No. 13354
LEIDSCH DAGBLAD. ZATERDAG 13 SEPTEMBER. - TWEEDE BLAD.
Anno 1902.
Gemengd Nieuws.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Graaf Alex.
Gij wenscht niet de Zondagsrust op te offe
ren ter wille van een groep Joden, die op
historische, ethische en logische gronden den
Sabbatdag vieren, maar alle godsdienstige
en sociale beginselen offert gij ter wille van
het bedrijf. Vaststellende, dat gij een alge-
heele Zondagsrust onmogelijk houdt, zou het
pleiten voor uw goed inzicht, indien het uw
streven zoude zijn om de werkzaamheden op
den Zondag te doen verrichten door hen, die
meer logisch dan gij niet den Zondag, maar
den Sabbatdag houden. M. a. w. de meeste
kans om een elk, die prijs stelt op Zondag
viering, dien dag te doen behouden, bestaat
indien men diens werkzaamheden op Zondag
laat waarnemen door de Sabbatvierdera
Dan zal menig Christen-werkman en be
ambte (ambtenaren en werkgevers genieten
wanneer zij willen meesttijds Zondagsrust),
die thans Zondag uit den kring zijner fami
lie gehaald wordt, daarin rustig kunnen ver
blijven. Tegenover uw minder scherp omlijnd
voorstel ben ik zoo vrij het mijne te stellen.
G. C. POLAK.
Amsterdam, 7 September 1902.
Iemand, die ironisch beweert een tegen
stander van het fem.nismo te zijn,
schrijft in De Hervorming, naar aanleiding
van de quacstie, die dreigt aan de orde te
komen en het vermoedelijk niet bij drei
gen alleen zal laten of bet pre ïikambt
ook aan vrouwen kon wordon opgedragen,
het volgende:
Velen zijn tegen liet feminisme, maar de
reden, waarom ze het zijn, is zoo leelijk. Ze
zeggen maar openlijk, dat ze het zijn, omdat
in den strijd om hot bestaan de mannen bot
misschien zullen verliezen, wanneer zo zich
niet met hand en band verzetten. Thuis is do
vrouw al de baas. En dan in het openbaar
leven ook nog? 't Is dus de zuokt tot zelfbe
houd, die hen zich doet verzotten.
Ik vind dat con zeer onedele beweegreden
en ik vind het hoegenaamd niet fatsoenlijk
om er zoo maar openlijk voor uit te komen.
Waarom dat nu niet een beetje bemanteld
Als de kooge regeering een of ander verzoek
niet wil toestaan, dan zegt zij niet, dat het
in haar kraam niet te pas komt, maar dan
zegt zij fatsoenlijk, dat er „geen termen"
zijn. Men moet toch een beetje savoir vivre
hebben.
En vorder:
De vrouw behoort in de huiskamer. Ze
behoort moedor te zijn ©n een goede, ge
hoorzame gezellin voor haar echtgenoot.
Trouwens, daar heeft ze soms al praats ge
noeg. En de vrouwen, die niet kunnen trou
wen ,die moeten... die moeten... ja, wat die
eigenlijk moeten, weet ik niet. Me dunkt,
het zal het beste zijn, dat ze allen bij elkaar
worden opgesloten, dan kunnen zo ten minste
geen gevaar opleveren voor den Staat.
Dat de vrouw mindor is dan de man, staat
vast. Welke plaats zij precies inneemt, in de
natuur, durf ik nog niet uitmaken. O ja,
misschien is zij wol de „missing link", waar
naar al zoo lang gezocht is. Pas geboren
kindoren kunnen zóó ongelooflijk veel op
apen gelijken, dat men vooruit niet bepalen
kan welken weg zij zullen uitgaan.
Dit vage vermoeden van mij kon wel eens
bot gewichtige ontdekkingen aanleiding ge
ven .Tot zoolang vc echter niet precies we
ten wat de vrouwen eigenlijk zijn, dionen we
er wat voorzichtig mee te wezen.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant is niet
verwonderd over de bc-konde „verwonde
ring" van de Haagsche rechtbank,
dat zij niet, evenals haar zusters te otter
dam en Amsterdam, deelt in dc voorgestelde
traktements verhooging.
