No. 13081
LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 15 OCTOBER. - TWEEDE BLAD.
Anno 1903
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Een Kunstenaarsloopbaan.
Onder liet lioofd ,G e m o e n fce-o n t a ri-
g c r s" lezen wij in Het Centrum het vol
gende ingezonden artikel:
Naar aanleiding van on regel matigheden,
gebleken in de gemeente-administratie van
een ontvanger, ia de wensch te kennen ge
geven, dat de Gedeputeerde Staten den bur
gemeesters en wethouders er op zouden wij
zen om niet vooraf aan te kondigen, wan
neer kasopname zou gebeuren. Voorzeker,
op vele plaatsen zal hot reeds voldoende zijn
'om onregelmatigheden, die zoo licht tot
verduistering leiden, te voorkomen, dat
do ontvanger weet, dat op onbepaaJden
tijd de kas wordt nagezien. Maar zelfs, als
'1de Gedeputeerde Staten dien wensch to ken
nen gaven, dan blijft het nog een vraag of
alle burgemeesters aan dien wensch zullen
(voldoen. Op kleinere plaatsen is in de ad
ministratie de secretaris soms alles en de
burgemeester niets of niet veel: dc secreta
ris doet alles, regelt alles en de burgemees
ter is al heel blij, als do secretaris hem zijn
,werk uit de handen neemt. Vele burgemees-
ftere in kleinere plaatsen aanvaarden hun
lambt, wetend dat de secretaris alles doet
^en dat hun werk voor het grootste deel zal
[bestaan in het teekenen van stukken. Zulke
Idicjistijverigo en bekwame secretarissen zijn
fin zeor velo gevallen tevens ontvanger. Zal
in zulko plaats de burgemeester er toe ko-
tmon, een verandering aan te brengen, waar
tot nu toi do secretaris-ontvanger zelf dag
'en uur bepaalt van de kasopname? En dan,
>lhoo is die kasopname? Zal de burgemeester
'zich alle voor voldaan goteekendo manda
den laten overleggen, of alleen maar zien
.wat do secretaris-ontvanger hom wil voor
leggen Wordt er ook op gelet of alle be
talingen, die, volgen» do begrooting reeds
moesten gebeurd zijn, ook werkelijk hebben
jplaate gehad?
In plaatsen, en zoo zijn er, waar het toe-
richt op den gemeente-ontvanger niet al to
Bohorp is, zal hot zeer dikwijls een oorzaak
:Or in vinden, dat do secretaris-ontvanger te
veel baas is, on de burgemeester het zich
gemakkelijk maakt.
Zou het niet het beste zijn, da.t de Gede
puteerde Staten zei ven, door tusscho.n komst
ivam een haror beambten, op onbepaalde tij-
Hen, maar minstens ééns in het jaar, een
Onderzoek deden instellen en dan kasopna-
mot gelastten met overlegging van alle stuk
ken Ik geloof, dat het op vele plaatoen
raar zou uitzien, als eerstdaags onvorwaohts
een onderzoek werd ingesteld. Want als om
do 4 of B jaren de Commissaris dor Ko
ningin komt, heeft men allen tijd om boe-
kon, enz. in orde te maken.
Do wet geeft aan dc Gedeputeerde Staten
'de macht om kasopname te doen; het ware
to wonsohon, dat van deze bevoegdheid ge-
brink werd gemaakt ook zelfs dan, als Ge-
dep. Staten meenon, dat alles in orde is.
Ik ben overtuigd, dat het beste middel om
prde te houden in do gemeente-financiën,
'do zorg is voor een onverwachte kasopname
vanwege Gedeputeerde Staten. Een gorou-
ibineerd ontvanger, vooral als hij tevens
secretaris is, kan soms langen tijd burge
rmeester cn wethouders, die soms zeer wei
nig of geen begrip hebben van boekhouden,
'misleiden.
De Amhemsche Courant„zonder te wil
len vooruitloopcn op hetgeen do wetgevende
.benacht zal beslissen", juicht reeds thans het
[plan van den heer Kuypcr omtrent do t e c h
ui 8oho hoogeschool toe, doch geeft
'eonige critiek op hetgeen nopens de onder-
ijwijsplannen van het Kabinet uit dc Memorie
[van Toelichting op de begrooting bekend is.
