No. 13354 LEIDSCH DAGBLAD. ZATERDAG 13 SEPTEMBER. - TWEEDE BLAD. Anno 1902. Gemengd Nieuws. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Graaf Alex. Gij wenscht niet de Zondagsrust op te offe ren ter wille van een groep Joden, die op historische, ethische en logische gronden den Sabbatdag vieren, maar alle godsdienstige en sociale beginselen offert gij ter wille van het bedrijf. Vaststellende, dat gij een alge- heele Zondagsrust onmogelijk houdt, zou het pleiten voor uw goed inzicht, indien het uw streven zoude zijn om de werkzaamheden op den Zondag te doen verrichten door hen, die meer logisch dan gij niet den Zondag, maar den Sabbatdag houden. M. a. w. de meeste kans om een elk, die prijs stelt op Zondag viering, dien dag te doen behouden, bestaat indien men diens werkzaamheden op Zondag laat waarnemen door de Sabbatvierdera Dan zal menig Christen-werkman en be ambte (ambtenaren en werkgevers genieten wanneer zij willen meesttijds Zondagsrust), die thans Zondag uit den kring zijner fami lie gehaald wordt, daarin rustig kunnen ver blijven. Tegenover uw minder scherp omlijnd voorstel ben ik zoo vrij het mijne te stellen. G. C. POLAK. Amsterdam, 7 September 1902. Iemand, die ironisch beweert een tegen stander van het fem.nismo te zijn, schrijft in De Hervorming, naar aanleiding van de quacstie, die dreigt aan de orde te komen en het vermoedelijk niet bij drei gen alleen zal laten of bet pre ïikambt ook aan vrouwen kon wordon opgedragen, het volgende: Velen zijn tegen liet feminisme, maar de reden, waarom ze het zijn, is zoo leelijk. Ze zeggen maar openlijk, dat ze het zijn, omdat in den strijd om hot bestaan de mannen bot misschien zullen verliezen, wanneer zo zich niet met hand en band verzetten. Thuis is do vrouw al de baas. En dan in het openbaar leven ook nog? 't Is dus de zuokt tot zelfbe houd, die hen zich doet verzotten. Ik vind dat con zeer onedele beweegreden en ik vind het hoegenaamd niet fatsoenlijk om er zoo maar openlijk voor uit te komen. Waarom dat nu niet een beetje bemanteld Als de kooge regeering een of ander verzoek niet wil toestaan, dan zegt zij niet, dat het in haar kraam niet te pas komt, maar dan zegt zij fatsoenlijk, dat er „geen termen" zijn. Men moet toch een beetje savoir vivre hebben. En vorder: De vrouw behoort in de huiskamer. Ze behoort moedor te zijn ©n een goede, ge hoorzame gezellin voor haar echtgenoot. Trouwens, daar heeft ze soms al praats ge noeg. En de vrouwen, die niet kunnen trou wen ,die moeten... die moeten... ja, wat die eigenlijk moeten, weet ik niet. Me dunkt, het zal het beste zijn, dat ze allen bij elkaar worden opgesloten, dan kunnen zo ten minste geen gevaar opleveren voor den Staat. Dat de vrouw mindor is dan de man, staat vast. Welke plaats zij precies inneemt, in de natuur, durf ik nog niet uitmaken. O ja, misschien is zij wol de „missing link", waar naar al zoo lang gezocht is. Pas geboren kindoren kunnen zóó ongelooflijk veel op apen gelijken, dat men vooruit niet bepalen kan welken weg zij zullen uitgaan. Dit vage vermoeden van mij kon wel eens bot gewichtige ontdekkingen aanleiding ge ven .Tot zoolang vc echter niet precies we ten wat de vrouwen eigenlijk zijn, dionen we er wat voorzichtig mee te wezen. De Nieuwe Rotterdamsche Courant is niet verwonderd over de bc-konde „verwonde ring" van de Haagsche rechtbank, dat zij niet, evenals haar zusters te otter