LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 13 SEPTEMBER. - DËRDE BLAD.
Eq Sir Enguerrand kende Ronands armoe
de, hij zag op rijn naakte gebronsdo borst
neer én strekte zijn hand uit en betastte haar
met onderzoekenden, zaakkundigon blik.
Daarop zond hij een bode naar het naburigo
slot en liet den seneschal en rijn dochters
vragen, rijn gasten te willen zijn. Zij zouden
eonige valken zien vliegen, nadat zij te vo
ren de plichbige afstraffing van een dief bij
gewoond hadden. Hij verzocht hun to komen
in do morgenschemering
GORA^iDA.
No. 13054
Een valls..
RenaïicU oogen Veranderden met het licht,
ij-n de schemering worden zij mat en grijs;
ëpeelde zonnesohijn in zijn haar, dan licht
ten ze op als gesmolten goud; fonkelden, alB
Ee over het bedauwde veld gingen, öf naar
jde schuine lichtstralen van het morgenrood
token en het eenvoudige struikgewas be
spiedden, waarin hazen zich" verborgen en
"Opgeschrikte vogels tussohen de wiegende
takken een schuilplaats zoohten.
Een troteche, trage blik, als het blinken
/van verguld staal op klingen, als het flik
keren van de gelukspenningen op de bruine
borst van oen zigeunermeisje; trots en gela
tenheid log in don gang der naakte voeten,
£>f in de lijnen, door zijn armen gevormd als
jhij zioh languit in het heidekruid wierp, de
handen onder don nek gevouwen, om te
fluisteren naar het jubelen der horens en het
trillen van den aardbodem onder het ge
trappel der paarden van dc jagers.
!Als echter daarna, de stilte intrad, een
merkwaardige stilte, vol verwaohting, dan
wendde hij zich om, steunde op zijn ollebo-
gen, de oogen wijd geopend, de lippen half
gesloten, keek vol spanning naar twee pun
tten, die hoog in de luoht oprezen on weder
daalden, de eene springend in kleine bogen,
fle andere scherp als een speer, steeds er
hoven, en als de blauwe lucht van stemmen
[Weerklonk, de ruitere voorwaarts galoppeer
den, om het eind van den strijd tusschen
/valk en reiger te zien, dan kwam de jongen
ajader en schreeuwde van vreugde, als de
(valk, nog trillend van kwaadaardigheid, op
don handschoen van zijn heer gezet werd,
de vleugels neerhangend, met door het kapje
gedekte oogen.
Dikwijls liep hij er achteraan, ging mee
ipaar Sir Enguerrands slot en zag daar de
valkeniers, hoe zij de gele pooten der vogels
in metalen schalen waschten, ze afdroogden
toet doekjes, voorzien met den naam van
ieder dier, alsof het vorstenkinderen waren.
(Hoe men hun den hals streelde, tot zij do
kale oogleden sloten en, gedeund togen de
Behouders hunner verplegers, insliepen.
•En gaarne had llenand tien jaren van
rijn loven, zelfs een van zijn vingers gege
ten, indien hij slechts eenmaal die trotsche,
zwijgende dieren zóó mocht houden. Maar
hot was niet ieder vergund ze aan te roeren;
het waren edele dieren. Ieder bezat zijn
éigen, overeenkomstig zijn rang versierden
•handschoen, ieder zijn met kant versierd
kapje, ieder kreeg zijn speoiaal voedsol, en
men sprak lot hen mot eigenaai*dige, ver
ouderde zegswijzen.
Renand werd bijna rood ads hij hun blik
yan onvorechilligo, onbeweeglijke rust ont-
pioetbe, in het bijzonder als het Sir Enguor-
arands witte IJslaaidsche valk was, die een
purperrood en met goud versierd kapje had,
'een purperrooden handschoen, een riem vol
iMilaneesche zilverklokjes en een blik bezat,
die van verachting sprak.
