LÉIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 16 AUGUSTUS. - DERDE BLAD. UiiJiet Krankzinnigengesticht, Voor Amateur-Photografen. Een heerlijk loon. No. 13080 Anno 1902. In een tijd, waarin een groot deel der tpenschheid aan zenuwachtigheid lijdt, en "door het misbruik van narcotische midde len en alcoholische dranken het getal krank zinnigen steeds grooter wordt, is het niet yan belang ontbloot, deze ongelukkigen $adc te slaan in hun asylen, waarin zij ter genezing opgenomen zijn. Het is een sterk verbreide dwaling, dat 'de dienst in een krankzinnigengesticht zoo verschrikkelijk is. Wanneer men de krank zinnigen in hun rustige oogenblikken ziet, yertoonen zij bijna niets, wat hen van andere pienschen onderscheidt; zelfs in de af deeling der razonden ziet men de patiënten dikwijls zóó kalm in hun tuin rondwandelen, dat men hen voor gezonden zou kunnen houden. Wanneer een krankzinnige plotseling een panval van razernij krijgt, wordt hij oogen- blikkelijk door de oppassorB verwijderd en jiaar zijn cel gebracht. Het gevaarlijkst zijn de aanvallen, wanneer or groote hitte heerscht, en men een ijle en met eleotrioi- ifceit geladen lucht inademt. Dan gebeurt het soms, dat de patiënten in drukkende nachten als honden tegen de maan blaffen; 'dat zijn evenwel uitzonderingen. - Op mijn reizen heb ik verscheidene krank zinnigengestichten leeren kennen en bijna overal waarnemingen van eigenaardige waanzinverschijnselen gedaan. Eenige zeer belangwekkende gevallen zijn mijn geheugen jtrouw gebleven; ik deel ze hier mede. In het krankzinnigengesticht Bicêtre, bij (Parijs, was een patiënt, die het idee fixe had,-levend begraven te willen zijn. Tot dat doel hield hij zich dood. Het was een een voudig man, die zich echter in zijn geboor testad op verschillende wijzen verdienstelijk had gemaakt. Hij was klein van gestalte en buitengewoon mager, had een porko- mentachtig gezicht, een opwaarts gerichtcn neus, dunne, bleeke lippen en koortsachtig- glanzende oogen. Deze man scheen veel ouder dan hij in .werkelijkheid was. Wanneer hij een aanval had, weigerde hij elk voedsel en bleef stil in zijn bed liggen. Men kan zich nauwelijks een denkbeeld vormon van do wilskracht, die de zieke daarbij ontwikkelde. Bleek en met half geopenden mond lag hij daar, zonder i de geringste beweging te makenzijn adem haling werd bijna' onmerkbaar en zijn tem peratuur daalde, zoodat men hem licht voor een doode kon houden. In dien toestand i bracht hij in den regel drie dagen door, alles f hardnekkig weigerend. In het eerst vreesde men, dat hij vrijwillig zou sterven; ma-ar dat wilde hij niet. Hij '.wilde levend begraven zijn. Zag hij, dat hem 'dit niet gelukte, dat men hem niet voor 'dood hield, dan kwam hij ten slotte weer jtot rede,vroeg met zwakke stem eten en drin gen, en zoodra hij weer wat krachten ver zameld had, verliet hij zijn bed en hervatte gijn vroegere gewone leefwijze, totdat hij |een nieuwen aanval kreeg, i Gedurende zijn aanvallen had men vroe- jger alle mogelijke middelen beproefd, om hem tot het gebruiken van eenig voedsel te hoodzakon. Niets was gelukt. Het scheen 'alsof hij van de pogingen, die men met hem '^aanwendde, niet eens wat bemerkte. Men besloot daarom, hem in 't vervolg aan zich- «elven over te laten en zijn merkwaardige jöomedie kalm bij te wonen. Deze schijnbare onverschilligheid verdroot £em echter zoozeer, dat hij bij elke gelegen heid tot zijn zaalburen zeido: „Een treurig |iuis men laat u hier sterven, zonder u den geringsben bijstand te bieden 1" De anderen antwoordden hem niet, of zij haalden glimlachend de schouders op. Want 'jofschoon bekwame deskundigen zich dikwijls i' vergissen aangaande een of ander geval van krankzinnigheid, beoordeelen de krankzin nigen elkaar met verrassende zekerheid. Allen beweren, persoonlijk niet krankzinnig te zijn, maar zij twijfelen er volstrekt niet aan, dat hun buren het wel zijn. In deze afdceling waren ook twee patiën ten, van wie de een „overste" en