LÉIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 30 AUGUSTUS. - DERDE BLAD.
TANTE LOUISE.
Een werkstaking in 1726.
1No. 13042
Anno 1902.
D© familie heette eigenlijk andere, maar
ik wil niet, dat iemand mijn kleinen Willi
'ca-1 herkennen. Daarom noem ik zijn vader
fen zijn moeder mijnheer on mevrouw Ek.
Willitje was de negende en de positie van
mijnheer Ek was van dien aard, dat hot ver
stellen van de schoenen zich moe^ richten
naar papa's m-aandolijksohe traktementsbe-
'taling en dat de beschuiten van twaalf om
een dubbeltje in de broodmand geteld wer
den.
Onder zulke omstandigheden is het de
plicht van numero negen, een bedaarde, fat-
eoenlijke, nette jongen to zijn, die ieder jaar
Overgaat en zijn versleten buisje zoozeer In
acht neemt alsof hot een kroningsmantel is.
Maar het spijt mij te moeten bekennen,
'dat Willitjc zich een buitengewoon onduide
lijk en verkeerd begrip maakte van zijn
jzerplichtingen als vijfde jongen en negende
kind van een armen papa. Hij kwam mins
tens tweemaal in de week met gescheurde
fcleoreh thuis en had een paar jaren voor
iedere klasse noodig, not alsof hij van ge
zeten familie was on als erfenis een groot,
met zorg ontgonnen en bewerkt stuk van
onzen vaderlandschen grond te wachten had.
Daarbij kwamen nog verscheidene katten
moorden en ramen, waarin Willi's bal ge
vlogen was; intiemere aanraking met ver
schillende pas geteerde schuttingen; appels,
.waarvan tuin-bezittende buren twijfelden of
zij op rechtmatige wijze verkregen waren,
en drie kleine draadnagels op de zitplaats
van den katheder in de school.
Papa eloeg en mama vergoot tranen,
broers en zusters scholden en krabden en de
meid schreeuwde: Scheer je weg, ver-
wonschte bengel De eenige, die altoos aar
dig was, was tante Louise.
Tante Louise had een donker kamertje,
dat op de binnenplaats uitkeek, een zachte,
wanne hand voor de heeto tranen op de
roode wangen, troostende woorden voor een
klein bedroefd hart, naald en draad voor
scheuren van niet te groot-en omvang in
buis of broek en een vlekkenwater, dat aller
voortreffelijkst was. En voorts had zij altoos
wat goeds in de commode, en een klein kapi
taaltje, een nog kleiner pensioentje en een
handigheid in het breien van witwollen kou
sen op bestelling, waardoor het haar soms
mogelijk was een kleinigheid voor Willi's
beurs af te zonderen.
Mij dunkt, nu weet gij zoo ongeveer hoe
tante Louis© was, ofschoon ik nooh haar
profiel beschreven heb, noch de kleiur van
haar en wimpers heb genoemd. Ja, gij weet
het, vooral als ik er nog bijvoeg, dat zij een
diep wantrouwen koesterde tegen de be
kwaamheid van de leeraren om. Willi's vor
deringen te beoordeel on en vond, dat 6 toch
eigenlijk niet zoo'n slecht cijfer was, want
op de rugzijde van hot rapport stond: 6
voldoende.
Toen Willi twaalf jaar oud was, begon hij
verzen te maken. Eerst over tante Louise's
verjaardag en over een jongen, die door het
ijs gezakt was. Toen ovor Karei den Twaalf
den. Tante was in de wolken en mama ver
goot tranen zooals gewoonlijk, ofschoon pa
pa zioh smalend er op beriep, dat het half-
jaarlijkscfhe rapport ook 6 aanwees in de
moedertaal.
Maar Willi zette zich over alle vaderlijke
tucht en oritiek heen en schreef eenvoudig
in het zweet zijns aanschijns voort. Hij
schreef verzen en proza dooreen en smaakte
met den leeftijd van zestien jaren het ge
noegen, zijn voorjaarsgodaohten in de zeer
welwillende stedelijke courant geplaatst te
krijgen.
„Uit dien jongen zal eenmaal nog iets
groots groeien 1" jubelde tante Louise.
