LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 13 SEPTEMBER. - DËRDE BLAD. Eq Sir Enguerrand kende Ronands armoe de, hij zag op rijn naakte gebronsdo borst neer én strekte zijn hand uit en betastte haar met onderzoekenden, zaakkundigon blik. Daarop zond hij een bode naar het naburigo slot en liet den seneschal en rijn dochters vragen, rijn gasten te willen zijn. Zij zouden eonige valken zien vliegen, nadat zij te vo ren de plichbige afstraffing van een dief bij gewoond hadden. Hij verzocht hun to komen in do morgenschemering GORA^iDA. No. 13054 Een valls.. RenaïicU oogen Veranderden met het licht, ij-n de schemering worden zij mat en grijs; ëpeelde zonnesohijn in zijn haar, dan licht ten ze op als gesmolten goud; fonkelden, alB Ee over het bedauwde veld gingen, öf naar jde schuine lichtstralen van het morgenrood token en het eenvoudige struikgewas be spiedden, waarin hazen zich" verborgen en "Opgeschrikte vogels tussohen de wiegende takken een schuilplaats zoohten. Een troteche, trage blik, als het blinken /van verguld staal op klingen, als het flik keren van de gelukspenningen op de bruine borst van oen zigeunermeisje; trots en gela tenheid log in don gang der naakte voeten, £>f in de lijnen, door zijn armen gevormd als jhij zioh languit in het heidekruid wierp, de handen onder don nek gevouwen, om te fluisteren naar het jubelen der horens en het trillen van den aardbodem onder het ge trappel der paarden van dc jagers. !Als echter daarna, de stilte intrad, een merkwaardige stilte, vol verwaohting, dan wendde hij zich om, steunde op zijn ollebo- gen, de oogen wijd geopend, de lippen half gesloten, keek vol spanning naar twee pun tten, die hoog in de luoht oprezen on weder daalden, de eene springend in kleine bogen, fle andere scherp als een speer, steeds er hoven, en als de blauwe lucht van stemmen [Weerklonk, de ruitere voorwaarts galoppeer den, om het eind van den strijd tusschen /valk en reiger te zien, dan kwam de jongen ajader en schreeuwde van vreugde, als de (valk, nog trillend van kwaadaardigheid, op don handschoen van zijn heer gezet werd, de vleugels neerhangend, met door het kapje gedekte oogen. Dikwijls liep hij er achteraan, ging mee ipaar Sir Enguerrands slot en zag daar de valkeniers, hoe zij de gele pooten der vogels in metalen schalen waschten, ze afdroogden toet doekjes, voorzien met den naam van ieder dier, alsof het vorstenkinderen waren. (Hoe men hun den hals streelde, tot zij do kale oogleden sloten en, gedeund togen de Behouders hunner verplegers, insliepen. •En gaarne had llenand tien jaren van rijn loven, zelfs een van zijn vingers gege ten, indien hij slechts eenmaal die trotsche, zwijgende dieren zóó mocht houden. Maar hot was niet ieder vergund ze aan te roeren; het waren edele dieren. Ieder bezat zijn éigen, overeenkomstig zijn rang versierden •handschoen, ieder zijn met kant versierd kapje, ieder kreeg zijn speoiaal voedsol, en men sprak lot hen mot eigenaai*dige, ver ouderde zegswijzen. Renand werd bijna rood ads hij hun blik yan onvorechilligo, onbeweeglijke rust ont- pioetbe, in het bijzonder als het Sir Enguor- arands witte IJslaaidsche valk was, die een purperrood en met goud versierd kapje had, 'een purperrooden handschoen, een riem vol iMilaneesche zilverklokjes en een blik bezat, die van verachting sprak. Sir Enguerrand ging iederen dag op dc jacht, dikwijls mot don rooden, met goud ge-borduurden handschoen aan. Want slechts de vlucht van den IJslandschon valk, met zijn klinkende belletjes, wekte melodieën in zijn binnenste op en deed hem de frissche, prikkelendo morgenlucht met vreugde in ademen, als dronk hij opwekkenden wrr. 