Sir Enguerrand ging iederen dag op dc
jacht, dikwijls mot don rooden, met goud
ge-borduurden handschoen aan. Want slechts
de vlucht van den IJslandschon valk, met
zijn klinkende belletjes, wekte melodieën in
zijn binnenste op en deed hem de frissche,
prikkelendo morgenlucht met vreugde in
ademen, als dronk hij opwekkenden wrr.
'Eens had de valk een bloedigen reiger in
een door struikgewas omgeven moeras ge
worpen, waar hij door den jager gevonden
werd, die het beest doodde; de valk zelf ech
ter was verdwenen. Had hij zich door een
nieuwen buit laten lokken, was hij bang ge
weest voor het bruine water of was hij door
den storm in de hoogte gedreven? Al het
zoeken was tevergeefs; tevergeefs riep men
hem met de allermooiste namen, tevergeefs
blies men van aile kanten melodieën op de
horens.
Bloedig sloeg Sir Enguerrand deen boven
den mond van den oppersten valkenier met
rijn rooden handschoen en reed in vollen ga
lop over heuvels en elooten naar huis, do
lippen nog vaster opeengedrukt, de oogle
den nog vorder naar beneden getrokken.
Den valk vond men niet. Doch Benand
vond hem, hangend met zijn voetriemen aan
een rozestruik, onbeweeglijk, vastberaden
den hongerdood afwachtend, dan eenen vleu
gel lam, den anderen trotsch opgeheven,
den smallen kop dreigend vooruitgestrekt
met vasten blik en open snavel.
Benands hamd beefde van de opwinding,
toen hij de riemen losmaakte, toen de schel
letjes aan zijn vingers rinkelden en de ring
met Sir Engu errands te eken zijn hand aan
raakte. Hij slaakte een vreugdekreet, fcocn de
scherpe klauwen zich in zijn geepierden arm
boorden; hij behoorde hem toe, de valk met
de breedo borst, de langste vleugels en de
meest trotsche oogen als van gloeiend goud.
Het was des to meer zijn eigendom, omdat
hij hem nooit aan iemand zou kunnen laten
rion, want hij wist wel, dat de vrienden van
do ridders door strenge wetten werden be-
sohermd. Hij wilde hem een kooi in het
bosch maken, wilde in don vroegen morgen
daarheen sluipen, nog voordat do vogel de
koude van zich had afgesohud; gezamenlijk
zouden zo over de velden den helderblauwcn
horizon te gemoet gaan; zij zouden van
elkaar houden, zij zouden het zonm. Licht
boven hun hoofden óp en neder stijgen, de
wind hun gedachten wegvoeren laten, en
nimmer zou de vogel zijn rooden halsband
en zijn mot paarlon be stikte mute missen.
Hij bond hem vast en liep naar beneden
naar het meer. Spoedig keerde hij terug met
een eend, die hij mot een steen had gedood,
en de valk nam hot beest, en een gelukzalig
gevoel doortrilde Benand, want het was eon
teeken, dat hij hom niet verachtte en hem
wilde toebehooren.
En hij bleef bij hem, stak zijn kop loerend
vooruit mot spiedende oogen, als in de mor
genstilte de bevroren twijgen onder zijn
klauwen kraakten. Dan sprong hij vlug van
dc kooi naar beneden, Ue zich op zijn hand
en sloeg met de vleugels, als wilde hij weg
vliegen, maar hij vloog niet, het was slechts
een dreiging, en dan gingen zij naar bui
ten, naar de rustige vlakten der heide.
Hun scherpe oogon bespiedden deai don-
kerrooden hemel. Zwart teekenden zioh de
heuvels af in het lage struikgewas, de hoo
rnen sliepen met neerhangende takken vol
zwijgende vogels. Dooh langzamerhand werd
het lichter, de horizon schitterde goud
en rood, do vlakte werd zichtbaar in blauwe
kleuren, de eenden streken clioht langs de
aarde, hun schuilhoek zookend, en de vogels
pluisden hun veeren en piepten zaoht van
de koude. Als een donkere streep teekende
zich hun vlucht; maar Benand en zijn vogel
liepen haastig verder; want het waren
slechts musschen en lijsters, een hun niet
waardige buit. Daar ginds aan den oever
van het meer vlogen reigers reeds op, met
langen vleugelslag in groote kringen zwe
vend. Daar was him buit, daar werd de valk
in de hoogte geworpen met gespannen borst
en uitgespreide vleugels, en Ren and keek
he»t door de zon veigulde dier na, stond daar
roet schitterende oogen en duizelig hoofd cn
staarde in de hoogte, hoe do vogel in het
diepe blauw kleiner en kleiner werd, terwijl
dp schelletjes mot hot geschreeuw der reigers
Schenen te spotten.
