LÉIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 16 AUGUSTUS. - DERDE BLAD.
UiiJiet Krankzinnigengesticht,
Voor Amateur-Photografen.
Een heerlijk loon.
No. 13080
Anno 1902.
In een tijd, waarin een groot deel der
tpenschheid aan zenuwachtigheid lijdt, en
"door het misbruik van narcotische midde
len en alcoholische dranken het getal krank
zinnigen steeds grooter wordt, is het niet
yan belang ontbloot, deze ongelukkigen
$adc te slaan in hun asylen, waarin zij ter
genezing opgenomen zijn.
Het is een sterk verbreide dwaling, dat
'de dienst in een krankzinnigengesticht zoo
verschrikkelijk is. Wanneer men de krank
zinnigen in hun rustige oogenblikken ziet,
yertoonen zij bijna niets, wat hen van andere
pienschen onderscheidt; zelfs in de af deeling
der razonden ziet men de patiënten dikwijls
zóó kalm in hun tuin rondwandelen, dat men
hen voor gezonden zou kunnen houden.
Wanneer een krankzinnige plotseling een
panval van razernij krijgt, wordt hij oogen-
blikkelijk door de oppassorB verwijderd en
jiaar zijn cel gebracht. Het gevaarlijkst zijn
de aanvallen, wanneer or groote hitte
heerscht, en men een ijle en met eleotrioi-
ifceit geladen lucht inademt. Dan gebeurt
het soms, dat de patiënten in drukkende
nachten als honden tegen de maan blaffen;
'dat zijn evenwel uitzonderingen.
- Op mijn reizen heb ik verscheidene krank
zinnigengestichten leeren kennen en bijna
overal waarnemingen van eigenaardige
waanzinverschijnselen gedaan. Eenige zeer
belangwekkende gevallen zijn mijn geheugen
jtrouw gebleven; ik deel ze hier mede.
In het krankzinnigengesticht Bicêtre, bij
(Parijs, was een patiënt, die het idee fixe
had,-levend begraven te willen zijn. Tot dat
doel hield hij zich dood. Het was een een
voudig man, die zich echter in zijn geboor
testad op verschillende wijzen verdienstelijk
had gemaakt. Hij was klein van gestalte
en buitengewoon mager, had een porko-
mentachtig gezicht, een opwaarts gerichtcn
neus, dunne, bleeke lippen en koortsachtig-
glanzende oogen.
Deze man scheen veel ouder dan hij in
.werkelijkheid was. Wanneer hij een aanval
had, weigerde hij elk voedsel en bleef stil in
zijn bed liggen. Men kan zich nauwelijks een
denkbeeld vormon van do wilskracht, die de
zieke daarbij ontwikkelde. Bleek en met
half geopenden mond lag hij daar, zonder
i de geringste beweging te makenzijn adem
haling werd bijna' onmerkbaar en zijn tem
peratuur daalde, zoodat men hem licht voor
een doode kon houden. In dien toestand
i bracht hij in den regel drie dagen door, alles
f hardnekkig weigerend.
In het eerst vreesde men, dat hij vrijwillig
zou sterven; ma-ar dat wilde hij niet. Hij
'.wilde levend begraven zijn. Zag hij, dat hem
'dit niet gelukte, dat men hem niet voor
'dood hield, dan kwam hij ten slotte weer
jtot rede,vroeg met zwakke stem eten en drin
gen, en zoodra hij weer wat krachten ver
zameld had, verliet hij zijn bed en hervatte
gijn vroegere gewone leefwijze, totdat hij
|een nieuwen aanval kreeg,
i Gedurende zijn aanvallen had men vroe-
jger alle mogelijke middelen beproefd, om
hem tot het gebruiken van eenig voedsel te
hoodzakon. Niets was gelukt. Het scheen
'alsof hij van de pogingen, die men met hem
'^aanwendde, niet eens wat bemerkte. Men
besloot daarom, hem in 't vervolg aan zich-
«elven over te laten en zijn merkwaardige
jöomedie kalm bij te wonen.