De redactie had dit verwacht en tooh moet
het adres aan de Koningin h. i. „sterk wor-
wen betreurd", ja, zij aarzelt niet het stand
punt, dat de Haagsche rechters innamen,
„eng, klein, benepen" te noemen. Het
schreeuwt tegen de zeer hoogo positie, die
een reohter moet innemen, dat hij een adres
verzendt, „waarvan de lozing onafwijsbaar
den indruk maakt, alsof zij, die hot indien
den, de zon niet in het water konden zion
schijnen."
Wat het blad dan aan het Haagsche adres
verwijt, komt voornamelijk hierop neer, dat
het de argumenten van den minister eigen
lijk niet bestrijdt, maar nieuwe argumenten
In bet debat brengt, die er niet in hooren.
Met name meent de Nieuwe Rotterdamsche
Courarit, dat de opsomming van de vele za
ken, die de Haagsche rechtbank te berechten
heeft, hoogstens een argument kon zijn voor
een uitbreiding van pereoneed, en dat, voor
zoover de belangrijkheid van de te nemen
beslissingen van invloed mag zijn op het
salaris, daarmee alleen rekening kan wor
den gehouden bij het maken van een alge
meen© regeling waarvan nu geen sprake ia
Nopens het duurte-argumont merkt het
blad op, dat de minister terecht alleen sprak
van do noodzakelijke uitgaven: huishuur, be
lasting, schoolgeld, en dat, waar de Haag
sche rechters spreken over noodzkolijke
weolde-uiigavon, de vergelijking mot officie
ren niet opgaat-, daar voor dozen wel zekere
dwang bestaat, die „in de vrije burgermaat
schappij onbekend" is. Voorts is het genot
„in de bekoorlijk gelegen Residentie zoo
voor het grijpen als nergens elders in het
land", terwijl Rotterdammers en Amsterdam
mers altijd reiskosten n maken, willen
zij pleizior hebben.
Eindelijk wordt het argument, dat de
rochters te Amsterdam en Otterdam ge
woonlijk jonger zijn, gerefuteerd door de
opmerking, dat het er immers juist om te
doen is, dec.e ouder geworden voor hun
posten be bewaren
Het geheelo adres is in de oogen van de
Nieuwe Rotterdamsche Courant zóó zwak,
dat het „ongevaarlijk" is en do kansen van
bet ministerieel aeerstel misschien nog zal
vorhoogen.
In het Handelsblad beschrijft do heer J.
N. do w ij z i g i n g, die binnen eenige maan
den de datum van in-werking-treding is
nog niet definitief vastgesteld onze
Spoorwegwotgovingza onesrgaan;
een wijziging, die in de allereerste plaats
voor de spoor- en tramwegbesturon, maar
daarnaast ook voor het publiek, belangrijke
veranderingen in hun rechten en verplich
tingen medebrengt.
Hot Kon. Bcsl. van 18 Augustus 1902
(Stsbl. No. 170), waarbij de reglementen
voor de zgn. locaal spoorwegen werden vast
gesteld, maakt thans de nieuwe regeling vol
ledig.
Ook hier komt de eer van den wetgevon-
den arbeid toe aan den oud-Miniistor Lely,
onder wiens auspiciën do cereto steen van
hot nieuwe gebouw gelegd word door ^e in
diening bij Kon. Boodschap van 19 Sept.
1898 van een wetsontwerp ,r<t nadere rege
ling van den dienst on heit gebruik van spoor
wegen, waarop ui tal uitend met beperkte
6nolheid wordt vervoerd.
De schrijver beek ent den bostaanden pro
vincialen en wat Friesland aangaat: ge-
-meontelijke-n „officieel en Augiasstal",
waarin de richting van den staatebezora
vanzelf was aangewezen. Een regeling in
hoofdzaak door het Rijk moest de provin
ciale en gemeentelijke wetgeving vervangen.
