opvroolij-
kon, met flinke en gelukkige gedachten ver-
vullen. Toen kwamen wij eindelijk aan een
rij mooie boeken en ik begon die te doo
rbladoren. Er was geen aanteekaning in,
geen ezelsoor noch scheur. Dio plank was
klaarblijkelijk niet in trok en toch vond ik
er juist dio boeken, die mij door mijn vrien
den, de stijliaten bijzonder waren aanbevo
len. Daar hebt go stijl voor je zei mijn
vriend. Stijl houdt stand, dat ziet ge. Ai
do andere boeken zijn versleten, vergaan,
maar uw stylisten zien er fonkelnieuw uit,
alsof zij gisteren gekocht werden. Omdat
niemand ze leest, riep ik. Precies, zei
hij. Men vindt er niets opwekkends in.
Het is niet andere dan een zuiver maaksel
van de literatuur, on niemand stelt daar
belang in dan de makers. Ais ge wat te zeg.
gen hebt, zal de zegswijze volgen evenals we
allen leeren schrijven en zij zal zoo goed
zijn, als gij nauwgzot zijt en zoo mooi als
go goed zijt.
Kunst zeker, het is zoo in het dage-
lijkach vorkeer mot de menschen, staat hij
dio do kunst van goede manieren verstaat
het hoogst, en in sommige kringen wordt ge
dacht als Rosa deed, fijn gekleed, met fijne
handschoenen cn fijne schoenen, en fijne
woorden, met wat gemaaktheid cm wat
brouwsel er bij, en men ia in die kringen
thuis; wat. kan liet schelen ot de man, die
met uw vrouw praat, en uw dochter amu
seert, misschien straks met uw dochter
huwt, leelijk voelt en leelijk doet, als hij
maar mooi is en mooi doet. Maar dat a
kunstemakerworkWerk van kleermaker,
kapper, handschoenen, en eohoonenverkoo-
por en tutti quanti, Aangekleeds poppen I
zander ziel, zonder hart! Op den keper ge
zien is hot mooi var dio moois manieren
gauw af.
Goodo manieren zijn oen sieraad, zegt
Beth, dat mon altijd dragen moet, om het
met gemakkelijkheid te doen. Goede manie
ren zijn zeldzaam, omdat goedheid een witte
raaf ia Want goede manieren vlooien uit
goedheid voort. Manieren zijn niet het uiter
lijk vertoon van beleefdheid, maar de inner
lijke welwillendheid, waarVam beleefdheid
het natuurlijk uitvloeisel ia. Wanneer men
deze bezit, volgen beminnelijkheid en goeds
manieren van zelf.
Ia het u niet wel gebeurd, dat go u ver-
baasdet hoe men dezen of die zoo liefheb
ben kon, zoo afstuitend leelijk was hij of
zij 1 En toch meer dan één mooie, die
eerst aantrok stootte later af, omdat zij
niet schoon was; meer dan een leelijke, die
eerst afstootte, trok later aan, omdat zij
zoo schoon waa
Wat mooi is vergaat, maar het echoons
blijft.
Nog iets ten slotte. Want het Is me in de
verte niet om een beschouwing over kunst te
doan, in den eigenlijken zin van hot woord.
Het is mij om heel wat andere te doen. Om
het leven. En in het leven komt- hot niet
aan op mooi zijn en mooi doen, maar op
goed zijn en goed doen, d. i. op hot schoons.
Is onze tijd niet vaak en bij velen een
weerspiegeling van Rosa's woord: 't kan
me niets schelen, of hij leelijk voelt, als
zijn werk maar mooi is 11 Zit het niot hij
de meesten aan de oppervlakte alleen 1
Kunst in meubilooring, in groeten, in vor
men, in kleeren, in bijna allee en weg de ge.
selligfheid, de gemeenzaamheid, de huise
lijkheid I Kunst in genot, in genieten en do
degelijkheid zoek. Strijk mot uw hand over
zoo'n leven heen en het wordt alles wegge
vaagd, er blijft ternauwernood een flamvo,
soms niet andere dan een vuile streep van
over.
