Eea middel tegen inbraak.
No. 13378
LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG II OCTOBER. - DERDE BLADh
Anno iaOi.
Dit het leven van wijlen Koningin
Maria Henrietta.
Het eten van kikvorsclien.
In de Wielrijschool.
-
De heer Geldman was dan al heel bang
voor inbrekers. Hij woonde alleen in een
klein huisje in een buitenwijk van de hoofd
stad. en zat er warmpjes in. Telkens als hij
in do krant las van een brutale inbraak,
sloeg hem do schrik om het lijf: Den gehee-
len dag (mijnheer had geen bezigheden en
leefde van zijn gold) peinsde hij zich suf op
middelen om inbraken tegen. te. gaan.
Een alarmbel? Dat niet, want het "schel
len alleen reeds zou, als hij het midden in
den nacht hoorde, zijn doorzijn.
Een hond nemen? Weineen, zoo'n beest
blafte om 't minste, geringste.
Op een goeden morgen, toen de heer Gold
man zijn gewono wandeling door het Von
delpark maakte, kwam hij een troepje huis
waarts keerende bruiloftsgasten tegen, dio
met schorre stemmen het hoogsto lied zon-
gvn. Met een medelijdenden glimlach keek
Qtldman de menschen na. „Die zijn van
nacht ook niet op hun bed geweest, meneer,"
zei-de boschwachter tegen don heer Geldman,
met wiens sigaren hij al meermalen kennis
gema-akt had.
„Neon," zei de heer Geldman, en vervolg
de in gedachten verdiept zijn wandeling.
Vreemd, maar het gezicht van die nacht
brakers had hom aan het denken gebracht.
Hoefgetrappel 1
Opkijkend, ontwaardo dc heer Geldman
twee bereden agonton. Politic inbrekers
niet naar bed hij was er 1 „Eureka 1"
riep hij iu zijn vreugde uit, zoodat.een kiu-
derraeisje, dat in do buurt wandelde en
■wier naam Kaatje was, er verrast van om
keek.
Hij had het gevonden, het middel tegen
inbraken! Het was doodeenvoudig! Niet
naar bed gaan. Overdag wat slapen; h;j had
toch niets te doen
Verheugd spoedde mijnheer zich naar het
café, waar hij altijd koffie dronk, en vroeg
tnaar de krant om te zien of er geen inbra
ken geweest waren.
Ja hoor, en alweer vlak in de buurt.
Grinnikend van inwendig genoegen, ver
brijzelde de heer Geldman dc schaal van zijn
derdo eitje. Zo zouden bij hem niet komen 1
Hij had er wat op gevonden Nog steeds
grinnikend ging de heor Geldman huis
waarts.
Het was avond en de metalen stem van
den Westertoren verkondigde lïct midder
nachtelijk uur.
In zijn voorkamer zat,' mét neergelaten
gordijnen, doch zonder luiken voor de ven
sters, de heer Geldman in zijn luien stoel.
In zijn mond een lange steenon pijp, terwijl
op tafel op con rijtje nog vier gestopte pij
pen lagen, benevens een zak tabak. Vóór
'hem een schaakbord (schaken was zijn lieve
lingsspel) met een probleem, waarop hij al
den heelen avond had zitten kijken.
Tegen den stoel aan, rechts en links, ste-
yige wandelstokkenje kon nooit weten 1
Aldus zat daar de heer Geldman, turend
op zijn schaakstukken, doch tevens do ooren
6pibsend' of hij ook iets verdaohts hoorde.
Het was stilalleen klonk zoo nu en dan
do stap van een voorbijganger.
Halféén; cén uur; do heer Geldman
geeuwde en rekte zien uit. Hè, wat was
dat? Een slag, vlak achter zijn stoel. O
neen, het was niets; door het uitrekken was
zijn stoel verschoven en een der wandelstok
ken op den grond gevallen.
Het sloeg half twee; het werd twee uur.