Toch deden zioh tegen dat beginsel verschil
lende stemmen hooren; doch de Minister
wist de bezwaren te overwinnen. Het wets
ontwerp word in do Tweede Kamer aangeno
men met een meerderheid van 64 tegen 6
stemmen, en na aanneming in de Eerste
Kamer, den 9den Juli 1900, tot Wet- verhe
ven.
De titel der Wet luidt „Wet van den
9don Juli 1900, houdende nadere regeling
van don dienst en het gebruik van spoor
wegen, waarop uitsluitend met boporkte
snelheid wordt vervoerd."
Na een uiteenzetting in korte trekken vau
„de lijnen, waarlangs d- verdeeling der Ne-
derlandsche spoor- en tramwegen volgens
de nieuwe wetgeving zal plaats vinden", be
sluit de schrijver:
Eenvoudig is zij zeker niet; de reglemen
ten vormen een corbiedwaardigo collectie en
eischen voor wie er zich in wil werken een
grondige en uiterst zorgvuldige bestudeo-
ring. Bovendien zal de invoering van de ver
schillende voorschriften tijd on geld kosten,
vooral voor do kleinere tramweg-onderne
mingen, waarbij wijziging van den weg en
het materieel en aanstelling van meer perso
neel in vele govallen beslist noodzakelijk zal
zijn, willen do bestuurders rrefc in aanraking
komen met den strafrechter.
Maar deze bezwaren wegen niet op togen
de groote voordeelem, die de wot van 1900
komt brongen; éénheid in co voorschriften,
uitgebreider toezicht ©n betere behartiging
van de veiligheid van verkeer, waarmede
het bot dusverre vaak treurig gesteld was.
Onder het hoofd „Crematie" schrijft
Het Centrum:
Een bericht in Het Vaderland meldt, dat
te Borculoo het eerste Nederlandsclie crema
torium zal gebouwd worden.
Een zonderling boricht, vooral wanneer
men let op do omstandigheid, dat in Ne
derland de lijkverbranding niet is toege
staan.
Waartoe dus dit cremmatoriuin dienen
moet, is niet recht duidelijk.
Heeft de vereeniging van lijkverbranding
te veel geld in kas, of wil zij door het bou
wen van een oven projudieieeren op een mo
gelijke beslissing der wet-gevendo macht,
waarbij de crematie facultatief wordt ge
steld, cn deze in zekeren zin afdwingen?
't Kan zijn, dat deze laatste vraag be
vestigend moet worden beantwoord.
Wellicht redoneeren do lijkvorbranders al
dus: indien do lijkoven or is, kan de toe
stemming, om er gobruik van te maken, niet
lang uitblijven.
Zoo iets als een fait acoompli.
't Wil ons echter verre van onwaarschijn
lijk voorkomen, dat de heeren zich op dit
punt aau illusies overgeven, dio weinig
kans hebben te wordon verwezenlijkt, en dat
zij kosten zullen ruakon voor niets.
Het facultatief stellen der lijkverbranding
is, golukkig, voorcorst niet te verwachten in
ons goede vadorland, waar bij de overgroote
meerderheid do christelijke traditie nog al
tijd dn eero blijft.
Aan De Residentiebode wordt geschreven:
Bij hot woven van het sociale kloed,
waarin men de maatschappij wil hullen, zijn
schering cn inslag steeds hot 1 o t van don
werkman te verbeteren en zijn rechten te
verzekeren. Ieder zal zich over het voltooien
van dat weefsel verheugen. Met meer genoe
gen zou echter door velen de vordering op
het weefgetouw wordon gadcgeslagon, als het
to weven kleed kon dienen niet uitsluitend
voor den werkman, dio met handenarbeid in
zijn behoefton moot voorzien, maar ook voor
dengene, dio door geestesarbeid zich
eon bestaan moot verschaffen. Dc belangen
van dozen worden echter tot schering noch
inslag gebezigd. Zoo o. a. niet het belang
van den ambtenaar, dio voor hot eerst in
dienst van den Staat is getreden. Voor hem
geldt nog een traktcmentsbetaling, dagteeke-
nond uit het begin van de vorigo eeuw, nl.
