Eea middel tegen inbraak. No. 13378 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG II OCTOBER. - DERDE BLADh Anno iaOi. Dit het leven van wijlen Koningin Maria Henrietta. Het eten van kikvorsclien. In de Wielrijschool. - De heer Geldman was dan al heel bang voor inbrekers. Hij woonde alleen in een klein huisje in een buitenwijk van de hoofd stad. en zat er warmpjes in. Telkens als hij in do krant las van een brutale inbraak, sloeg hem do schrik om het lijf: Den gehee- len dag (mijnheer had geen bezigheden en leefde van zijn gold) peinsde hij zich suf op middelen om inbraken tegen. te. gaan. Een alarmbel? Dat niet, want het "schel len alleen reeds zou, als hij het midden in den nacht hoorde, zijn doorzijn. Een hond nemen? Weineen, zoo'n beest blafte om 't minste, geringste. Op een goeden morgen, toen de heer Gold man zijn gewono wandeling door het Von delpark maakte, kwam hij een troepje huis waarts keerende bruiloftsgasten tegen, dio met schorre stemmen het hoogsto lied zon- gvn. Met een medelijdenden glimlach keek Qtldman de menschen na. „Die zijn van nacht ook niet op hun bed geweest, meneer," zei-de boschwachter tegen don heer Geldman, met wiens sigaren hij al meermalen kennis gema-akt had. „Neon," zei de heer Geldman, en vervolg de in gedachten verdiept zijn wandeling. Vreemd, maar het gezicht van die nacht brakers had hom aan het denken gebracht. Hoefgetrappel 1 Opkijkend, ontwaardo dc heer Geldman twee bereden agonton. Politic inbrekers niet naar bed hij was er 1 „Eureka 1" riep hij iu zijn vreugde uit, zoodat.een kiu- derraeisje, dat in do buurt wandelde en ■wier naam Kaatje was, er verrast van om keek. Hij had het gevonden, het middel tegen inbraken! Het was doodeenvoudig! Niet naar bed gaan. Overdag wat slapen; h;j had toch niets te doen Verheugd spoedde mijnheer zich naar het café, waar hij altijd koffie dronk, en vroeg tnaar de krant om te zien of er geen inbra ken geweest waren. Ja hoor, en alweer vlak in de buurt. Grinnikend van inwendig genoegen, ver brijzelde de heer Geldman dc schaal van zijn derdo eitje. Zo zouden bij hem niet komen 1 Hij had er wat op gevonden Nog steeds grinnikend ging de heor Geldman huis waarts. Het was avond en de metalen stem van den Westertoren verkondigde lïct midder nachtelijk uur. In zijn voorkamer zat,' mét neergelaten gordijnen, doch zonder luiken voor de ven sters, de heer Geldman in zijn luien stoel. In zijn mond een lange steenon pijp, terwijl op tafel op con rijtje nog vier gestopte pij pen lagen, benevens een zak tabak. Vóór 'hem een schaakbord (schaken was zijn lieve lingsspel) met een probleem, waarop hij al den heelen avond had zitten kijken. Tegen den stoel aan, rechts en links, ste- yige wandelstokkenje kon nooit weten 1 Aldus zat daar de heer Geldman, turend op zijn schaakstukken, doch tevens do ooren 6pibsend' of hij ook iets verdaohts hoorde. Het was stilalleen klonk zoo nu en dan do stap van een voorbijganger. Halféén; cén uur; do heer Geldman geeuwde en rekte zien uit. Hè, wat was dat? Een slag, vlak achter zijn stoel. O neen, het was niets; door het uitrekken was zijn stoel verschoven en een der wandelstok ken op den grond gevallen. Het sloeg half twee; het werd twee uur. Zou hij maar niet liever naar bed gaan? „Volhouden, Geldman," zei een inwen dige stem, en Geldman bleef zitten, suf door de telkens toevallende oogleden kijkende naar het schaakbord en dc stukken. Groote Hemel 1 Wat was dat? Er werd gebeld 1 Geldman sprong op uit zijn stoel, zoodat de schaakstukken omvielen cn de tweede wandelstok het voorbeeld van den eersten volgde. Zeker een inbreker, die op die manier probeerde of de bewoner sliep. Maar hij, Geldman, waakteOp do teenen cn met den dikste der twee stokken in dc hand, sloop hij