'Eens had de valk een bloedigen reiger in een door struikgewas omgeven moeras ge worpen, waar hij door den jager gevonden werd, die het beest doodde; de valk zelf ech ter was verdwenen. Had hij zich door een nieuwen buit laten lokken, was hij bang ge weest voor het bruine water of was hij door den storm in de hoogte gedreven? Al het zoeken was tevergeefs; tevergeefs riep men hem met de allermooiste namen, tevergeefs blies men van aile kanten melodieën op de horens. Bloedig sloeg Sir Enguerrand deen boven den mond van den oppersten valkenier met rijn rooden handschoen en reed in vollen ga lop over heuvels en elooten naar huis, do lippen nog vaster opeengedrukt, de oogle den nog vorder naar beneden getrokken. Den valk vond men niet. Doch Benand vond hem, hangend met zijn voetriemen aan een rozestruik, onbeweeglijk, vastberaden den hongerdood afwachtend, dan eenen vleu gel lam, den anderen trotsch opgeheven, den smallen kop dreigend vooruitgestrekt met vasten blik en open snavel. Benands hamd beefde van de opwinding, toen hij de riemen losmaakte, toen de schel letjes aan zijn vingers rinkelden en de ring met Sir Engu errands te eken zijn hand aan raakte. Hij slaakte een vreugdekreet, fcocn de scherpe klauwen zich in zijn geepierden arm boorden; hij behoorde hem toe, de valk met de breedo borst, de langste vleugels en de meest trotsche oogen als van gloeiend goud. Het was des to meer zijn eigendom, omdat hij hem nooit aan iemand zou kunnen laten rion, want hij wist wel, dat de vrienden van do ridders door strenge wetten werden be- sohermd. Hij wilde hem een kooi in het bosch maken, wilde in don vroegen morgen daarheen sluipen, nog voordat do vogel de koude van zich had afgesohud; gezamenlijk zouden zo over de velden den helderblauwcn horizon te gemoet gaan; zij zouden van elkaar houden, zij zouden het zonm. Licht boven hun hoofden óp en neder stijgen, de wind hun gedachten wegvoeren laten, en nimmer zou de vogel zijn rooden halsband en zijn mot paarlon be stikte mute missen. Hij bond hem vast en liep naar beneden naar het meer. Spoedig keerde hij terug met een eend, die hij mot een steen had gedood, en de valk nam hot beest, en een gelukzalig gevoel doortrilde Benand, want het was eon teeken, dat hij hom niet verachtte en hem wilde toebehooren. En hij bleef bij hem, stak zijn kop loerend vooruit mot spiedende oogen, als in de mor genstilte de bevroren twijgen onder zijn klauwen kraakten. Dan sprong hij vlug van dc kooi naar beneden, Ue zich op zijn hand en sloeg met de vleugels, als wilde hij weg vliegen, maar hij vloog niet, het was slechts een dreiging, en dan gingen zij naar bui ten, naar de rustige vlakten der heide. Hun scherpe oogon bespiedden deai don- kerrooden hemel. Zwart teekenden zioh de heuvels af in het lage struikgewas, de hoo rnen sliepen met neerhangende takken vol zwijgende vogels. Dooh langzamerhand werd het lichter, de horizon schitterde goud en rood, do vlakte werd zichtbaar in blauwe kleuren, de eenden streken clioht langs de aarde, hun schuilhoek zookend, en de vogels pluisden hun veeren en piepten zaoht van de koude. Als een donkere streep teekende zich hun vlucht; maar Benand en zijn vogel liepen haastig verder; want het waren slechts musschen en lijsters, een hun niet waardige buit. Daar ginds aan den oever van het meer vlogen reigers reeds op, met langen vleugelslag in groote kringen zwe vend. Daar was him buit, daar werd de valk in de hoogte geworpen met gespannen borst en uitgespreide vleugels, en Ren and keek he»t door de zon veigulde dier na, stond daar roet schitterende oogen en duizelig hoofd cn staarde in de hoogte, hoe do vogel in het diepe blauw kleiner en kleiner werd, terwijl dp schelletjes mot hot geschreeuw der reigers Schenen te spotten. Hi hun angst vlogen ze over den kop, trachtten nu eens het strand te bereiken om hun lange halzen en domme koppen met den naar achter gebogen vederbos ondor een don koren bladerenkroon te steken, dan weer trachtten ze in vertwijfel enden angst in groote kringen omhoog te vliegen, zich op de kracht van hun beide vleugels verlatend en hopend, hooger te komen dan het den vijand mogelijk was. Doch die hoop was be drieglijk, evenals de uitvlucht, die de angst den baaigen vogels ingaf. Van het begin