N°c 13063
A®. 1902.
I
feze .Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit
TWEE Bladen.
Eerste Blad.
Beroep der Loeren-Generaals
up de beschaafde wereld.
Officieels Kennisgeving,
Woensdag 34 September.
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Loldon per 8 raaandon1.10.
""Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd ïtffl 1-80
I Franco per post i t 1.65-
PRLJS DER ADVERTENTIËN t
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0,17$. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten do stad
wordt 0.05 berekend.
Voor liet toieraalsionds.
Ontvangen door den Penningmeester der
Afd. Leiden en Omstreken van de Nederl.
ïuldafrik. Vereeniging.
Bydra.e voor het Generaalsfonds van
Q. Rf 100.-.
Het zal de wereld nog versck in
het geheugen zijn hoe de Boeren na
een hangen strijd voor hunne onaf
hankelijkheid van meer dan twee en
een half jaar, eindelijk genoodzaakt
zjjn geworden de termen van over
gave, hun door de Regeering van
Zijne Britsche Majesteit, Koning
Eduard VII, voorgelegd, door mid
del van hu-ndafgevaardigden te
Vereeniging aan ie nemen.
Gelijktijdig werd ons door die af-
Êe vaardigden opgedragen ons naar
ngeland te begeven, ten einde in de
eerste plaats een beroep op onze
nieuwe Regeering te doen om de
ontzaglijke ellende, die door de lengte
en breedte der nieuwe Kolonies
heerscht te verzachten. Slaagden wij
hierin niet, dan zuuden wij een be
roep voor liefdadige bijdragen op de
menscheljjkheid van de beschaafde
wereld doen.
Baar wij er tot dusverre niet in
geslaagd zijn de Engelsche Regeering
te bewegen ons volk verder behulp
zaam te zijn, en de nood onbeschrijf
lijk hoog is, blijft er voor ons niets
over dan ons te wenden naar de
volkeren van Europa en Amerika.
In de hachelijke dagen, die wjj door
worstelden, was het ons en den onzen
zoet, gedurig blijken van sympathie
uit alle oorden te ontvangen. Be
geldelijke en andere ondersteuningen
aan onze vrouwen en kinderen in
de concentratie-kampen, en aan de
krijgsgevangenen in alle deelen der
aarde, droegen oneindig veel bij om
het lot van die arme ongelukkigen
te verlichten, en wij nemen deze
gelegenheid te baat om namens het
volk van de gewezen Republieken
onzen innigen dank te betuigen aan
allen, die ons in het verleden lief-
dadiglijk hebben ondersteund. Het
Boeren-volkje kan nimmer de hulp
vergeten, die hetzelve bewezen
werd in de donkere uren van zijne
beproeving.
Het volk van de twee Republieken
had alles veil voor zijne onafhanke
lijkheid en nu de worstelstrijd voor
bij is, staat het totaal geruïneerd.
Hoewel wij niet de gelegenheid had
den een nauwkeurigen staat op te
maken van de verwoesting, aange
richt in de twee Republieken, zyn
wij op grond van onze persoonlijke
kennis overtuigd, dat er minstens
dertig duizend huizen op de boeren
plaatsen en bovendien tal van dorpen
door de Britten .gedurende den oor
log verbrand of vernield zyn.
Onze woningen met de meubelen
zijn verbrand of vernield, onze boom
gaarden neergeveld, alle landbouw
gereedschappen stuk geslagen, mo
lens vernietigd, elk levend dier is
weggevoerd of gedood, niets bleef
ons, helaasover. Het land is eene
woestenij. Ook heeft de oorlog vele
slachtoffers geeischt en het land
weergalmt van het geween derhul-
pelooze weduwen en weezen.
Bovendien behoeft niet te worden
herinnerd hoeveel in de toekomst
voor de opvoeding van de kinderen
onzer burgers zal noodig zijn.
In dezen grooten nood wenden wij
ons nu tot de wereld met het ver
zoek om door liefdadige bijdragen
onze weduwen en weezen, onze ver
minkten en andere nooddruftigen te
hulp te komen en onze kinderen
behoorlijk te doen onderwijzen.