dam en Amsterdam, deelt in dc voorgestelde traktements verhooging. De redactie had dit verwacht en tooh moet het adres aan de Koningin h. i. „sterk wor- wen betreurd", ja, zij aarzelt niet het stand punt, dat de Haagsche rechters innamen, „eng, klein, benepen" te noemen. Het schreeuwt tegen de zeer hoogo positie, die een reohter moet innemen, dat hij een adres verzendt, „waarvan de lozing onafwijsbaar den indruk maakt, alsof zij, die hot indien den, de zon niet in het water konden zion schijnen." Wat het blad dan aan het Haagsche adres verwijt, komt voornamelijk hierop neer, dat het de argumenten van den minister eigen lijk niet bestrijdt, maar nieuwe argumenten In bet debat brengt, die er niet in hooren. Met name meent de Nieuwe Rotterdamsche Courarit, dat de opsomming van de vele za ken, die de Haagsche rechtbank te berechten heeft, hoogstens een argument kon zijn voor een uitbreiding van pereoneed, en dat, voor zoover de belangrijkheid van de te nemen beslissingen van invloed mag zijn op het salaris, daarmee alleen rekening kan wor den gehouden bij het maken van een alge meen© regeling waarvan nu geen sprake ia Nopens het duurte-argumont merkt het blad op, dat de minister terecht alleen sprak van do noodzakelijke uitgaven: huishuur, be lasting, schoolgeld, en dat, waar de Haag sche rechters spreken over noodzkolijke weolde-uiigavon, de vergelijking mot officie ren niet opgaat-, daar voor dozen wel zekere dwang bestaat, die „in de vrije burgermaat schappij onbekend" is. Voorts is het genot „in de bekoorlijk gelegen Residentie zoo voor het grijpen als nergens elders in het land", terwijl Rotterdammers en Amsterdam mers altijd reiskosten n maken, willen zij pleizior hebben. Eindelijk wordt het argument, dat de rochters te Amsterdam en Otterdam ge woonlijk jonger zijn, gerefuteerd door de opmerking, dat het er immers juist om te doen is, dec.e ouder geworden voor hun posten be bewaren Het geheelo adres is in de oogen van de Nieuwe Rotterdamsche Courant zóó zwak, dat het „ongevaarlijk" is en do kansen van bet ministerieel aeerstel misschien nog zal vorhoogen. In het Handelsblad beschrijft do heer J. N. do w ij z i g i n g, die binnen eenige maan den de datum van in-werking-treding is nog niet definitief vastgesteld onze Spoorwegwotgovingza onesrgaan; een wijziging, die in de allereerste plaats voor de spoor- en tramwegbesturon, maar daarnaast ook voor het publiek, belangrijke veranderingen in hun rechten en verplich tingen medebrengt. Hot Kon. Bcsl. van 18 Augustus 1902 (Stsbl. No. 170), waarbij de reglementen voor de zgn. locaal spoorwegen werden vast gesteld, maakt thans de nieuwe regeling vol ledig. Ook hier komt de eer van den wetgevon- den arbeid toe aan den oud-Miniistor Lely, onder wiens auspiciën do cereto steen van hot nieuwe gebouw gelegd word door ^e in diening bij Kon. Boodschap van 19 Sept. 1898 van een wetsontwerp ,r<t nadere rege ling van den dienst on heit gebruik van spoor wegen, waarop ui tal uitend met beperkte 6nolheid wordt vervoerd. De schrijver beek ent den bostaanden pro vincialen en wat Friesland aangaat: ge- -meontelijke-n „officieel en Augiasstal", waarin de richting van den staatebezora vanzelf was aangewezen. Een regeling in hoofdzaak door het Rijk moest de provin ciale en gemeentelijke wetgeving vervangen. Toch deden zioh tegen dat beginsel verschil lende stemmen hooren; doch de Minister