Deze schijnbare onverschilligheid verdroot
£em echter zoozeer, dat hij bij elke gelegen
heid tot zijn zaalburen zeido: „Een treurig
|iuis men laat u hier sterven, zonder u
den geringsben bijstand te bieden 1"
De anderen antwoordden hem niet, of zij
haalden glimlachend de schouders op. Want
'jofschoon bekwame deskundigen zich dikwijls
i'
vergissen aangaande een of ander geval van
krankzinnigheid, beoordeelen de krankzin
nigen elkaar met verrassende zekerheid.
Allen beweren, persoonlijk niet krankzinnig
te zijn, maar zij twijfelen er volstrekt niet
aan, dat hun buren het wel zijn.
In deze afdceling waren ook twee patiën
ten, van wie de een „overste" en de ander
„tamboer" genoemd werd, en die de verma
kelij kste snaken waren, die men zich den
ken kan. De eerste, die sedert zijn 23ste jaar
epileptisch was en zich met zijn diepe stem
en met den dom opengesperden mond als
een ware idioot aanstelde, droeg op zijn
hoofd den hoed van een vroegeren soldaat
uit het eerste keizerrijk, terwijl zijn korte
blauwe kiel met de avontuurlijkste voorwer
pen getooid was, zooalB uit blik van sardi
nebussen, gesneden medailles, ronde blank
geschuurde koperstukken, kruisen van goud
en zilverpapier, lapjes van rood lint, stuk
ken van oude sjerpen. Op de schouders droeg
hij stukken goudpapier, die epauletten moes
ten verbeelden. Nooit vermocht dit onschul
dige wezen slechts zes woorden te sproken,
die zin hadden. Wanneer men hem den
militairen groet bracht en hem daarbij met
„overste" aansprak, raakte hij, terwijl hij
een heeschen lach uitstiet, een der versier
selen aan, welke zijn waardigheid verkon
digden.
Deze krankzinnige was reeds twee jaar in
Bicêtre ,toen de tamboer daar kwam. Deze
kwam uit een regiment in Algiers, waar hij
in handen van het alcoholisme was gevallen.
Men stelle zioh een gespierden man voor van
middelbare grootte, met een strakke, mili
taire houding, vlug als een aaj^ met een
donkeren stoppeligen baard en volgens voor
schrift geknipt haar; dan heeft men zoo
ongeveer zijn portret. Kort na zijn opneming
moest men hem twee houten stokjes goven,
waarvan hij zich niet meer scheidde. De
handen met deze stokjes op den rug, begaf
hij zich, zoodra hij des morgens opgestaan
was, naar een afgelegen deel van den tuin
en marcheerde hier onafgebroken heen en
weer. En wanneer iemand hem vroeg, waar
om hij met zijn stokjes voortdurend heen en
weer wandelde, antwoordde hij steeds op
kort afgebroken toon: „Ik wacht op de
bevelen van den overste."
Een guitige oppasser kwam op de gedach
te den „o vorste" en den „tamboer" bij elk
aar te brengen en weldra zag men beiden
naast elkander door den tuin wandelen. Zij
betoonden echter niet het geringste mede
gevoel voor elkaar. Wanneer men tot den
overste zeide: „Nu, overste, ben je met jo
tamboer tevreden?" dan antwoordde hij in
zijn koefcerwaalsch^Tamboer? Die? Weet
niet; geen tamboer." En wanneer men den
tamboer vroeg, hoe hij over zijn overste
dacht, dan antwoordde hij: „Hij oen over
ste? Waarlijk een mooie overste! In Algiers
zou hij het niet tot korporaal brengen."
Ondanks deze wederzijdscho minaohting
echter bleven zij toch altijd bij elkaar en
hielden lange alleenspraken zonder elkan
der daarbij eenige attentie te schenken. En
deze verhouding duurde tot de genezing van
den tamboer.
Het is merkwaardig ,dat de logica der
krankzinnigen buitengewoon is, wanneer het
hun idee fixe betreft. Veel merkwaardiger
echter nog is hun hardnekkigheid en sluw
heid bij de uitvoering hunner plannen.