Wij wijzen op de verschrikkelijke
gevolgen van den oorlog, om onze
groote behoefte ter kennis van de
wereld te brengen en geenszins om
de gemoederen opnieuw gaande te
maken. Het zwaard rust nu in de
scheede en alle geschillen zwijgen in
tegenwoordigheid van zoo groote
ellende.
Be schade, door den oorlog berok
kend, is onbeschrijflijk groot, zoodat
het kleine bedrag,' dat Engeland,
volgens de termen van overgave,
zal schenken, zelfs indien tienmaal
vermenigvuldigd, geheel en al on
toereikend zal zjjn om ook maar de
oorlogsverhezen te dekken.
Be weduwen en weezen, de ver
minkten en nooddruftigen, en onze
kinderen, voor wie alleen wij dit be
roep doen, zullen dus daaruit weinig
en in de meeste gevallen niets
trekken.
Alle bijdragen zullen gestort wor
den in een fonds, genaamd „Het
Generale Boeren-Hulp-Fonds", en
dit fonds zal uitsluitend besteed wor
den om in de behoeften van de
personen, voor wie hetzelve ver
zameld wordt, nu en in de toekomst
te voorzien.
Wij verzoeken vriendelijk de har
telijke samenwerking van de be
staande Comité's in de verschillende
landen van Europa en Amerika, en
staan nu op het punt dien landen
beurtelings een bezoek te brengen,
ten einde de zaak behoorlijk te or-
ganiseeren.
LOUIS BOTHA.
C. R. BE WET.
J. H. BE LA REIJ.
Burgemeester on Wethouders der gemeente
Leiden breögen naar aanleiding van artikel 27
der Verordening van den Beten November 1894
(Gemeenteblad No. 10) op de keuring van vee
en vleesch binnen deze gemeente, ter algemeene
kennis:
dat SANDER HENDRIKSE, wonende te Alfen
aan den Rjjn, op den Sden en 7den Januari 1902
werd bekeurd wegens het niet onmiddellijk naar
het keuri»g3lokaal brengeu van te Leiden inge
voerd vleesch en dat h(j deswege op den 24sten
Februari 1902 werd veroordeeld tot tweemaal 1
boete of tweemaal 1 dag hechtenis;
dat JOHANNES JACOBUS VAN MASTR1GT,
wonende Paardensteeg No 3 te Leiden, op den
17den Januari 1902 werd bekeurd wegens het
voor een vleeschverkooper invoeren te Leiden
van verach vleesoh, anders dan bij geheele of
halve dieren en dat hij deswege op den 17den
Maart 1902 werd veroordeeld tot 1 boete of 1
dag hechtenis;
dat ADRIANUS LA COURT, wonende Bree-
straat No. 65 te Leiden, op den 28sten Januari
1902 werd bekeurd wogeos het te Leiden als
vleeschverkooper voorhanden hebben van onge
keurd vleesoh en dat h(j deswege op den 17den
Maart 1902 werd veroordeeld tot 2 boete of 2
dagen heohtanis;
dat JOHANNES SIRA, wonende Langegracht
No. 135 te Leiden, op den 18den Maart 1902 werd
bekeurd wegens het to Leiden binnen de gemeente
slaohten van vee, zonder het vooraf binnen 48
uren vóór de slaohting te hebben doen keuren
en dat hij deswege op deu llden Mei 1902 ward
veroordeeld tot ƒ5 boete of 5 dagen heohtenis;
dat JOHANNES ROOIJAKKERS, wonende
Zwartohandpoort te Leiden, op deD 22sten Maart
1902 werd bekeurd wegens het vervoeren te
Leiden van ongekeurd vleesoh on dat ii.j deswege
op den 28sten April 1902 werd verooideeld tot
f3 boete of 2 dagen hechtenis;
dat JACOBUS D1STELVELT, wonende Parades-
steeg No. 40 te Leiden, op den 22eten Maart
1902 werd bekeurd wegen9 het te Leiden vervoeren
van ongekeurd vleesch en dat hjj deswege op
den 12aen Mei 1902 werd veroordeeld tot ƒ6
boete of 5 dagen heohtenis;
dat MAURITS GOVERT MELSERT, wonende