wist de bezwaren te overwinnen. Het wets ontwerp word in do Tweede Kamer aangeno men met een meerderheid van 64 tegen 6 stemmen, en na aanneming in de Eerste Kamer, den 9den Juli 1900, tot Wet- verhe ven. De titel der Wet luidt „Wet van den 9don Juli 1900, houdende nadere regeling van don dienst en het gebruik van spoor wegen, waarop uitsluitend met boporkte snelheid wordt vervoerd." Na een uiteenzetting in korte trekken vau „de lijnen, waarlangs d- verdeeling der Ne- derlandsche spoor- en tramwegen volgens de nieuwe wetgeving zal plaats vinden", be sluit de schrijver: Eenvoudig is zij zeker niet; de reglemen ten vormen een corbiedwaardigo collectie en eischen voor wie er zich in wil werken een grondige en uiterst zorgvuldige bestudeo- ring. Bovendien zal de invoering van de ver schillende voorschriften tijd on geld kosten, vooral voor do kleinere tramweg-onderne mingen, waarbij wijziging van den weg en het materieel en aanstelling van meer perso neel in vele govallen beslist noodzakelijk zal zijn, willen do bestuurders rrefc in aanraking komen met den strafrechter. Maar deze bezwaren wegen niet op togen de groote voordeelem, die de wot van 1900 komt brongen; éénheid in co voorschriften, uitgebreider toezicht ©n betere behartiging van de veiligheid van verkeer, waarmede het bot dusverre vaak treurig gesteld was. Onder het hoofd „Crematie" schrijft Het Centrum: Een bericht in Het Vaderland meldt, dat te Borculoo het eerste Nederlandsclie crema torium zal gebouwd worden. Een zonderling boricht, vooral wanneer men let op do omstandigheid, dat in Ne derland de lijkverbranding niet is toege staan. Waartoe dus dit cremmatoriuin dienen moet, is niet recht duidelijk. Heeft de vereeniging van lijkverbranding te veel geld in kas, of wil zij door het bou wen van een oven projudieieeren op een mo gelijke beslissing der wet-gevendo macht, waarbij de crematie facultatief wordt ge steld, cn deze in zekeren zin afdwingen? 't Kan zijn, dat deze laatste vraag be vestigend moet worden beantwoord. Wellicht redoneeren do lijkvorbranders al dus: indien do lijkoven or is, kan de toe stemming, om er gobruik van te maken, niet lang uitblijven. Zoo iets als een fait acoompli. 't Wil ons echter verre van onwaarschijn lijk voorkomen, dat de heeren zich op dit punt aau illusies overgeven, dio weinig kans hebben te wordon verwezenlijkt, en dat zij kosten zullen ruakon voor niets. Het facultatief stellen der lijkverbranding is, golukkig, voorcorst niet te verwachten in ons goede vadorland, waar bij de overgroote meerderheid do christelijke traditie nog al tijd dn eero blijft. Aan De Residentiebode wordt geschreven: Bij hot woven van het sociale kloed, waarin men de maatschappij wil hullen, zijn schering cn inslag steeds hot 1 o t van don werkman te verbeteren en zijn rechten te verzekeren. Ieder zal zich over het voltooien van dat weefsel verheugen. Met meer genoe gen zou echter door velen de vordering op het weefgetouw wordon gadcgeslagon, als het to weven kleed kon dienen niet uitsluitend voor den werkman, dio met handenarbeid in zijn behoefton moot voorzien, maar ook voor dengene, dio door geestesarbeid zich eon bestaan moot verschaffen. Dc belangen van dozen worden echter tot schering noch inslag gebezigd. Zoo o. a. niet het belang van den ambtenaar, dio voor hot eerst in dienst van den Staat is getreden. Voor hem geldt nog een