Hi hun angst vlogen ze over den kop,
trachtten nu eens het strand te bereiken om
hun lange halzen en domme koppen met den
naar achter gebogen vederbos ondor een don
koren bladerenkroon te steken, dan weer
trachtten ze in vertwijfel enden angst in
groote kringen omhoog te vliegen, zich op
de kracht van hun beide vleugels verlatend
en hopend, hooger te komen dan het den
vijand mogelijk was. Doch die hoop was be
drieglijk, evenals de uitvlucht, die de angst
den baaigen vogels ingaf.
Van het begin af koos de valk een der
sterkste vogole, een van deze, die dadelijk in
de hoogte stegen; want hij hield er van rijn
krachten te beproeven on scherpe, lichte
lucht onder zijn vleugels bo voelen. Hij steeg
toet zulk een snelheid alsof hij om een zon
nestraal draaide.
Spoedig was hij op het hoogste punt en
scheen nu kleiner dan eon musoh, dooh in
de houding van do vleugels, in de verborgen
kracht van het lichaam was iets, dat met dc
fonkelende oogon on do uitgestrekte klau
wen overeenkwam. En plotseling liet hij
zich zwaar als lood op don weerloos omhoog
gorekfcen hals van zijn offer vallen en zij
vielen met elkaar als een steen, zonder meer
dan een vleugelbreedte uit de vallijn to ge
raken.
Benand liep, zwom on waadde, om tijdig
op de plaats te zijn, opdat de door den slag
bedwelmde reiger niet eerst in de razernij
der vertwijfeling zijn langen snavel zou go-
bruikon, en de valk gaf hem kort en zeker
den genadeslag en keek met zijn groote,
reeds weder rusbige oogon naar zijn heer,
want hij wilde zijn vleugels niet met bloed
bezoedelen, maar wachtte tot hem het warme
hart word toegeworpen.
Dien dag vloog hij niet meer. Als Benand
hem in de hoogte wierp en met zijn lok-toon
wogliep, klapte hij een paar malen met de
vleugels en ging met een koude brotsohheid
op den schouder van den knaap zitten, on
middellijk geleund aan diens lachend go-
laat. Ieder spel scheen hij te verachten, on
Ron and gaf het dan ook spoedig op. Zijn
blik kreeg iets van den vèrzienden ernst
van don valk. Hij kreeg den vogel boven alles
lief, dooh in zijn liefde lag diepe smart ver
borgen, het sombere voorgevoel van een
te wachten ongeluk, en af en toe maakte de
angst zich van hem meester, dat dc vogel
weg zou vliegen; en dan zou zijn bestaan leeg
zijn als de dood.
Hij strekte zich op do heide uit, de roods
bloesems onder zijn hoofd; suizend bewoog
hot bosschage zijn goud-blinkendo takjes en
Ronand vertelde den valk sprookjes.
Spoedig was Sir Enguerrands vogel door
rondzwervende knapen op Ren and s hand ge
zien; de dienaren van den ridder grepen hem
en namen hom mee naar hot slot. Een koude
rilling deed hom hui voren, toen men hem
den valk afnam, die, trotsoh en onbeweeglijk
als altijd, neerzat, zonder beweging van don
gekromden hals, zonder een blik uit de kou-
do, rusbige oogen.
Men bracht hem naar zijn meester, doch
die had voor den teruggekeerden lieveling
geen enkele liefkoozing, omdat deze zioh
door onedele handen had laten aaien.
