LÉIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 30 AUGUSTUS. - DERDE BLAD. TANTE LOUISE. Een werkstaking in 1726. 1No. 13042 Anno 1902. D© familie heette eigenlijk andere, maar ik wil niet, dat iemand mijn kleinen Willi 'ca-1 herkennen. Daarom noem ik zijn vader fen zijn moeder mijnheer on mevrouw Ek. Willitje was de negende en de positie van mijnheer Ek was van dien aard, dat hot ver stellen van de schoenen zich moe^ richten naar papa's m-aandolijksohe traktementsbe- 'taling en dat de beschuiten van twaalf om een dubbeltje in de broodmand geteld wer den. Onder zulke omstandigheden is het de plicht van numero negen, een bedaarde, fat- eoenlijke, nette jongen to zijn, die ieder jaar Overgaat en zijn versleten buisje zoozeer In acht neemt alsof hot een kroningsmantel is. Maar het spijt mij te moeten bekennen, 'dat Willitjc zich een buitengewoon onduide lijk en verkeerd begrip maakte van zijn jzerplichtingen als vijfde jongen en negende kind van een armen papa. Hij kwam mins tens tweemaal in de week met gescheurde fcleoreh thuis en had een paar jaren voor iedere klasse noodig, not alsof hij van ge zeten familie was on als erfenis een groot, met zorg ontgonnen en bewerkt stuk van onzen vaderlandschen grond te wachten had. Daarbij kwamen nog verscheidene katten moorden en ramen, waarin Willi's bal ge vlogen was; intiemere aanraking met ver schillende pas geteerde schuttingen; appels, .waarvan tuin-bezittende buren twijfelden of zij op rechtmatige wijze verkregen waren, en drie kleine draadnagels op de zitplaats van den katheder in de school. Papa eloeg en mama vergoot tranen, broers en zusters scholden en krabden en de meid schreeuwde: Scheer je weg, ver- wonschte bengel De eenige, die altoos aar dig was, was tante Louise. Tante Louise had een donker kamertje, dat op de binnenplaats uitkeek, een zachte, wanne hand voor de heeto tranen op de roode wangen, troostende woorden voor een klein bedroefd hart, naald en draad voor scheuren van niet te groot-en omvang in buis of broek en een vlekkenwater, dat aller voortreffelijkst was. En voorts had zij altoos wat goeds in de commode, en een klein kapi taaltje, een nog kleiner pensioentje en een handigheid in het breien van witwollen kou sen op bestelling, waardoor het haar soms mogelijk was een kleinigheid voor Willi's beurs af te zonderen. Mij dunkt, nu weet gij zoo ongeveer hoe tante Louis© was, ofschoon ik nooh haar profiel beschreven heb, noch de kleiur van haar en wimpers heb genoemd. Ja, gij weet het, vooral als ik er nog bijvoeg, dat zij een diep wantrouwen koesterde tegen de be kwaamheid van de leeraren om. Willi's vor deringen te beoordeel on en vond, dat 6 toch eigenlijk niet zoo'n slecht cijfer was, want op de rugzijde van hot rapport stond: 6 voldoende. Toen Willi twaalf jaar oud was, begon hij verzen te maken. Eerst over tante Louise's verjaardag en over een jongen, die door het ijs gezakt was. Toen ovor Karei den Twaalf den. Tante was in de wolken en mama ver goot tranen zooals gewoonlijk, ofschoon pa pa zioh smalend er op beriep, dat het half- jaarlijkscfhe rapport ook 6 aanwees in de moedertaal. Maar Willi zette zich over alle vaderlijke tucht en oritiek heen en schreef eenvoudig in het zweet zijns aanschijns voort. Hij schreef verzen en proza dooreen en smaakte met den leeftijd van zestien jaren het ge noegen, zijn voorjaarsgodaohten in de zeer welwillende stedelijke courant geplaatst te krijgen. „Uit dien jongen zal eenmaal nog iets groots groeien 1" jubelde tante Louise. ,,Dat