de ander „tamboer" genoemd werd, en die de verma kelij kste snaken waren, die men zich den ken kan. De eerste, die sedert zijn 23ste jaar epileptisch was en zich met zijn diepe stem en met den dom opengesperden mond als een ware idioot aanstelde, droeg op zijn hoofd den hoed van een vroegeren soldaat uit het eerste keizerrijk, terwijl zijn korte blauwe kiel met de avontuurlijkste voorwer pen getooid was, zooalB uit blik van sardi nebussen, gesneden medailles, ronde blank geschuurde koperstukken, kruisen van goud en zilverpapier, lapjes van rood lint, stuk ken van oude sjerpen. Op de schouders droeg hij stukken goudpapier, die epauletten moes ten verbeelden. Nooit vermocht dit onschul dige wezen slechts zes woorden te sproken, die zin hadden. Wanneer men hem den militairen groet bracht en hem daarbij met „overste" aansprak, raakte hij, terwijl hij een heeschen lach uitstiet, een der versier selen aan, welke zijn waardigheid verkon digden. Deze krankzinnige was reeds twee jaar in Bicêtre ,toen de tamboer daar kwam. Deze kwam uit een regiment in Algiers, waar hij in handen van het alcoholisme was gevallen. Men stelle zioh een gespierden man voor van middelbare grootte, met een strakke, mili taire houding, vlug als een aaj^ met een donkeren stoppeligen baard en volgens voor schrift geknipt haar; dan heeft men zoo ongeveer zijn portret. Kort na zijn opneming moest men hem twee houten stokjes goven, waarvan hij zich niet meer scheidde. De handen met deze stokjes op den rug, begaf hij zich, zoodra hij des morgens opgestaan was, naar een afgelegen deel van den tuin en marcheerde hier onafgebroken heen en weer. En wanneer iemand hem vroeg, waar om hij met zijn stokjes voortdurend heen en weer wandelde, antwoordde hij steeds op kort afgebroken toon: „Ik wacht op de bevelen van den overste." Een guitige oppasser kwam op de gedach te den „o vorste" en den „tamboer" bij elk aar te brengen en weldra zag men beiden naast elkander door den tuin wandelen. Zij betoonden echter niet het geringste mede gevoel voor elkaar. Wanneer men tot den overste zeide: „Nu, overste, ben je met jo tamboer tevreden?" dan antwoordde hij in zijn koefcerwaalsch^Tamboer? Die? Weet niet; geen tamboer." En wanneer men den tamboer vroeg, hoe hij over zijn overste dacht, dan antwoordde hij: „Hij oen over ste? Waarlijk een mooie overste! In Algiers zou hij het niet tot korporaal brengen." Ondanks deze wederzijdscho minaohting echter bleven zij toch altijd bij elkaar en hielden lange alleenspraken zonder elkan der daarbij eenige attentie te schenken. En deze verhouding duurde tot de genezing van den tamboer. Het is merkwaardig ,dat de logica der krankzinnigen buitengewoon is, wanneer het hun idee fixe betreft. Veel merkwaardiger echter nog is hun hardnekkigheid en sluw heid bij de uitvoering hunner plannen. Niets leidt hen daarvan af, niets ontmoe digt hen. Men vertelde in Bicêtre een zonderlinge geschiedenis, die in de inrichting van Maré- ville, bij Nanoy, was voorgevallen. Onder het keizerrijk nog bracht men in deze inrichting op zekeren dag een indi vidu, dat zich als een persoonlijk slachtoffer van Napoleon III beschouwde en zich daar om voorgenomen had, hem te dooden. Even als bijna alle krankzinnigen kon deze het gevaarlijke plan niet voor zich houden, maar deelde het aan dezen en genen buur man mede. Men maakte zioh daarom van hem meester en bracht hem naar Maréville, met de bijzondere opdracht, hem zorgvuldig te bewaken. Zoodra de gevangene zat opge sloten, liet hij van zijn plan geen woord meer bomerken, zoodat men ten slotte meen de, dat hij het had vergeten. Wanneer men in een onderhoud schijnbaar zonder opzet zijn gedachten op Napoleon trachtte te lei den, dan speelde hij den onschuldige, en gaf het gesprek woldra een andere wending. Men beschouwde hem dus als genezen en word onachtzaam met betrekking tot zijn be waking. Inderdaad was zijn vroeger wraakplan op den achtergrond geraakt, en een nieuwe gedachte had zijn