.Toneerste acht het blad den Minister „won
derlijk optimistisch omtrent het tijdsver
loop, waarbinnen zijn plannon tot uitvoe
ring gebracht kunnen worden."
Immers: „Zonder te willen vooruitloopen
'op do derhalve eerst later door dc wetgeven
de macht to nemen beslissing, juichen wij
rTeeds nu dit plan van don Minister ten
warmste toe. De wetenschappelijke beoefe
ning der technische vakken behoort onbe
twistbaar in onzen tijd, tot het hooger on-
derwijs, maar...... er i6 reden te betwijfelen
of deze hervorming reeds met den volgenden
cursus September 1903 haar beslag zal kun
nen krijgen. Zij eischt wijziging der wetten
op het hooger en. op het middelbaar onder
wijs, en het is "de vraag of deze wel geheel
op zichzelf tot stand te brengen zal zijn,
zonder gelijktijdigev regeling van andere
punten, als bijv. do rangschikking van de
gymnasiën onder het middelbaar onderwijs;
de vaststelling der regeling althans in de
hoofdtrekken van het middelbaar technisch
onderwijs, enz."
Teleurstellend vindt de redactie dc Memo
rie van Toelichting ten opzichte van het vol
gende
„Wio zich mocht voorgesteld hebben, daar
in nu de vruchten te zullen aanschouwen
van 's Ministers persoonlijk onderzoek om
trent de regeling van dit onderwijs in en
kele staten van Duitschland en Oostenrijk,
komt bedrogen uit. Want alles moet nog wor
den voorbereid, en een drietal personen zul
len, naar 's Ministers voornemen, zich in
het buitenland moeten op do hoogte brengen
van de cischen, aan dezen tak van onderwijs
te stellen, van dc meest gewenschte regeling
en van den aard van het te verstrekken on
derwijs. Onwillekeurig vraagt men, of dan
's Ministers persoonlijk onderzoek in het
buitenland, met zooveel ophef en drukto we
reldkundig gemaakt, nog niet zooveel licht
over dit vraagstuk heeft ontstoken, dat met
de inrichting cn regeling van dit onderwijs
in ons land, zij het ook aanvankt-.jk een be
scheiden begin gemaakt kon worden?"
De Arnhemsche waarschuwt-, niet al te
haastig te zijn met het nu al benoemen van
leeraren, enz. Ze schrijft dan ook: „Natuur
lijk twijfelt niemand aan 's Ministers ernst,
maar hoeveel plannen zijn er al niet door tal
van ministers in ons Parlement ontvouwd
en toegezegd, van welker uitvoering ingevol
ge omstandigheden van allerlei aard nooit
iets is gekomen
Een laatste vermaning geldt nog 's Minis
ters verklaring, „dat het niet in het voor
nemen ligt eon tot in bijzonderheden uitge
werkte regeling voor het middelbaar tech
nisch onderwijs in de wet vast te loggen."
Met name kan het argument, dat zelfs Ln
het koninkrijk Saksen, waar dit onderwijs
het eerst tot krachtige ontwikkeling kwam,
tot lieden niets dan eon uit negen artikelen
bestaande zeer korte wet (van 3 April 1880)
is uitgevaardigd, die zich in geen enkel op
zicht met de regeling of inrichting inlaat,
het blad niet bekoren en wijst het te dien op
zichte op art. 192 Grondwet (toezicht van
de overheid).
In Dc Katholieke School komt een hoofd
artikel voor, geteekend J. G. N., waarin de
noodzakelijkheid van het b 1 ij v e n
studecren voor onze onderwijzers
wordt betoogd.
Hoewel het gansche leven des onderwijzers
met studeeren in nauw verband staat, zegt
do schr., zoo begint toch de eigenlijke, ern
stige studio eerst na het behalen der onder
wijzers-akte.