is hij nu al!" zeidc papa. „Nu, het is goed, dat je dat nu ten min ste begint in to zien," antwoordde tante. „Ja, een heel groote luiaard is hij; dat Valt niet te ontkennen," meende papa. In het eind waren de ,,adbt" opgevoed tot nuttige mensohen: tot rechters, kooplieden, studenten, kostuumnaaisters enz.; maar ter- ,wijl het met numero negen niet wilde vlot ten, stierven papa en mama en lieten hem alleen op de wereld. Alleen met tante Louise. En do oude vrouw deed minder suiker in de koffie en de vingers bewogen zioh vlug ger dan ooit bij do randen en de hielen van tie witte wollen kousen, heb kleine kapitaaltje werd nu en dan aangesproken en zoo werd 'Willi eindelijk student. Maar toon had tante Louise ook een heele lade van haar oommode vol gedichten in handschrift en onrijp poëtisch proza. In den schouwburg gaf men een première. Een hedendaagsch drama met figuren uit het werkelijke leven. „Oorspronkelijk too- sieolspel in vijf bedrijven". Schrijver onbe kend. Nieuwsgierigheid en verwachting. iWantrouwon en schouderophalen. Het gordijn werd opgehaald; het eorstc bedrijf begon. De inleiding was zwak en zat elocht in elkaar. Men begon in den sohouw- burg halfluid te babbelen. Men keek naar mevrouw Hartmann's kapsel cn naar mijn heer Peterson's halskraag. Het schouderop halen nam toe en op de gezichten van een aantal half verhongerde, miskende genieën in bet parterre, dio tieai jaren lang tooneel- stukken hadden geschreven zonder dat er 'ooit een enkel was aangenomen, verscheen een zonnige, trïomfeerende glimlach. Maar zij hadden zioh be vroeg verheugd, de arme miskende genieën. Er was ditmaal geen sprake van een fiasco; de eerste stap pen van don nieuweling in htó voorhof van den tempel dor heilige kunst waren alleen wat onzeker. Later kregen de gestalten vorm en leven; de dialoog vloeide vlug en gemak kelijk, zoo puntig als men haar la geheel Zweden slechts op het tooneel hoort; er kwam handeling in het stuk en het slot van het bedrijf was beter dan het begin. Het gor dijn ging neer onder applaus. Dat werd een triomf! Duidelijk en scherp volgden taal en antwoord op elkaar; het pu bliek word meegesleept; de kunstenaars, oude lievelingen van de Stookholmors, voel den meer en meer, dat zij hier een taak ver vulden, die hunner waardig was; met hart en ziel goten zijnde gedachte van den dichter in fijne, den stempel der genialiteit dra gende vormen; het waren gedaanten van vleesch en bloed, die als mensohen dachten en voelden, zooals wij Ln het leven voelen. Geen idealiseering, maar ook niet de mo derne ruwheid, die de coryphceën van het hospitaal en van het spinhuis op de plan ken brengt. ,,De schrijver! De schrijver 1" Doodsbleek en verlegen alsof hij weer een kind was, kwam Willi Ek wankelend op het tooneel, maakte met slap hangende ar men een linksche buiging en ging terug achter de ooulisson. Daar herinnerde hij zich, dat het bij zulke gelegenheden behoort de hand op het hart te leggen en met do oogen naar de dames in de logee te lonken; hij keerde weer om en sloeg zich met uitge spreide vingers op de borst. Maar ditmaal was hij gloeiend rood. En het publiek barstte telkens en telkens weer uit in gejuich. Nu stormde hij de trap op naar den eer sten rang, oin zijn logo. op te zoeken. Het scheen wel alsof hij iets vergeten had. ,,Eonige vrienden van de vaderlandscho tooheelspelkunst verzoeken om de eer, den heer Ek te mogen uitnoocLigen tot een ge ïmproviseerd soupertje bij Grand." ,,Ik heb... het spijt mij erg en ik hoop dat ge het