Niets leidt hen daarvan af, niets ontmoe
digt hen.
Men vertelde in Bicêtre een zonderlinge
geschiedenis, die in de inrichting van Maré-
ville, bij Nanoy, was voorgevallen.
Onder het keizerrijk nog bracht men in
deze inrichting op zekeren dag een indi
vidu, dat zich als een persoonlijk slachtoffer
van Napoleon III beschouwde en zich daar
om voorgenomen had, hem te dooden. Even
als bijna alle krankzinnigen kon deze het
gevaarlijke plan niet voor zich houden,
maar deelde het aan dezen en genen buur
man mede. Men maakte zioh daarom van
hem meester en bracht hem naar Maréville,
met de bijzondere opdracht, hem zorgvuldig
te bewaken. Zoodra de gevangene zat opge
sloten, liet hij van zijn plan geen woord
meer bomerken, zoodat men ten slotte meen
de, dat hij het had vergeten. Wanneer men
in een onderhoud schijnbaar zonder opzet
zijn gedachten op Napoleon trachtte te lei
den, dan speelde hij den onschuldige, en
gaf het gesprek woldra een andere wending.
Men beschouwde hem dus als genezen en
word onachtzaam met betrekking tot zijn be
waking.
Inderdaad was zijn vroeger wraakplan
op den achtergrond geraakt, en een nieuwe
gedachte had zijn plaats ingenomen, de ge
dachte namelijk, zich op de een of andero
wijze uit zijn kerker te bevrijden. Dat was
echter niet gemakkelijk. Nu had hij reeds
meermalen den wensch te kennen gegeven,
gaarne te willen werken, en daar hij kuiper
van beroep was, gaf men hem oude vaten
te repareeren. Weldra had hij zijn kleine
werkplaats en zijn werktuigen, en het stond
hem volkomen vrij, binnen zijn afdeeling bö
gaan waarheen hij wilde.
Dikwijls reeds had de geestelijko den kui
per trachten te bewegen, hem to biechten.
Daar deze evenwel vreesde, iemand in zijn
binnenste te laten zien, wees hij den geeste
lijke beslist af.
Öp zekeren dag vernam de kuiper, dat
Napoleon te Nancy verwaoht werd. Zooals
gewoonlijk bleef hij stom, ah over den Kei
zer gespróken werd, zonder evenwel een
zekere emotie te kunnen verbergen. Op de
binnenplaats ontmoette hij den priester,
naderde hem en sprak uit eigen beweging
den wensch uit, een biecht af te leggen. Ver
heugd over zulk een omkeer, was de priester
bereid, hem oogenblikkelijk in de kapel te
willen aanhooren
Doch de kuiper wees hot vriendelijke aan
bod van den geestelijke af, wees hem op don
achtergrond van den tuin oen eenvoudige
hut, waar de assistenten op warme zomer
avonden gewoonlijk een uurtjo frisscho
lucht hapten, en zoide: „Daar, pastoor, zal
ik morgen om éón uur biechten, maar an
ders niet."
Den volgendon dag om óén uur bega
ven do kuiper en de pastoor zich naar de
bewuste hut, die tegen den hior vrij lagen
muur stond en ongeveer vijftig meter van
het naasto wachthuisje gelegen was. Op een
afstand van ongeveer dertig pas volgde hen
een oppasser, in stilte do gril vorwonschcnd
van den krankzinnige ,die hem dwong zioh
aan de heete zonnestralen bloot te stollen,
terwijl hij bij een kop koffie in de schaduw
zoo goed zijn pijpjo had kunnen rooken.
Zoodra de priester met don kuiper in
de hut was en de oppasser don eerste zag
plaats nemen en den kuiper met deemoedig
gebogen hoofd voor hem op de knieën zag
liggen achtte hij zioh daar niet meer noo-
dig. Hij verwijderde zich dus, om een poos
je te rooken. Daar dit echter in den tuin
verboden was, verborg hij zich achter een
dicht begroeide plaats en stak zijn pijp aan.