Zou hij maar niet liever naar bed gaan?
„Volhouden, Geldman," zei een inwen
dige stem, en Geldman bleef zitten, suf door
de telkens toevallende oogleden kijkende
naar het schaakbord en dc stukken.
Groote Hemel 1 Wat was dat? Er werd
gebeld 1 Geldman sprong op uit zijn stoel,
zoodat de schaakstukken omvielen cn de
tweede wandelstok het voorbeeld van den
eersten volgde.
Zeker een inbreker, die op die manier
probeerde of de bewoner sliep. Maar hij,
Geldman, waakteOp do teenen cn met den
dikste der twee stokken in dc hand, sloop
hij naar de deur. Hij zou haar op een kier
openen, roepon: „Wat mot je?" en als
do man dan nóg niet wegging nu, hij had
toch een stok in de hand? Eerst eens door
het raampje van dc deur kijkenmaar voor
zichtig. Doch reeds klonk van den anderen
kant een 6tem: „Doe open 1 Politie!"
Goldman deed de knippen van do deur on
opende deze; voor hem stond een stevige
politic-agent.
„Is u meneer Geldman?"
„Ja, wie anders? Ikkezat net te scha
ken; 'tis een beetje laat geworden."
„O, vraag wel excuus, ziet u; ik zag licht
bij u branden cn ik dacht, dat kon wel eens
onraad zijn. Maar nou is 'tgoed; g'nacht,
meneer
„Dag agent!"
Mopperend over de bemoeizucht van de
politie, liet dc lieer Gejdman zich weer in
zijn stool vallen. „Tooh wakker blijven,
Geldman," zei de inwendige stem weer.
Eindelijk werd het dag. Met een geeuw
van verlichting blies Geldman de lamp uit
en ging naar bed.
Op het gewone uur werd hij echter toch
weer wakker. Weet je wat, nou ga ik eens
een wandelingetje maken, koffiedrinken cn
dan vanmiddag een paar uurtjes uitsla
pen, alzoo peinsde Geldman. Het zou wel
wennen, dacht hij, dat nachtwaken.
Nauwolijks thuis uit hot café, waar hij
koffie gedronken had, wierp Geldman zich
op zijn legerstede cn sliep weldra den slaap
des rechtvaardigen.
Hij droomde heel raar; dc ngent cn do
boschwachter uit liet Vondelpark kwamen
bij hem inbreken en hij liet ze stil begaan
cn bleef or doodleuk bij zitten schaken. Dc
boschwachter gaf hem ccn sigaar en dc
agent stak de lamp bij hem aan, ofschoon
het kiaarlichtc dag was, cn met zijn gdd
gingen zc heen, de deur achter zich dicht
trekkend me't ccn slag.
Hij werd wakker. Ja, dc deur werd wer
kelijk dichtgeslagen. Nog half droomend
snelde Goldman naar beneden. Een vrccsc-
lijk tooncel wachtto hem daar! Alles lag
dooreen. Zijn brandkast was opengebroken
cn al het geld weg. Jammerend liep Geld
man rond, zich de haren uit het hoofd trek
kend. Op klaarlichten dag bestolenEn
daar vras hij nogal den heelen nacht voor
opgebleven
Het middel, door den heer Goldman uit
gevonden, was nog zoo kwaad niet, maar hij
had daarbij over het hoofd gezien, dat die
ven en inbrekers tegenwoordig evengoed
overdag als 's nachts aan den arbeid zijn.
Natuurlijk hebben de Belgische bladen
volgostaan met tal van bijzonderheden en
kleine anekdoten uit het leven der onlangs
ontslapen Koningin der Be)gcn. Wellicht
doen wij er onzen lezers een genoegen mee,
ook nog iets mee te dcclen uit het leven der
Vorstin, dio door haar talloozo beproevin
gen cn haar lijden veler harten, ook buiten
haar land, voor zich gewonnen heeft.