,,Dat is hij nu al!" zeidc papa.
„Nu, het is goed, dat je dat nu ten min
ste begint in to zien," antwoordde tante.
„Ja, een heel groote luiaard is hij; dat
Valt niet te ontkennen," meende papa.
In het eind waren de ,,adbt" opgevoed tot
nuttige mensohen: tot rechters, kooplieden,
studenten, kostuumnaaisters enz.; maar ter-
,wijl het met numero negen niet wilde vlot
ten, stierven papa en mama en lieten hem
alleen op de wereld. Alleen met tante
Louise.
En do oude vrouw deed minder suiker
in de koffie en de vingers bewogen zioh vlug
ger dan ooit bij do randen en de hielen van
tie witte wollen kousen, heb kleine kapitaaltje
werd nu en dan aangesproken en zoo werd
'Willi eindelijk student.
Maar toon had tante Louise ook een heele
lade van haar oommode vol gedichten in
handschrift en onrijp poëtisch proza.
In den schouwburg gaf men een première.
Een hedendaagsch drama met figuren uit
het werkelijke leven. „Oorspronkelijk too-
sieolspel in vijf bedrijven". Schrijver onbe
kend. Nieuwsgierigheid en verwachting.
iWantrouwon en schouderophalen.
Het gordijn werd opgehaald; het eorstc
bedrijf begon. De inleiding was zwak en zat
elocht in elkaar. Men begon in den sohouw-
burg halfluid te babbelen. Men keek naar
mevrouw Hartmann's kapsel cn naar mijn
heer Peterson's halskraag. Het schouderop
halen nam toe en op de gezichten van een
aantal half verhongerde, miskende genieën
in bet parterre, dio tieai jaren lang tooneel-
stukken hadden geschreven zonder dat er
'ooit een enkel was aangenomen, verscheen
een zonnige, trïomfeerende glimlach.
Maar zij hadden zioh be vroeg verheugd,
de arme miskende genieën. Er was ditmaal
geen sprake van een fiasco; de eerste stap
pen van don nieuweling in htó voorhof van
den tempel dor heilige kunst waren alleen
wat onzeker. Later kregen de gestalten vorm
en leven; de dialoog vloeide vlug en gemak
kelijk, zoo puntig als men haar la geheel
Zweden slechts op het tooneel hoort; er
kwam handeling in het stuk en het slot van
het bedrijf was beter dan het begin. Het gor
dijn ging neer onder applaus.
Dat werd een triomf! Duidelijk en scherp
volgden taal en antwoord op elkaar; het pu
bliek word meegesleept; de kunstenaars,
oude lievelingen van de Stookholmors, voel
den meer en meer, dat zij hier een taak ver
vulden, die hunner waardig was; met hart
en ziel goten zijnde gedachte van den dichter
in fijne, den stempel der genialiteit dra
gende vormen; het waren gedaanten van
vleesch en bloed, die als mensohen dachten
en voelden, zooals wij Ln het leven voelen.
Geen idealiseering, maar ook niet de mo
derne ruwheid, die de coryphceën van het
hospitaal en van het spinhuis op de plan
ken brengt.
,,De schrijver! De schrijver 1"
Doodsbleek en verlegen alsof hij weer een
kind was, kwam Willi Ek wankelend op
het tooneel, maakte met slap hangende ar
men een linksche buiging en ging terug
achter de ooulisson. Daar herinnerde hij
zich, dat het bij zulke gelegenheden behoort
de hand op het hart te leggen en met do
oogen naar de dames in de logee te lonken;
hij keerde weer om en sloeg zich met uitge
spreide vingers op de borst. Maar ditmaal
was hij gloeiend rood.
En het publiek barstte telkens en telkens
weer uit in gejuich.
Nu stormde hij de trap op naar den eer
sten rang, oin zijn logo. op te zoeken. Het
scheen wel alsof hij iets vergeten had.
,,Eonige vrienden van de vaderlandscho
tooheelspelkunst verzoeken om de eer, den
heer Ek te mogen uitnoocLigen tot een ge
ïmproviseerd soupertje bij Grand."
,,Ik heb... het spijt mij erg en ik hoop dat
ge het mij niet kwalijk zult nomen, maar
ik heb reeds mijn woord gegeven."