af koos de valk een der sterkste vogole, een van deze, die dadelijk in de hoogte stegen; want hij hield er van rijn krachten te beproeven on scherpe, lichte lucht onder zijn vleugels bo voelen. Hij steeg toet zulk een snelheid alsof hij om een zon nestraal draaide. Spoedig was hij op het hoogste punt en scheen nu kleiner dan eon musoh, dooh in de houding van do vleugels, in de verborgen kracht van het lichaam was iets, dat met dc fonkelende oogon on do uitgestrekte klau wen overeenkwam. En plotseling liet hij zich zwaar als lood op don weerloos omhoog gorekfcen hals van zijn offer vallen en zij vielen met elkaar als een steen, zonder meer dan een vleugelbreedte uit de vallijn to ge raken. Benand liep, zwom on waadde, om tijdig op de plaats te zijn, opdat de door den slag bedwelmde reiger niet eerst in de razernij der vertwijfeling zijn langen snavel zou go- bruikon, en de valk gaf hem kort en zeker den genadeslag en keek met zijn groote, reeds weder rusbige oogon naar zijn heer, want hij wilde zijn vleugels niet met bloed bezoedelen, maar wachtte tot hem het warme hart word toegeworpen. Dien dag vloog hij niet meer. Als Benand hem in de hoogte wierp en met zijn lok-toon wogliep, klapte hij een paar malen met de vleugels en ging met een koude brotsohheid op den schouder van den knaap zitten, on middellijk geleund aan diens lachend go- laat. Ieder spel scheen hij te verachten, on Ron and gaf het dan ook spoedig op. Zijn blik kreeg iets van den vèrzienden ernst van don valk. Hij kreeg den vogel boven alles lief, dooh in zijn liefde lag diepe smart ver borgen, het sombere voorgevoel van een te wachten ongeluk, en af en toe maakte de angst zich van hem meester, dat dc vogel weg zou vliegen; en dan zou zijn bestaan leeg zijn als de dood. Hij strekte zich op do heide uit, de roods bloesems onder zijn hoofd; suizend bewoog hot bosschage zijn goud-blinkendo takjes en Ronand vertelde den valk sprookjes. Spoedig was Sir Enguerrands vogel door rondzwervende knapen op Ren and s hand ge zien; de dienaren van den ridder grepen hem en namen hom mee naar hot slot. Een koude rilling deed hom hui voren, toen men hem den valk afnam, die, trotsoh en onbeweeglijk als altijd, neerzat, zonder beweging van don gekromden hals, zonder een blik uit de kou- do, rusbige oogen. Men bracht hem naar zijn meester, doch die had voor den teruggekeerden lieveling geen enkele liefkoozing, omdat deze zioh door onedele handen had laten aaien. Sir Enguerrand keek zwijgend op Renand üeer en in gedachten zag hij steeds duide-. lijker het beeld van een jacht uit don tijd, toon de vorst in rijn harnas het volk den voet op don nek zette, en zijn wenkbrauwen trokken zich samen, alsof de oude wet nooit ingetrokken was geworden. De wet beval, dat hij, die een valk met hot riddorteeken aan den poot stal, een boete zou krijgen van 200 lood zilvor of 200 lood vleeech, die een hongerige roofvogel uit zijn rij mocht pik ken. Ronands oogen waren door de duisternis van den kerker grooter geworden, waren nu donker en onbeweeglijk, en de pupillen wer den langzamerhand weer kleiner. Achter Sir Enguerrand aan bracht men den IJsland- schen valk. Heftig spanden rijn klauwen om don handsohoen en onder het kapjo glansden een paar oogen, die sedert drie dogen geen voedsel hadden gezien. Zes lichte paarden, bijna blauw in het mor genlicht, werden door de knechten voorge bracht. Roode fluweolon dekkleoden hingen aan de zijdon af, rood was do wagen, welken zij trokken, en van binnen schitterdo deze van zwaar goud, en men zag do magere armen van den seneschal. Zes pages mot korenblond haar reden achter den wagon, zes jagers blio- zijn op hun horens vroolijko melodieën. Al lo personen stondon om een boomstam, aan welken de gevangene gebonden werd, go- 8ohaard. De paarden-dokken fladderden in den wind en in de 6chaduw geleok het roode op hopeloos verlangen. De mooie halzen der dames werden buiten den wagen gebogen en haar spitse hoofddek