van hot jaar 1816. Een regeling, die, zoo zij
voor den handwerksman gold, zeker reeds
sinds lang dn zijn belang zou zijn gewij
zigd
Wat tooh is het geval? Bij ecu Koninklijk
besluit van 14 Maart 1816 wordt in art. 7 be
paald: „de traktomonton van nieuw aan te
stellen burgerlijke en rechterlijke rijksambte
naren en bedienden zoomedo allo aan dezel
ve to accordecrcn vorhoogingen van trakte
menten zullen niet vroeger kunnen ingaan
dan met den eersten dag van het kwartaal,
volgende op dat. waarin de aanstelling ge
schiedt of de verhooging van traktement toe
gestaan wordt."
Volgens deze bepaling du3 ontvangt een
ambtenaar, voor het eerst aangesteld on in
dienst getreden bijv. in Januari, over hot
eorsto kwartaal geen traktement en verricht
hij zijn dienst tot 1 April zonder eenige ver
goeding.
Hoe zou een patroon^ worden beoordeeld,
die zijn knecht, zij hot slechte één dog, zon
der belooning deed werken, al kon deze daar
na op vast werk cn bclooning rekenen?
Maar, welk oordeel zou worden uitgespro
ken als hij zijn nieuwe werklieden bijna drio
maanden liet arbeiden zonder eenige vergoe
ding? En toch, niet anders handelt de Staat
ton aanzien van zijn nieuwe ambtenaren. Op
dezo onbillijke regeling do aandacht vestigen
kan wellicht leidon tot hot besluit, dat dit
belang van den arbeider in dienst van den
Staat, al zij hij dan geen handwerksman, als
inslag, bij het weven van het sociale kleed,
wordt gebezigd.
Een ambtenaar schrijft aan Dc Residentie*
bode:
Naar aanleiding van de U toegezonden me-
dedeelingen in De Residentiebede van Vrij
dag 12 September over de ambt nar rak-
tomenton komt mij een kleine inlichting wel
gewensckt voor, to meer, omdat er duidelijk
uit blijkt, dat de berichtgever zeker niet met
alle takken van dienst op de hoogte is.
Het genoemde K. B. van 1816 b- staat nog
en is ook nog geldig, doch niets belet aau
de Koningin om daarvan af te wijken, mits
in het besluit van benoeming, bevordering of
vorhooging daarvan melding worde gemaakt,
waarvoor de gewone clausulo is „te benoe
men met bijv. ingang 16 Januari op een met
dien datum ingaande jaarwedde" enz.
Voor zoover de Ministers gemachtigd zijn
ambtenaren of beambten te benoemen cn to
bevorderen, bestaan er óf Kon. besluiten van
doorloopende machtiging om hot traktement
te doen ingaan met den datum van aanstel
ling enz. óf wel wordt er afzonderlijke mach
tiging aan de Koningin gevraagd.
Behoorendo tot een tak van dienst, waar
bij duizenden ambtenaren cn beambten be
trokken zijn, is mij in mijn ruim 30-jarigcn
diensttijd geen geval bekend, dat iemand op
grond van het aangehaald K. B. van 1810
zolfs een enkelen dag voor niets moest wer
ken.
W y vestigen de aandacht op do
In dit nummer voorkomende advortontio van
onzen vroogoren stadgenoot, don heer J, Oost
veen, juwelier, dio zijn zaak van don Niouwon
Rijn 26, alhier, verplaatsto naar 's-Qravenhage,
waar hy in het Noordoindo no. 124 by hot
Koninkiyk Paloia oen ruim, welvoorzien en
smaakvol ingericht magazyn van gouden,
zilveren on kristalwerken, horloges on aniioko
klokken opende.
Men schrijft aan do „Asser Ut."
uit Warmond:
In een der velo dorpen in Leiden's nabij
heid heeft een gepensionneerd ambtenaar
zich gedrongen gcvoold om de plaatsing der
Scheveningscho Kunsttentoonstelling-loten in
zijn kleine gomeentc ruim 1600 zielen te
beproeven, en begon hiertoe met cr zolf eeni
ge, met inzending van postwissel, te vragen.