mij niet kwalijk zult nomen, maar ik heb reeds mijn woord gegeven." En hij snelt vorder en het is hom, alsof het hart hem veel te groot is voor do brecdc borst. „Jezult. zekor de kunstenaarSj die het suooea van jè werk verzekerd hebben, op ~cn glaasje noodigon 1" „Later... later... een anderen keer... hu moet ik weg... van avond heb ik mijn woord gegevengoeden nacht I" Hij wordt ongoduldig, woest, en begint hen, die hem in den weg staan, op zijde te dringen. „Heidaar, ouwe jongen! Van harte geluk gewenscht l Wij mot ons vieren, je oude fcafelgenooten, zullen je in triomf meevoe ren naar do Beurs van Hamburg om een glaasje te ledigen op jo gezondheid I" „Dank je wel, jongens, maar van avond niet, van avond bepaald niet. Er waoht mij iemand, die ik voor niets ter wereld tever geefs zou willen laten wachten. Neem liet mij niet kwalijk „Een klein schotje, dat den triomf wil deolen, is het niet zoo? Ha, ha, hal" Zonder be antwoorden, stiet hij hen op zijde. Maar op straat zagen zij werkelijk dat hun vriend Ek een kleine, sierlijke vrouwenge stalte behoedzaam in een rijtuig tilde on toon ging het er van door. Later, toen de nacht reeds verder gevor derd was, vulden zioh de kabinetjes van het restaurant. Het gas soheen flauw en de kell- nerinnen begroetten do opdagende gasten. „Zon mijns levens, sta mij een liter punch, drie glazen en een halven blik uit uw 6choo- ne oogen toe I" declameerde een lid van het kwartet, dat Willi Ek had uibgenoodigd tot eem gezelligen dronk, maar bot gevangen had. „En zeg ons uit oude genegenheid wie de beide tortelduiven zijn, die kirren bij den Rödoror en de oesters, die je daar ginds hebt binnengebracht l" viel een ander van het ge zelschap in en wees op de deur van een van de kabinetten. Daarbinnen Ja, dat moot die mijnheer zijn, die het stuk gesohrven heeft, dat van avond in don schouwburg gegeven is, en dan is er nog... hi, hi, hi I" „...een slanke dame in een pelsmantel met een dichten sluier voor liet bekoorlijke ge zicht, is het niet?" „Dat komt uit. Maar het grappigste is... hi, hi, hi,..," lachte de Hebe. „Wat ia er voor grappigs aan die dame?" „Ha, ha, hal Dat is niet zoo, maar».." „Hoort eens, jongens, het zou tooh wel aar dig zijn, een half oogje te slaan op de nieuw ste vlam van onzen vriend Willi. Och toe, juffrouw, laat de deur naar de gang open, al is het maar op een kiertje, als gij het ijs brengt aan het paartje!" „Jawel, de hoeren kermen elkaar im mers..." De oogen van don tweeden tenor fonkelden van ongeduldige nieuwsgierigheid en hij sloop zachtjes naar de gong. Maar toen hij berug kwam, was hij heelwat ernstiger ge stemd. „Wel?" „Ik kon de dame niet, maar ik geloof toch, dat ik wel weet wie zij is. Weet jo wat, hcerem, als je mij pleizier wilt doen, dan laten wij de punch staan en doen liever een wan deling door den koningstuin. Goeden avond, juffronw 1" „Goeden avond, heeren. Ei, ei, zijn de heeren zoo bdos? Ha, ba hal" lachte het meisje. Binnen zaten Willi Ek en zijn dame bij een lekker souper met parelenden cham pagne. Zij waren van de tafel opgestaan, hadden op de sofa plaats genomen en spra ken zacht fluisterend met elkaaT, precies zooals dat gewoonlijk gebeurt, gij weet wel. Willi drukte haar aan zijn hart en zijn stem beefde. 