sels neigden over de gesloten liniën der schouders. Renand verwachtte ieder oogonblik den be- kendeu gillenden schreeuw te hooron, daar hij dacht, dat zij jagers waren. Als hij haar ochter nauwkeurig beschouwde, haar dunne vastberaden lippen, de vreemde droomende oogen, welke in hoek-oxtase op iets zeer ver- weg-zijnds goricht schenen, en do lange blee- ko handen, die in don schoot rustten, op merkte, dan vond hij haar mooi als do boei den der Hoiligen, aan wier voeten matte kaarsen branddon, en 't speet hem, dat zij hom gebonden zagen. Hij liet zijn blik wei den over do pages, do ongeduldige paarden, de roode gezichten der knechten, die nieuws gierig met open mond stondon, en ovor de bruino vlakte, waarin zij zich eens moe droomden. Hij wist, welk lot hom wachtte. Toen och ter do IJslandscho valk gobracht werd en hij bogreop, dat deze do straf zou uitvoeren, toen lachte hij van vreugdo en zijn hart klop te van trots als in don tijd tóen do vogel licm behoorde. Toen het oog van den valk aan het licht gewend was geraakt, verwachtte de vogel op geworpen te worden door don arm van zijn oppasser. Zijn 8nello blik spieddo door de lucht, hij Auno 1Ö02. was van hongor en herkonde niemand. Renands oogon zagen ernstig vragend in dio van den vogel en treurig, tosn hij geen antwoord bemerkte. Do oogon van don valk verlangden roof, waren koud on afschuwelijk als de nieuwsgierigheid of scherts op do dun ne lippen van Sir Enguorrand. Renand voelde deze scherts bitterder dan te voren. Hij wendde het hoofd af om weer zichzelf te worden en sloot de oogledon. Zoo bleef hij liggen terwijl de Heraut de wet la? 200 lood zilver, zes onsen vleesoh uit de hartstreek aldus neemt Sir Enguorrand hot genot van de edelgoborenen in bet -ter ming. De knaap zag niet op, toen zijn huid opon- goroten word, opdat de reuk van blood den valk lokken zou. Toen hij den snavol in zijn borst voelde, schreeuwdo hij niet; hij siddorde slechts ca zog, dat de oogen van den vogel in toorn vlamden. En de dochters van den seneschal rekten haar halzen vol belangstelling, maar de han- don bleven in den schoot. En de paarden hinnikten als zij bloed ro ken en trappelden op don bevroren grond. Doch Renand lag daar stom. Tevergeefs wachtten do pages mot hun ho rens, om zijn sohreeuwen onhoorbaar te ma- kon. De eerste smart had zijn fijnste zenuwen doortrild: het was of men hem rijn hart uit scheurde. Dan echter geraakte hij in een too stend van half slapen, half waken, bijna in een roes van welbehagen, en terwijl het war me bloed uit de wonde stroomde en dc scher pe snavel zijn borst ontylcosdc, droomdo Ro nand, en hij begreep alles, van dood en eer, en hij voelde do gouden zon dor heldensagen branden on schitteren. En toen Sir Enguerrand rooondc, dat de ,,zes onsen" van de wet bereikt waren, gaf hij den hoornblazers een teeken, en do valk werd weggenomen, verzadigd van bloed en do oogen met reusachtigen trots gevuld. Dan zotte zich do stoet weder in beweging, nog vroolijkcr dan te voren, ging naar het meor, dat geelachtig in do vorto schitterde Renand echter kon men niot meer wekk'-n hij had droomendo den dood gevonden. Zijn banden werden losgemaakt en men liet hom liggen, zijn hoofd tusschen het roode hei dekruid De IJslandscho valk mocht echter nimmer weer op do hand van zijn heor zitten. Oud-Hollandsche Ongelukkenyerzekering. Is hot uitloven on het geven van premien, van geld, bij mogelijke ongelukkon op reis of door don arbeid ontstaan, eon kind vna onzen tijd? Neenl Evenmin tijdelijke uit- kooringon of pensioenen. Eon verzekoring tegon invaliditeit bestond reeds vóór ruim tweehonderd jaar in ons vaderland, on do Maatschappij, bij wie zc aangesloten was, was de Staat zelf. Maar haar werkkring bopaalde zioh uitsluitend tot ons zeewezen, in dien tijd zoo bolangrijl en zoo gevaarlijk. Onze vroede vaderen, van den magistraat af tot don loozon werver toe, wisten op dio manier den zeedienst, den oorlogsdienst smakelijk to maken, den moed van Janmaat to prikkelon cn hem öf voor oen bekomen verwonding schadeloos te stellen óf voor getrouwe plichtsvervul ling te boloonen. 