En hij snelt vorder en het is hom, alsof
het hart hem veel te groot is voor do brecdc
borst.
„Jezult. zekor de kunstenaarSj die het
suooea van jè werk verzekerd hebben, op ~cn
glaasje noodigon 1"
„Later... later... een anderen keer... hu
moet ik weg... van avond heb ik mijn woord
gegevengoeden nacht I"
Hij wordt ongoduldig, woest, en begint
hen, die hem in den weg staan, op zijde te
dringen.
„Heidaar, ouwe jongen! Van harte geluk
gewenscht l Wij mot ons vieren, je oude
fcafelgenooten, zullen je in triomf meevoe
ren naar do Beurs van Hamburg om een
glaasje te ledigen op jo gezondheid I"
„Dank je wel, jongens, maar van avond
niet, van avond bepaald niet. Er waoht mij
iemand, die ik voor niets ter wereld tever
geefs zou willen laten wachten. Neem liet
mij niet kwalijk
„Een klein schotje, dat den triomf wil
deolen, is het niet zoo? Ha, ha, hal"
Zonder be antwoorden, stiet hij hen op
zijde.
Maar op straat zagen zij werkelijk dat hun
vriend Ek een kleine, sierlijke vrouwenge
stalte behoedzaam in een rijtuig tilde on
toon ging het er van door.
Later, toen de nacht reeds verder gevor
derd was, vulden zioh de kabinetjes van het
restaurant. Het gas soheen flauw en de kell-
nerinnen begroetten do opdagende gasten.
„Zon mijns levens, sta mij een liter punch,
drie glazen en een halven blik uit uw 6choo-
ne oogen toe I" declameerde een lid van het
kwartet, dat Willi Ek had uibgenoodigd tot
eem gezelligen dronk, maar bot gevangen
had.
„En zeg ons uit oude genegenheid wie de
beide tortelduiven zijn, die kirren bij den
Rödoror en de oesters, die je daar ginds hebt
binnengebracht l" viel een ander van het ge
zelschap in en wees op de deur van een van
de kabinetten.
Daarbinnen Ja, dat moot die mijnheer
zijn, die het stuk gesohrven heeft, dat van
avond in don schouwburg gegeven is, en
dan is er nog... hi, hi, hi I"
„...een slanke dame in een pelsmantel met
een dichten sluier voor liet bekoorlijke ge
zicht, is het niet?"
„Dat komt uit. Maar het grappigste is...
hi, hi, hi,..," lachte de Hebe.
„Wat ia er voor grappigs aan die dame?"
„Ha, ha, hal Dat is niet zoo, maar».."
„Hoort eens, jongens, het zou tooh wel aar
dig zijn, een half oogje te slaan op de nieuw
ste vlam van onzen vriend Willi. Och toe,
juffrouw, laat de deur naar de gang open,
al is het maar op een kiertje, als gij het ijs
brengt aan het paartje!"
„Jawel, de hoeren kermen elkaar im
mers..."
De oogen van don tweeden tenor fonkelden
van ongeduldige nieuwsgierigheid en hij
sloop zachtjes naar de gong. Maar toen hij
berug kwam, was hij heelwat ernstiger ge
stemd.
„Wel?"
„Ik kon de dame niet, maar ik geloof
toch, dat ik wel weet wie zij is. Weet jo wat,
hcerem, als je mij pleizier wilt doen, dan laten
wij de punch staan en doen liever een wan
deling door den koningstuin. Goeden avond,
juffronw 1"
„Goeden avond, heeren. Ei, ei, zijn de
heeren zoo bdos? Ha, ba hal" lachte het
meisje.
Binnen zaten Willi Ek en zijn dame bij
een lekker souper met parelenden cham
pagne. Zij waren van de tafel opgestaan,
hadden op de sofa plaats genomen en spra
ken zacht fluisterend met elkaaT, precies
zooals dat gewoonlijk gebeurt, gij weet wel.