naar de deur. Hij zou haar op een kier openen, roepon: „Wat mot je?" en als do man dan nóg niet wegging nu, hij had toch een stok in de hand? Eerst eens door het raampje van dc deur kijkenmaar voor zichtig. Doch reeds klonk van den anderen kant een 6tem: „Doe open 1 Politie!" Goldman deed de knippen van do deur on opende deze; voor hem stond een stevige politic-agent. „Is u meneer Geldman?" „Ja, wie anders? Ikkezat net te scha ken; 'tis een beetje laat geworden." „O, vraag wel excuus, ziet u; ik zag licht bij u branden cn ik dacht, dat kon wel eens onraad zijn. Maar nou is 'tgoed; g'nacht, meneer „Dag agent!" Mopperend over de bemoeizucht van de politie, liet dc lieer Gejdman zich weer in zijn stool vallen. „Tooh wakker blijven, Geldman," zei de inwendige stem weer. Eindelijk werd het dag. Met een geeuw van verlichting blies Geldman de lamp uit en ging naar bed. Op het gewone uur werd hij echter toch weer wakker. Weet je wat, nou ga ik eens een wandelingetje maken, koffiedrinken cn dan vanmiddag een paar uurtjes uitsla pen, alzoo peinsde Geldman. Het zou wel wennen, dacht hij, dat nachtwaken. Nauwolijks thuis uit hot café, waar hij koffie gedronken had, wierp Geldman zich op zijn legerstede cn sliep weldra den slaap des rechtvaardigen. Hij droomde heel raar; dc ngent cn do boschwachter uit liet Vondelpark kwamen bij hem inbreken en hij liet ze stil begaan cn bleef or doodleuk bij zitten schaken. Dc boschwachter gaf hem ccn sigaar en dc agent stak de lamp bij hem aan, ofschoon het kiaarlichtc dag was, cn met zijn gdd gingen zc heen, de deur achter zich dicht trekkend me't ccn slag. Hij werd wakker. Ja, dc deur werd wer kelijk dichtgeslagen. Nog half droomend snelde Goldman naar beneden. Een vrccsc- lijk tooncel wachtto hem daar! Alles lag dooreen. Zijn brandkast was opengebroken cn al het geld weg. Jammerend liep Geld man rond, zich de haren uit het hoofd trek kend. Op klaarlichten dag bestolenEn daar vras hij nogal den heelen nacht voor opgebleven Het middel, door den heer Goldman uit gevonden, was nog zoo kwaad niet, maar hij had daarbij over het hoofd gezien, dat die ven en inbrekers tegenwoordig evengoed overdag als 's nachts aan den arbeid zijn. Natuurlijk hebben de Belgische bladen volgostaan met tal van bijzonderheden en kleine anekdoten uit het leven der onlangs ontslapen Koningin der Be)gcn. Wellicht doen wij er onzen lezers een genoegen mee, ook nog iets mee te dcclen uit het leven der Vorstin, dio door haar talloozo beproevin gen cn haar lijden veler harten, ook buiten haar land, voor zich gewonnen heeft. De betreurde Koningin dan was een echte bloemenliefhcbster. Des morgens bracht zij gewoonlijk een overvloed van bloemen mee uit de prachtige serres vaoi den wintertuin zij schiep er behagen in ze zelve in tuiltjes te verwerken, welke in een honderdtal va zen van alle grootte geplaatst werden. De Koningin leefdo als in een ^loeujenhof. Hare Majesteit gaf vooral de voorkeur aan rozon, vergeet-mij nietjes cn meibloe men. Om orchideeën gaf zij niet veel. Na het bloemende-oor van haar salon ver zorgd te hebben, wijdde do Koningin al haar aandacht aan haar papegaaien on honden. Zij bezat twee prachtige exemplaren van papegaaien: een Congoleeschen on een Mexicaanschcn, die hun doorluchtige mces- teres monig genoeglijk uurtje schonken. Haar honden zijn legendarisch; geen ondeugender kon men zich denken. Ontel bare officiersbroekon on klcedorcn van hof dames hebben zij verscheurd. Zpodra een persoon het salon binnentrad, sprongen dè twee honden der Koningin blaf fend toe en trachtton zijn klceren te scheuren. De bijzondere voorlicfdo der Vorstin voor paarden is algemeen bekendzij kendo de goede hoedanigheden en de gebreken van paarden boter dan iemand. Uitmuntendo