Het leven is een kunst, cn do waarachtige
menech kunstenaar in dat leven. D. w. s.
dat do mensoh hot uit do diepte ophalen
moot en hot daardoor naar de hoogt» op
voeren en gelukkige wiss. L working, hoe
hooger opgevoerd des te moor kracht oefent
do kunst uit. In hot hart moot liggen een
voud, nederigheid, waarheid, waaruit ge
boren worden, opgroeien, al hooger op
klimmen geluk, tevredenheid; van uit die
volheid des geluklovens zal uitstroomen ovot
de menschonwerold de liefde, dio loutert
en reinigt, die verwarmt en koestert.
Zoo wordt het leven echt» kunst, natuur
en waarheid, en de mensoh een kunstenaar,
een gebenedijd# Gods door de liefde.
V Wie aal prof. Rosenstoin opvolgen!
Wat duurt hot toch lang eer or wordt
voorzien in do vacature aan de Loidsohc
Hoogoschool in de Faculteit dor Genees
kunde, ontstaan door hot op 70-jarigon
leeftijd heengaan von dr. 8. 8. Rosenstoin 1
Ziedaar een verzuchting, reeds herhaaldelijk
gehoord, niet slechts in aoademischo en me
dischs kringen, maar ook onder het pu
bliek, dat zich andore niet bij voorkeur op
het domein van het hooger onderwijs be
geeft.
Herhaaldelijk is er in hot begin reeds ge
mompeld dat Curatoren on Minister niet
tot overeenstemming zouden kunnen komen,
maar het feit dat de Minister nu den libe
ralen Mr. Pijuac» .r Hordijk tot ourator
onzer Hoogeschool benoemd heeft, werpt op
dit vermoeden een ander licht.
Ook werd beweerd, dat hot moeilijk is on
danks de vele knappe medici, dio ons land
tolt, binnen do grenzen iemand to vinden in
alle opzichten waardig don grooten voor
ganger op to volgen.
Mis8chden heeft de onvoltalligheid van het
Oolloge van Curatoren door don dood van
graaf Van By landt en de ernstige ziekte van
Mr. Was schuld aan do vertraging.
Ziedaar gissingen en vermoedens, dio
met nog andere iedereen kan uitsproken.
Op do vele vragon, tot ons gericht waarom
de benoeming zoolang uitblijft, kunnen wij
met beslistheid alleen antwoorden: Wij we
ten het niet, want we zagen niot achter de
schermen. Het zou ons echter niet verwon
deren of de benoeming volgt nu wel spoedig,
tenzij nog een ander gerucht waarheid mocht
bevatten dat er in plaats van één hoog-
leeraar drie loctoren in de plaats zouden
komen.
Leiden, 25 October.
Omtrent don toestand van den beer A. E.
van Kempen luidde bet bericht van heden,
dat de operatiewond aan het hoofd mooi staat,
maar de patient vreeseiyk zwak is.
Morgen, Zondag, dea namiddags to half-
twee, zal de Toynbee Vereenlging „Ons Huls"
te 'a-Gravonhage, de Permanento tontoon-
atelllng van 's R^ka Etbnographlsch Muaoum
alhier bozooken.
De bekende Bornso-raiziger dr. A. W.
Nieuwenhuls gaat zich metterwoon te Lelden
vestigen.
Men bericht ons, dat door oen misverstand
Zondag 1.1. do gebruikoiyke muziek ln den
Schouwburg afwozlg was. BU de opvoorlng
van BEen koninkrijk voor een zoon" op Zondag
a. e. zal het orko&t do entre-actos woor aan
vullen, voor menigeen waarschijnlijk een roden
te moer om de opvoering van dit blUapol van
den schrijver van .Inkwartiering" bU to wonen.
De tweede voorstelling van „Oud Heidel
berg" hedenavond gaat niet dooi.