"Wij ontleenen aan zijn artikel het vol
gende
„Toen eens wijlen dr. J. J. Krcenen, in
speoteur van het L. O. in Overijsel, een
hulp-onderwijzers-akto uitreikte, geschiedde
zulks met deze woorden: „De comm'osie
heeft gemeend u do verlangde akte te ïnoo-
ten gevenmaar weet, dat gij hiermede uw
doel niet bereikt moogt achten. Denk cr wel
aan, dat gij vooruit moet, dat gij slechts op
de onderste sport staat van do ladder, dio
gij door eigen vlijt moet beklimmen; het zal
van u zeiven afhangen tot hoever gij het
brongen zult."
Zoo is het inderdaad.
Daarom, na ieder geslaagd examen, of na
een nederlaag den boeken geen to lango rust
gegund. Indien zij geruimen tijd ongebruikt
zijn gebleven, dan hebben zo soms heel woi-
nig aantrekkelijkheid meer voor ons; vóór
dat wij het* weten is onze veerkracht ver
lamd, zijn we afkeerig geworden van in-
spannenden arbeid. Men schrijft zich dan
zoo licht gebrek aan vermogens toe, dat al
leen in z'ekelijko inbeelding bestaat, en
deze toost. zal ten gevolgo hebben, dat de
grootscho p' nnen, in onze jeugd gevormd,
als rook zullen verdwijnen. De gevolgen
hiervan wreken zich in rijper leeftijd met
onverbiddelijke gestrengheid, want het blijft
eeuwig waar, wat Whipple zegt: ,,Dc aller
treurigste mislukking in het loven is die,
welko een gevolg is van liet niet aanwenden
van do macht en den wil om te slagen."
De laatste wetswijzigingen hebben in de
tijdsbepalingen voor onderwijzersexamens
eon grooto verandering en verbetering ge
bracht, die tevens ook van invloed zijn ge
weest op de wijze van studeeren. Moest men
woleer, als de hulponderwijzers-akte behaald
was op achttien jarigen leeftijd, vijf jaren
wachten eor men examen mocht doen voor
hoofdonderwijzer, thans stolt de wet den
eisch van twee-jarigen dienst als onderwij
zer. Men kan pJzoo zijn studie in do vakken
van gewoon L. O. zonder onderbreking
voortzetten, terwijl men dan, na het behalen
der hoofdakte, nog volop tijd heeft, om zich
voor M. U. L. O. to bekwamen. Dio twee ja
ren, goed besteed, zijn dan ook toereikend,
om zich, met gegronde hoop op succes, voor
hoofdonderwijzer aan te melden. Bovendien
nog is aan do hoofdakte een verbeterde po
sitie in het vooruitzicht gesteld, zoodat
beide bepalingen er toe hebben bijgedragen
om den lust tot studeeren aan te wakkeren.
„Goed studeeren", zeide mij iemand na
een afgenomen examen in letterkunde, „is
een kunst, dio maar weinigen verstaan." En
hij kon het weten uit een ondervinding van
jaren. Zóó studeeren, dat hetgeen men uit
de boeken haalt in onzen geest verwerkt, zóó,
dat het geheel ons eigendom wordt, ziedaar
iets, wat slechte onkelen verstaan."
Het doel is echter te bereiken, maar met
een vasten wil. Schr. geeft dan eenigo wen
ken, hoe men het best studeeren kan, en be
sluit:
„Heeft nen eindelijk hot verlangde doel
bereikt, datgene behaald, waarnaar men
haakte, ook dan nog blijft studeeren plicht
voqr don onderwijzer, zoolang hij zich met
de taak der opvoeding belast, al draagt dan
voortaan do wijze van 6tudie een ander ka
rakter.
Moost hij weleer den tijd verdeelcn tus-
schen het kind cn zijn boekon, indien hij een
maal de examens achter zich heeft, dan moet
zijn studie in hoofdzaak gericht zijn op de
bolangen der hem toevertrouwde jeugd. Hij
bestudeere alles, wat op het gebied van on
derwijs verschijnt, onderzoeke nauwgezet in
hoeverre do invoering nut kan hebben, en
mocht die beoordeolin^ gunstig zijn uitgeval
len, dan dralo bij niet met de aanschaffing."