De betreurde Koningin dan was een echte
bloemenliefhcbster. Des morgens bracht zij
gewoonlijk een overvloed van bloemen mee
uit de prachtige serres vaoi den wintertuin
zij schiep er behagen in ze zelve in tuiltjes
te verwerken, welke in een honderdtal va
zen van alle grootte geplaatst werden. De
Koningin leefdo als in een ^loeujenhof.
Hare Majesteit gaf vooral de voorkeur
aan rozon, vergeet-mij nietjes cn meibloe
men. Om orchideeën gaf zij niet veel.
Na het bloemende-oor van haar salon ver
zorgd te hebben, wijdde do Koningin al haar
aandacht aan haar papegaaien on honden.
Zij bezat twee prachtige exemplaren van
papegaaien: een Congoleeschen on een
Mexicaanschcn, die hun doorluchtige mces-
teres monig genoeglijk uurtje schonken.
Haar honden zijn legendarisch; geen
ondeugender kon men zich denken. Ontel
bare officiersbroekon on klcedorcn van hof
dames hebben zij verscheurd.
Zpodra een persoon het salon binnentrad,
sprongen dè twee honden der Koningin blaf
fend toe en trachtton zijn klceren te
scheuren.
De bijzondere voorlicfdo der Vorstin voor
paarden is algemeen bekendzij kendo de
goede hoedanigheden en de gebreken van
paarden boter dan iemand.
Uitmuntendo amazone, kon men vroeger
tc Brussel dikwijls do Koningin met onge
ëvenaarde meesterschap haar sierlijk vier
span zien mennen. De Koningin was onder
alle opzichten een sportwornan.
De Koningin was ook zeer edelmoedig.
Haar omgeving zou hiervan duizenJ staal
tjes kunnen aanhalen.
Op zekeren dag, dat H. M._con uitstapje
deed iu do buurt van Roeken brak een on
weer los. Een stortregen viel nber cn de Ko
ningin bemerkte een arme oude vrouw, ge
bukt onder een vracht hout, ert doornat van
het hoofd tot do voeten. Do jKoningin ge
bood stil te houden en schonk c|e arme oude
haar mantel.
Do Koningin was alleen onverbiddelijk,
wanneer zij dieren zag mishandelen cn rac-
nigen dierenbeul bracht zij voor liet gerecht.
Do Koningin reed dikwijls in een rijtuig
op het strand tusschen Ostcnde en Blan-
kenborghe.
Drie v riendon deden op zekeren dag het
zelfde uitstapje. Onderweg traden zij een
herberg binnen en konden enkel betalen met
een stuk van twintig franken.
Doch dc herbergierster kon niet terug
geven. Wat gedaan? Op dit oogenblik kwam
er een prachtig rijtuig aan: 't Was do Ko
ningin, die zelve haar paardjes mende.
„Wel," zei een hunner, dio grenadier was
geweest, „daar is do Koningin. Indien wij
aan haar knecht eens vroegen, of hij twintig
franken kan wisselen?"
Zoo gezegd zoo gedaan.
Do Koningin bemerkte, dat er iets onge
woons gaande was en ondervroeg don be
diende.
„Majesteit," zei de lakei, „die lieer vraagt
twintig franken te wisselen en ik heb geen
gold genoeg."
„Wacht, ik zal eens zien."
En Haro Majesteit haalde een geldbeursjo
to voorschijn: het hield echter slechts twee
stukken van vijf franken on een stuk van
twee franken in. Hare Majesteit had al haar
gold aan aalmoezen uitgedeeld.
„Daar," zei zij, den knecht do twee fran
ken reikende, „is dat voldoonde om het
gelag te betalen?"
„O, Majesteit," zei de gewezen grenadier,
,,'tis te veel!"
„Welnu," zei do Koningin, de zweep op
do paarden leggend en hartelijk lachend,
„gij zult mij het overschot bij onzo eerst
volgende ontmoeting teruggeven."
GodsoordeeSen op Borneo.