te 'a-Gravenhage, in den nacht van 26 op 27
Maart 1902 werd bekeurd lo. wegens het in de
maand Maart te Leideu invoeren van vleesch
tusschen 6 uren des avonds en 8 uren des voor
middags en 2o. wegens hot opgeven van een
val8chen naam, toen door het bevoegd gezag
naar xjjn naam gevraagd werd en dat hij deswege
op den l6don Juni 1902 werd veroordeeld tot /8
en 20 boete of 8 dagen en 10 dagen hechtenis
dat ARIE _OWEL, wonende Middelstegracht
No. 61 te Leiden, op den lsten April 1902 werd
bekeurd wegens het te Leiden als «lager niet
zorg dragen, dat de ingewanden van een door
hem geslaoht dier tot na de keuring bij het ge
slachte dier werden bewaard en dat hjj deswege
op den '2don Juni 1902 veroordeeld werd tot 2
boete of 1 dag hechtenis;
dat WILLEM VAN DER VIS, wonende te Alfen
aan den Rjjn op den lOden April 1902 werd be
koord wegens net te Leiden invoeren van uit
nood geslaoht vee, zonder toestemming van den
Inspecteur der Vee- en Vleeschkeuring en dat
hjj deswege op den 2den Juni 1902 werd veroor
deeld tot ƒ3 boete of 3 dagen heohtenis;
dat ABRAHAM DE LEEUW, wonende Jaa-
vossensteeg No. 25 te Leiden op ,den 13den April
1902 werd bekeurd wegens het te Leiden als
eigenaar van een binnen de gemeente in nood
feslaoht dier, dit niet gedurende 12 uren na de
ennisgeving daarvan in xjjn geheel laten en dat
hjj deswege op den 9den Juni 1902 werd veroor
deeld tot ƒ2 boete of 2 dageü heohtonis;
dat LEONARDÜ9 VAN TEIJLINGKN wonende
te Zoeterwoude op den öden Mei 1902 werd be
keurd wegens het te Leiden in de maand Mei
invoeren van vleesch tnssohen 6 uren des avonds
en 7 aren dee voormiddags en dat hjj deswege
op den 23sten Juni 1902 werd veroordeeld tot
ƒ5 boete of 8 dagen hechtenis;
dat JAN RIETHOVEN, wonende St.-Aagten-
straat No. 25 te Leiden, op den 20sten Mei 1902
werd bekeurd wegens het te Leiden niet onmid
dellijk op vordering van de ambtenaren met de
ten uitvoerlegging van de Verordening op de
keuring van vee en vleesch, overbrengen of doen
overbrengen naar het keuringslokaal van vleesch,
dat volgens de verordening is atgekeurd en dat
hij deswege op den 23sten Juni 1902 werd veroor
deeld tot ƒ5 boete of 8 dagen heohtenis;
dat ARIE CIERE, wonende Caeciliastraat No.
45 te Leiden op den 9den Juni 1902 werd bekeurd
lo. wegens het voorhanden hebben van ongekeurd
vleesch, 2o. wogens het niet onmiddellijk op de
eerste aanmaning van den keurmeester van vleesoh,
afgeven of op zijn vordering overbrengen of doen
overbiengen naar het keuriogslokaal van het
vleesch. dat aan een nader onderzoek moet onder
worpen worden en 8o. wegens het hinderen van
den keurmeester van vleesoh in de uitoelening
van zjjn werkzaamheden ter uitvoering van de
Verordening op de keuring van vleeaon en dat
hjj deswege op den loden Juli 1902 werd veroor
deeld tot driemaal 8 dagen hechtenis;
dat JAN OWEL, wonende Groonesteeg No. 85
te Leiden op den 14den Juni 1902 werd bekeurd
wegens het te Leiden invoeren van deelen van
door eenig toeval gestorven of in nood geslaoht
ve«, zonder toestemming van den Inspecteur d«r
Vee- en VleeschkeuriDg en dat hjj deswege op
den lsten September 190-' werd veroordeeld tot
ƒ5 boeto of 8 dagen hechtenis.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, H. C. JUTA, Weth, loco-Burg.