plaats ingenomen, de ge dachte namelijk, zich op de een of andero wijze uit zijn kerker te bevrijden. Dat was echter niet gemakkelijk. Nu had hij reeds meermalen den wensch te kennen gegeven, gaarne te willen werken, en daar hij kuiper van beroep was, gaf men hem oude vaten te repareeren. Weldra had hij zijn kleine werkplaats en zijn werktuigen, en het stond hem volkomen vrij, binnen zijn afdeeling bö gaan waarheen hij wilde. Dikwijls reeds had de geestelijko den kui per trachten te bewegen, hem to biechten. Daar deze evenwel vreesde, iemand in zijn binnenste te laten zien, wees hij den geeste lijke beslist af. Öp zekeren dag vernam de kuiper, dat Napoleon te Nancy verwaoht werd. Zooals gewoonlijk bleef hij stom, ah over den Kei zer gespróken werd, zonder evenwel een zekere emotie te kunnen verbergen. Op de binnenplaats ontmoette hij den priester, naderde hem en sprak uit eigen beweging den wensch uit, een biecht af te leggen. Ver heugd over zulk een omkeer, was de priester bereid, hem oogenblikkelijk in de kapel te willen aanhooren Doch de kuiper wees hot vriendelijke aan bod van den geestelijke af, wees hem op don achtergrond van den tuin oen eenvoudige hut, waar de assistenten op warme zomer avonden gewoonlijk een uurtjo frisscho lucht hapten, en zoide: „Daar, pastoor, zal ik morgen om éón uur biechten, maar an ders niet." Den volgendon dag om óén uur bega ven do kuiper en de pastoor zich naar de bewuste hut, die tegen den hior vrij lagen muur stond en ongeveer vijftig meter van het naasto wachthuisje gelegen was. Op een afstand van ongeveer dertig pas volgde hen een oppasser, in stilte do gril vorwonschcnd van den krankzinnige ,die hem dwong zioh aan de heete zonnestralen bloot te stollen, terwijl hij bij een kop koffie in de schaduw zoo goed zijn pijpjo had kunnen rooken. Zoodra de priester met don kuiper in de hut was en de oppasser don eerste zag plaats nemen en den kuiper met deemoedig gebogen hoofd voor hem op de knieën zag liggen achtte hij zioh daar niet meer noo- dig. Hij verwijderde zich dus, om een poos je te rooken. Daar dit echter in den tuin verboden was, verborg hij zich achter een dicht begroeide plaats en stak zijn pijp aan. Nadat hij deze bedaard uitgerookt had, keerde hij naar zijn post terug. Een blik in de hut deed hem den kuiper op den grond zien liggen, de priestor woa verdwenen. Haastig liep hij naar de hut, om den pa tiënt te verzoeken hem te volgen. Doch bleek van schrik staarde hij den voor hem lig- genden man aan, het was niet de kuiper, dien hij niet uit het oog mocht verliezen, maar de priester, die daar gebonden en be wusteloos lag en de bovenklooren van den kuiper droeg. üit zijn netelige positie verlost en weer tot zichzolven gekomen, vertelde de pastoor, dat zijn biechtkind na eenige woorden van berouw te hebbon gesproken, naar alle kan ten uitgekeken had, toen opgestaan was en met een mes in de hond hem toegesnauwd had: „Eén woord, één beweging, en ge zijt verloren I" Daarop had hij hem zijn bieoht- kleed afgenomen. Van angst had hij hierna het bewustzijn verloren en wist niet, wat er verdor gebeurd was. Men kan zich voorstellen, welk een op schudding dit vooral in de gansohe inrich ting verwekte. De directeur tolegrapheerde onmiddellijk naar Nancy, waar men tor- stond naar alle richtingen politie-agenten uitzond, om don gevaarlijken man te zoeken. Des avonds reeds ontdekte men hom in een klein hotel in de stad en bracht hem naar het krankzinnigengesticht torug, waar hij nu zeer streng bewaakt werd. Men zou nauwelijks gelooven, dat een krankzinnige in staat is de uitvoering van een plan met zulk een volharding en overleg te bewerkstelligen. En toch is dit geval niet eonig. In hot krankzinnigengesticht te Praag was een voorname Rus opgenomen, die somtijds aanvallen van razernij had. Of schoon deze aanvallen langzamerhand zeld zamer werden, kreeg do patiënt eens, bij het bozook van den assistent-geneesheer, op nieuw een zóó heftigen aanval, dat deze hem