49 „O gij lieve, dierbare, die mij het naast staat op deze wereld. Heb dank er voor, dat gij een goede gedachte van mij hadt, toen do anderen mij bespotten. Heb donk, dat gij mijn vreugde wilt deolen, toon zij eindelijk kwam. Dank, dat gij toegaoft aan mijn kin derachtige gril en voor de oorsbe maal in uw leven uit uw stille woning naar hier kwaamfc, om mijn overwinning to vioren I" „Mijn lieve Willi," juichte de kleino, ten gere* dame, sloeg de afmen om zijn hals en zag hom in de oogen. Schoon was zij en haar cogen straalden van innige liefde. Maar de wangen waren ingevallen en het haar grijs, want het was... tante Louiee. Werkstakingen, zoo in den vreemde als in ons vaderland, zijn helaas aan de orde van den dag. Schier iedere dagelijks verschijnen de courant maakt or molding van. Thans willen wij echter niet spreken over de hedendaagsche werkstakingen, maar het een en ander mededeelen omtrent een werk staking, welke reeds langen tijd geledon plaats had. In de lente van het jaar 1726 bevond de aanzienlijke stad Augsburg zich in grootcn ncod. Immers, er waren in de geheelc 6tad slechts een paar schcenmakefsknechts, zoo dat de bazoa en looiers meer en meer in ver twijfeling geraakten en Keiter en Rijk te hulp geroepen werden. Wat was de oorzaak van zulk een merk waardige gebeurtenis? Do Augsburger sckc-enmakersknccbte had den hit geheele gebied dor stad in don ban gedaan, hadden een groote werkstaking be gonnen s^wat toen iets buitengewoons en in zulk een omvang zeker iets ongehoords was. In de stad Friedberg, dicht bij Augsburg, had den de werkstakendo gezellen zich gevestigd en van daar sloegen zij maanden lang hun zonderling beleg om Augsburg, ten einde de Overheid en do schoenmakersbazen der stad tot een verdrag te dwingen. Zij leefden in Friedberg van schuldmaken. Zij waren wel honderd in getal en hadden tot aanvoerder Jchan Friedrich Schröter, een geboren Maagdenburger, bijgestaan door nog drie andere gezellen. Zij konden Augsburg nog niet dwingen, maar waren zeiven tot het opgeven van den strijd evenmin genogen. Ruim een jaar duurde deze strijd voort, welks beslissing de opmerkzaamheid van een groot deel des Duitschen rijks en inzonder heid van allen, die tot het Bchoonmakorsgil- de behoorden, tot zich trok. Hoe was de twist ontstaan In Augsburg was, evenals in Wiirzburg en Mainz, de twist begonnen met geschillen en gevechten tusschen de 6choen- makersknechte Toen daarop door de be voegde macht den sobuldige een zekere geld straf opgelegd was, verlangde deze, dat dio leden van de vereeniging der schoenmakers- gezellen, die aan den twist niet deelgenomen hadden, mede de geldboete betaalden. Dit werd door de vereeniging geweigerd, en nu ontstonden er twee partijen, die der schuldi gen, „Braven", en die der onschuldigen, „Sportenden" genoemd, dio nu met elkander overhoop lagen. Tevergocfa trachtte hot gil- degericht de zaak in der minne bij te leg gen. De „Braven", met Schröter aan hot hoofd, schreven in 't geheim aan de schoen makersknechts te Mfcnchen om raad en te vens qm hun zaak tot een anderen gilde- kring over te brengen. Aan hun schrijven hadden zij hun vereenigingezegel gehecht, waartoe zij echter geen recht hadden, omdat zij niet uit naam en op last der gezamenlijke gezellen konden handelen. Toen de overheid van Augsburg dit hoorde, nam zij dit te ern stiger op, omdat zij reeds vroeger zulk een geheime briefwisseling en zulk een on bevoegd gebruik van het ambaohtszcgel verboden had. Zij herinnerde aan dit haar vroeger verbod en gelastte, dat dit in het artikelenboek der gezellen ingeschreven en in do vergaderingen van hert-kapittel voorgele zen moest worden, opdat niemand zou kun nen zeggen, dat het hem onbekend was. De protestantsohe oudgezellen, met Schrö ter voorop, weigerden het