Nadat hij deze bedaard uitgerookt had,
keerde hij naar zijn post terug. Een blik in
de hut deed hem den kuiper op den grond
zien liggen, de priestor woa verdwenen.
Haastig liep hij naar de hut, om den pa
tiënt te verzoeken hem te volgen. Doch bleek
van schrik staarde hij den voor hem lig-
genden man aan, het was niet de kuiper,
dien hij niet uit het oog mocht verliezen,
maar de priester, die daar gebonden en be
wusteloos lag en de bovenklooren van den
kuiper droeg.
üit zijn netelige positie verlost en weer
tot zichzolven gekomen, vertelde de pastoor,
dat zijn biechtkind na eenige woorden van
berouw te hebbon gesproken, naar alle kan
ten uitgekeken had, toen opgestaan was en
met een mes in de hond hem toegesnauwd
had: „Eén woord, één beweging, en ge zijt
verloren I" Daarop had hij hem zijn bieoht-
kleed afgenomen. Van angst had hij hierna
het bewustzijn verloren en wist niet, wat er
verdor gebeurd was.
Men kan zich voorstellen, welk een op
schudding dit vooral in de gansohe inrich
ting verwekte. De directeur tolegrapheerde
onmiddellijk naar Nancy, waar men tor-
stond naar alle richtingen politie-agenten
uitzond, om don gevaarlijken man te zoeken.
Des avonds reeds ontdekte men hom in een
klein hotel in de stad en bracht hem naar
het krankzinnigengesticht torug, waar hij
nu zeer streng bewaakt werd.
Men zou nauwelijks gelooven, dat een
krankzinnige in staat is de uitvoering van
een plan met zulk een volharding en overleg
te bewerkstelligen. En toch is dit geval niet
eonig. In hot krankzinnigengesticht te
Praag was een voorname Rus opgenomen,
die somtijds aanvallen van razernij had. Of
schoon deze aanvallen langzamerhand zeld
zamer werden, kreeg do patiënt eens, bij het
bozook van den assistent-geneesheer, op
nieuw een zóó heftigen aanval, dat deze hem
in een dwangbuis moest laten steken. Do
krankzinnige sprak geen woordhij knarsto
met de tanden, wierp den doktor bij diens
heengaan een blik toe, waarin een verschrik
kelijke bedreiging lag opgesloten.
Terwijl ik naar gewoonte des avonds met
den beminlijken dokter aan tafel zat, vertel
de hij mij het boonoel met den Rus.
„Neem je voor hem in acht; je hebt h^cm
beleedigd, en hij zal het je nimmer verge
ven", zeide ik.
„O, ik weet hot, zijn laatste blik heeft mij
alles verraden," antwoordde de doktor.
„Maar de noodige voorzorgsmaatregelen
zijn reeds genomen. Ik zal hem voortaan
niet zonder geleide bezoeken."
Zes weken gingen voorbij, zonder dot de
dokter ook maar een enkele maal over don
Rus to klagen had. Deze was integendeel zóó
vriendelijk en hoffelijk jegens hem, dat hot
hem eigenlijk speet, als bij zijn bezoeken de
oppasser altijd aohter hem in de deur post
vatte.
Ton hij op zekeren dag zijn patiënten
weor bezocht, bleof hij voor do dour van den
krankzinnigen Rus staan en gaf, om dezen
een onverwacht genoegen te verschaffen,
zijn bogeleidor de opdracht, tot zijn terug
keer in de gang te blijven. Mot do hartelijk
ste vriendelijkheid stond bij zijö binnen
treden de patiënt op en kwam hem met
dankbaar uitgestrekte armen to gemoet;
zoodra hij echter met de eeno hand de rech
ter- van don doktor gevat liad, omvatte hij
krampachtig dions hals on zeido met ge
dempte stem: „Je moet sterven 1"
Een korte verwoedo strijd begon, een
strijd op loven en dood. De veel zwakkere
dokter kon noch roepon noch ademen; hij
had slechts óén gedachte, namelijk in de na
bijheid der deur te komen, om den buiten
wachtenden oppasser een noodsignaal te
geven, terwijl de krankzinnige al het moge
lijke deed, om hem zoo ver als kon van de
deur te houden. Het werd den doktor zwart
voor de oogen, hij voelde zijn olndo nabij
nog eenmaal spande hij al zijn krochten in
en met een geweldigen ruk kwam hij zoo
dicht bij do deur, dat hij met don voet er
tegen aanstooten kon. Toen viel hij bewuste
loos neer. Op hetzelfde oogenblik snoldo de
oppasser toe en bevrijdde den bowustoloozen
dokter uit de handen yan den krankzin
nige.