In do gisteravond gehouden algoinccno
vorgadering van de Voreouiging ,,Do Lacc-
kon-HoLle" deelde do secretaris mede, dat
hot afgeloopon jaar niet onbevredigend is
geweeet. Zee tentoonstellingen weiden go-
houden, welke over hot geheel druk bezocht
wordon; do verkoop liet meestal te wonsch»
over, wat voor do kunstenaars, d io tentoon-
stellen, niot aanmoedigend is.
Het getal leden bedraagt thans 153; een
kleine vooruitgang sinds verleden jaar.
Op vooretel van hot bestuur word besloten
het getal bostuureleden tot vijf terug t» bren
gen. Als nieuw bestuurslid weid gek en
Mr. A. van dor Eist, die het secretariaat
op ziah zal noman, zoodat het bestuur nu
bestaat uit do heoren: Dr. A. L' Harbevelt,
voorzitter; Mr. A. van der Eist, secretaris;
F. F. W. Heintz, penningmeester, H. Moi-
nosz on Dr. W. Martin. Aan de uitgetreden
bestuursleden H. H. Browning cn W. A.
Leembruggen werd ccn woord van dank go-
bracht.
Bij de aan het slot der vergadering gohou.
don verloting van kunstvoorwerpen, hiertoo
in het afgeloopcn jaar voor do loden aan
gekocht, viel de eerste prijs, con koperen
ganglantaarn, vervaardigd door Eisenloof-
fcl, op No. (don heer B.), do tweede, een
zijden kleodjo, vervaardigd door Jossurun
de Mcsquita, op No -1 (mevrouw v. A. do
O.), de dorde, een do. do., op No. 128 (do
hcor T.do vierde, een kop oren aschbak
door Eiscnlooffol, op No. D5 (don heer
van O.)
In de afdeeliugon van den gemeente
raad alhier werd gewezen op dc Havenkade,
waar do toestand dringend verbeteringen
oischt. Gevraagd word daarvoor nog een
post op de bogrooting uit t» trekken of
tegen hot volgend jaar in uitzicht 1 sLücn.
Waar liet B. on Wk. niet bekend is in wolk
opzicht do toestand dor havonkade verbete
ring zou behoeven cn te dien aanzien ook
in hot algemeen verslag geen nadoro inlich
tingen worden voretrokt, zeggen zij moeio-
lijk te kunnen voorstellen tot verbetering
van dien toestand een post op do begrooting
uit t» trekken, noch t/J dien aanzien eenigo
belofte voor do toekomst doen.
Zij vermoeden inturechon, dal de opmer
king niet zoo zeer den toestand van do Ha
venkade betreft als wel dien van do Ilaven
zelve, waar de scheepvaart conigo, zij liet
dan ook niot ometigo, belemmering schijnt
to ondervinden door do aanwezigheid .van
do daar in het water uitstekende voorma
lige scheepshol ling. Althans do Kamer van
Koophandel wees B, cn Ws. in dc maand
April van dit jaar op de wensch -lijkhcid
om ten behoeve der soheopvaart dien uit
bouw to doen wogruimon en den walmuur
te doen doortrekken.
De „honderdjarige" gas*.
16)
Met vertrouwen vcrwaohtto ook papa
Brands het betere. Hij verheugde zich, dat
Rika haar vroegere blijmoedigheid terug
kreeg, en ontwierp intusschen zijn brief aan
den generaal.
Mevrouw Brands, die haar gemaal zoowol
als haar dochter met dezelfde teederheid
aanhing, hoopte weinig, vreesde weinig;
zij liet de beslissing aan don Hemel over.
Waldmann was haar lief als een aangeno
men zoon., maar ook de heer ~n Hammel
was haar door de ontvangen inlichtingen
en door de voorliefde van tiaar echtgenoot
zeer te waardceren. Zij wilde slechts het ge.
luk harcr dochter, onverschillig door wiens
hand het gegeven zou worden.
XII.