artikelenboek tot dit doel over te geven, en nu voegden zioh ook vele Roomsehe oudgezellen aan hun zij de. Wat van hen geeischt werd, streed met hun eer als ambachtsman. Nu ging de Over heid tot geweld over: zij liet de kist der ge zellen wegnemen om in het bezit der artike- lenbooken te komen. Dit was het teeken tot openlijken tegenstand door de gezelion, dio in hun herbergen samenrotten en verklaar den, dat zij niet meer aan den arbeid wilden gaan. Toen al de vermaningen der Overheid hen niet tot andere gedachten konden bren gen, werden do oudgezellon door de gerechts dienaars gevangen gezet en de overige schoenmakersknechts in hun herborgen op gesloten en bewaakt. Thans gaven zij toe, beloofden aan het bevel dor Overheid zich te onderworpen, tot hun arbeid terug te keereu en tot de beslissing der zaak in Augsburg te blijven. Hierop werden zij in vrijheid ge steld. De Overheid kon het echter niet verduwen, dat zij en de Wet zoo gehoond waren. Zij zon op wraak. En ja, zij beval niet slechts, dat de onkosten, welke er gemaakt waxen, van het loon zouden ingehouden worden, maar ook, dat de oproormakers zouden wor den gestraft tot een waarschuwend voorbeeld voor anderen. Nauwelijks haddon de schoen makersknechts dit vernomen, of hun kwaad bloed kwam weer in gisting; zij schaarden zich aan de zijde van den oudgezel Schröter, die zich zijn oud recht niet zou laten ont nemen, oq eischten, dat mon het bevel dor Overheid wodor uit hun artikelenbooken zou schrappen. Toen nu do Overheid met do rekening van onkosten kwam on bovendien voor iederen oproerigen knecht een daalder als straf wilde inhouden, verecnigdon dezen zich en trokken in Óen leger do poort van Augsburg uit naar Friedberg, waar zij zich vol strijdlust en met weinig geld nederzette- den, om hun wil door to drijven. Daartoe behoorde allereerst, dat zij den meesters iD Augsburg het handwerk zooveel mogelijk bo- moeilijkten door, gelijk de kroniok bericht, „aan allo broederschappen in hot Romein- sche rijk loopbrieven" te zenden, waarin zij meldden, dat do Raad der stad Augsburg hen in hun rechten en voorrechten wilde vor- korten, zoodat niemand, „die een brave kerel is, naar Augsburg moet reizendoet bij dit echter en gaat hij daar werken, dan zal hij zijn verdiende loon ontvangen, en waarin dat bestaat, zal hij spoedig genoeg onder vindon." Natuurlijk had nu niemand lusl zich te laten geeselen, en zoo werd Augsburg door alle vreemde en rondreizende schoon makersknechts als een in den ban gedane stad zorgvuldig gemeden. Deze werkstaking bracht de Magistraat in de grootste bezorgdheid, want de Augsburger schoonmakersbazon konden met de weinige knechts on leerlingen, die bij hen gebleven waren, bitter weinig uitrichten en lieten zich dag aan dag op hot Stadhuis zien om bij de regeering op beslissendo maatregelen aan te dringen. Mon vroeg wel bij do naburige vak- genooten om hulp, maar dat gaf niets. Schröter en do zijnen gingen nu nog een stap verder: zij waagden het de Overheid openlijk aan te klagen van schending der vrijheden en voorrechten der gezellen, die zij door ge weld en gevangenis tot aanneming der nieu wigheden gedwongen, on van het recht om te reizen beroofd had, en „wat dergelijke hoogst ergerlijke schandelijke en ongegron de, maar tevens strafwaardige en boosaardi ge handelingen moer mogen zijn", zegt de kroniek-schrijver. Ja, om vrede te sluiten, eischten zij van de Overheid onder anderen, dat zij hun in het hoofdkwartier te Fried berg gemaakte schulden betaaldo, welke schul