De Nederlander schrijft:
Wio thans bij het Gerechtshof te Amster
dam een pleitdag aanvraagt, komt eerst
over een jaar aan het woord.
Inmiddels staat het proces volkomen stil.
Partijen worden ongeduldig. Zij beschuldi
gen advocaten en raadsheeren, maar treffen
den waren schuldige niet.
De raadsheeren werken zoo hard zij kun-
non en do advocaten zijn bereid vroeger te
pleiten. Do fout schuilt bij de reohtcr
lijke organisatie. Met óén kleinig
heid is alles te verhelpen. Waartoo uitspra
ken door meer dan drie menschen? Is -Irio
niet altijd voldoende?
Gewoonlijk vermindert men de hoeveel
heid, naarmate do hoedanigheid verbetert,
maar hier geschiedt juist hot omgekcerdo.
De Rechtbank vonnist met drie rechters,
maar het Hof is minstens uit 5 eai in straf
zaken uit 6 raadsheeren samengesteld. Ver
meerdering dus in hoedanigheid en hoeveel
heid te gelijk, wat een groote weelde mag
heeten, tegenover de grootste zuinigheid aan
den anderen kant, en toch geen waarborg
oplevert voor betere rechtspraak.
Mon kan er over twisten of collegiale
rechtspraak al dan niofc beter is dan alleen
rechtspraak. Had men steeds met buitenge
woon bekwame rechters te doen, dan zou al
leen-rechtspraak wollicht het best verdedig
baar zijn, ofschoon zeer bekwame leden van
rechtscolleges ons dikwijls verklaard hebben
ook van minder bokwame collega's toch veel
steun te hebben ondervonden, en door hun
critiek voor mistasting te zijn bewaard. Hoe
dit zij, collegiale rechtspraak is alleen d&n
goed, wanneer, onder leiding van een be
kwaam voorzitter, op logische wijze kan
worden beraadslaagd en beslist. Gemakke
lijk is dat niet altijd. Maar vaak onmogelijk
wordt het, wanneer meer dan drie personen
een vonnis moeten geven. Zee* vaak beslist
dan het toeval, en is -de uitspraak niet veel
anders dan een transactie over beginselen,
tenzij de rechters zich neerleggen bij de re
deneering van óén enkele. Doch waar blijft
dan de waarborg?
Niet in vermeerdering van het aantal
rechters, maar in appèl op rechters van
groote ervaring cn erkende bekwaamheid
behoort, naar onze mecning, de waarborg
voor goede rechtspraak te worden gezocht.
Voor strafzaken is dc quaestic ecnigszins
andere dan voor burgerlijke zaken, omdat
daarbij het veel minder op strong-logischo
redeneering aankomt, dan op juiste waar
neming van alle feiten on omstandigheden.
De strafrechter vervult bij ons de rol, dio
elders aan co jury is toegewezen.
Maar ook in strafzaken is het aantal van
zea raadsheeren noodeloos groot.
Vroeger, von 1S-18 tot 1876, sprak het Hof
recht met vier raadsheeren. Een belangrijke
minderheid, waaronder mannen van zeor
veel ervaring in strafzaken, hoeft zich toen
voor handhaving der rechtspraak met vier
raadsheeren verklaard. Do kans voor vrij
spraak wordt daarbij ccnigermate grooter,
vormits voor de veroordeoling niet, zooals
thans, 2/3 doch 3/4 van het ooilege noodig
ia Maar hierin zien wij geen nadeel, eer een
voordeel. De Engolscho jury, dio uit 12 le
den bestaat, mag geen uitspraak doen, zoo
lang er geen eenstemmigheid ia Daarente
gen motiveert do jury haar uitspraak niet.
Indien ook bij Hof en Hoogen Raad do
rechtspraak opgedragen werd aan drie
raadsheeren in burgerlijke, aan vier in
strafzaken, zou een groote bezuiniging wor
den verkregen. Daar, waar de zaken zich te
veel ophoopon, zou mon dan kunnen over
gaan tot hot vormen van meer Kamers, cn
zoo zou do afdoening vaai zaken kunnon wor
den bespoedigd, zonder bezwaar van de schat
kist en zonder vermindering van waarbor
gen voor gocdo rechtspraak.