Niet «alleen in do middeleeuwen speelden
do zoogenaamde godsoordeelon in do rechts
pleging van velo volken een groote rol,
maar ook thans nog komen zc veelvuldig
voor in het Verre Oosten, voornamelijk op
hot groote eiland Borneo, dat deel uitmaakt
van onze bezittingen in Oost-Indio.
Do Dajaks, zoo hecten do bewoners van
biet eiland, houden van snel recht en hech
ten daarom zeer groot gewicht aan den uit
slag van ccn godsoordeel, dat onder ver
schillende vormen voorkomt.
Bij een diefstal bijv. wordt voor ieder der
twee beschuldigden een uit kinabast ge
draaid touw in het water geworpen cn do-
gene, wions touw blijft drijven, is onschul
dig; terwijl hij, wiens touw zinkt, door dc
godheid als de schuldige wordt aangewezen.
Alle godsoordeelen worden alleen dan ge
houden, als dc zon juist ha«ar hoogs ton stand
bereikt heeft: minstens moet do heilige han
deling op dat oogenblik een aanvang nemen.
B-j de harsproef moet de beschuldigde met
do vlakke hand op glocicndhect vloeibaar
hars slaan; brandt bij zich daarbij niet, dan
is hij onschuldig.
Dc loopprocf bestaat in ccn loopwedstrijd,
waarin do overwinnaar onschuldig wordt
verklaard.
Eigenaardig is de muntproef, waarbij
twee muntstukken worden gebruikt. Een
kuip wordt gevuld met water, dat tc voren
troebel gemaakt is cn waarin tweo munt
stukken worden geworpen. Eén der geld
stukken is blank geschuurd. Die beschul
digde, dio het blanke stuk te voorschijn
haalt, wordt onschuldig verklaard.
Over het geheel genomen zijn dc gods
oordeelen, zooals zij op Borneo in zwang
zijn, niet gevaarlijk voor hot leven der be
trokken personen, waardoor zij gunstig af
steken bij die, volkc in do middeleeuwen in
Europa in zwang waren.
PANDOEREN.
Do p.andoeravondjes, door velen geduren
de de lange winteravonden zoo geliefd, vor
men een schrille tegenstelling met de thee-
of koffic-avondjcs, die do dames er op na
houden. Want terwijl deze or niet zijn om
den dames do gelegenheid tc geven tc drin
ken, worden do pandoer-avondjes slechts ge
organiseerd met het dóel te pandoeren.
Ik houd zeer veel van pandoer-avondjes.
Want omd.at ik niet het minste begrip van
pandoeren heb, word ik op dio avondjes
nooit uitgenoodigd. Ik weet alleen van
hooren-zeggen, dat het pandoeren een
hoogst bolangwekkend cn boeiend kaart
spel en een pandoer-avondjo daardoor een
van do schoonste fngmcntcu uit bet leven
van een pandoerspeler is. Een pancfoer-
avondjo staat bij do dames zeer goed aan
geschreven, omdat do mannen en vaders ge
durende dien tijd zeker thuis blijven oil hun
doen streng gecontroleerd kan worden, wat
op andere avonden niet altijd even goed
mogelijk is.
Daarentegen wordt liet pandoer-avondjo
goh.iat door do dienstmeisjes, omdat do
gasten meestal zóó lang spelen, tot hun
door den heer dos huizes tot aan do deur
uitgcloidc wordt gedaan cn een fooi er dus
bij inschiet.
Wil men zich zeer bemind maken, dan
vcrliezo men altijd of meestal, onverschillig
of er grof dan wel laag gespeeld wordt.
Blijft dc vrouw des huizes, in weerwil van
het late uur, wakker, dan is dit slechts in
zeldzame gevallen een bewijs van groote
gastvrijheid cn belangstelling in hot ge
sprek; maar deze vrouwelijke standvastig
heid wordt gewoonlijk veroorzaakt door een
financieclen maatregel, doordat de datni
voor het eindigen van het avondje haar
echtgenoot het gewonnonc wil afnemen, bij
welko golegenheid zij een warme lofrede op
het pandoeren houdt cn den echtgenoot voor
een meester in dio kunst verklaart.