Sir Enguerrand keek zwijgend op Renand
üeer en in gedachten zag hij steeds duide-.
lijker het beeld van een jacht uit don tijd,
toon de vorst in rijn harnas het volk den
voet op don nek zette, en zijn wenkbrauwen
trokken zich samen, alsof de oude wet nooit
ingetrokken was geworden. De wet beval,
dat hij, die een valk met hot riddorteeken
aan den poot stal, een boete zou krijgen van
200 lood zilvor of 200 lood vleeech, die een
hongerige roofvogel uit zijn rij mocht pik
ken.
Ronands oogen waren door de duisternis
van den kerker grooter geworden, waren nu
donker en onbeweeglijk, en de pupillen wer
den langzamerhand weer kleiner. Achter Sir
Enguerrand aan bracht men den IJsland-
schen valk. Heftig spanden rijn klauwen om
don handsohoen en onder het kapjo glansden
een paar oogen, die sedert drie dogen geen
voedsel hadden gezien.
Zes lichte paarden, bijna blauw in het mor
genlicht, werden door de knechten voorge
bracht. Roode fluweolon dekkleoden hingen
aan de zijdon af, rood was do wagen, welken
zij trokken, en van binnen schitterdo deze van
zwaar goud, en men zag do magere armen
van den seneschal. Zes pages mot korenblond
haar reden achter den wagon, zes jagers blio-
zijn op hun horens vroolijko melodieën. Al
lo personen stondon om een boomstam, aan
welken de gevangene gebonden werd, go-
8ohaard.
De paarden-dokken fladderden in den
wind en in de 6chaduw geleok het roode op
hopeloos verlangen.
De mooie halzen der dames werden buiten
den wagen gebogen en haar spitse hoofddek
sels neigden over de gesloten liniën der
schouders.
Renand verwachtte ieder oogonblik den be-
kendeu gillenden schreeuw te hooron, daar
hij dacht, dat zij jagers waren. Als hij haar
ochter nauwkeurig beschouwde, haar dunne
vastberaden lippen, de vreemde droomende
oogen, welke in hoek-oxtase op iets zeer ver-
weg-zijnds goricht schenen, en do lange blee-
ko handen, die in don schoot rustten, op
merkte, dan vond hij haar mooi als do boei
den der Hoiligen, aan wier voeten matte
kaarsen branddon, en 't speet hem, dat zij
hom gebonden zagen. Hij liet zijn blik wei
den over do pages, do ongeduldige paarden,
de roode gezichten der knechten, die nieuws
gierig met open mond stondon, en ovor de
bruino vlakte, waarin zij zich eens moe
droomden.
Hij wist, welk lot hom wachtte. Toen och
ter do IJslandscho valk gobracht werd en hij
bogreop, dat deze do straf zou uitvoeren,
toen lachte hij van vreugdo en zijn hart klop
te van trots als in don tijd tóen do vogel
licm behoorde.
Toen het oog van den valk aan het licht
gewend was geraakt, verwachtte de vogel op
geworpen te worden door don arm van zijn
oppasser.
Zijn 8nello blik spieddo door de lucht, hij
Auno 1Ö02.
was van hongor en herkonde niemand.
Renands oogon zagen ernstig vragend in
dio van den vogel en treurig, tosn hij geen
antwoord bemerkte. Do oogon van don valk
verlangden roof, waren koud on afschuwelijk
als de nieuwsgierigheid of scherts op do dun
ne lippen van Sir Enguorrand.
Renand voelde deze scherts bitterder dan
te voren. Hij wendde het hoofd af om weer
zichzelf te worden en sloot de oogledon. Zoo
bleef hij liggen terwijl de Heraut de wet la?
200 lood zilver, zes onsen vleesoh uit de
hartstreek aldus neemt Sir Enguorrand
hot genot van de edelgoborenen in bet -ter
ming.
De knaap zag niet op, toen zijn huid opon-
goroten word, opdat de reuk van blood den
valk lokken zou.
Toen hij den snavol in zijn borst voelde,
schreeuwdo hij niet; hij siddorde slechts ca
zog, dat de oogen van den vogel in toorn
vlamden.