Ongetwijfeld moeten veel meer hervor
mingen worden ingevoerd; vooral do pro
cedure voor do kantongerechten moet ge
heel gewijzigd worden, opdat, zonder ecni-
gon omslag, vonnissen gewezen en zaken af
gedaan kunnen worden, hetgeen èn voor een
goede justitie èn voor do justitiabelen zelf
van het hoogste gewicht zou zijn.
Maar wij dringen daar thans niet op aan,
vermits er reeds genoeg aan de orde gesteld
is. Wij wilden slechts wijzen op één maat
regel, dio, zonder veel moeite, zonder veel
voorbereiding, door middel ccnor kleine
wetswijziging terstond zou kunnen worden
ingevoerd.
De Nederlander laat zich in een artikeltje
„Voor sommige inzenders" als volgl uit:
Dr. E. Laurillard schreef eens t volgend
versje
Ontvangt gij 't is niet ongewoon,
Een niet te lezen schrift*
Verknoei geen tijd aan zulk geknoei,
Zet ook u niet in drift,
Maar zend het aan den schrijver weer,
Verrijkt met dezen zin:
„Uw raadsel gaat hierbij terug;
Uw brief wacht ik nog in."
Dit ia al jaron oud, maar ook tegenwoor
dig zou het nog vaak op inzenders in een
courant van toepassing kunnen worden ge
maakt.
Ook De Nreuwe Sprokkelaar klaagt daar
over en schrijft terecht: „Waartoe toch zulk
een afkourenswaardigo gewoonte? Niet
iedereen kan mooi schrijven; maar wel kan
iedoreon duidelijk schrijven. Men denko aan
do moeite, welke men don geadresseerde op
legt en, wat niet minder zegt, aan do oogon
van den zetter, dio miCar alles moet kunnen
ontraadselen. Is hot geoorloofd om iemands
oogen er aan to wagen? En toch, dat doet
men door zulk onleesbaar schrift hem voor
to leggen.
Wij bewonderen vaak het talent v'an don
zetter, dio zulk onmogelijk schrift, als een
redactie soms ontvangt, ontcijfert, on wij
hebben modelijden mot hemwant hij moet
zijn oogen pijnigen en de schrijver zegt er
hem geen donk voor.
In hot October-nummer der Stemmen voor
Waarheid en Vrede drukt dr. A. W Brons
veld de Troonrede van dit jaar in haar
geheel over in zijn „Kroniek". Niet om haar
8)
Bi) dezo woorden wrong Emmanuel de
inden on blikto angstvol ten hemel. Ik
ti ..chtte hem gerust to stellon en weos hem
op den helligon wil Gods, en hoe men den
vrede zijnor ziel óveral kan bewaren, hotzy
achter do kloostermuren of in de stormachtige
werold. Emmanuel glimlachte weemoedig en
sprak„Wat moot ik, naamloozo, zonder geld
en goed daarginds beginnen? Wel is waar
zou mijn kunst mij in ItaliÖ geld en goed
aanbrongon, daar is het lot des kunstenaars
niet slecht; doch gelijk God wil. Zi)n heilige
Voorzienigheid zal my de wegon aanwijzen,
dio ik begaan moet."
De prior zag nadenkend vóór zich neer.
„Go. hobt gelijk, pater Ximenes, hier staan
wij voor een raadsel, voor een afgrond," zeide
hij. „Het is de afgrond van een doorstormen
geteisterde kunstenaarsnatuur," antwoordde
do pater, „hot eeuwige raadsel van het
'mensclielljk hart. Door nacht tot het licht,
door strijd tot den vrede. Onze Emmanuel is
niet zoo'n stille natuur als men wel zouden-
ken. De tyd dor gisting is by hem nog niet
gekomen, maar komen zal hy."
„Gy begrypt dat beter dan ik, Ximenes,"
sprak de goede prior. „Ook gy zyt een
kunstenaarsnatuur, ook in u hebben de stor
men gewoed, dóch ik weet het, uw gelaat
verraadt zulks, gy hebt by ons don vrede
gevonden."