Verliest dc echtgenoot, dan vindt do
vrouw des huizes, dat liet pandoeren zoer
onzedelijk is. Is een pandocrspeler niet
geestig aangelegd, dan kan hij toch do ge
wono kaartspelmoppen lachten, wat hot
voordeel heeft, dat de andere spelers cr niet
oni behoeven tc lachen, wat meestal van-
wego de ovcrbckondhcid van de lui beslist
onmogelijk is. Een gevreesde beoefenaar
van het pandoeren is die soort van pclcrs,
dio alleen geestig zijn als zij goede kaarton
krijgen, cn zulke pandoerdors krijgen, naar
beweerd wordt, voortdurend goede kaarten.
Is men ijdel cn cigonzuchlig, dan vcrliezo
men regelmatig, wanneer een dame aan liet
spel deelneemt. Dan ge.ldt men als een Ado
nis mot iets van ccn Apollo, ook al is het
tegendeel het geval.
Is men jong e:i verliefd op de dochter des
huizes, dun vcrliezo men steeds. Eerst us
do verloving neme men den toekomstigcq
schoonvader hot gewonnen geld weer af.
Spoelt iemand slecht en wint men daardoor,
dan vergeve men hem zijn slecht spelen. Men
zij dan niet onverbiddelijkSpeelt iemand
echter slecht cn verliest men daardoor, dan
toono men, dat men kara'. r heeft, en late
het aan scheldwoorden niet ontbreken.
Is het souper, dut na het pandoeren wordt
opgediseht, goed en overvloedig, dan prijzc
men het spel van den gastheer als meester
lijk; echter ook, wanneer het slechts mid
delmatig is. Is het avondeten zelfs niet bij
zonder smakelijk, dan zij men zoo beleefd
als maar ccnigszins mogelijk is. Dat siert
den goeden pandocrspeler.
Wil men er zekor van zijn, niet meer uit
genoodigd te worden, dan zorgc men, bij bet
afrekenen, heel toevallig geen geld bij zich
te hebben.
Wij zouden niet bijzonder gesteld zijn op
ccn kikvorschenboutjc, maar men weet, dat
do Franschen cr groote liefhebbers van zijn.
„Mijnheer, ik wou wel eens lecren fiet
sen," zei een schuchter jongmensch tegen den
directeur der wielrijschool.
De directeur knikte toestemmend. „Dat is
liccl gemakkelijk," zei hij„heb je er al eens
op gezeten V'
„Neen."
„Nog nooit?"
„Neen mijnheer, nog nooit."
Goed, laat ik u dan eerst een paar op
helderingen geven. De kunst van een rijwiel
to besturen is niet do kunst van zich in even
wicht tc houden. Voor een adspirant-wiel-
rijder is het zaak, zijn verloren evenwicht
te herwinnen, cn dat evenwicht verliest hij
door zijn pogingen om het behouden.
Kijk nu eens een fiets, die is licht en ge
makkelijk en men kan zc tegen een steen of
tegen een trottoirband in evenwicht zetten;
beschouw van don anderen kant eens den
menschdie heeft een of twee jaar noodig
oui tc leeren loopen, wat een veel grootere
kunst_is dan wielrijden, dat ook veel spoedi
ger ia aan te locreq.
Mag ik u ook nog opmerken, dat een en
koio les 1.50 kost, maar voor 10 wordt u
grondig in dc kunst onderwezen, zoodat u
zich zonder gevaar in de drukste straten kan
bewegen."