den reeds hondorden guldens bedroegen. De Overheid, die wegens haar waardigheid niets vorgoven wilde, maar toch ook om de in nood verkecrende schocnmakersbazen, den twist gaarne wilde bijleggen, liet den „op roerlingen" weten: „Wanneer zij binnen acht dagen tot hun meesters terugkeerden en bij eede beloofden Augsburg niet te verlaten vóór hun schulden in Friedberg door hen- zelven betaald waren, wilde de Overheid de welverdiende straf hun kwijtschelden en ook de zaak met de artikelenbooken laten rusten, totdat do Keizer, de vorsten en standen des Rijks, aan wie men den strijd wilde voor leggen, daarover beslist hadden." Maar met zulke voorwaarden, waarbij zij als schuldig beschouwd werden, wilden de 8choenmakerskneohts zich niet inlaten, en schreven dit dan ook aan de „hooggeachte, veelgeëerde on geliefde meesters van het eerzame handwerk van schoenmaker te Augsburg", die van hun zijde ook reeds ge- traoht haddon tot een vergelijk met hen te ko men. Zij beklaagden zich daarin over de Overheid wegens dezelfde zaken, die in de hiervóór vermelde aanklacht voorkwamen, en verklaarden, dat zij zich niet weder bin nen Augsburg konden begeven, vóór men dit alles weer naar hun zin geregeld, en de on kosten, die zij in Friedberg hadden moeten maken, ten volle betaald had; en dewijl zij aan verschillende steden voor oneerlijke ke rels waren beschreven, eischten zij, dat der gelijke ongegronde beschuldigingen terugge nomen en zij dus als eerlijke handwerksgezel len alom zouden bekend gemaakt worden." intusschen had de Overheid werkelijk het geheele geschil voor den Keizer en den Rijks raad gebracht, en wel omdat zij er niet een slechts plaatselijkcn en geheel op zicbzelven staanden strijd in zag, maar hem als een strijd beschouwde,die gevaarlijk voor het Rijk kon worden. Haar beschouwing grond de zij op de geheime briefwisseling der Augs burger schoenmakerskueclits met die van an dere stedon en op de oproeren, dio in ver schillende steden onder genoemde gezellen hadden plaats gegrepen. Aan Keizer, vors- ten en standon des heiligen Roomschcn rijks word dus voorgesteld om „deze gcddeloozo, oproorige en in gevolgen onberekenbare po ging" der schoenmnkcrskncchts te onder drukken. En werkelijk kwamen de Augsbur ger schoenmakersgezcllen onder een soort van Rijksban. Keizer Karei VI verzocht den keurvorst van Beieren aan de ongehoorzame on op roc- rigo schoenmakersknechts, die zich nog in do stad Friedberg bevonden, ernstig, onder het oog te brengen, dat zij zich wodor naar Augsburg moesten begeven, on dat zij, dis do verschuldigde gehoorzaamheid niet betoon den, in de gevangenis zouden geworpen wor den. En aan do 6cboeninakersgezellen in Friedberg zeiven, dio nu reeds maanden lang de Augsburger overheid trotseerden, gaf do Keizer zijn hoog ongenoegen ovor hun „oproerigen moedwil" in dc sterkste bovoor- dingon te kennenonder bedreiging van zware straf waarschuwde hij hen zich onvor- wijld naar de stad Augsburg, waar zij dat oproer begonnen waren, terug to begovcn, en den uitslag der zaak verder kalm af to wachten. In elk geval zou in geen onkole plaats van het heilige Roomscho rijk over treding der wet, gelijk zij gepleegd haddon, meer geduld worden. En mochten onver hoopt zulke oproerigen zich weer vertoo- nen, dan zouden zij onbevoegd verklaard wordon om hun handwerk nog verdor uit to oefenen, hun namen zouden aan alle plaat sen openlijk bekend gemaakt wordon, en zoo lang zij zich mot do Overheid niet verzoend hadden, zouden zij overal in het Roomscho rijk