„Och, die arme Waldmann 1" zuchtte
Rika, toen zij den volgendein Zondag met
haar moeder uit do kerk was gekomen en nu
koutend met haar in de warme kamer bij het
venster zat en op de lodigo straat neerzag,
waarop de regen neerstroomde, ,,als hij
nu maar niet onderweg is! Tot dusverre is
het het mooiste weer voor de reis geweest, en
nu hij weg is. moet 't juist zoo'n afschuwe
lijk weer worden
„Een soldaat moet alles kunnen verdra
gon," meende mevrouw Brands; „en wilt ge
do vrouw van een soldaat worden, gewen je
dan bijtijds aan de gedachte, dat je man
meer aan den Koning dan aan u toebehoort,
meer aan de eer dan aan de liefde, meer aan
het legerkamp dan aan zijn huis, en dat,
wanneer andere mannen slechte door één
dood bedreigd worden, op den soldaat hon-
dord maal de dood loert. Daarom zou ik
nooit een soldatenvrouw willen zijn."
„Maar zie toch eens naar buiten, mama,
hoe het in do lucht raast, hoe zwart de he
mel is! Kijk toch eens, tusschen den regen
door, groote hagelsteenen.
Mevrouw Brands glimlachte, want haar
viel iets in, en in het eerst wist zij niet, of
zij het wel uiten zou. Eindelijk sprak zij
„Weet go 'tal, Rika? Vandaag is het do
eerste Zondag van den Advent, de dag,
waarop do regeering van den honderdjari
gen gast heet t» beginnen. Naar 't schijnt,
kondigt die zonderlinge prins zijn komst
altijd met storm aan."
„Ik wed, mama, dat dio stortregen onzen
Bergheimers een vreeselijken angst bezorgt.
Zij grendelen zeker reeds op klaarlichten
dag de huisdeuren, om bet lange, bleeke ge-
zioht het binnendringen t» beletten."
Op dit oogonblik trad de oude heer
Brands haastig met een luid, doch eetnigs-
zina vreemd klinkend gelach de kamer bin
nen vreemd, omdat men niet wist, of het
een gemaakt of een onwillekeurig lachen
was.
„Domme dingen en zoo al voort 1" riep
hij uit. „Ga naar de keuken, mama, en
breng de meiden tot rede, anders werpen zij
het gebraad in de soep, de soep in de groen
ten en do groenten in de melk!"
„Wat is er dan?" vroeg mama Brands
verwonderd.
„Weet jelui niets? De geheele stad zegt,
dat de doode gaat is aangekomen. Twee fa
brieksarbeiders komen me daar buiten adem
en druipnat van de straat het kantoor bin-
nenloopen en vertellen, wat hun reeds op
honderd plaatsen verteld ia Ik wil van die
dwaze dingen geen woord hooren en loop de
keukendeur voorbij: daarbinnen gegil van
de meiden I Ik steek het hoofd door de deur
om te zien, wat er te doen is; daar beginnen
me die domme ganzen bij den aanblik van
mijn zwarte pruik luidkeels te schreeuwen,
en de gekkinnen springen op zij, in de mee
ning, dat ik de doode gast ben. Ben jelui
allemaal onwijs? roep ik. „O," kreet
Kaatje, „ik wil het niot ontkennen, mijn
heer, ik ben vreeselij k verschrokken. Mijn
knieën knikken. En ik behoef er mij oigen-
lijk hcelemaal niet voor te schamen, dat ik
mij met den schoorsteenveger Jan Zwart in
gelaten en verloofd heb, Maar nu het zoo
komt, wou ik, dat ik J an Zwart nooit van
mijn loven gezien had I" Zoo schreeuwde
Kaatje, en als zij zich do tranen van den
angst wil afdrogen, laat ze de pan met de
saus uit de hand vallen. Truitje zit bij het
vuur em weent achter haar schort. Do oude,
onschuldige Leent je zelfs zit met haar vijf
tig jaar heel onthutst te kijken en snijdt zich
met haar keukenmes door de vingers, als zij
heit wil afwisechen."
„Heb ik 'tniet gezegd, moeder?" riep
Rika, terwijl zij uitgelaten lachte.
„Horstel de orde in de keukon, mamal"
herhaalde mijnheer Brands, „andore zal het
eersto duivelswerk van den doodeo gast in
Bergheim wezen, dat wij op dezen lieven
Zondag nog moeten verhongeren."