We waren met ons zessen in de wielrij
school, een groote, ovale ruimte, waartoe
een deur, die altijd open stond, van do
straat* toegang verleende; we waren dc wan
hoop van den directeur en zijn helper en
schopten lederen dag hun schenen bont en
blauw als een hunner achter ons aan liep,
om ons in evenwicht te houden, cn wij met
de vóelen trapten, om de verloren pedaion
terug te vinden.
De komst van een nieuweling was voor
ons een buitenkansje; die zou evon dikwijls
omvallen, misschien ook wel zijn klceren
scheuren en stuurstangen ombuigen, gelijk
wij gedaan hadden.
Bovendien zag er het jongmensch allesbe
halve snugger uit en we stelden ons voor,
veel plcizier met hem te hebben.
Do postulant had met aandacht naar de
toespraak van don directeur geluisterd en
met kleine hoofdknikjes zijn goedkeuring to
kennen gegeven.
„Zeg eens, mijnheer," vroeg hij eindelijk,
„hoeveel tijd is cr noodig om alleen te kun
nen rijden?"
„Dat hangt er van af," zei dc directeur,
dc wenkbrauwen fronsend cn ons één voor
één aankijkend, „dat hangt cr van af. Ik
heb er gezien, die het in twintig minuten
konden, maar ik heb er ook gezien (en weer
wierp hij ons een gestrengen blik toe), die
na verloop van een maand nog even vet wa
ren als in het begin, 'tls maar een quaestie
van wil en behendigheid; dat is alles."
„Juist," zei het jonge mensch, „als het u
dan goed is, zal ik per les betalen."
„Best, maar mag ik u opmerken, dat liet
iu den regol voordeeliger is, voor den heelen
leertijd tien gulden to betalen."
„Och, dat zal zooveel verschil niet maken,
en dan, men kan nooit wetenals ik
soms goed op dreef ben
We schaterden het uit, om dio gekke ver
klaring.
„Zooals u verkiest," zei de directeur be
leefd, „we zullen aanstonds met de les be
ginnen."
Een nog in goeden staat zijnd rijwiel, dat
met het zadel in een hoek stond, werd ge
haald en zoo goed en zoo kwaad als het
ging, zette de directeur er zijn nieuwen leer
ling bovenop, na hem eerst de gebruikelijke
vermaningen te hebben gegeven: „Goed op
de pedalen drukken, jo bent op vasten
grond. En onthoud wel dit, dat het stuur
niet dient om er op tc leunenje moet hot
maar los in do hand houden, dat is heel het
geheim van het evenwicht."
„Vooruit 1" beval hij.
Het jongmensch gehoorzaamde on de ma
chine zetto zich in beweging.
„Heel goed!" riep de directeur, „als 't
zoo doorgaat, zal je 't gauw kennen."
Over de met zand bestrooide baan, waar
de wielrenners in don dop hun opleiding
ontvingen, begon do tocht van meester en
leerling met veel gezwaai van rechte naar
links. Av e waren allemaal van onze machines
afgestapt en keken die twee belangstellend
na. Aanhoudend dreigde de nieuweling van
zijn fiets af te vallen, maar do baas hield
hem in evenwicht. „Goed zoouitmun
tendpuikschreeuwde hij, met de
zweetdruppels op 'iet voorhoofd zijn leer
ling achterna dravende. Zigzagsgewijze ging
het vooruit.
„Goed door Kijven Lrappe>n en maar recht
vooruit kijken. Als je denkt, dat je vallen
zult, moet jo het stuur dien kant uit wen
den."
Onder die bedrijven waren zc de baan
rondgesukkelcl
„Wil jo niet wat rusten?" vroeg do heer,
maar het jongmensch had er geen zin in.
„Waarom dat? Ik ben heelemaal niet ver
moeid; en als het u hetzelfde is, zou ik wel
eens los willen rijden."
„Wat? Je los laten?"
„Ja, om eens to zion, of ik het soms alleen
zou kunnen. Ik weet niet, waar het aan ligt,
maar ik geloof, dat ik goed op dreef ben."