[Medegedeeld door J. Janssen, Photo-
Artikelen, Leiden.)
De belichting der plaat.
Nadat men met de instelling klaar is en
men hot juiste diafragma heoft ingescho
ven, brengt men de gevoeligo plaat op do
plaats van de matruit. Men vorwijdert nl.
do matruit en brengt daarvoor in do plaats
de cassette met de gevoeligo platen. Voor al-s
lo zokorhoid bedekko men do oamora tijdens j
het openschuiven der oassotte met den in-
stoldoek. Al deze bewerkingon moeten zeer
voorzichtig gcschiodon, daar do stond dor
camera natuurlijk niet mag voranderon, ton
oindo de instelling niet in do war te brongou.
Men denko er vooral aan om de cassottoa
zoo min mogelijk in het daglicht to houdon,
wanneer zij gevuld zijn. Het verdient oanbo-
veling ze steeds dn fluweelen zakjes to hou
den.
De belichting of expositie geschiedt nu óf
door hot deksel van de lens te halen óf,
indion men een sluiter op de oamera heeft,
dien sluiter te laten werken. Bij do laatste
bewoging heoft men veel inindor gevaar da
camora tijdens de expositie te schudden.
Het is voor den pasbeginnenden amateur
zeker hot moeilijkst dozen juiaten belichtings
tijd to treffen of liever te radon. Een bijna
onmisbaar instrument is voor don pasbogln-
nendo daarom de photo-motor. De beste pho
tometer ie de „Wynnes Infallible on drin
gend wordt aangeraden bij aanschaffing
steeds dozen to vragen, daar dit absoluut het
beste op dit gebiod is. De working van dozou
photo-meter is zeor betrouwbaar en men kan
hierop onder allo omstandigheden don juis
ten belichtingstijd aflezen.
Vorder heoft men nog bolichtingstabellon
ala hulpmiddelen, die de belichtingstijden on
der verschillende omstandigheden en voor
verschillende uren van tj^n dag in do ver
schillende jaargetijden zoowol als voor do
veischillondo lensopeningen bevatten. Do
nieuwste van deze soort is de tabel, ^amon-
gestold door den hoer J. Eggink Jzn., uitga
ve Hooronman. Do prijs van deze tabel is
zeor gering (slechts 0.26) en liet gemak,
dat men or aan heeft, is do aankoop best
waard.
Bij de belichting boude men steeds don
piactischon regel voor oogen, dat slechts met
de donkerste dcelen van het beeld rokoning
gehouden moet wordon en dat hot in ieder
geval boter is iets to lang dan to kort te be
lichten. Bij to lange belichting (ovor-oxposi-
tie) kan men door voorziehtigo ontwikkeling
nog oon bruikbaar nogatiof verkrijgen, tor-
wijl to korte belichting (ondor-expositio) I ij-
na altijd een slecht resultaat geeft.
Den juisten belichtingstijd to treffen is
min of meer een zaak van gevoel of orva-
rlng. Men moet hem dus slechte natr de
meerdere of mindere lichtsterkte van hot op
do instolruit waargonomen beeld schatten.
In een volgend nummer zullen wij uog
eenige regels betroffende do belichting op
geven.
Gebroken negafcdeven, waarvan do beeld
laag nog onbeschadigd Is, moet mon onder
melkglos kopiëoron. Men zal dan op do kopjo
van den barst in hot glos niets bemerken.