28 Sept. 1902. VAN HEYST, Secretaris.
Burgemeester en Wethouders der gomeente
Lelden brengen ter k ennis van belanghebbenden
dat, wegens het invallen van den 8den Ootob er,
Gedenkdag van Leidons Ontzet, op
Vrjjdag, de Beestenmarkt en de Kaasmarkt
in plaats van op dien dag, zullen worden gehouden
op VVoensdag den lsten Ootobertovoren.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, H. C. JÜTA, Weth., looo-Barg.
10 Sept. 1902. VAN LLEYST, Secretaris.
D© studenten er weer!
Do Hoogeschool, in 1676 door Willem I
gesticht ter bolooning voor do standvastig
heid dor burgerij in het be'eg dor Spanjaar
don, weleer oen der hoofdzotels van geleerd
heid in Europa, men vergeve ons dit aan
loopje dat natuurlijk iedor Leidonaar van
don tijd der schoolbanken nog uit zijn hoofd
kont de Hoogeschool is nog altijd de room
en de trots van Leiden.
Leiden zou Leiden niet zijn als het niet be
zat de hoogeschool, zijn hoogesohool. Am
sterdam en Rotterdam hebben hun handel,
polsslag van wereldverkeer, Den Haag heeft
den zetel der Regeering en het Hof, wij heb
ben onze Aoademie en zoolang het geestelijke
hooger wordt geacht dan de stof, hebben we
over ons deel niet te klagen. De tijden zijn
voorbij, dat de stadsburger in nederigon oot
moed opzag tot don academieburger, en de
laatste slechts drie typen van burgers kende
en erkende: professoren., hospita's en oppas
sers; onze democratische tijd was sterk ge
noeg in nivolleer-vermogen, om ook hior de
dammen to verbreken en het niveau eon beetje
moer gelijk te maken. Schade heeft dit niet
gedaan. De verhouding van den student tot
den burger is niet geworden en kon niet wor
den als van gelijke tot gelijke, maar voor
neerzien op" aan den eenen, en opzien tot"
aan den anderen kant ie in de plaats getre
den wedorzijdsche waardeering.
Dat er nog wel eens een kleino botsing
plaats heeft tusschen burgers en studenten,
neemt van doze goede verstandhouding niets
weg. Dat kan niet anders bij jonge bruisende
gemoederen.
De opstootje8 der laatste avonden voor de
sociëteit Minerva" werk van opgesoho
ten jongens in hoofdzaak mogen wc niet
stellen op rekening der burgerij. Zulke ma*-
nifestatiön zijn, hoewel to betreuren, vooral
wanneer een van Minerva's zonen o
schande I mishandeld wordt, tooh maar
tijdelijk Laten de studenten er eens heel wei
nig en de politie er wat heel veel aandacht
aan schenken, dan ia het spoedig uit.
De Leidsche burgerij kan in onze dagen
meer nog dan vroeger hechten aan den
tintelenden levenslust van de stndeerende
jongelingschap, die, als ze niet nedorzit aan
Minerva's voeten, uitspatten doet de dartele
jonkheid. Wij vinden het saai en doodsch in
de stad als de zomervacantie de jongeman
nen en dank ook al weder den nieuwen
tijd de jonge vrouwen der academie uit
een strooit naar alle vier de windstreken,
waar zij voor een poos gedoemd zijn op te
gaan in do gewone menschenmassa.
Ieder jaar heeten we ze weder welkom als
ze terugkeeren, ook al moeten zo ons in tegen
stelling van andere trekvogels boden zijn van
het naderende gure jaargetijde.
Ieder jaar praten we weder over de „groa-
nen" alsof het de eerste maal ware dat wij
getuige moesten zijn van de geestelijke meta
morphose, die de-ze jonge studenten de eer
ste dagen in Leiden ondergaan.