„Ja, eerwaarde vader," antwoordde Ximenes
met vuur, „ik heb den vrede hier eerst leeren
kennen en zou dit geluk 'niet voor alle schat
ten der wereld - willen verruilen. Onder uw
zachte, diep innige leiding, geliefde vader,
heolden de wonden, die het leven in do buiten-
werold my geslagen bad; gy geboodt de
stormon, en het werd stil van binnen." Daarby
woes hy op zyn hart en kuste toen den prior
levendig do hand.
„Wat praten wU ook voor onnutto dingen,"
merkte do prior aan; „wy kunnen over het
lot van onzen Emmanuel niét beschikkon.
Prinses Ursini zal wel verdere plannen met
hem hebbon."
En zoo verliepen jaren. Prinses Ursini liet
zich meermalen uit het klooster omtrent haar
beschormeling inlichten en was niet weiDig
verbaasd over de geestdriftige berichten, die
haar over zyn kunstarbeid gewerden. Op
zokeren dag ontving de prior van haar het
bevel, Emmanuel uit het klooster to doen
vertrekken. Hy zou naar Madrid komen, waar
hem oen gunstige diplomatieke zending zou
worden opgedragen. Hy had, zoo schreef zy,
niets te vreezon, een schitterende loopbaan
stond hom te wachten, want ook als kunste
naar zou by zyn vaardigheid ten toon spreiden.
Tegeiykertyd werd Emmanuel naam en titel
toegevoegd, dio het Spaansche hof hem op
verzoek der prinses toekende. Emmanuel werd
tot baron van Astorga verheven en ~hem een
bepaalde jaarwedde verzekerd.
De schrik van onzen Emmanuel was niet
gering, toen hy vernam, dat hy de eenzaam
heid van zyn klooster 20u verlaten; toen
rezen in zyn ziel ook de donkere verwach
tingen eens kunstenaars op. Zacht ontwaakte
in hem de behoefte, met zyn werken voor
de menschheid op te treden. Reeds vele can
taten had hy vervaardigd, wier diepe innigheid
en fijn gevoel pater Ximenes niet genoeg
roomen kon. Ovor al zfin tobnmaiige compo
sition echter lag een adem van zwaarmoedig
heid uitgespreid. Toen Emmanuol van Ximenes
afscheid nam, sprak hy:
„Ik hoop nu nog veel ervaring op kunst
gebied op te doen, dio mij zal voorberei
den op het hoofdwerk mijns levens, dat mij
reeds voortdurend voor oogen staat, n.l. de
compositie van hot „S tab at Mater."
Wat het zeggen wil, als een zwaard de ziel
eens menschen doorvlijmt, dat heb ik onder
vonden. Mettertijd wil ik het ook Ln tonen
uitdrukken."
„Zoo iemand het kan, dan zijt gij die een,"
antwoordde Xiinenea diep bewogen. Thans,
bij het afscheid, achtte hij het niet meer
noodig, zijn lof achterwege to houden. „Ja,
ik mag het u nu zeggen, mijn zoon," ver
volgde hij, „dat ik van u onsterfelijke ver
wachting koester. In uw compositiën paart
zich oorspronkelijkheid van gedachte aan
het diepste gevoel, bekoorlijkheid en lieflijk
heid van melodio aan de kunstrijkste bewer
king. Go zijt tot iets groote geroepen. De
naam Astorga zal door eeuwigen roem en
glans omstraald worden. Blijf zooals go zijt.
Streef naar een hoog doel, naar waarheid in
uitdrukking, verneder u nooit tot effect
bejag, tracht nooit alleen de zinnen te
streelon. Leef in do wereld als Ln den hemel,
laat u nooit door ijdele eer bekoren, en uw
genie zal steeds hooger zijn wieken uit
slaan."
Emmanuel hoordo met tranen in de oogen
naar de geestdriftige woorden van zijn leer
meester.