Willi drukte haar aan zijn hart en zijn stem
beefde. 49
„O gij lieve, dierbare, die mij het naast
staat op deze wereld. Heb dank er voor, dat
gij een goede gedachte van mij hadt, toen do
anderen mij bespotten. Heb donk, dat gij
mijn vreugde wilt deolen, toon zij eindelijk
kwam. Dank, dat gij toegaoft aan mijn kin
derachtige gril en voor de oorsbe maal in uw
leven uit uw stille woning naar hier
kwaamfc, om mijn overwinning to vioren I"
„Mijn lieve Willi," juichte de kleino, ten
gere* dame, sloeg de afmen om zijn hals en
zag hom in de oogen.
Schoon was zij en haar cogen straalden
van innige liefde.
Maar de wangen waren ingevallen en het
haar grijs, want het was... tante Louiee.
Werkstakingen, zoo in den vreemde als in
ons vaderland, zijn helaas aan de orde van
den dag. Schier iedere dagelijks verschijnen
de courant maakt or molding van.
Thans willen wij echter niet spreken over
de hedendaagsche werkstakingen, maar het
een en ander mededeelen omtrent een werk
staking, welke reeds langen tijd geledon
plaats had.
In de lente van het jaar 1726 bevond de
aanzienlijke stad Augsburg zich in grootcn
ncod. Immers, er waren in de geheelc 6tad
slechts een paar schcenmakefsknechts, zoo
dat de bazoa en looiers meer en meer in ver
twijfeling geraakten en Keiter en Rijk te
hulp geroepen werden.
Wat was de oorzaak van zulk een merk
waardige gebeurtenis?
Do Augsburger sckc-enmakersknccbte had
den hit geheele gebied dor stad in don ban
gedaan, hadden een groote werkstaking be
gonnen s^wat toen iets buitengewoons en in
zulk een omvang zeker iets ongehoords was.
In de stad Friedberg, dicht bij Augsburg, had
den de werkstakendo gezellen zich gevestigd
en van daar sloegen zij maanden lang hun
zonderling beleg om Augsburg, ten einde de
Overheid en do schoenmakersbazen der stad
tot een verdrag te dwingen. Zij leefden in
Friedberg van schuldmaken. Zij waren wel
honderd in getal en hadden tot aanvoerder
Jchan Friedrich Schröter, een geboren
Maagdenburger, bijgestaan door nog drie
andere gezellen. Zij konden Augsburg nog
niet dwingen, maar waren zeiven tot het
opgeven van den strijd evenmin genogen.
Ruim een jaar duurde deze strijd voort,
welks beslissing de opmerkzaamheid van een
groot deel des Duitschen rijks en inzonder
heid van allen, die tot het Bchoonmakorsgil-
de behoorden, tot zich trok. Hoe was de twist
ontstaan In Augsburg was, evenals in
Wiirzburg en Mainz, de twist begonnen met
geschillen en gevechten tusschen de 6choen-
makersknechte Toen daarop door de be
voegde macht den sobuldige een zekere geld
straf opgelegd was, verlangde deze, dat dio
leden van de vereeniging der schoenmakers-
gezellen, die aan den twist niet deelgenomen
hadden, mede de geldboete betaalden. Dit
werd door de vereeniging geweigerd, en nu
ontstonden er twee partijen, die der schuldi
gen, „Braven", en die der onschuldigen,
„Sportenden" genoemd, dio nu met elkander
overhoop lagen. Tevergocfa trachtte hot gil-
degericht de zaak in der minne bij te leg
gen. De „Braven", met Schröter aan hot
hoofd, schreven in 't geheim aan de schoen
makersknechts te Mfcnchen om raad en te
vens qm hun zaak tot een anderen gilde-
kring over te brengen. Aan hun schrijven
hadden zij hun vereenigingezegel gehecht,
waartoe zij echter geen recht hadden, omdat
zij niet uit naam en op last der gezamenlijke
gezellen konden handelen. Toen de overheid
van Augsburg dit hoorde, nam zij dit te ern
stiger op, omdat zij reeds vroeger zulk een
geheime briefwisseling en zulk een on
bevoegd gebruik van het ambaohtszcgel
verboden had. Zij herinnerde aan dit haar
vroeger verbod en gelastte, dat dit in het
artikelenboek der gezellen ingeschreven en in
do vergaderingen van hert-kapittel voorgele
zen moest worden, opdat niemand zou kun
nen zeggen, dat het hem onbekend was.