Het kopiëerprocee duurt in dit geval natuur
lijk langer dan gewoonlijk, omdat hec melk-
glas veel licht verbruikt, maar men kan ge
rust in directen zonneschijn kopiëoren on
daardoor wordt hot verschil in don tijdduur
voor een deel weer goedgemaakt.
H.H. Amatours, die wenschen in te zendon
op do photo-ten toonstelling te Brussel dor
„Association Bolgo do Photographic" van 10-
19 Oot, 1902, kunnen allo inlichtingen bcko-
Dor enz F alk zat op een namiddag alleen
^n zijn kamer. Hij behoorde tot de goede
'schrijvers. Zijn boeken werden aruk gekocht,
jbij ontving hooge honoraria, en het kan ons
•tins niet verwonderen, dat zijn woning zeer
[élégant ingericht was.
De zomerzon wierp haar stralen door de
kostbare bladplanten in co kamer. Do
'prisma's van den kroonluchter fonkelden
fculs diamanten, en de vergulde stoelen met
liet rood damast overtreksel verblindden
bijna door hun gloeiende kleuren.
Dekjonge schrijver was in visitekostuum.
.Verwachtte hij misschien bezoek?
Ach neen.
Kwam hij van een visite?
In zekeren zin ja.
Hij kwam van een begrafenis.
Het élégante salon, waarin hij nu alleen
fen treurig zat, had er voor eenige dagen
'teel anders uitgezien.
j Toen had zij als ziekenkamer gediend, om-
&at zij zoo groot en frisoh was.
Men had toen een ledikant in den hoek
-.flor kamer geplaatst en in dit ledikant had
i_«de vrouw gelegen, die hij boven allee ter we-
(itteld had liefgehad; zijn moeder.
Weken lang had het bed in het salon ge-
Het eene oogenblik had hij naast het bod
j gezeten en de zieke voorgelezen, en in het
^Volgende oogenblik had hij zijn schrijf
tafel vroolijko verzen geschreven. Hij was
namelijk zeer geestig en schreef een nieuw
blijspel. Het was door een schouwburgdi
recteur besteld en moest op een bepaalden
tijd klaar zijn. Het blijspel moet geestig en
vermakelijk zijn, en dat zou het ook, niet
tegenstaande het aan een sterfbed geschre
ven was.
Nu waa de begrafenis voorbij, het gevolg
was naar huis gegaan, hij had de familie
naar den trein gebracht en zat daar nu
alleen.
Een slappe rust was over hem gekomen.
De geheel e kamer was met een bedwel
menden bloemengeur gevuld er waren
zooveel kransen gezonden en he»m was hot
hoofd zwaar.
Zijn oogen brandden. Hoe graag zou hij
zijn bedrukt gemoed door tranen verlicht
hebben I Doch hij kon niet schreien.
Er werd zacht gescheld.
Hij bleef zitten en hoorde, hoe het dienst
meisje heenging en open deed.
Direct daarna kwam zij stilletjes de kar
mer binnen.
Ze was in den rouw en had voor deze ge
legenheid een erg melancholisch gezicht, hoe-
wel zij erg in haar schik was met haar
nieuwe rouwjapon.
„Daar is een oude vrouw, die u weneoht
te spreken, meneer F alk."
„Ik kan vandaag geen bezoek ontvangen."
„Dat heb ik haar ook gezegd; maar zij
smeekt om een oogenblik gehoor."
„Het is misschien een bedelaarster. Steg
haar, dat de kleeren van mijn moeder al
weggegeven zijn."
„Dat geloof ik niet I Ze ziet cr zoo sohun-
nig-voornaam uit."
„Nu, laat haar dan binnenkomen."
Een kleine, gebogen gestalte mot gerim
peld gezicht on dun, grij3 haar trad binnen.
Ze droeg een oud, zwsrt-zijden kleed, een
stroohoed met verkleurd lint en een ouder-
wetech, eenvoudig manteltje.