amazone, kon men vroeger tc Brussel dikwijls do Koningin met onge ëvenaarde meesterschap haar sierlijk vier span zien mennen. De Koningin was onder alle opzichten een sportwornan. De Koningin was ook zeer edelmoedig. Haar omgeving zou hiervan duizenJ staal tjes kunnen aanhalen. Op zekeren dag, dat H. M._con uitstapje deed iu do buurt van Roeken brak een on weer los. Een stortregen viel nber cn de Ko ningin bemerkte een arme oude vrouw, ge bukt onder een vracht hout, ert doornat van het hoofd tot do voeten. Do jKoningin ge bood stil te houden en schonk c|e arme oude haar mantel. Do Koningin was alleen onverbiddelijk, wanneer zij dieren zag mishandelen cn rac- nigen dierenbeul bracht zij voor liet gerecht. Do Koningin reed dikwijls in een rijtuig op het strand tusschen Ostcnde en Blan- kenborghe. Drie v riendon deden op zekeren dag het zelfde uitstapje. Onderweg traden zij een herberg binnen en konden enkel betalen met een stuk van twintig franken. Doch dc herbergierster kon niet terug geven. Wat gedaan? Op dit oogenblik kwam er een prachtig rijtuig aan: 't Was do Ko ningin, die zelve haar paardjes mende. „Wel," zei een hunner, dio grenadier was geweest, „daar is do Koningin. Indien wij aan haar knecht eens vroegen, of hij twintig franken kan wisselen?" Zoo gezegd zoo gedaan. Do Koningin bemerkte, dat er iets onge woons gaande was en ondervroeg don be diende. „Majesteit," zei de lakei, „die lieer vraagt twintig franken te wisselen en ik heb geen gold genoeg." „Wacht, ik zal eens zien." En Haro Majesteit haalde een geldbeursjo to voorschijn: het hield echter slechts twee stukken van vijf franken on een stuk van twee franken in. Hare Majesteit had al haar gold aan aalmoezen uitgedeeld. „Daar," zei zij, den knecht do twee fran ken reikende, „is dat voldoonde om het gelag te betalen?" „O, Majesteit," zei de gewezen grenadier, ,,'tis te veel!" „Welnu," zei do Koningin, de zweep op do paarden leggend en hartelijk lachend, „gij zult mij het overschot bij onzo eerst volgende ontmoeting teruggeven." GodsoordeeSen op Borneo. Niet «alleen in do middeleeuwen speelden do zoogenaamde godsoordeelon in do rechts pleging van velo volken een groote rol, maar ook thans nog komen zc veelvuldig voor in het Verre Oosten, voornamelijk op hot groote eiland Borneo, dat deel uitmaakt van onze bezittingen in Oost-Indio. Do Dajaks, zoo hecten do bewoners van biet eiland, houden van snel recht en hech ten daarom zeer groot gewicht aan den uit slag van ccn godsoordeel, dat onder ver schillende vormen voorkomt. Bij een diefstal bijv. wordt voor ieder der twee beschuldigden een uit kinabast ge draaid touw in het water geworpen cn do- gene, wions touw blijft drijven, is onschul dig; terwijl hij, wiens touw zinkt, door dc godheid als de schuldige wordt aangewezen. Alle godsoordeelen worden alleen dan ge houden, als dc zon juist ha«ar hoogs ton stand bereikt heeft: minstens moet do heilige han deling op dat oogenblik een aanvang nemen. B-j de harsproef moet de beschuldigde met do vlakke hand op glocicndhect vloeibaar hars slaan; brandt bij zich daarbij niet, dan is hij onschuldig. Dc loopprocf bestaat in ccn loopwedstrijd, waarin do overwinnaar onschuldig wordt verklaard. Eigenaardig is de muntproef, waarbij twee muntstukken worden gebruikt. Een kuip wordt gevuld met water, dat tc voren troebel gemaakt is cn waarin tweo munt stukken worden geworpen. Eén der geld stukken is blank geschuurd. Die beschul digde, dio het blanke stuk te voorschijn haalt, wordt onschuldig verklaard. Over het geheel genomen zijn dc gods oordeelen, zooals zij op Borneo in zwang zijn, niet gevaarlijk voor hot leven der be trokken personen, waardoor zij gunstig af steken bij die, volkc in do middeleeuwen in Europa in zwang