Tevens gaf hij zijn bereidwilligheid te kennen
om ze aan zijn dorpsgenooten ter deelnamo
aan te bieden. In antwoord ontving hij van
het Comité der Pro-Boer-Verceniging in Den
Haag (Molonstraat 4) een aangetookond pak
ket met 50 loten in commissie, met beleefde
aanvaarding zijner medewerking. Dc onge
plaatste loten zouden teruggenomen worden.
Alzoo geen risico voor hem, ovenmin als pro
visie. Toen adverteerde hij in het Leidsch
Dagblad (het dorp heeft zelf geen orguan,
noch drukkerij) dat ij hom loten k f 1 ver
krijgbaar waren, maar niemand meldde zich
gedurende eenige dagen aan, cn toen ging
hij met zijn loten het pad op, alle, eerst
de hem meest bekende, gegoede dorpsgenoo
ten bezoekende.
Geen dag kwam hij platzak thuis. Zijn eor
sto 50 loten was hij 6pocdig kwijt, en hij
kreeg er op zijn aanvrage andermaal 50, dio
ook weldra aan den man (soms nan de
vrouw) zullen gebracht zijn, zoodat meer dan
100 in dc Pro-Boer-kas zullen vloeien.
„Een boon in een brouwketel" zal men zeg
gen, on „waarom doze mededecling 1"
Men bedenko echter: dat vele kleinen een
groote maken. Ons land telde op 1 Jan. 1901
5,236,159 zielen; ongeveer de helft (2,540,899)
daarvan in gemeenten van meer dan 10,000
zielen, en dus ruim do wederhelft (2,722,260)
in do kleinere plaatsen, ten getale vun twee
k 3000: stelle 2500, met een gemiddelde 1 -ol-
loing van 1000 zielen. In dc meeste hion i
is allicht iemand, hetzij burgemeester,
schoolhoofd, notaris, rentenier, gepension-
ncerdo, enz., die, op do wijze als de man in
het bedoelde kleine dorp handelend, der
gelijk resultaat verkrijgt. Dit resultaat
is 7 cent per ziel, welk miniem be
drag vermenigvuldigd met ruim 2.5 mil-
1-ioen bewoners der kleinere gemeenten
176,000 zou opleveren. Wat één klein dorp
kan, kunnen allen. Het aantal groote ste
den is k 1 o i n (71), dat der klei n e gemeen
ten is groot (meer dan 2000).
Mogon in de velo dorpen in Nederland vo-
In het Handelsblad trok onze aandacht dc
trolgende Open brief aan den W e 1 -
e r w. HecrDs. R. J. W. Rudolph.
Weleerw. Heer.
Do Middenstand, voor zoover georgani
seerd in het Middenstands congres, noodde
u tot bespreking der Zondagsrust.
Gevolg gevende aan deze uitnoodiging,
©telde u een rapport op, betoogende de nood
zakelijkheid eener wettelijke regeling der
Zondagsrust. Edoch, er waren onder hen,
die naar uwe woorden luisterden, dio meen
den, dat u geen rekening liodt gehouden met
het bestaan eener minderheid hie-r to lande.
Tot mijn leedwezen lees ik, dat het wegcijfe
ren der belangen dier minderheid door u ver
dedigd is op motieven, die allerminst van
u, geloovende in de openbaring op Zion, ver
wacht mogen worden.
Allereerst zij dan opgemerkt, dat waar gij
een wereldbeschouwing onderschrijft, staan
de op den bodem van het Oudo en Nieuwe
Testament, gij, verdedigende den algemeenen
rustdag, gij zeker zoudt moeten vragen een al
gemeenen rustdag op den Sabbatdag. Het
zal u als theoloog toch zeker niet onbekend
zijn, dat niet alleen de Apostelen, maar do
geheele Christenheid in don aanvang den Sab
bat op den Sabbatdag vierde en dat de ver
plaatsing van den algemeen erkenden Chris
tel ijken rustdag op Zondag een gevolg was
van het eerste gehouden Concilie te Trente.