„Mijnheer," zei do directeur, met een be
scheiden spotlachje, „je zult vallen en je be-
zeeren, ik waarschuw je,"
„Dat is zoo erg niet, ik wil het cr op
wagen."
„«Sta je er op?"
„Laat maar eens probecren."
Do man was een oogenblik besluiteloos; hij
aarzelde tusschen zijn plicht en tusschen
het plcizier om dien verwaanden jong::i een
lesje to geven, dat hem voorgoed genezen zou
van zijn lust c n ineens het wieleren tc lee
ren. Wij kwamen er natuurlijk allemaal bij
staan en trokken partij voor het jonge
rnensch.
„Als mijnheer het toch wilAls hij toch
op dreef isLaat hem maar los, laat hem
maar alleen rijden!" riepen wij, in de go-
gronde hoop, dat do nieuweling in minder
dan geen tijd zou omvallen.
„Nu, «als je het dan hebben wilt-, vooruit
maar," zei do directeur, „maar als je je ge
zicht open valt of je neus breekt, trek ik er
mij niets van aan."
Met die woorden liet hij de fiets los cn de
nieuweling schoot vooruit. Maar nu was het
aan ons om verwonderd te zijn. Hij was al
dertig pas vooruit gesnord en nog altijd zat
hij overeind op zijn fiets en werkto zich met
wanhopig getrappel verder. Bij dc bocht ge
komen, nam hij net zoo mooi den draai, als
of hij dat zijn leven lang gedaan had.
'tGing werkelijk goed, en toen hij do baan
rond was, reed hij ons in een tamelijke
vaart voorbij. Verbluft stonden wij te
kijken.
„Ja, ja 1" riep hij ons toe, ,,ik geloof, dat
ik op dreef ben; ik ben op dreef!"
'tWas de moeite waard, den directeur to
zien; hij zag zoo rood als een kreeft van
pure opgewondenheid.
„Bravo I hoera 1" schreeuwde hij met de
handen boven het hoofd. „Bravo d«at is een
rijder, die een toekomst heeft. Hoera voor
den nieuweling 1"
Hij ging te keer als een spconvarken en
zijn opgewondenheid werd nog grootcr, toca
het jongmensch voor den tweeden keer nu
nog in sneller tempo ons voorbijreed.
„Ja, ja, ik bon op dreef 1" riep hij weer.
Wo begonnen er het land aan to krijgen, te
meer, daar de haas ons kwaadaardig aan
keek en grinnikend zcido: „Dat is wat an
ders «als met jullie, hé? Doc Them maar ccn»
na, als je kunt
Voor dc dordo maal gii g do adspirant-
wiolrijdcr do baan rond en nu was hij wer
kelijk in vliegondc vaart. Do baas hield zijn
hart vast, want die joDgen was veel te roe
keloos, daar konden nog wel cons ongeluk
kon van komen. Daar had je 'tal. In plaats
van nu hij de tweede bocl.t den draai goed
te nemen, vloog bij in razende snolheid recht
vooruit, waar de deur open stond.
„Ho, hol bij loopt zijn kop tegen den
deurstijl stuk 1" riep de directeur vol angst.
Dit gebeurde echter niet en vlug als een
vogel vloog de wielrijder door het smalle
poortje, naar buiten, de straat op.
Wo kokon elkaar aan. De baas word bleek,
toen weer rood en nog eens bleek; sprake
loos trok hij aan zijn snor, en toen, alsof
hij een plotselinge ingeving kreeg, stormde
hij naar buiten.
Wij hem na! Heel in de verte zagon wij
den discipel van de wielrijschool uit allo
macht doortrappen cn om ccn hoek van do
straat achter een tramwagen verdwenen.
Nimmer heeft do haas zijn leerling on zijn
rijwiel teruggezien. In één ies had de jongen
zóó goed rijden geleerd, dat zelfs de politie,
dio onmiddellijk per tclephoon gewaar
schuwd word, er niet in geslaagd ia, hem te
achterhalen.