vogelvrij verklaard worden, ja, konden zij naar bevind van zaken als openbare weer spannige en vermctolo verstoorders der ai- gemeeno rust gevoelig, ja, met den dood worden gestraft. Een ieder word vorder ge waarschuwd 1 Eenigo maanden later werd bovondion na mens den Keizer aan alle schoenmakorsba- zon in geheel Duitschland op straffe verbo den, iemand der oproerige on nog niet ver zoende schoenmakorsknechts in het werk to nemen of op eehigerloi wijze te helpen. Niettegenstaande al die strenge maatrege len hiold Schröter als hoofd der oproerigo schoonmakersgezellen zich aan do oudo voor waarden, en vorderdo hij zelfs „oen billijke schadevergoeding" voor don langen workloo- zen tijd. Een commissie van den Beierschon keurvorst kwam naar Friedberg on verklaar de uit naam dor overheid van Augsburg, „dat genade voor recht zou gaan, wannoor do gezellen hun te Friedberg gomaakto schulden zeiven betaalden en zonder eeni ge voorwaarden zich aan het te komen von nis zouden onderwerpen." Schröter en de andere oudgezcllen, van zulk een vonnis niot veel goeds verwachtende, wezen dit verdrag af Toen liet de commissie de militairen uit Donauwörth komen, welke de schoenmakers knechts in de herberg te Friedberg in bowo- ron hielden. Nu gaven dozen eindelijk toe. Zij beloofden onder eede, do schuld van 3132 gulden, die zij to Friedberg gemaakt haddon, binnen drie jaren met den interest to beta len. Na daarvoor eon schuldbekentenis mot het voreeniging8zogcl goteokond te hebben, kondon zij gaan waar zij wilden. Maar wegens dozen jaar en dag volgehou den Btrijd stonden dio schoenmakersknechta bij meesters en stadsraden in het Duitscho Rijk zoo Biecht aangeschreven, dat zij in den eorsten tijd geen lust haddon op hun ambacht te reizen. De moesten slopen ootmoedig en stil naar Augsburg. Maar liior werden zij bij de poort aangehouden cn liet men hen niet binnen, of zij moesten eerst plechtig belo ven, dat zij zich onvoorwaardelijk aan de verordeningen der Overheid onderwierpen en zonder verlof van het stadsbestuur Augs burg niot zouden verlaten. Een gedeelte der oudgezellon bleef nog wel in Friedberg en trachtte den strijd nogmaals aan den gang te krijgen, maar toen zij za gen, dat zij niets konden beginnen, onder handelden zij met de Overheid, om, althans voor de eer van hun handwork gunstige voorwaarden te bekomen, maar van onvoor waardelijke onderwerping en vergiffenis vragen wilden zij niets weten. De Raad gaf echter niets toe; te meer, omdat de schocn makersbazen in do stad geen gebrek aan knechts meer hadden, en or ook vreemde knechts genoeg kwamen, nu zij van het Fricdborger eedgenootschap niets meer te vreezen hadden. De armoede dreef do meeste „oproermakers" zich te onderwerpen; on der hen was ook Schröter. Omstreeks twintig knechts en een oudgezcl bleven echter stout weg verklaren, dat zij niet vergeving wilden vragen, in andere steden zou men blij zijn, als zij kwamen; en getuigschriften zouden zij zich wel verschaffon, daar zij overal als eer lijke mannen konden verschijnen. Nu verloor do Stadsregecring het geduld en liet do wc- derspannigen met soldaten de stad uitdrij ven. Met hen verdween ook Schröter. Later verdwenen ook anderen zijnor makkers. Nu liet de overheid van Augsburg, over eenkomstig hot keizerlijk besluit, hun namen den 31sten October 1726 openlijk in het Gil- dehuis aanslaan en hen voor eerloos en on bekwaam voor hun vak verklaren. En om aan „deze schadelijke en hoogst ergerlijke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9