waren. PANDOEREN. Do p.andoeravondjes, door velen geduren de de lange winteravonden zoo geliefd, vor men een schrille tegenstelling met de thee- of koffic-avondjcs, die do dames er op na houden. Want terwijl deze or niet zijn om den dames do gelegenheid tc geven tc drin ken, worden do pandoer-avondjes slechts ge organiseerd met het dóel te pandoeren. Ik houd zeer veel van pandoer-avondjes. Want omd.at ik niet het minste begrip van pandoeren heb, word ik op dio avondjes nooit uitgenoodigd. Ik weet alleen van hooren-zeggen, dat het pandoeren een hoogst bolangwekkend cn boeiend kaart spel en een pandoer-avondjo daardoor een van do schoonste fngmcntcu uit bet leven van een pandoerspeler is. Een pancfoer- avondjo staat bij do dames zeer goed aan geschreven, omdat do mannen en vaders ge durende dien tijd zeker thuis blijven oil hun doen streng gecontroleerd kan worden, wat op andere avonden niet altijd even goed mogelijk is. Daarentegen wordt liet pandoer-avondjo goh.iat door do dienstmeisjes, omdat do gasten meestal zóó lang spelen, tot hun door den heer dos huizes tot aan do deur uitgcloidc wordt gedaan cn een fooi er dus bij inschiet. Wil men zich zeer bemind maken, dan vcrliezo men altijd of meestal, onverschillig of er grof dan wel laag gespeeld wordt. Blijft dc vrouw des huizes, in weerwil van het late uur, wakker, dan is dit slechts in zeldzame gevallen een bewijs van groote gastvrijheid cn belangstelling in hot ge sprek; maar deze vrouwelijke standvastig heid wordt gewoonlijk veroorzaakt door een financieclen maatregel, doordat de datni voor het eindigen van het avondje haar echtgenoot het gewonnonc wil afnemen, bij welko golegenheid zij een warme lofrede op het pandoeren houdt cn den echtgenoot voor een meester in dio kunst verklaart. Verliest dc echtgenoot, dan vindt do vrouw des huizes, dat liet pandoeren zoer onzedelijk is. Is een pandocrspeler niet geestig aangelegd, dan kan hij toch do ge wono kaartspelmoppen lachten, wat hot voordeel heeft, dat de andere spelers cr niet oni behoeven tc lachen, wat meestal van- wego de ovcrbckondhcid van de lui beslist onmogelijk is. Een gevreesde beoefenaar van het pandoeren is die soort van pclcrs, dio alleen geestig zijn als zij goede kaarton krijgen, cn zulke pandoerdors krijgen, naar beweerd wordt, voortdurend goede kaarten. Is men ijdel cn cigonzuchlig, dan vcrliezo men regelmatig, wanneer een dame aan liet spel deelneemt. Dan ge.ldt men als een Ado nis mot iets van ccn Apollo, ook al is het tegendeel het geval. Is men jong e:i verliefd op de dochter des huizes, dun vcrliezo men steeds. Eerst us do verloving neme men den toekomstigcq schoonvader hot gewonnen geld weer af. Spoelt iemand slecht en wint men daardoor, dan vergeve men hem zijn slecht spelen. Men zij dan niet onverbiddelijkSpeelt iemand echter slecht cn verliest men daardoor, dan toono men, dat men kara'. r heeft, en late het aan scheldwoorden niet ontbreken. Is het souper, dut na het pandoeren wordt opgediseht, goed en overvloedig, dan prijzc men het spel van den gastheer als meester lijk; echter ook, wanneer het slechts mid delmatig is. Is het avondeten zelfs niet bij zonder smakelijk, dan zij men zoo beleefd als maar ccnigszins mogelijk is. Dat siert den goeden pandocrspeler. Wil men er zekor van zijn, niet meer uit genoodigd te worden, dan zorgc men, bij bet afrekenen, heel toevallig geen geld bij zich te hebben. Wij zouden niet bijzonder gesteld zijn op ccn kikvorschenboutjc, maar men weet, dat do Franschen cr groote liefhebbers van zijn. „Mijnheer, ik wou wel eens lecren fiet sen," zei een schuchter jongmensch tegen den directeur der wielrijschool. De directeur knikte toestemmend. „Dat is liccl gemakkelijk," zei hij„heb je er al eens op gezeten V' „Neen." „Nog