traktcmentsbetaling, dagteeke- nond uit het begin van de vorigo eeuw, nl. van hot jaar 1816. Een regeling, die, zoo zij voor den handwerksman gold, zeker reeds sinds lang dn zijn belang zou zijn gewij zigd Wat tooh is het geval? Bij ecu Koninklijk besluit van 14 Maart 1816 wordt in art. 7 be paald: „de traktomonton van nieuw aan te stellen burgerlijke en rechterlijke rijksambte naren en bedienden zoomedo allo aan dezel ve to accordecrcn vorhoogingen van trakte menten zullen niet vroeger kunnen ingaan dan met den eersten dag van het kwartaal, volgende op dat. waarin de aanstelling ge schiedt of de verhooging van traktement toe gestaan wordt." Volgens deze bepaling du3 ontvangt een ambtenaar, voor het eerst aangesteld on in dienst getreden bijv. in Januari, over hot eorsto kwartaal geen traktement en verricht hij zijn dienst tot 1 April zonder eenige ver goeding. Hoe zou een patroon^ worden beoordeeld, die zijn knecht, zij hot slechte één dog, zon der belooning deed werken, al kon deze daar na op vast werk cn bclooning rekenen? Maar, welk oordeel zou worden uitgespro ken als hij zijn nieuwe werklieden bijna drio maanden liet arbeiden zonder eenige vergoe ding? En toch, niet anders handelt de Staat ton aanzien van zijn nieuwe ambtenaren. Op dezo onbillijke regeling do aandacht vestigen kan wellicht leidon tot hot besluit, dat dit belang van den arbeider in dienst van den Staat, al zij hij dan geen handwerksman, als inslag, bij het weven van het sociale kleed, wordt gebezigd. Een ambtenaar schrijft aan Dc Residentie* bode: Naar aanleiding van de U toegezonden me- dedeelingen in De Residentiebede van Vrij dag 12 September over de ambt nar rak- tomenton komt mij een kleine inlichting wel gewensckt voor, to meer, omdat er duidelijk uit blijkt, dat de berichtgever zeker niet met alle takken van dienst op de hoogte is. Het genoemde K. B. van 1816 b- staat nog en is ook nog geldig, doch niets belet aau de Koningin om daarvan af te wijken, mits in het besluit van benoeming, bevordering of vorhooging daarvan melding worde gemaakt, waarvoor de gewone clausulo is „te benoe men met bijv. ingang 16 Januari op een met dien datum ingaande jaarwedde" enz. Voor zoover de Ministers gemachtigd zijn ambtenaren of beambten te benoemen cn to bevorderen, bestaan er óf Kon. besluiten van doorloopende machtiging om hot traktement te doen ingaan met den datum van aanstel ling enz. óf wel wordt er afzonderlijke mach tiging aan de Koningin gevraagd. Behoorendo tot een tak van dienst, waar bij duizenden ambtenaren cn beambten be trokken zijn, is mij in mijn ruim 30-jarigcn diensttijd geen geval bekend, dat iemand op grond van het aangehaald K. B. van 1810 zolfs een enkelen dag voor niets moest wer ken. W y vestigen de aandacht op do In dit nummer voorkomende advortontio van onzen vroogoren stadgenoot, don heer J, Oost veen, juwelier, dio zijn zaak van don Niouwon Rijn 26, alhier, verplaatsto naar 's-Qravenhage, waar hy in het Noordoindo no. 124 by hot Koninkiyk Paloia oen ruim, welvoorzien en smaakvol ingericht magazyn van gouden, zilveren on kristalwerken, horloges on aniioko klokken opende. Men schrijft aan do „Asser Ut." uit Warmond: In een der velo dorpen in Leiden's nabij heid heeft een gepensionneerd ambtenaar zich gedrongen gcvoold om de plaatsing der Scheveningscho Kunsttentoonstelling-loten in zijn kleine gomeentc ruim 1600 zielen te beproeven, en