De protestantsohe oudgezellen, met Schrö
ter voorop, weigerden het artikelenboek tot
dit doel over te geven, en nu voegden zioh
ook vele Roomsehe oudgezellen aan hun zij
de. Wat van hen geeischt werd, streed met
hun eer als ambachtsman. Nu ging de Over
heid tot geweld over: zij liet de kist der ge
zellen wegnemen om in het bezit der artike-
lenbooken te komen. Dit was het teeken tot
openlijken tegenstand door de gezelion, dio
in hun herbergen samenrotten en verklaar
den, dat zij niet meer aan den arbeid wilden
gaan. Toen al de vermaningen der Overheid
hen niet tot andere gedachten konden bren
gen, werden do oudgezellon door de gerechts
dienaars gevangen gezet en de overige
schoenmakersknechts in hun herborgen op
gesloten en bewaakt. Thans gaven zij toe,
beloofden aan het bevel dor Overheid zich te
onderworpen, tot hun arbeid terug te keereu
en tot de beslissing der zaak in Augsburg te
blijven. Hierop werden zij in vrijheid ge
steld.
De Overheid kon het echter niet verduwen,
dat zij en de Wet zoo gehoond waren. Zij
zon op wraak. En ja, zij beval niet slechts,
dat de onkosten, welke er gemaakt waxen,
van het loon zouden ingehouden worden,
maar ook, dat de oproormakers zouden wor
den gestraft tot een waarschuwend voorbeeld
voor anderen. Nauwelijks haddon de schoen
makersknechts dit vernomen, of hun kwaad
bloed kwam weer in gisting; zij schaarden
zich aan de zijde van den oudgezel Schröter,
die zich zijn oud recht niet zou laten ont
nemen, oq eischten, dat mon het bevel dor
Overheid wodor uit hun artikelenbooken zou
schrappen. Toen nu do Overheid met do
rekening van onkosten kwam on bovendien
voor iederen oproerigen knecht een daalder
als straf wilde inhouden, verecnigdon dezen
zich en trokken in Óen leger do poort van
Augsburg uit naar Friedberg, waar zij zich
vol strijdlust en met weinig geld nederzette-
den, om hun wil door to drijven. Daartoe
behoorde allereerst, dat zij den meesters iD
Augsburg het handwerk zooveel mogelijk bo-
moeilijkten door, gelijk de kroniok bericht,
„aan allo broederschappen in hot Romein-
sche rijk loopbrieven" te zenden, waarin zij
meldden, dat do Raad der stad Augsburg
hen in hun rechten en voorrechten wilde vor-
korten, zoodat niemand, „die een brave kerel
is, naar Augsburg moet reizendoet bij dit
echter en gaat hij daar werken, dan zal hij
zijn verdiende loon ontvangen, en waarin
dat bestaat, zal hij spoedig genoeg onder
vindon." Natuurlijk had nu niemand lusl
zich te laten geeselen, en zoo werd Augsburg
door alle vreemde en rondreizende schoon
makersknechts als een in den ban gedane
stad zorgvuldig gemeden.
Deze werkstaking bracht de Magistraat in
de grootste bezorgdheid, want de Augsburger
schoonmakersbazon konden met de weinige
knechts on leerlingen, die bij hen gebleven
waren, bitter weinig uitrichten en lieten zich
dag aan dag op hot Stadhuis zien om bij de
regeering op beslissendo maatregelen aan te
dringen. Mon vroeg wel bij do naburige vak-
genooten om hulp, maar dat gaf niets.
Schröter en do zijnen gingen nu nog een stap
verder: zij waagden het de Overheid openlijk
aan te klagen van schending der vrijheden
en voorrechten der gezellen, die zij door ge
weld en gevangenis tot aanneming der nieu
wigheden gedwongen, on van het recht om te
reizen beroofd had, en „wat dergelijke
hoogst ergerlijke schandelijke en ongegron
de, maar tevens strafwaardige en boosaardi
ge handelingen moer mogen zijn", zegt de
kroniek-schrijver. Ja, om vrede te sluiten,
eischten zij van de Overheid onder anderen,
dat zij hun in het hoofdkwartier te Fried
berg gemaakte schulden betaaldo, welke schul
den reeds hondorden guldens bedroegen.