't Was noodig er bij het volk den moed in te krijgen on in to houden in die cirukko oorlogsdagen. En de daad go- Er woonde eens te Dewitz, in de nabij heid van Praag, een rijke, maar grillige boer, die een mooie, huwbare dochter had. De studenten uit Praag (omstreeks dien tijd waren er wel 25,000) gingen dikwijls den kant van Dewitz uit en er was er meer dan éón, dio dolgraag achter den ploeg zou goloopen hebben om do schoonzoon van don boer te worden. Maar dat ging zoo gemakkelijk niet. En waarom niet? De eerste voorwaarde, die de Blimmo boor met iederen nieuwen knecht maakte, was deze: ,,Ik neem je voor één jaar in mijn dienst, dat wil zeggen, totdat de koekoek do terugkomst van de lente aan kondigt, cn als jo van nu af tot dien tijd mij een enkelen keer zegt, dat je ontevreden bent, dan snijd ik je het puntje van den ineus af." „Overigens", voegde hij or dan lachende bij, „geef ik je hetzelfde recht ten opzichte van mij." En hij deed dan ook, zoo als liij gezegd had. Praag liep over van studenten, vien men het puntje van don neus had aangelijmd, ofschoon het litteeken nog altijd te zien was en men de ongeluk kige kerels duchtig uitlachte. En men kon het best begrijpen, dat do hartstochtelijke liefde der luitjes, die zoo verminkt en door ieder uitgelachen van Dewitz terug keerden, vrij wat bekoeld was. Een zekere Ooranda, zwaar van lichaams bouw, maar koelbloedig, slim en geslepen, geen slechte middelen voorwaarom fortuin te maken wilde zijn geluk toch ook eens beproeven. De boer ontving hem met zijn gewone welwillendheid en toen de zaak be klonken was, zond hij hem naar het land om te werken. Toen het tijd was om te ont bijten, riep men de andere knechts, maar met opzet vergat men onzen vriend, en zoo ging het ook bij het middageten. Coranda stoorde er zich in 't geheel niet aan, ging naar huis terug, en terwijl de boerin de kip pon voerde, haalde hij in de keuken een flinke ham van den haak, nam een groot bord uit de kast en ging weer naar het veld om te eten en een dutje to doen. Toen hij 's avonds terugkwam, vroeg de boer hem: ,,Ben je tevreden?" Opperbest," antwoordde Ooranda, ,,ik heb beter gegoten dan gij." Daar kwam eensklaps de boerin binnen stuiven en riep,,0, jou leelijke dief 1" en vertelde al klagend en jammerend, wat er gebeurd was. Onze vriend begon hartelijk te lachen en de boer verbleekte. ,,Ben je niet tevreden?" vroeg Coranda. ,,Oc-h, een ham is maar een ham," hernam zijn meester; ,,ik geef niet om rulke baga tellen." Maar van dien tijd af paste men wel op om onzen student met geen leegc maag weg te zenden. Daar kwam de Zondag. De boer en zijn vrouw stapten in den wagen om naar de kerk te gaan en zeiden tot onzen knecht: ,,Je moet maar voor 't eten zorgen; je moet dat stuk vleesch in don pot koken en er uien, peeën, sjalotten en peterselie bij doen." Nu was er op de boerderij een klein schoot hondje, dat ze Peterselie noemden. Coranda maakte het dood, vilde het en kookte het heel netjes in den pot, die op het vuur stond. Toen de boerin terugkwam, riep zij haar lieveling; helaas! zij vond niets dan bet bloedende vel, dat aaja bet venstor hing. „Wat heb je nu weer uitgevoerd?" riep zij Coranda toe. „Wat gij me bevolen hebt, juffrouw! Ik heb uien, peeën, sjalotten en peterselie in den pot gedaan I" „Leelijke domkop!" riep do boer uit, „heb je het hart gehad om het onschuldige dier, waarvan we allen zoo dol veel hielden, dood te maken?" ,,0, ben je niet tevreden?" vroeg Coran da, terwijl hij zijn mes uit den zak haalde. „Dat zeg ik niet," hernam dc boer op luch- tigen toon. „Een doode hond is maar een doode hond," en hij zuchtte. Een paar dagen later gingen de boer on zijn vrouw naar de markt. Daar zij hun ver- schrikkelijken knecht wantrouwden, zeiden zij tot hem: „Jij moet thuis blijven, je moogt