En de dochters van den seneschal rekten
haar halzen vol belangstelling, maar de han-
don bleven in den schoot.
En de paarden hinnikten als zij bloed ro
ken en trappelden op don bevroren grond.
Doch Renand lag daar stom.
Tevergeefs wachtten do pages mot hun ho
rens, om zijn sohreeuwen onhoorbaar te ma-
kon.
De eerste smart had zijn fijnste zenuwen
doortrild: het was of men hem rijn hart uit
scheurde. Dan echter geraakte hij in een too
stend van half slapen, half waken, bijna in
een roes van welbehagen, en terwijl het war
me bloed uit de wonde stroomde en dc scher
pe snavel zijn borst ontylcosdc, droomdo Ro
nand, en hij begreep alles, van dood en eer,
en hij voelde do gouden zon dor heldensagen
branden on schitteren.
En toen Sir Enguerrand rooondc, dat de
,,zes onsen" van de wet bereikt waren, gaf hij
den hoornblazers een teeken, en do valk werd
weggenomen, verzadigd van bloed en do
oogen met reusachtigen trots gevuld.
Dan zotte zich do stoet weder in beweging,
nog vroolijkcr dan te voren, ging naar het
meor, dat geelachtig in do vorto schitterde
Renand echter kon men niot meer wekk'-n
hij had droomendo den dood gevonden.
Zijn banden werden losgemaakt en men liet
hom liggen, zijn hoofd tusschen het roode hei
dekruid
De IJslandscho valk mocht echter nimmer
weer op do hand van zijn heor zitten.
Oud-Hollandsche Ongelukkenyerzekering.
Is hot uitloven on het geven van premien,
van geld, bij mogelijke ongelukkon op reis
of door don arbeid ontstaan, eon kind vna
onzen tijd? Neenl Evenmin tijdelijke uit-
kooringon of pensioenen.
Eon verzekoring tegon invaliditeit bestond
reeds vóór ruim tweehonderd jaar in ons
vaderland, on do Maatschappij, bij wie zc
aangesloten was, was de Staat zelf. Maar
haar werkkring bopaalde zioh uitsluitend
tot ons zeewezen, in dien tijd zoo bolangrijl
en zoo gevaarlijk. Onze vroede vaderen, van
den magistraat af tot don loozon werver toe,
wisten op dio manier den zeedienst, den
oorlogsdienst smakelijk to maken, den
moed van Janmaat to prikkelon cn hem
öf voor oen bekomen verwonding schadeloos
te stellen óf voor getrouwe plichtsvervul
ling te boloonen. 't Was noodig er bij het
volk den moed in te krijgen on in to houden
in die cirukko oorlogsdagen. En de daad go-
Er woonde eens te Dewitz, in de nabij
heid van Praag, een rijke, maar grillige
boer, die een mooie, huwbare dochter had.
De studenten uit Praag (omstreeks dien
tijd waren er wel 25,000) gingen dikwijls den
kant van Dewitz uit en er was er meer
dan éón, dio dolgraag achter den ploeg zou
goloopen hebben om do schoonzoon van don
boer te worden.
Maar dat ging zoo gemakkelijk niet. En
waarom niet? De eerste voorwaarde, die de
Blimmo boor met iederen nieuwen knecht
maakte, was deze: ,,Ik neem je voor één
jaar in mijn dienst, dat wil zeggen, totdat
de koekoek do terugkomst van de lente aan
kondigt, cn als jo van nu af tot dien tijd mij
een enkelen keer zegt, dat je ontevreden
bent, dan snijd ik je het puntje van den
ineus af." „Overigens", voegde hij or dan
lachende bij, „geef ik je hetzelfde recht ten
opzichte van mij." En hij deed dan ook, zoo
als liij gezegd had. Praag liep over van
studenten, vien men het puntje van don
neus had aangelijmd, ofschoon het litteeken
nog altijd te zien was en men de ongeluk
kige kerels duchtig uitlachte. En men kon
het best begrijpen, dat do hartstochtelijke
liefde der luitjes, die zoo verminkt en
door ieder uitgelachen van Dewitz terug
keerden, vrij wat bekoeld was.