begon hiertoe met cr zolf eeni ge, met inzending van postwissel, te vragen. Tevens gaf hij zijn bereidwilligheid te kennen om ze aan zijn dorpsgenooten ter deelnamo aan te bieden. In antwoord ontving hij van het Comité der Pro-Boer-Verceniging in Den Haag (Molonstraat 4) een aangetookond pak ket met 50 loten in commissie, met beleefde aanvaarding zijner medewerking. Dc onge plaatste loten zouden teruggenomen worden. Alzoo geen risico voor hem, ovenmin als pro visie. Toen adverteerde hij in het Leidsch Dagblad (het dorp heeft zelf geen orguan, noch drukkerij) dat ij hom loten k f 1 ver krijgbaar waren, maar niemand meldde zich gedurende eenige dagen aan, cn toen ging hij met zijn loten het pad op, alle, eerst de hem meest bekende, gegoede dorpsgenoo ten bezoekende. Geen dag kwam hij platzak thuis. Zijn eor sto 50 loten was hij 6pocdig kwijt, en hij kreeg er op zijn aanvrage andermaal 50, dio ook weldra aan den man (soms nan de vrouw) zullen gebracht zijn, zoodat meer dan 100 in dc Pro-Boer-kas zullen vloeien. „Een boon in een brouwketel" zal men zeg gen, on „waarom doze mededecling 1" Men bedenko echter: dat vele kleinen een groote maken. Ons land telde op 1 Jan. 1901 5,236,159 zielen; ongeveer de helft (2,540,899) daarvan in gemeenten van meer dan 10,000 zielen, en dus ruim do wederhelft (2,722,260) in do kleinere plaatsen, ten getale vun twee k 3000: stelle 2500, met een gemiddelde 1 -ol- loing van 1000 zielen. In dc meeste hion i is allicht iemand, hetzij burgemeester, schoolhoofd, notaris, rentenier, gepension- ncerdo, enz., die, op do wijze als de man in het bedoelde kleine dorp handelend, der gelijk resultaat verkrijgt. Dit resultaat is 7 cent per ziel, welk miniem be drag vermenigvuldigd met ruim 2.5 mil- 1-ioen bewoners der kleinere gemeenten 176,000 zou opleveren. Wat één klein dorp kan, kunnen allen. Het aantal groote ste den is k 1 o i n (71), dat der klei n e gemeen ten is groot (meer dan 2000). Mogon in de velo dorpen in Nederland vo- In het Handelsblad trok onze aandacht dc trolgende Open brief aan den W e 1 - e r w. HecrDs. R. J. W. Rudolph. Weleerw. Heer. Do Middenstand, voor zoover georgani seerd in het Middenstands congres, noodde u tot bespreking der Zondagsrust. Gevolg gevende aan deze uitnoodiging, ©telde u een rapport op, betoogende de nood zakelijkheid eener wettelijke regeling der Zondagsrust. Edoch, er waren onder hen, die naar uwe woorden luisterden, dio meen den, dat u geen rekening liodt gehouden met het bestaan eener minderheid hie-r to lande. Tot mijn leedwezen lees ik, dat het wegcijfe ren der belangen dier minderheid door u ver dedigd is op motieven, die allerminst van u, geloovende in de openbaring op Zion, ver wacht mogen worden. Allereerst zij dan opgemerkt, dat waar gij een wereldbeschouwing onderschrijft, staan de op den bodem van het Oudo en Nieuwe Testament, gij, verdedigende den algemeenen rustdag, gij zeker zoudt moeten vragen een al gemeenen rustdag op den Sabbatdag. Het zal u als theoloog toch zeker niet onbekend zijn, dat niet alleen de Apostelen, maar do geheele Christenheid in don aanvang den Sab bat op den Sabbatdag vierde en dat de ver plaatsing van den algemeen erkenden Chris tel ijken rustdag op Zondag een gevolg was van het eerste gehouden Concilie te Trente. Gij, die niet deKath. leer orkent, hoe kunt gij, van uw standpunt oischen als algemeenen rustdag een dag, dio