niets op je eigen houtje doen en je doet precies, wat de anderen uitvoeren." „Opperbest," zei Coranda. Nu stond er op het voorplein een oud huisje, waarvan hot dak dreigde in te stor ten. Er kwamen metselaars om het te hor stellen en volgens gewoonte begonnc i zij met het dak af te breken. En wat deed nu onze vriend Coranda? Hij nam een ladder en klom op het dak van het huis, dat nog fon kelnieuw waa. Dakpannen, latte spijkers, krammen, alles trok hij er af en gooide den boel links en rechte neer. Toen de boer te rugkwam, vond hij rijn huis zonder dak. „Gekko kerel," riep hij uit, „wat voor een poets heb je me nu weer gespeeld?" „Ik heb aan uw bevel gehoorzaamd," her nam Ooranda; „ge hebt me gezegd, dat ik moest doen, wat de anderen zouden doen. Ben je niet tevreden 1" En meteen haalde hij zijn mes weer te voorschijn. „Zeer tevreden, zeer tevreden!" zei de boer, „waarom zou ik ontevreden zijn? Een paar latten meer of minder zullen mij niet ruïneeren I" Maar hij zuohtte toch. 'e Avonds zeiden de boer en zijn vrouw tot elkaar, dat het meer dan tijd was om rich yan dien duivel in menschengedaante te ontslaan. Daar zij verstandige menschon waren, deden zij nooit iets zonder vooraf hun dochter te raadplegen, wijl in Bohe- men de kinderen gewoonlijk meer vorstand hebben dan de oudors. „Vader," zoide Helena, „ik zal mij mor gen vroeg in den pereboom verbergen en don koekoek nadoen; dan moet gij aan Coranda zeggen, dat het jaar om is, omdat do koe koek zingt; dan betaalt gij hom en zendt hem heen." Zoo gezegd, zoo gedaan. Don volgenden morgen boorde men op hot land het klagend geroep van den Icntcvogel: „Kookookl Koe koek Het cchccn alsof er niemand méér ver baasd was dan ons boertje. „Nu, mijn jongen," zei hij tot Coranda, „daar is het nieuwe jaargetij al; de koe- kook ringt daar ginds in den grooton pere boom; kom met me mee, dan zal ik je be talen en dan zullen we als goede vrienden van elkaar soheiden." „Een koekoek?" riep Ooranda, „ik heb dien prachtigon vogefl nog nooit gezien I" En meteen liep hij naar den boom en sohud- de dien met al zijn kracht. Men hoorde een kreet van angst en daar viel het jonge meis je, gelukkig meer verschrikt dan bezeerd, uit den boom. „Ellendeling 1" schreeuwde de boer. „Ben je niet tevreden?" vroeg Coranda, terwijl hij zijn mes trok. „EllendelingJe vermoordt mijn dochter en dam wil je nog, dat ik tevreden ben Ik ben gek van woede; maak dat je weg komt, als je niet wilt, dat ik je vermoord." „Ik zal gaan, als ik eerst uw neus heb af gesneden," zei Coranda. „Ik heb mijn woord gehouden, houdt gij het uwe." „Hei wat!" riep nu de boer, terwijl hij rijn hand voor het gezicht hield; „ge zult or toch niet tegen hebben, dat ik mijn afkoop „Het is mij wel," antwoordde Coranda. „Wilt go tien Bchapon?" „Ik dank jol"' „Twee ossen?" „Ik dank jo!" „Tien kooien?" „Ik dank jo, ik heb meor trok, om jo neus af te snijden." En te gelijk sleep hij zijn moe op den drem pel van het huis. „Vader," zei nu Helena, ,,'t is alles mijn schuld en ik zal hot weer goed maken. Co randa, wilt gij mijn hand in plaats van vodors neus?" „Ja", zeidc Coranda, „dat was niet kwaad." „Maar Op één Voorwaarde," zei 't meisje, „het restje van het vordrag neem ik voor mijn rekening. Wio van ons boidon, aJs wo getrouwd zijn, het eerst ontevreden is, dien zal do ander don neus afsnijden I" „Top 1" zei Coranda. „Het spijt mij, dat je niot van de tong gesp roken hebt; maar na don nous kunnen we nog altijd tot do tong overgaan." Nooit was er prachtiger bruiloft te De witz gevierd en nooit had men or van een' gelukkiger huwelijk gehoord. Ooranda en de mooie Helena v, orden volmaakte echtgo- nooten. Nooit hoorde men een van beiden zich over den ander beklagen; zij „bemin den elkaar mot het mes in dc hand" en dank rij hun vernuftig gedrag bleven zo gedurende tal van jaren in don echt ver- eenigd, elkaar liefhebben en te gelijk hun neus behouden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9