Wij Leidsche burgers leven met onze aca-
demie meo, haar wel en wee ligt ons na aan
het hart.
Daarom deod het ons goed uit den mond
van den rector-magnifiouB bij de laatste
overdracht van het rectoraat té mogen ver
nemen, dat In de laatste jaren de cijfers, die
het aantal studenten aangeven, klimmende
zijn.
Daarom sohrijven we met vreugde een cou
rantenbericht als volgt af:
,.Drnk zij den nieuwen leerstoel voor de
Indische Instellingen aan de Leidsche acade
mie, is de toevloed van jonge studenten dit
jaar bijzonder groot. Reeds hebben zich bij
na 100 novitii bij het Loidscho Studenetn-
korps doen inschrijven. Daar de inschrijving
nog eenige dagen blijft opengesteld, zal dit
g tal 100 wel overschrijden, wat in geen ja
ren het geval was."
Straks zal de pedel, die mot den rector
magnificus alleen hot juiste getal weten kan,
dit brengen ter plaatse waar het behoort
d. i aan ons Bureel maar reeds deze voor-
loopige opgave stemt tot blijdschap.
Tor wille van de wetenschap het eerst en
hot meest. Een klein volk kan alleon groot
zijn door de groote mannon, dio het kweekt.
Wat dit meerdere opbloeien onzer Universi
teit voor de wetenschap beteekent, mogen
wijzeren dan wij beschrijven, ons doel is
alleen met een paar woorden de beteekenis
daarvan voor onze stad aan to gevon.
Allereerst streelt het onzen trots, en
waarom zou hot niet dat de Loidscho Hoo
geschool bovenaan staat onder de Vndorland-
sche Universiteiten en steeds hooger stijgt
in aanzien.
Maar ook verheugt het ons, omdat de wel
vaart der burgerij met het aantal academie
burgers in verband staat. Eindelijk heeten
wij hen welkom, ook daarom, omdat zij bron
gen levendigheid aan onze anders stille stra
ten, stemming geven aan onze stad.
,,De studenten zijn er woerl" moge telken
jare worden uitgesproken op blijden toon,
ditmaal geschiede hot vooral, waar hun aan
tal wedor grooter is dan vorigo jaren. Groeie
en bloeie Leidens Hoogeschool I
Leiden, 24 September.
Hedennamlddag to 2 uren aanvaardde dr. L.
Knappert het ambt van hoogloeraar in de
godgeleerdheid vanwege de Ned. Horv. Kerk
te Loidon, mot een rede over „de geschiedenis
der Nederl.-Herv. Kerk en haar beteekenis
voor den aanstaanden Evangeliedienaar", ge
houden in het groot auditorium der Academie.
Naast den schroom, waarmode spreker van
deze plaats ging spreken, was er in hem een
gevoel van bodschap over de gastvrijheid,
hem door Curatoren en Senaat aangeboden,
waaruit de goede verstandhouding blijkt,
waarin het kerkelUk hooger onderwijs staat
tot het algemeene, en zooals het ook inder
daad is, want de Nedorl.-Herv. Kerk verlangt
voor haar Evangeliedienaren een strenge, vrije
wetenschappelijke opleiding, en het kerkelijk
hooger onderwijs, aanvulling van dat der
rjjköhoogleeraren in de thoologio, wil gegeven
worden in wetenschapperen goest. Er is
dus niet alleen reden tot blijdschap over de
verleende gastvrijheid, er was reden om ze
te vragen. Al zullen niet allen de wetenschap
later blyven dienen, daarom te meer moeten
universitair en kerkelijk hooger onderwijs
zich inspannen om dat getal zoo klein moge
lijk te maken.