Een zekere Ooranda, zwaar van lichaams
bouw, maar koelbloedig, slim en geslepen,
geen slechte middelen voorwaarom fortuin
te maken wilde zijn geluk toch ook eens
beproeven. De boer ontving hem met zijn
gewone welwillendheid en toen de zaak be
klonken was, zond hij hem naar het land
om te werken. Toen het tijd was om te ont
bijten, riep men de andere knechts, maar
met opzet vergat men onzen vriend, en zoo
ging het ook bij het middageten. Coranda
stoorde er zich in 't geheel niet aan, ging
naar huis terug, en terwijl de boerin de kip
pon voerde, haalde hij in de keuken een
flinke ham van den haak, nam een groot
bord uit de kast en ging weer naar het veld
om te eten en een dutje to doen.
Toen hij 's avonds terugkwam, vroeg de
boer hem: ,,Ben je tevreden?"
Opperbest," antwoordde Ooranda, ,,ik
heb beter gegoten dan gij."
Daar kwam eensklaps de boerin binnen
stuiven en riep,,0, jou leelijke dief 1" en
vertelde al klagend en jammerend, wat er
gebeurd was. Onze vriend begon hartelijk
te lachen en de boer verbleekte.
,,Ben je niet tevreden?" vroeg Coranda.
,,Oc-h, een ham is maar een ham," hernam
zijn meester; ,,ik geef niet om rulke baga
tellen."
Maar van dien tijd af paste men wel
op om onzen student met geen leegc maag
weg te zenden.
Daar kwam de Zondag. De boer en zijn
vrouw stapten in den wagen om naar de
kerk te gaan en zeiden tot onzen knecht:
,,Je moet maar voor 't eten zorgen; je moet
dat stuk vleesch in don pot koken en er uien,
peeën, sjalotten en peterselie bij doen."
Nu was er op de boerderij een klein schoot
hondje, dat ze Peterselie noemden. Coranda
maakte het dood, vilde het en kookte het
heel netjes in den pot, die op het vuur
stond.
Toen de boerin terugkwam, riep zij haar
lieveling; helaas! zij vond niets dan bet
bloedende vel, dat aaja bet venstor hing.
„Wat heb je nu weer uitgevoerd?" riep
zij Coranda toe.
„Wat gij me bevolen hebt, juffrouw! Ik
heb uien, peeën, sjalotten en peterselie in
den pot gedaan I"
„Leelijke domkop!" riep do boer uit,
„heb je het hart gehad om het onschuldige
dier, waarvan we allen zoo dol veel hielden,
dood te maken?"
,,0, ben je niet tevreden?" vroeg Coran
da, terwijl hij zijn mes uit den zak haalde.
„Dat zeg ik niet," hernam dc boer op luch-
tigen toon. „Een doode hond is maar een
doode hond," en hij zuchtte.
Een paar dagen later gingen de boer on
zijn vrouw naar de markt. Daar zij hun ver-
schrikkelijken knecht wantrouwden, zeiden
zij tot hem: „Jij moet thuis blijven, je
moogt niets op je eigen houtje doen en je
doet precies, wat de anderen uitvoeren."
„Opperbest," zei Coranda.
Nu stond er op het voorplein een oud
huisje, waarvan hot dak dreigde in te stor
ten. Er kwamen metselaars om het te hor
stellen en volgens gewoonte begonnc i zij met
het dak af te breken. En wat deed nu onze
vriend Coranda? Hij nam een ladder en
klom op het dak van het huis, dat nog fon
kelnieuw waa. Dakpannen, latte spijkers,
krammen, alles trok hij er af en gooide den
boel links en rechte neer. Toen de boer te
rugkwam, vond hij rijn huis zonder dak.
„Gekko kerel," riep hij uit, „wat voor
een poets heb je me nu weer gespeeld?"
„Ik heb aan uw bevel gehoorzaamd," her
nam Ooranda; „ge hebt me gezegd, dat ik
moest doen, wat de anderen zouden doen.