De Overheid, die wegens haar waardigheid
niets vorgoven wilde, maar toch ook om de in
nood verkecrende schocnmakersbazen, den
twist gaarne wilde bijleggen, liet den „op
roerlingen" weten: „Wanneer zij binnen acht
dagen tot hun meesters terugkeerden en bij
eede beloofden Augsburg niet te verlaten
vóór hun schulden in Friedberg door hen-
zelven betaald waren, wilde de Overheid de
welverdiende straf hun kwijtschelden en ook
de zaak met de artikelenbooken laten rusten,
totdat do Keizer, de vorsten en standen des
Rijks, aan wie men den strijd wilde voor
leggen, daarover beslist hadden."
Maar met zulke voorwaarden, waarbij zij
als schuldig beschouwd werden, wilden de
8choenmakerskneohts zich niet inlaten, en
schreven dit dan ook aan de „hooggeachte,
veelgeëerde on geliefde meesters van het
eerzame handwerk van schoenmaker te
Augsburg", die van hun zijde ook reeds ge-
traoht haddon tot een vergelijk met hen te ko
men. Zij beklaagden zich daarin over de
Overheid wegens dezelfde zaken, die in de
hiervóór vermelde aanklacht voorkwamen,
en verklaarden, dat zij zich niet weder bin
nen Augsburg konden begeven, vóór men dit
alles weer naar hun zin geregeld, en de on
kosten, die zij in Friedberg hadden moeten
maken, ten volle betaald had; en dewijl zij
aan verschillende steden voor oneerlijke ke
rels waren beschreven, eischten zij, dat der
gelijke ongegronde beschuldigingen terugge
nomen en zij dus als eerlijke handwerksgezel
len alom zouden bekend gemaakt worden."
intusschen had de Overheid werkelijk het
geheele geschil voor den Keizer en den Rijks
raad gebracht, en wel omdat zij er niet een
slechts plaatselijkcn en geheel op zicbzelven
staanden strijd in zag, maar hem als een
strijd beschouwde,die gevaarlijk voor het
Rijk kon worden. Haar beschouwing grond
de zij op de geheime briefwisseling der Augs
burger schoenmakerskueclits met die van an
dere stedon en op de oproeren, dio in ver
schillende steden onder genoemde gezellen
hadden plaats gegrepen. Aan Keizer, vors-
ten en standon des heiligen Roomschcn rijks
word dus voorgesteld om „deze gcddeloozo,
oproorige en in gevolgen onberekenbare po
ging" der schoenmnkcrskncchts te onder
drukken. En werkelijk kwamen de Augsbur
ger schoenmakersgezcllen onder een soort
van Rijksban.
Keizer Karei VI verzocht den keurvorst
van Beieren aan de ongehoorzame on op roc-
rigo schoenmakersknechts, die zich nog in do
stad Friedberg bevonden, ernstig, onder het
oog te brengen, dat zij zich wodor naar
Augsburg moesten begeven, on dat zij, dis do
verschuldigde gehoorzaamheid niet betoon
den, in de gevangenis zouden geworpen wor
den. En aan do 6cboeninakersgezellen in
Friedberg zeiven, dio nu reeds maanden
lang de Augsburger overheid trotseerden, gaf
do Keizer zijn hoog ongenoegen ovor hun
„oproerigen moedwil" in dc sterkste bovoor-
dingon te kennenonder bedreiging van
zware straf waarschuwde hij hen zich onvor-
wijld naar de stad Augsburg, waar zij dat
oproer begonnen waren, terug to begovcn,
en den uitslag der zaak verder kalm af
to wachten. In elk geval zou in geen onkole
plaats van het heilige Roomscho rijk over
treding der wet, gelijk zij gepleegd haddon,
meer geduld worden. En mochten onver
hoopt zulke oproerigen zich weer vertoo-
nen, dan zouden zij onbevoegd verklaard
wordon om hun handwerk nog verdor uit to
oefenen, hun namen zouden aan alle plaat
sen openlijk bekend gemaakt wordon, en zoo
lang zij zich mot do Overheid niet verzoend
hadden, zouden zij overal in het Roomscho
rijk vogelvrij verklaard worden, ja, konden
zij naar bevind van zaken als openbare weer
spannige en vermctolo verstoorders der ai-
gemeeno rust gevoelig, ja, met den dood
worden gestraft. Een ieder word vorder ge
waarschuwd 1
Eenigo maanden later werd bovondion na
mens den Keizer aan alle schoenmakorsba-
zon in geheel Duitschland op straffe verbo
den, iemand der oproerige on nog niet ver
zoende schoenmakorsknechts in het werk to
nemen of op eehigerloi wijze te helpen.