Behalve voor wetenschappelijke vorming
van den Evangeliedienaar moot het kerkelijk
hooger onderwijs ook voor karaktervorming
van beteekenis zjjn, waarby Kuenen als ideaal
wordt voorgesteld, van wlon Gr'oenewegen
schreef, dat hy fhet resultaat van streng
wetonschappeiyk denken door warme, persoon-
lyko getuigenis aan de harten aanbeval." De
stof leent er zich toe. Spreker eindigt deze
algemeene opmerkingen met een herinnering
aan de anekdote van Swammerdam, die een
maal aan *yn beschermer, den oud-gezant
Thóvenot, een verhandeling aanbood ovor de
bladluis, naar men zegt, een meesterstuk van
anatomische waarneming en analyse, met
deze woorden: „Doorlugtige Heer, lek presen
teer UEcL alhier den almachtigen vinger Gods
in de anatomie van een luys." Al glimlacht
men tegenwoordig over zulke uitingen van
naïveteit, spr. gelooft, dat de beroemde onder
zoeker der insectenwereld slechts de waarheid
uitsprak, dat alle wetenschap leidt tot de
erkenning van Gods werken in al wat is.
Overgaande van het algemeene tot het
byzondere, spreekt hy over het studievak volg.
art. 2 van het fRoglement op het hooger
onderwijs in de godgeleerdheid" sub a„Do
geschiedenis van de Nedorl.-Herv. Kerk en
haar leerstellingen, hem toevertrouwd."
Over de grenzen van dat gebied zegt de
hoogl. een enkel woord en beweert dat de
geschiedenis der Nederl.-Herv. Kerk of zooals
zy ook zou kunnen heeten, de „geschiedenis
van het Nederl. Gereformeerde Protestantisme"
een deel van de geschiedenis des Christendoms
is, want zy kan niet begrepen worden zonder
kennisneming van de vroegere Roorasch-
Katholieke bedoeling te onzent, en moet
overigons kennis nemen van en maken met
allo reformatorische strooraingen, de dooper-
sche, enz. De geschiedenis der Ned.-Herv.
Kerk wordt soms ten naastenby „Geschiedenis
des Christendoms in Nederland".
Wat nu de beteekenis van dit studievak
aangaat, Ned.-Herv. predikanten moeten de
geschiedenis hunner Kerk kennen, natuuriyk,
maar het gen. art. spreekt van „de N.-H. K.
en haar leerstellingen". Terecht. Want de N.-H.
K. en de door haar vastgestelde en verdedigde
leer zyn om zoo to zeggen één. Haar monu
ment is Scholten's „leer der Herv. Kerk". In
de geschiedenis der Nederlandsch-Gerefor
meerde dogmata ligt een stof van uitnomendo
beteekenis voor de vorming van den aanst.
predikant, waar die dogmata tot nadonkon
brengen en tot golooven, om daaruit do groote,
godsdienstige waarheden to putten, dio zy
uitbeeldon. De leer is noodig om het gods
dienstig leven voor het denken te rechtvaar
digen, maar ook om de vrome ervaring vast
te houden en haar, door haar formulooring,
welbewuster te makon. En al moot menig
dogma vallen, oenmaal was het de drager èn
de heraut van warm en krachtig godsdienstig
leven. Maar ook die dogma's, die voor ons
voorbygogaan zyn, loeren ons, wat er loofde
van het vrome leven in oude geslachten en
in de uitnemendsten op godsdionstig gebied.
Dat geldt ook van hot Gereformeerde dogma
en van zyn kern: „de leer van Gods souvo-
reiniteit".
De goschiedenis nu der Gereformeerde leer
stellingen zal doen zien, dat in do dagen,
waarin zy ontstonden, niet gedacht werd aan
een formuleering voorgood, maardat de
noodwendigheid van herziening tolkenmalo
diep werd gevoeld. Dat ls volgons spr. natuur
iyk. Ware het anders, do dogmata zouden
een belemmering zyu voor de godsdienstige
ontwikkeling, goiyk is gebleken waar de Kerk
godsdienst en leerstuk onafscbeldeiyk te zamen
bond, en zoo het levende aan hot doode vast
bond, waardoor schade aan hot godsdienstig
leven toegebracht wordt.
Toch is het by de godsdienstige twisten
vaak ook gogaan om do bewaring voor het
nageslacht van groote godsdienstlgo waar
heden en belangen, geiyk blykt uit don stryd
tusschen Calvinisten on Remonstranten, tus
schen Voetlanen en Coccejanen, enz.