Ben je niet tevreden 1" En meteen haalde hij
zijn mes weer te voorschijn.
„Zeer tevreden, zeer tevreden!" zei de
boer, „waarom zou ik ontevreden zijn? Een
paar latten meer of minder zullen mij niet
ruïneeren I" Maar hij zuohtte toch.
'e Avonds zeiden de boer en zijn vrouw
tot elkaar, dat het meer dan tijd was om
rich yan dien duivel in menschengedaante
te ontslaan. Daar zij verstandige menschon
waren, deden zij nooit iets zonder vooraf
hun dochter te raadplegen, wijl in Bohe-
men de kinderen gewoonlijk meer vorstand
hebben dan de oudors.
„Vader," zoide Helena, „ik zal mij mor
gen vroeg in den pereboom verbergen en don
koekoek nadoen; dan moet gij aan Coranda
zeggen, dat het jaar om is, omdat do koe
koek zingt; dan betaalt gij hom en zendt
hem heen."
Zoo gezegd, zoo gedaan. Don volgenden
morgen boorde men op hot land het klagend
geroep van den Icntcvogel: „Kookookl Koe
koek
Het cchccn alsof er niemand méér ver
baasd was dan ons boertje.
„Nu, mijn jongen," zei hij tot Coranda,
„daar is het nieuwe jaargetij al; de koe-
kook ringt daar ginds in den grooton pere
boom; kom met me mee, dan zal ik je be
talen en dan zullen we als goede vrienden
van elkaar soheiden."
„Een koekoek?" riep Ooranda, „ik heb
dien prachtigon vogefl nog nooit gezien I"
En meteen liep hij naar den boom en sohud-
de dien met al zijn kracht. Men hoorde een
kreet van angst en daar viel het jonge meis
je, gelukkig meer verschrikt dan bezeerd,
uit den boom.
„Ellendeling 1" schreeuwde de boer.
„Ben je niet tevreden?" vroeg Coranda,
terwijl hij zijn mes trok.
„EllendelingJe vermoordt mijn dochter
en dam wil je nog, dat ik tevreden ben
Ik ben gek van woede; maak dat je weg
komt, als je niet wilt, dat ik je vermoord."
„Ik zal gaan, als ik eerst uw neus heb af
gesneden," zei Coranda. „Ik heb mijn woord
gehouden, houdt gij het uwe."
„Hei wat!" riep nu de boer, terwijl hij
rijn hand voor het gezicht hield; „ge zult
or toch niet tegen hebben, dat ik mijn
afkoop
„Het is mij wel," antwoordde Coranda.
„Wilt go tien Bchapon?"
„Ik dank jol"'
„Twee ossen?"
„Ik dank jo!"
„Tien kooien?"
„Ik dank jo, ik heb meor trok, om jo neus
af te snijden."
En te gelijk sleep hij zijn moe op den drem
pel van het huis.
„Vader," zei nu Helena, ,,'t is alles mijn
schuld en ik zal hot weer goed maken. Co
randa, wilt gij mijn hand in plaats van
vodors neus?"
„Ja", zeidc Coranda, „dat was niet
kwaad."
„Maar Op één Voorwaarde," zei 't meisje,
„het restje van het vordrag neem ik voor
mijn rekening. Wio van ons boidon, aJs wo
getrouwd zijn, het eerst ontevreden is, dien
zal do ander don neus afsnijden I"
„Top 1" zei Coranda. „Het spijt mij, dat
je niot van de tong gesp roken hebt; maar
na don nous kunnen we nog altijd tot do
tong overgaan."
Nooit was er prachtiger bruiloft te De
witz gevierd en nooit had men or van een'
gelukkiger huwelijk gehoord. Ooranda en
de mooie Helena v, orden volmaakte echtgo-
nooten. Nooit hoorde men een van beiden
zich over den ander beklagen; zij „bemin
den elkaar mot het mes in dc hand" en
dank rij hun vernuftig gedrag bleven zo
gedurende tal van jaren in don echt ver-
eenigd, elkaar liefhebben en te gelijk hun
neus behouden.