volgens de door u er kende Openbaring niet de minste godsdien stige waarde voor u kan hebben Dat theolo gen van verschillende richting don Sabbat dag als den aangewezen rustdag voor de Christenheid houden, zal u naar ik hoop toch niet onbekend zijn. Gij beweert, „dat den Israëlieten hier te lande niet te weinig, wel te veel gegeven is, dat de Israëlieten in ons land de grootst mogelijke gastvrijheid genieten." Zou ik u mogen vragen in welk opzicht den Joden (ik gebruik dit woord liever dan het minder-beteekenendc woord Israëlieten) hier te lande te veel gegeven is. Daarvan is mij niets bekend. Bedoelt gij wellicht do Ronkels, Schwartz' Kropvelds, Adlers c. a. van uw collega's, die, nadat zij het Jodendom den rug toekeerden, wellicht door Synode en andere machthebbenden be voorrecht werden? Dan treft dit den Joden niet, immers het kenmerk dezer heeren is, hunne negatie van het Jodendom. Yan ander bevoorrechten der Joden hoorde ik nooit. Mag ik u verder verzoeken to zeggen in welk opzicht wij, Joden, gastvrijheid hier ge nieten Met welk recht durft gij mij en an dere Joden als gasten beschouwen, wij, die in geen enkel opzicht minder rechten hebben to cischen, dan zoovele anderen, die van ge slacht tot geslacht medegewerkt hebbch tot den bloei van den Nederlandschcn Staat? Is.soms het percentage van de Joden, dat gevangenissen, bordeelen, Rijks-wcrkinrich- tingen bevolkt, grooter dan dat der niet- Joden? Leveren wij een kleiner aantal aan wer kers in wetenschap en kunst? Met welk recht beweert gij, dat die groep porsonen bestaat bij de gratie uwer goeder- tierende gastvrijheid in dit land Doch er is meu. Gij beweert: De rustdag van 24 uur telt bij ïnij niet, omdat het sociale leven in den monsch vordert één gemeenschappelijken rust dag. Doch uw motie oischt een Zondagsrege ling, rekening houdende met de bezwaren daartegen, die uit de inrichting van het be drijf voortvloeien. Het is duidelijk, volgens u moet de indivi du wijken, voor de materie. De door u nood zakelijk geachte Zondagsrust wordt afhan kelijk gesteld niet van ideêele begrippen. Immers moet een arbeider, wiens sociale loven een gemeenschappelijken rustdag eischt met de rost van de monschen volgens „u zelfs een gemeenschappelijken rustdag met 2tjn gezin opofferen, indien hefc bedrijf dit vordert." Gij, prediker van Gods Woord, wenscht hem op te offeren ter wille v-an een materieel belang, dat zelfs niet hem, maar anderen ten voordeel strekt. 1) I. „Nu is het toch al kw;art voor achten, en Alex is nog niet klaar. Ik geloof, dat die jongen nooit van zijn leven op tijd op school komt. Men liceft niets dan last en verdriet Van hem." Gravin Rastetten zuchtte en smeerde haar tweede broodje. Zij zat met haar beide doch ters aan het ontbijt, en de zon, die juist in de kamer scheen, viel op dc zeer eenvoudig ge dekte tafel met de goedkoope kopjes en de groote koffiekan, waarin sinds jaar en dag een barst was. Ten overvloede had de kleine zevenjarige Lcni haar kopje omgegooid, waarvan de bruine inhoud zich zoowel over het tafellaken, als over den schoonen boeze laar van de kleine schuldige had uitgegoten. De gravin knorde en klaagde, dat zoo iets hier ook altijd op Maandagmorgen moest ge beuren, zoodat men do hcele week die vuile vlek onder de oogen had. Freule Nora legde een servet over de natte plek, deed Lcni den boezolaar af en ging dc kamer uit, waarna zij aan