Gij, die niet deKath. leer orkent, hoe kunt gij,
van uw standpunt oischen als algemeenen
rustdag een dag, dio volgens de door u er
kende Openbaring niet de minste godsdien
stige waarde voor u kan hebben Dat theolo
gen van verschillende richting don Sabbat
dag als den aangewezen rustdag voor de
Christenheid houden, zal u naar ik hoop toch
niet onbekend zijn.
Gij beweert, „dat den Israëlieten hier te
lande niet te weinig, wel te veel gegeven is,
dat de Israëlieten in ons land de grootst
mogelijke gastvrijheid genieten."
Zou ik u mogen vragen in welk opzicht
den Joden (ik gebruik dit woord liever dan
het minder-beteekenendc woord Israëlieten)
hier te lande te veel gegeven is.
Daarvan is mij niets bekend. Bedoelt gij
wellicht do Ronkels, Schwartz' Kropvelds,
Adlers c. a. van uw collega's, die, nadat zij
het Jodendom den rug toekeerden, wellicht
door Synode en andere machthebbenden be
voorrecht werden? Dan treft dit den Joden
niet, immers het kenmerk dezer heeren is,
hunne negatie van het Jodendom. Yan ander
bevoorrechten der Joden hoorde ik nooit.
Mag ik u verder verzoeken to zeggen in
welk opzicht wij, Joden, gastvrijheid hier ge
nieten Met welk recht durft gij mij en an
dere Joden als gasten beschouwen, wij, die
in geen enkel opzicht minder rechten hebben
to cischen, dan zoovele anderen, die van ge
slacht tot geslacht medegewerkt hebbch tot
den bloei van den Nederlandschcn Staat?
Is.soms het percentage van de Joden, dat
gevangenissen, bordeelen, Rijks-wcrkinrich-
tingen bevolkt, grooter dan dat der niet-
Joden?
Leveren wij een kleiner aantal aan wer
kers in wetenschap en kunst?
Met welk recht beweert gij, dat die groep
porsonen bestaat bij de gratie uwer goeder-
tierende gastvrijheid in dit land
Doch er is meu.
Gij beweert: De rustdag van 24 uur telt bij
ïnij niet, omdat het sociale leven in den
monsch vordert één gemeenschappelijken rust
dag.
Doch uw motie oischt een Zondagsrege
ling, rekening houdende met de bezwaren
daartegen, die uit de inrichting van het be
drijf voortvloeien.
Het is duidelijk, volgens u moet de indivi
du wijken, voor de materie. De door u nood
zakelijk geachte Zondagsrust wordt afhan
kelijk gesteld niet van ideêele begrippen.
Immers moet een arbeider, wiens sociale
loven een gemeenschappelijken rustdag
eischt met de rost van de monschen volgens
„u zelfs een gemeenschappelijken rustdag met
2tjn gezin opofferen, indien hefc bedrijf dit
vordert." Gij, prediker van Gods Woord,
wenscht hem op te offeren ter wille v-an een
materieel belang, dat zelfs niet hem, maar
anderen ten voordeel strekt.
1)
I.
„Nu is het toch al kw;art voor achten, en
Alex is nog niet klaar. Ik geloof, dat die
jongen nooit van zijn leven op tijd op school
komt. Men liceft niets dan last en verdriet
Van hem."
Gravin Rastetten zuchtte en smeerde haar
tweede broodje. Zij zat met haar beide doch
ters aan het ontbijt, en de zon, die juist in de
kamer scheen, viel op dc zeer eenvoudig ge
dekte tafel met de goedkoope kopjes en de
groote koffiekan, waarin sinds jaar en dag
een barst was. Ten overvloede had de kleine
zevenjarige Lcni haar kopje omgegooid,
waarvan de bruine inhoud zich zoowel over
het tafellaken, als over den schoonen boeze
laar van de kleine schuldige had uitgegoten.
De gravin knorde en klaagde, dat zoo iets
hier ook altijd op Maandagmorgen moest ge
beuren, zoodat men do hcele week die vuile
vlek onder de oogen had.
Freule Nora legde een servet over de natte
plek, deed Lcni den boezolaar af en ging dc
kamer uit, waarna zij aan een deur aan het
einde van de gang klopte.