nooit?" „Neen mijnheer, nog nooit." Goed, laat ik u dan eerst een paar op helderingen geven. De kunst van een rijwiel to besturen is niet do kunst van zich in even wicht tc houden. Voor een adspirant-wiel- rijder is het zaak, zijn verloren evenwicht te herwinnen, cn dat evenwicht verliest hij door zijn pogingen om het behouden. Kijk nu eens een fiets, die is licht en ge makkelijk en men kan zc tegen een steen of tegen een trottoirband in evenwicht zetten; beschouw van don anderen kant eens den menschdie heeft een of twee jaar noodig oui tc leeren loopen, wat een veel grootere kunst_is dan wielrijden, dat ook veel spoedi ger ia aan te locreq. Mag ik u ook nog opmerken, dat een en koio les 1.50 kost, maar voor 10 wordt u grondig in dc kunst onderwezen, zoodat u zich zonder gevaar in de drukste straten kan bewegen." We waren met ons zessen in de wielrij school, een groote, ovale ruimte, waartoe een deur, die altijd open stond, van do straat* toegang verleende; we waren dc wan hoop van den directeur en zijn helper en schopten lederen dag hun schenen bont en blauw als een hunner achter ons aan liep, om ons in evenwicht te houden, cn wij met de vóelen trapten, om de verloren pedaion terug te vinden. De komst van een nieuweling was voor ons een buitenkansje; die zou evon dikwijls omvallen, misschien ook wel zijn klceren scheuren en stuurstangen ombuigen, gelijk wij gedaan hadden. Bovendien zag er het jongmensch allesbe halve snugger uit en we stelden ons voor, veel plcizier met hem te hebben. Do postulant had met aandacht naar de toespraak van don directeur geluisterd en met kleine hoofdknikjes zijn goedkeuring to kennen gegeven. „Zeg eens, mijnheer," vroeg hij eindelijk, „hoeveel tijd is cr noodig om alleen te kun nen rijden?" „Dat hangt er van af," zei dc directeur, dc wenkbrauwen fronsend cn ons één voor één aankijkend, „dat hangt cr van af. Ik heb er gezien, die het in twintig minuten konden, maar ik heb er ook gezien (en weer wierp hij ons een gestrengen blik toe), die na verloop van een maand nog even vet wa ren als in het begin, 'tls maar een quaestie van wil en behendigheid; dat is alles." „Juist," zei het jonge mensch, „als het u dan goed is, zal ik per les betalen." „Best, maar mag ik u opmerken, dat liet iu den regol voordeeliger is, voor den heelen leertijd tien gulden to betalen." „Och, dat zal zooveel verschil niet maken, en dan, men kan nooit wetenals ik soms goed op dreef ben We schaterden het uit, om dio gekke ver klaring. „Zooals u verkiest," zei de directeur be leefd, „we zullen aanstonds met de les be ginnen." Een nog in goeden staat zijnd rijwiel, dat met het zadel in een hoek stond, werd ge haald en zoo goed en zoo kwaad als het ging, zette de directeur er zijn nieuwen leer ling bovenop, na hem eerst de gebruikelijke vermaningen te hebben gegeven: „Goed op de pedalen drukken, jo bent op vasten grond. En onthoud wel dit, dat het stuur niet dient om er op tc leunenje moet hot maar los in do hand houden, dat is heel het geheim van het evenwicht." „Vooruit 1" beval hij. Het jongmensch gehoorzaamde on de ma chine zetto zich in beweging. „Heel goed!" riep de directeur, „als 't zoo doorgaat, zal je 't gauw kennen." Over de met zand bestrooide baan, waar de wielrenners in don dop hun opleiding ontvingen, begon do tocht van meester en leerling met veel gezwaai van rechte naar links. Av e waren allemaal van onze machines afgestapt en keken die twee belangstellend na. Aanhoudend dreigde de nieuweling van zijn fiets af te vallen, maar do baas hield hem in evenwicht. „Goed zoouitmun tendpuikschreeuwde hij, met de zweetdruppels op 'iet voorhoofd zijn leer ling achterna dravende. Zigzagsgewijze ging het vooruit. „Goed door Kijven Lrappe>n en maar recht vooruit