Aan haar linkerarm hing een versloten
Leeren taaoh, en m de rechterhand hield zij
een voorwerp, dat zorgvuldig in papier ge
wikkeld waa
Het dienstmeisje verwijderde zich.
De oude vrouw bleof verlegen naast do
deur staan en maakte een paar diepe bui
gingen.
De pracht der kamer maakte blijkbaar
indruk op haar.
Lor enz stond op en haalde een stoel.
„Wilt u plaats nemen?"
„Duizendmaal dank."
Zij krabde met de voeten als een kip, die
graankorrels zoekt, en nadat zij op deze
wijze naar haar meening haar voeten be
hoorlijk schoon gemaakt had, trippelde zij
naar de-tafel en ging op een hoekje van don
vergulden stoel zitten.
Hij nam tegenover haar plaats.
„Wat woont u hier mood."
„Dat gaat wel."
„Deze roode stoelen zijn wezenlijk
prachtig 1"
„Ja, ze zijn heel mooi."
„Ze zijn zeker niet goedkoop?"
„Neen, niet heel goedkoop."
„Men moet zeker veel gedichten schrijven,
voordat men het geld voor zulke stoelen
heeft."
„Hot zijn erfstukken," nelde hij c.n
beetje ongeduldig.
„Ze zijn antiek; dat zde ik."
Lorenz speelde ongeduldig met zijn
lorgnetkoord.
„Neean u het i 'j niet kwalijk, u wonsohte
mij zeor dringend te spreken? Hot was toch
zeker niet over mijn stoelen. Die worden
niet verkocht."
„Ik vraag wel oxouus, ik schrikte zoo,
toen ik hier binnen kwam. Do kamer is zoo
élégant, on u zelf is zoo'n voornaam, knap
heer. Ik had mij altijd voorgesteld dat dioh-
ters in dakkamertjes vol tabaksrook woon
den, en in een ouden ehamborcloack mot een
glas bier voor zich dichtten."
Hij glimlachte eventjes.
„Zoo was het vroeger. Tegonwoordig ver
dienen de dichters heel veel geld."
„Ja, als ze iets to doen hebben. Zoo is
het in elk vak."
„En als zij willen werken.'
„Ja, daarin hebt u wel gelijk. Velen van
hen zijn lui genoeg. In mijn jeugd kende ik
een dichter ,die heel aardige verzen voor
tijdschriften schreef; maar nauwelijks had
hij wat verdiend of hij bedronk zich als een
zwijn. Dat is eigenlijk een boleodiging voor
de zwijnen, die zich nooit bedrinken."
Het lorgnetkoord geraakte weer in snel
ler beweging.
Zij had hot gevoel, dat ze hem beleedigd
had, en voegde er aan toe:
„Maar er zijn natuurlijk ook zeer nette en
fatsoenlijke monschon onder do dichters,
zooals men aan u ziet. U is toch ook dich*
ter?"
„Ik heb nogal wat geschreven?"
„Ook verzen?"
„Ja ook verzen."
„Ook belijdoni8verzen, bruiloftsliederen
en dergelijkon
„Men komt ook dikwijls in dc gelegenheid
zulko dingen te moeten schrijven. U wenscht
dus een gedicht?"
„Ja, ja, het liofst een lied voor con zilve
ren bruiloft. Het mag niet duur zijn. Ik
ben niet rijk. Hoeveel neemt u gewoonlijk
voor zoo'n lied? U moet het mij niet kwa
lijk nemen dat ik zoo vrij ben, het u te
vragen."
„In den regel neem ik dertig gulden,
maar
Zo sprong op, ais had een der vergulde
slangen op de stoelleuning haar in den nok
gebeten.
„Neem u mij niet kwalijk dat ik u zoo
lang opgehouden heb. Maar dab is alleen do
schuld van vrouw Meier, die mij zoo gemeen
voor den mal gehouden heoft."
„Wie is vrouw Meier?"
„Wij wonen gezamenlijk in het gasthuis,
en zij vertelde mij, dat men voor een gulden
al heel aardige liedoren kon bekomen. Voor
drie gulden waren zij minstens twintig ver-