„Eon lofprijzing uit uw mond, geliefde
meester," zeide hij, „is mij meer waard dan
de lof der geheele wereld. Ze zal mij een
aansporing tot het hoogste zijn. Moge God
mij het geluk verleonen, u weer te zien cn
eenmaal mijn „Stabat Mater" aau uw voo-
ten te loggen."
Weemoedig schudde pater Ximenes hot
hoofd. „Ik geloof niet, dat wij elkander in
deze wereld zullen wederzien, doch daar
boven, mijn Emmanuel, daarboven zeker,
daar verwacht ik u. Mijn zegen vergezelt u
op al uw wegon
Ook de prior nam mot weemoed van Em
manuel afscheid. Alle ordebroeders riepen
hem een hartelijk vaarwel na.
Nu ging het do onstuimige wereld in.
Prinses Ursini ontving baron Astorga op de
minzaamste wijze. Zij was verbaasd over dc
verandering, die de jongeling in drio jaren
tijds ondergaan had. Hij was om zoo te zeg
gen man geworden. Zijn cenigszins gebogen
houding vertoonde wel is waar niets van
jeugdigen overmoed of van mannelijke fier
heid. Toch lag in zijn geheele wezen een
groote rijpheid van geest, van waardigheid
en grootheid, die de prinses met verbazing
vervulde. Do bleeke jonge man vóór haar
was het begrip van mannelijke schoonheid.
Zijn geheele verschijning drukte den hoog-
sten adeldom uit. In zijn donkore oogen
gloeide eon verterend vuur en tevens lag er
do uitdrukking van zachtaardigheid in.
De eersto wensch der prinses was, zelve
zijn kunststreven te kunnen bcoordeelen.
Emmanuel zong en speelde, cn de prinses
was verrukt, ofschoon zij niet in dio mate
een kouster van muziek was, dat zij het
eigenaardige zijner oompositiën kon be-
oordeelen. Maar zij ondervond de be-
toovering Van het genie. Dat een kun
stenaar van hooge bete eken is voor haar
stond, was haar duidelijk. Des te meer
achtte zij hem in staat haar tweeden wensch
to prijzen; reeds haar vorm keurt hij of cn
van don inhoud zegt hij, dat de opsomming
der te wachten wetsontwerpen meer breed
was dan duidelijk. Ook trekt hot zijn aan-
daoht, dat n&cr dan één ontwerp, ten vori-
gen jaro toogozogd, nu niet werd genoemd.
Waarom dit geschnnlde is hem niet bekend;
hij vindt echter in hetgeen werd aangekon
digd stof genoeg, óók voor ongerustheid.
Want hij weet maar al te goed, wat in den
mond van deze Regeering het woord v r ij-
making van hot onderwijs bcteekent.
Hot „vrije" onderwijs wil z. i. zoggen:
toenemondo macht van dc Roomscho gecsto.
lijken over de vorming van hot opkomend
geslacht. Hij wil de desbetreffende wets
voorstellen afwachten, maar ecu en ander,
dat hom van de voornemens dor Regeering
bekend werd, doot hpm erge dingen vnee-
zen.
D r. Bronsveld is nu, zegt Het Cen
trum, in zijn verbittering tegen do
„Roomsch-Gore formeerde Regeering" zóó
ver gokomon, dat hij... het Handelsblad aan
valt, omdat dit bij de Twcode-Kamer-ver-
kiozing te Amsterdam den anti-rovolutio-
nair Bijlevold togenovor don sociaal-demo
craat aanbeval.
In hot Ootobornunimor zijnor „Kroniek"
schrijft hij:
„Do openbare school is steeds het voor
werp geweest dor liefde van het Amstor-
damsoh orgaan waarom versterkt het do
macht eener partij, die aan dio school den
dood heeft gezworen? In do eerste koop.
stad dos Rijks springt hot mcostgelezen or
gaan, hit Handelsblad, in de bres voor den
candidaat cenor partij, wier verkleofdheid
aan hot stelsel van don vrijen handel zeer
zeker verdacht is. In ruimen zin genomen,
boploit het Handelsblad do beginselen van
het Protestantisme, en hot schaarde zich nu
aan de zijde van een Roomsch-Geroforniccr-
dc Regeering."