kijken. Als je denkt, dat je vallen zult, moet jo het stuur dien kant uit wen den." Onder die bedrijven waren zc de baan rondgesukkelcl „Wil jo niet wat rusten?" vroeg do heer, maar het jongmensch had er geen zin in. „Waarom dat? Ik ben heelemaal niet ver moeid; en als het u hetzelfde is, zou ik wel eens los willen rijden." „Wat? Je los laten?" „Ja, om eens to zion, of ik het soms alleen zou kunnen. Ik weet niet, waar het aan ligt, maar ik geloof, dat ik goed op dreef ben." „Mijnheer," zei do directeur, met een be scheiden spotlachje, „je zult vallen en je be- zeeren, ik waarschuw je," „Dat is zoo erg niet, ik wil het cr op wagen." „«Sta je er op?" „Laat maar eens probecren." Do man was een oogenblik besluiteloos; hij aarzelde tusschen zijn plicht en tusschen het plcizier om dien verwaanden jong::i een lesje to geven, dat hem voorgoed genezen zou van zijn lust c n ineens het wieleren tc lee ren. Wij kwamen er natuurlijk allemaal bij staan en trokken partij voor het jonge rnensch. „Als mijnheer het toch wilAls hij toch op dreef isLaat hem maar los, laat hem maar alleen rijden!" riepen wij, in de go- gronde hoop, dat do nieuweling in minder dan geen tijd zou omvallen. „Nu, «als je het dan hebben wilt-, vooruit maar," zei do directeur, „maar als je je ge zicht open valt of je neus breekt, trek ik er mij niets van aan." Met die woorden liet hij de fiets los cn de nieuweling schoot vooruit. Maar nu was het aan ons om verwonderd te zijn. Hij was al dertig pas vooruit gesnord en nog altijd zat hij overeind op zijn fiets en werkto zich met wanhopig getrappel verder. Bij dc bocht ge komen, nam hij net zoo mooi den draai, als of hij dat zijn leven lang gedaan had. 'tGing werkelijk goed, en toen hij do baan rond was, reed hij ons in een tamelijke vaart voorbij. Verbluft stonden wij te kijken. „Ja, ja 1" riep hij ons toe, ,,ik geloof, dat ik op dreef ben; ik ben op dreef!" 'tWas de moeite waard, den directeur to zien; hij zag zoo rood als een kreeft van pure opgewondenheid. „Bravo I hoera 1" schreeuwde hij met de handen boven het hoofd. „Bravo d«at is een rijder, die een toekomst heeft. Hoera voor den nieuweling 1" Hij ging te keer als een spconvarken en zijn opgewondenheid werd nog grootcr, toca het jongmensch voor den tweeden keer nu nog in sneller tempo ons voorbijreed. „Ja, ja, ik bon op dreef 1" riep hij weer. Wo begonnen er het land aan to krijgen, te meer, daar de haas ons kwaadaardig aan keek en grinnikend zcido: „Dat is wat an ders «als met jullie, hé? Doc Them maar ccn» na, als je kunt Voor dc dordo maal gii g do adspirant- wiolrijdcr do baan rond en nu was hij wer kelijk in vliegondc vaart. Do baas hield zijn hart vast, want die joDgen was veel te roe keloos, daar konden nog wel cons ongeluk kon van komen. Daar had je 'tal. In plaats van nu hij de tweede bocl.t den draai goed te nemen, vloog bij in razende snolheid recht vooruit, waar de deur open stond. „Ho, hol bij loopt zijn kop tegen den deurstijl stuk 1" riep de directeur vol angst. Dit gebeurde echter niet en vlug als een vogel vloog de wielrijder door het smalle poortje, naar buiten, de straat op. Wo kokon elkaar aan. De baas word bleek, toen weer rood en nog eens bleek; sprake loos trok hij aan zijn snor, en toen, alsof hij een plotselinge ingeving kreeg, stormde hij naar buiten. Wij hem na! Heel in de verte zagon wij den discipel van de wielrijschool uit allo macht doortrappen cn om ccn hoek van do straat achter een tramwagen verdwenen. Nimmer heeft do haas zijn leerling on zijn rijwiel teruggezien. In één ies had de jongen zóó goed rijden geleerd, dat zelfs de politie, dio onmiddellijk per tclephoon gewaar schuwd word, er niet in geslaagd ia, hem te achterhalen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9