„Alex, zijt gij nog niet klaar? Gauw wat,
het is hoog tijd 1"
Op hetzelfde oogenblik werd de deur open
gerukt en een schoone, slanke knaap van on
geveer vijftien jaar liep do freule, voorbij en
de eetkamer binnen. Daar kuste hij dc gra^-
?ia vluchtig de hand en dronk in een teug
een kopje koffie leeg. Het ontbijt, dat Nora
reeds voor hem klaar had gemaakt, verdween
in zijn boekcntasck, en iets mompelend, dat
„goeden morgen" moest verbeelden, was hij
de kamer al weer uit, zette de sehoolpet op
de donkere lokken en stormde naar beneden.
Op do onderste trede bleef hij staan en
floot langzaam een signaal, waarbij hij de
oogen gevestigd hield op een deur, waar, op
een naambordje, de naam Krocker te lezen
stond. Eindelijk ging do deur open, maar tot
teleurstelling van den knaap, vertoonde zich
op den drempel een kleine, leelijke huzaar.
„Is Elvirc al weg?"
De huzaar knikte. „Natuurlijk. Het is al
acht uur, dan is het kleine engeltje al lang
weg."
„Al acht uur? Alle drommelsI Pst 1 Hoor
eens, Oldschinsky I Zeg aan Elvire, dat ik
vanmiddag pas om vier uur uit school kom
misschien spreek ik haar voor dien tijd niet.
Het komt mij al heel slecht uiti Die oude,
vervelende gymnastiekles. Dus zeg haar, dat
zij de radijsjes niot zaait vóór ik terug ben,
begrepen
„Ja, natuurlijk! Oldschinsky begrijpt al
les 1"
Het een betwijfelend: „Zoo, zoo 1" verdween
Alox nu door de huisdeur en liep in stormpas
naar het gymnasium.
Alex was de tweede zoon van den rijken
landheer graaf van Lassow-Domst te Arends-
berg. Zijn beide broeders ontvingen op het
vaderlijk goed onderricht van een gouver
neur, daar de oudste te ziekelijk en de klein
ste nog te jong was om onder vreemden te
gaan. Hem viol daarentegen het geluk ten
deel in de naastbij zijnde stad geregeld school
te gaan, en hij was daarom bij zijn tante in
den kost Hy zelf scheen dit geluk volstrekt
niet te waardeeren, en was veel ijveriger als
het er op aankwam, te zwemmen, te rooien,
to botaniseeren en dergelijke dingen te doen,
dan bij het lecren zelf.
Wild, onbezonnen en driftig was Lex Las-
sow altijd de eerste als er guitenstreken wa
ren uit te voeren; hij was de vermetelste
van allo jongens maar daarbij flink, open
hartig en vriendelijk, zoodat iedereen hem
gaarne mocht lijden. Onder zijn kameraden
werd hij de „dolle graaf" genoemd. Niemand
wist meer, wie dien naam het oerst bedacht
had, maar langzamerhand werd hij zoo in de
geheele stad bekend, en hijzelf nam cr volko
men genoegen mede.
Wat er in zijn hart aan liefde cn teederheid
schuilde, verdeelde hij tusschen zijn nicht No-
ra en do kleino Elvire Krocker. Dit aller
liefste schepseltje, met de blonde lokken en
de donkerblauwe oogen, had meer invloed
op den hooghartigon knaap, dan iemand
anders ter werold, en het was waarlijk roe
rend te zien, hoe zacht en meegaand de wilde
jongen was in zijn omgang met haar.
Ritmeester Krocker was reeds sedert lang
weduwnaar maar daar hij zeer gefortuneerd
was, had hij het voorstel van zijn bloedver
wanten, hun de opvoeding van zijn dochter
tje toe te vertrouwen, van do hand gewezen,
en een dame van rijperen leeftijd gezocht,
om de zorg voor zijn huishouding en de klei
ne Elvire op zich te nemen.