Daarom, vry to staan tegenover het oude
dogma geoft de meeste kans op de rypsto
vruchten van het onderzoek.
Andore onderwerpen uit de gescbiodonls
dor N.-H. K. verdienen ook do aandachtdo
uitwendlgo lotgevallen der Kerk, waarby
bronnenstudie do kennis van haar goschiedenis
helpt vermeerderen; do historie barer groote
mannen, waardoor de tydperken beter wordon
gekend, die zy vertegenwoordigen. Van belang
is hot dat by deze onderzoekingen het alge-
moeno niet in de byzonderheden vordrlnke,
maar karakters te leeren doorgronden, groota
beginselen te loeren kennen, don Invloed te
peilen van eon mensch op zyn omgoving.
Spr. herinnert aan het ondorzook naar de
prodikkundo, de catechose, de liturgie en haar
historie, ook naar do opleiding der predikan
ten, hun maatschappoiyk leven en wat daar
mee samenhangt. Melding moet wordon ge
maakt van de betrekking, waarin de Ilorv,
Kerk stond tot het volkslevon, waarvoor de
acta der provinciale synoden en classicale
vergaderingen het materiaal leveren, en die
eonerzyds een bron zyn voor onze konnis van
de zedelyke beginselen dor gereformeorde
vaderen cn ter andere zyde ons het volks
leven doen kennen. Dan is de beoefening van
hot Godgeleerd ondorwys voor den studont
van grooto beteekenis, op welk gebied aan
dr. C. Sepp zooveel te danken is.
Na dit oen en andor meer breedvoerig uit
eengezet te hebben, vestigt spr. de aandacht
op het laatste, in hot byzonder de aandacht
waardig, nl. dat de geschiedenis van de Ned.-
Herv. Kerk ook zeer bepaald moet wozen
een geschiedenis dor vroomheid. Na vroomheid
nader omschreven en zo gonoemd to hebben
„geloof des harten" en haar hooriykheid en
kracht en verhevenheid to hebben verkondigd,
zegt hy: deze vroomheid te maken tot voor
werp van onderzoek zy den a. s. prodikant
nadrubkeiyk voorgeschreven.
Deze opvatting is niet nieuw on wordt in
onzen tyd hooggehouden door mannen als
Pyper en Cramer, en dat is gelukkig, want
om het iDneriyk godsdionstig levon der voor
geslachten hier te lande zy het don bo-
oefenaar van het vaderlandscho Christendom
te doen. Spreker wyst op verschillendo typon
van Gereformeerde vroomhoid en haalt daar
van eenige voorbeelden aan; niet minder
welgevallig is het die vroomheid in één onkel
mensch in haar kracht te zien, zooals Motley
en Fruin deden by prins Willem van Oranje.
Voor dit werk 16 kennis van onze lettorkundo
een eisch, omdat do samenhang tusschen beide
nauw is on innig, zooals Kalff in zyn studies,
dr. L. A. Rademakor in zyn proefschrift over
Camphuyzen en Allard Piereon in zyn bekoor-
ïyk boek over „Oudere Tydgenooten" hebbor?
aangetoond.
Eindeiyk wydt spr. nog een enkel woord
aan de bybelsche theologie, die louter een
historische wetenschap is, maar komen moet
tot den godsdienst in den bybel. De bybelsche
theologie, die doordringt tot de kern dos
bybels, maar by wie het gaat om datzelfdo
onderzoek naar de godsvrucht, moet daarom
zulk een aanzioniyk doel uitmaken van de
geschiedenis der Nederl.-Horv. Kerk.
Tot vertegenwoordigers van de Synode der
Herv. Kerk zegt spr. dat, al zyn er, die mot
droefheid hem aan deze plaats zien, hy mot
liefde en lust zyn ondorwys kan geven, en
hoopt iets te kunnen zUn voor hen, dio hom
in ons kerkeiyk Kana&n wat meer naar rechts
of ook wat meer naar links zouden wenschen;
dat hy goeden moed heeft, dat zyn Christen-