een deur aan het einde van de gang klopte. „Alex, zijt gij nog niet klaar? Gauw wat, het is hoog tijd 1" Op hetzelfde oogenblik werd de deur open gerukt en een schoone, slanke knaap van on geveer vijftien jaar liep do freule, voorbij en de eetkamer binnen. Daar kuste hij dc gra^- ?ia vluchtig de hand en dronk in een teug een kopje koffie leeg. Het ontbijt, dat Nora reeds voor hem klaar had gemaakt, verdween in zijn boekcntasck, en iets mompelend, dat „goeden morgen" moest verbeelden, was hij de kamer al weer uit, zette de sehoolpet op de donkere lokken en stormde naar beneden. Op do onderste trede bleef hij staan en floot langzaam een signaal, waarbij hij de oogen gevestigd hield op een deur, waar, op een naambordje, de naam Krocker te lezen stond. Eindelijk ging do deur open, maar tot teleurstelling van den knaap, vertoonde zich op den drempel een kleine, leelijke huzaar. „Is Elvirc al weg?" De huzaar knikte. „Natuurlijk. Het is al acht uur, dan is het kleine engeltje al lang weg." „Al acht uur? Alle drommelsI Pst 1 Hoor eens, Oldschinsky I Zeg aan Elvire, dat ik vanmiddag pas om vier uur uit school kom misschien spreek ik haar voor dien tijd niet. Het komt mij al heel slecht uiti Die oude, vervelende gymnastiekles. Dus zeg haar, dat zij de radijsjes niot zaait vóór ik terug ben, begrepen „Ja, natuurlijk! Oldschinsky begrijpt al les 1" Het een betwijfelend: „Zoo, zoo 1" verdween Alox nu door de huisdeur en liep in stormpas naar het gymnasium. Alex was de tweede zoon van den rijken landheer graaf van Lassow-Domst te Arends- berg. Zijn beide broeders ontvingen op het vaderlijk goed onderricht van een gouver neur, daar de oudste te ziekelijk en de klein ste nog te jong was om onder vreemden te gaan. Hem viol daarentegen het geluk ten deel in de naastbij zijnde stad geregeld school te gaan, en hij was daarom bij zijn tante in den kost Hy zelf scheen dit geluk volstrekt niet te waardeeren, en was veel ijveriger als het er op aankwam, te zwemmen, te rooien, to botaniseeren en dergelijke dingen te doen, dan bij het lecren zelf. Wild, onbezonnen en driftig was Lex Las- sow altijd de eerste als er guitenstreken wa ren uit te voeren; hij was de vermetelste van allo jongens maar daarbij flink, open hartig en vriendelijk, zoodat iedereen hem gaarne mocht lijden. Onder zijn kameraden werd hij de „dolle graaf" genoemd. Niemand wist meer, wie dien naam het oerst bedacht had, maar langzamerhand werd hij zoo in de geheele stad bekend, en hijzelf nam cr volko men genoegen mede. Wat er in zijn hart aan liefde cn teederheid schuilde, verdeelde hij tusschen zijn nicht No- ra en do kleino Elvire Krocker. Dit aller liefste schepseltje, met de blonde lokken en de donkerblauwe oogen, had meer invloed op den hooghartigon knaap, dan iemand anders ter werold, en het was waarlijk roe rend te zien, hoe zacht en meegaand de wilde jongen was in zijn omgang met haar. Ritmeester Krocker was reeds sedert lang weduwnaar maar daar hij zeer gefortuneerd was, had hij het voorstel van zijn bloedver wanten, hun de opvoeding van zijn dochter tje toe te vertrouwen, van do hand gewezen, en een dame van rijperen leeftijd gezocht, om de zorg voor zijn huishouding en de klei ne Elvire op zich te nemen. Gedurende de vijf jaar waarin gravin Ras tetten met hem hetzelfde huis bewoonde, had zij alle mogelijke moeite gedaan, met hem op een bijzonder vriendschappelijken