De (vrij-anti-revolutionaire) Nedrrlatr
der ziet zegt Tiet Centrum hierin
terecht eer bodroovend staaltjo hoe ver clo-
rioaal fanatiaino gaan kan cji dient den
chroniqueur dc vjlgende welverdiende af
straffing toe:
„Zou mon niet met hetzelfde en meer rcoht
kunnen vragen:
Hot Huis vnn Oranje heeft in dr. Brons
veld steeds een warmen vriend govonden;
waarom steunt hot dan niet in eon strijd
tusschen con voor- en tegenstander van dat
Huis den eorste? In ruimen zin genomen,
bepleit dr. Bronsveld de handhaving dor
christolijk-nationalc tradities, cn hij wil nu
door onthouding dc verkiezing in de hanil
werken van den meest consequenten aanran.
der on verguizcr dier tradities. De klassen
strijd wekt bij don Utrcchtsohon leoraar oen
absoluten weerzin; toch brengt hij door zijn
onthouding den hartstochtelijk sten prodiirer
van dien strijd in do Kamer. Niet door las
ter on haat, maar langs den weg van waar
heid on vrodo wil hij een oplossing vinden
voor de quaesties, die dozen tijd beroeren;
on toch ziet hij het met do armen ovor elkan-
dor aan, dat een sociaal-democraat als mr.
Troolstra gekozen wordt. In 1890 noemde
hij als Óen der redenen, waarom hij zich
niet bij do vrij-antircvolutionairon kon aan
sluiten, de medewerking, dio dezen hadden
verleend aan do te ruime kiesrechtuitbroi-
ding-Van Houten; cn tooh wil hij nu wor-
koloos blijven tegenover eon ijvcraar voor
algemeen kiesrecht.
Wij zouden kunnon doorgaan, maar doon
het niet.
Wij hebben te midden van heel veel
schoons op ander gebied reeds ur-nigo
dwazo boworing op politiek terrein in do
Stemmen aangetroffen. Maar erger dan dit
maal was hot toch zelden.
De man, dio eenmaal schroef: laat ster
ven dat phonomcen, dat oponbare school
heet; die in de „Kroriok" van 1877 zeide, dat
togenovor do voorstanders der bijzondere
school „onbarmhartigor werd gehandeld dan
door Lodcwijk XIV tegenover do Hugonoo.
ton"; dio do schoolwet-K.appeyne noemde
„het begin van het eind, dat God maken
gaat aan een onrecht, dab ten liomel
schreit", diezelfde man wordt heden ten
dago door zijn liefde voor de openbare
to vervullen, namelijk een diplomaticko
zending van hot Spaansche hof aan dat
van den hertog van Parma uit te voeren.
Zij had daartoo een man noodig van inne
mende persoonlijkheid, en dien vond zij in
Emmanuel. Do wereld heeft niet vernomen,
van welken aard die zending was. Astorga
mocht niet weigeren die taak op zich te
nemen. Bij het afscheid zei do prinses og
tot hem: „Zoo go op de een of andere wijze
in verlegenheid geraakt, baron, herinner u
dan, dab go in mij een vriendin hebt. Toen
geef ik u nog den goeden raad uw hart vast
to houden kunstenaars hebben een week
hart en prinses Elizabctn van Parma is
beeldschoon. Ik zou u gaarne smarten wil
len besparen," voegde zij er met een fijn
glimlachje bij.
Emmanuol was niet bezorgd voor zijn
hart, de gedachte aan een ander geluk dan
zijn kunst was hem onder de heerschendo
omstandigheden vreemd gebleven. Hij ver
trok, mot een hart vol hoop, wat het loven
in de wereld hem nu brongen zou. In Parma
regeerde hertog Ranunzio II, uit het huis
Farneso, een man van grooten lichamelijkcn
omvang. Zijn oudste zoon Odoardo, dio zijn
opvolger zou worden, was reeds gestorven,
naar men zeido, in zijn vet gestikt. Ook do
andere broeders kenmerkten zich door onge
meens gezetheid.
„l,d