Niettegenstaande al die strenge maatrege
len hiold Schröter als hoofd der oproerigo
schoonmakersgezellen zich aan do oudo voor
waarden, en vorderdo hij zelfs „oen billijke
schadevergoeding" voor don langen workloo-
zen tijd. Een commissie van den Beierschon
keurvorst kwam naar Friedberg on verklaar
de uit naam dor overheid van Augsburg,
„dat genade voor recht zou gaan, wannoor
do gezellen hun te Friedberg gomaakto
schulden zeiven betaalden en zonder eeni
ge voorwaarden zich aan het te komen von
nis zouden onderwerpen." Schröter en de
andere oudgezcllen, van zulk een vonnis niot
veel goeds verwachtende, wezen dit verdrag
af Toen liet de commissie de militairen uit
Donauwörth komen, welke de schoenmakers
knechts in de herberg te Friedberg in bowo-
ron hielden. Nu gaven dozen eindelijk toe.
Zij beloofden onder eede, do schuld van 3132
gulden, die zij to Friedberg gemaakt haddon,
binnen drie jaren met den interest to beta
len. Na daarvoor eon schuldbekentenis mot
het voreeniging8zogcl goteokond te hebben,
kondon zij gaan waar zij wilden.
Maar wegens dozen jaar en dag volgehou
den Btrijd stonden dio schoenmakersknechta
bij meesters en stadsraden in het Duitscho
Rijk zoo Biecht aangeschreven, dat zij in den
eorsten tijd geen lust haddon op hun ambacht
te reizen. De moesten slopen ootmoedig en
stil naar Augsburg. Maar liior werden zij bij
de poort aangehouden cn liet men hen niet
binnen, of zij moesten eerst plechtig belo
ven, dat zij zich onvoorwaardelijk aan de
verordeningen der Overheid onderwierpen
en zonder verlof van het stadsbestuur Augs
burg niot zouden verlaten.
Een gedeelte der oudgezellon bleef nog wel
in Friedberg en trachtte den strijd nogmaals
aan den gang te krijgen, maar toen zij za
gen, dat zij niets konden beginnen, onder
handelden zij met de Overheid, om, althans
voor de eer van hun handwork gunstige
voorwaarden te bekomen, maar van onvoor
waardelijke onderwerping en vergiffenis
vragen wilden zij niets weten. De Raad gaf
echter niets toe; te meer, omdat de schocn
makersbazen in do stad geen gebrek aan
knechts meer hadden, en or ook vreemde
knechts genoeg kwamen, nu zij van het
Fricdborger eedgenootschap niets meer te
vreezen hadden. De armoede dreef do meeste
„oproermakers" zich te onderwerpen; on
der hen was ook Schröter. Omstreeks twintig
knechts en een oudgezcl bleven echter stout
weg verklaren, dat zij niet vergeving wilden
vragen, in andere steden zou men blij zijn,
als zij kwamen; en getuigschriften zouden zij
zich wel verschaffon, daar zij overal als eer
lijke mannen konden verschijnen. Nu verloor
do Stadsregecring het geduld en liet do wc-
derspannigen met soldaten de stad uitdrij
ven. Met hen verdween ook Schröter. Later
verdwenen ook anderen zijnor makkers.
Nu liet de overheid van Augsburg, over
eenkomstig hot keizerlijk besluit, hun namen
den 31sten October 1726 openlijk in het Gil-
dehuis aanslaan en hen voor eerloos en on
bekwaam voor hun vak verklaren. En om
aan „deze schadelijke en hoogst ergerlijke