Rika huppelde lachend naar de keuken en
riep: „Zoo erg zal hij het toch wel niet
maken."
„Dat zijn nu," sprak de fabrikant, „de
heerlijke vruchten van het bijgeloof, van de
volkswijsheid. Allemaal volkswijsheid van
boven tot beneden, van den stalknecht tot
den minister I De grootste dwaasheid I Zij
geven ternauwernood een rooden oent uit
voor verbetering der scholen, maar wol mil-
lioonon voor do soldaten en voor vermakelijk
heden; verstandige menschen snoeren zij den
mond, ja, soms de keel toe, maar wie onzin on
slavernij en dwaasheid lofzingt, dien hangen
zij vol ridderorden, titels on franjes. Daar
hebben wij 'tnu. Bijgeloof overal. Eerste
Adventzondag, winterweer kijk, daar
kruipen de gekken in een hoek en meonea,
dat de doode gast dien Zondagregen maakt
en zoo al voort."
Mevrouw Brands glimlachte oven on
sprak: „Papa, niet zoo druk, niet zoo booul
De zaak verdient het niet."
„Verdient het niet? Hé, jo eigen geloof is
wormstekig, mamal Neem me hot bijgeloof
niot in bescherming, neem mo geen onzin
in bescherming 1 Ik wil bij mijn sterven ccn
legaat van tienduizend gulden vermaken, en
kel als bezoldiging van een leermeester aan
de school, die gezond verstand moet onder
wijzen. Wie zulke zinnelooze dingen van spo
ken, duivelswerk, verschijningen en doode
gasten duldon kan, die kan ook dulden, dat
dc geheele wereld een gekkenhuis en ieder
land een slavennost wordt, waarin de eene
helft van het volk uit lijfeigenen bestaat en
de andere met geweren en kanonnen do eer
ste in toom moet houden."
„Maar, maar, papaatje, wat slaat ge tooh
door 1"
„Vervloekt zij het bijgeloof I Maar, ik
merk het wel, jelui wilt het. Gaat je gang
maar, dat is juist naar do hand van de En-
gelschen. Hoe dommer do volken zijn, des t»
gemakkelijker zuigen ze ons uit. Niet eer
wordt het boter, voor eens weer een Hans
Bonnaparte komt met ijzeren roede en met
de gekken school houdt."
Terwijl do heer Brands nog voortging in
vollen ernst aldus to tieren, terwijl Hij haas
tig in de kamer op en neer liep cn van tijd
tot tijd midden in zijn loop stil stond, trad
de boekhouder met zachte.n stap binnen.
„Hot is toch waar, mijnheer."
„Wat is waar?"
„Hij is werkelijk aangekomen. Hij logeert
in „Het Zwarte Kruis."
„Wio logeert in „Het Zwart» Kruis?""
„Wel, dc doode gaat."
„Gekheid! Moet gij, als een verstandig
man, dan alles gclooven, wat oude wijven
vertollen
„Maar mijn oogen zijn geen oude wijven.
Ik ging uit nieuwsgierigheid naar „Het
Zwarte Kruis"; de gemeente-secretaris waa,
om zoo te zeggen, bij mij. Wij namen een
glaasje sodawater, om zoo te zeggen, slechts
uit voorwendsel. Daar zat hij."
„Wat?"
„Ik herkende hem terstond. Dc waard
schijnt hom ook te kennen. Want toen hij do
dour uitging, draaide hij den secretaris van
tor zij het gezicht toe, zette groot» oogen,
trok den mond cn de wenkbrauwen in '1»
hoogte, als wilde hij, om zoo te zeggen, aan
duiden: die daar zit, dio brengt niet goeds."
„Lario I"
„Do postmeester, die hem reeds aan do
poort herkend», heeft zich terstond naar
den schout begeven. Do postmeester heeft
het ons gezegd, toen wij weer uit „Het Zwar
te Kruis" kwamen."
„Do postmeeetor is een bijgcloovige gekj
schamen moest hij zich, tot in zijn ziel.".
(Wordt vervolgd.)