voet te komen, zonder dat dit haar intusschen ge lukt was. In het eeret beweerde do booze we reld, d'at de nog schoone en betrekkelijk jon gs vrouw gaarne haar gravenkroon tegen don cenvoudigen titel van mevrouw Krocker ver ruild zou hebbenlater echter kwam men hiervan terug en werd het er over eens, dat Krocker haar nog liever zou zijn als aan staande van haar intusschen volwassen doch ter. Daarin had men niet geheel ongelijk; maar ter eere van de gravin moet erkend worden ,dat deze gedachte eerst later bij haar opkwam dan bij de booze wereld. Toen Krocker zijn intrek nam in het huis, was Nora Rastetten nog een schoolmeisje ge weest. Hij had haar bij haar naam genoemd, haar dikwijls in den tuin haar Fransche les overhoord, on het blonde meisje al die be wijzen van vriendschap gegeven, waarnaar de moeder tevergeefs haakte. Toen echter de kleine freule de kinderschoenen uittrok en opgroeide tot een schoone jonge dame word de omgang tusschen haar en don ritmeester natuurlijk wat minder vrij; maar juist toen kwam de gedachte bij de gravin op haar dochter aan don ritmeester uit to huwelij ken. Hij was rijk, een man van eer, knap van uiterlijk en goed aangeschreven bij zijn superieurendaarbij toonde hij duidelijk een goed huisvader te zijn. De gravin begon het sedert dien tijd ook „zoo bijzonder goed" te vinden, wanneer bij het sluiten van een hu welijk de man tien of twintig jaar ouder was dan de vrouw, en ontdekte steeds nieuwe voordeelen, verbonden aan het huwelijk met een weduwnaar. De twee hoofdpersonen echter vormoeddon niets van haar plan, en verkeerden tot haar groot verdriet steeds op denzolfden onge dwongen, vriendschappelijken voet met elkander. Door do kinderen kwamen do twee families voortdurend met elkander in aanra king. Elvire had in de kleine Lena Rastet ten een speelmakkertje van denzclfden leef tijd gevonden, on voor Lex Lassow koesterde zij een vriendschap cn liefde, die aan vcr- eering grensden. Ja waarlijk, die „vervelende oude gymnas tiekles" kwam Les Lassow al heel slecht uit. Elvire kwam al om drie uren uit school en nu was hot volstrekt niot onmogelijk, dat zij do radijsjes op hot rosodapork zou zaaien, of wel dc erwten, dio zij een paar dagen ge loden geplant haddon, wat zou opgraven, om eens te zien, of ze al ontkiemd waren, waut op het gebied van tuinbouw had Elvire zeer eigenaardige theorieën en gedachten. Maar vandaag was zij nog niet aan hot werk gegaan. Zij zat mot Leni Rastetten op de onderste trodo van de trap; ieder had eon pop op schoot, terwijl dc noodigc pop- penkleertjes om haar heen verspreid lagen. „Nu zal ik jo een raadsel opgeven," zoido Elvire, „on als ge het raadt, krijgt gc een stuk chocolade." Met dezo woorden haalde zij uit haar zak iete bruins, dat er niot zeer smakelijk uitzag, maar toch do begeerte van Leni in hooge mate scheen op te wekken, want zij legde haar pop weg, en keek haar vriendin in gespannen verwachting aan. „Welke keizer kan do meeste poppenklec ren maken?" vroeg Elvire nu. Leni dacht lang na en zeide toen zuchtend: „Ik weet het niet!" Elvire lachte. „Hoe dom De keizer van Rusland 1" „Waarom?" „Wol, omdat hij de meeste Lappen heeft I Een heel land vol I" „Een heel land vol?" herhaalde Leni onge- loovig. „Ja, weet je dam niet, dat r een Lapland ia, waar allo Lappen vonon? Dat zijn allen monsohen(Worde vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5