Gedurende de vijf jaar waarin gravin Ras
tetten met hem hetzelfde huis bewoonde, had
zij alle mogelijke moeite gedaan, met hem
op een bijzonder vriendschappelijken voet te
komen, zonder dat dit haar intusschen ge
lukt was. In het eeret beweerde do booze we
reld, d'at de nog schoone en betrekkelijk jon
gs vrouw gaarne haar gravenkroon tegen don
cenvoudigen titel van mevrouw Krocker ver
ruild zou hebbenlater echter kwam men
hiervan terug en werd het er over eens, dat
Krocker haar nog liever zou zijn als aan
staande van haar intusschen volwassen doch
ter. Daarin had men niet geheel ongelijk;
maar ter eere van de gravin moet erkend
worden ,dat deze gedachte eerst later bij
haar opkwam dan bij de booze wereld.
Toen Krocker zijn intrek nam in het huis,
was Nora Rastetten nog een schoolmeisje ge
weest. Hij had haar bij haar naam genoemd,
haar dikwijls in den tuin haar Fransche les
overhoord, on het blonde meisje al die be
wijzen van vriendschap gegeven, waarnaar
de moeder tevergeefs haakte. Toen echter de
kleine freule de kinderschoenen uittrok en
opgroeide tot een schoone jonge dame word
de omgang tusschen haar en don ritmeester
natuurlijk wat minder vrij; maar juist toen
kwam de gedachte bij de gravin op haar
dochter aan don ritmeester uit to huwelij
ken. Hij was rijk, een man van eer, knap
van uiterlijk en goed aangeschreven bij zijn
superieurendaarbij toonde hij duidelijk een
goed huisvader te zijn. De gravin begon het
sedert dien tijd ook „zoo bijzonder goed" te
vinden, wanneer bij het sluiten van een hu
welijk de man tien of twintig jaar ouder
was dan de vrouw, en ontdekte steeds nieuwe
voordeelen, verbonden aan het huwelijk met
een weduwnaar.
De twee hoofdpersonen echter vormoeddon
niets van haar plan, en verkeerden tot haar
groot verdriet steeds op denzolfden onge
dwongen, vriendschappelijken voet met
elkander. Door do kinderen kwamen do twee
families voortdurend met elkander in aanra
king. Elvire had in de kleine Lena Rastet
ten een speelmakkertje van denzclfden leef
tijd gevonden, on voor Lex Lassow koesterde
zij een vriendschap cn liefde, die aan vcr-
eering grensden.
Ja waarlijk, die „vervelende oude gymnas
tiekles" kwam Les Lassow al heel slecht
uit. Elvire kwam al om drie uren uit school
en nu was hot volstrekt niot onmogelijk, dat
zij do radijsjes op hot rosodapork zou zaaien,
of wel dc erwten, dio zij een paar dagen ge
loden geplant haddon, wat zou opgraven, om
eens te zien, of ze al ontkiemd waren, waut
op het gebied van tuinbouw had Elvire zeer
eigenaardige theorieën en gedachten.
Maar vandaag was zij nog niet aan hot
werk gegaan. Zij zat mot Leni Rastetten op
de onderste trodo van de trap; ieder had
eon pop op schoot, terwijl dc noodigc pop-
penkleertjes om haar heen verspreid lagen.
„Nu zal ik jo een raadsel opgeven," zoido
Elvire, „on als ge het raadt, krijgt gc een
stuk chocolade." Met dezo woorden haalde
zij uit haar zak iete bruins, dat er niot zeer
smakelijk uitzag, maar toch do begeerte van
Leni in hooge mate scheen op te wekken,
want zij legde haar pop weg, en keek haar
vriendin in gespannen verwachting aan.
„Welke keizer kan do meeste poppenklec
ren maken?" vroeg Elvire nu.
Leni dacht lang na en zeide toen zuchtend:
„Ik weet het niet!"
Elvire lachte. „Hoe dom De keizer van
Rusland 1"
„Waarom?"
„Wol, omdat hij de meeste Lappen heeft I
Een heel land vol I"
„Een heel land vol?" herhaalde Leni onge-
loovig.
„Ja, weet je dam niet, dat r een Lapland
ia, waar allo Lappen vonon? Dat zijn allen
monsohen(Worde vervolgd.)