in een dwangbuis moest laten steken. Do krankzinnige sprak geen woordhij knarsto met de tanden, wierp den doktor bij diens heengaan een blik toe, waarin een verschrik kelijke bedreiging lag opgesloten. Terwijl ik naar gewoonte des avonds met den beminlijken dokter aan tafel zat, vertel de hij mij het boonoel met den Rus. „Neem je voor hem in acht; je hebt h^cm beleedigd, en hij zal het je nimmer verge ven", zeide ik. „O, ik weet hot, zijn laatste blik heeft mij alles verraden," antwoordde de doktor. „Maar de noodige voorzorgsmaatregelen zijn reeds genomen. Ik zal hem voortaan niet zonder geleide bezoeken." Zes weken gingen voorbij, zonder dot de dokter ook maar een enkele maal over don Rus to klagen had. Deze was integendeel zóó vriendelijk en hoffelijk jegens hem, dat hot hem eigenlijk speet, als bij zijn bezoeken de oppasser altijd aohter hem in de deur post vatte. Ton hij op zekeren dag zijn patiënten weor bezocht, bleof hij voor do dour van den krankzinnigen Rus staan en gaf, om dezen een onverwacht genoegen te verschaffen, zijn bogeleidor de opdracht, tot zijn terug keer in de gang te blijven. Mot do hartelijk ste vriendelijkheid stond bij zijö binnen treden de patiënt op en kwam hem met dankbaar uitgestrekte armen to gemoet; zoodra hij echter met de eeno hand de rech ter- van don doktor gevat liad, omvatte hij krampachtig dions hals on zeido met ge dempte stem: „Je moet sterven 1" Een korte verwoedo strijd begon, een strijd op loven en dood. De veel zwakkere dokter kon noch roepon noch ademen; hij had slechts óén gedachte, namelijk in de na bijheid der deur te komen, om den buiten wachtenden oppasser een noodsignaal te geven, terwijl de krankzinnige al het moge lijke deed, om hem zoo ver als kon van de deur te houden. Het werd den doktor zwart voor de oogen, hij voelde zijn olndo nabij nog eenmaal spande hij al zijn krochten in en met een geweldigen ruk kwam hij zoo dicht bij do deur, dat hij met don voet er tegen aanstooten kon. Toen viel hij bewuste loos neer. Op hetzelfde oogenblik snoldo de oppasser toe en bevrijdde den bowustoloozen dokter uit de handen yan den krankzin nige. [Medegedeeld door J. Janssen, Photo- Artikelen, Leiden.) De belichting der plaat. Nadat men met de instelling klaar is en men hot juiste diafragma heoft ingescho ven, brengt men de gevoeligo plaat op do plaats van de matruit. Men vorwijdert nl. do matruit en brengt daarvoor in do plaats de cassette met de gevoeligo platen. Voor al-s lo zokorhoid bedekko men do oamora tijdens j het openschuiven der oassotte met den in- stoldoek. Al deze bewerkingon moeten zeer voorzichtig gcschiodon, daar do stond dor camera natuurlijk niet mag voranderon, ton oindo de instelling niet in do war te brongou. Men denko er vooral aan om de cassottoa zoo min mogelijk in het daglicht to houdon, wanneer zij gevuld zijn. Het verdient oanbo- veling ze steeds dn fluweelen zakjes to hou den. De belichting of expositie geschiedt nu óf door hot deksel van de lens te halen óf, indion men een sluiter op de oamera heeft, dien sluiter te laten werken. Bij do laatste bewoging heoft men veel inindor gevaar da camora tijdens de expositie te schudden. Het is voor den pasbeginnenden amateur zeker hot moeilijkst dozen juiaten belichtings tijd to treffen of liever te radon. Een bijna onmisbaar instrument is voor don pasbogln- nendo daarom de photo-motor. De beste pho tometer ie de „Wynnes Infallible on drin gend wordt aangeraden bij aanschaffing steeds dozen to vragen, daar dit absoluut het beste op dit gebiod is. De working van dozou photo-meter is zeor betrouwbaar en men kan hierop onder allo omstandigheden don juis ten belichtingstijd aflezen. Vorder heoft men nog bolichtingstabellon ala hulpmiddelen, die de belichtingstijden on der verschillende omstandigheden en voor verschillende uren van tj^n dag in do ver schillende jaargetijden zoowol als voor do veischillondo lensopeningen bevatten. Do nieuwste van deze soort is de tabel, ^amon- gestold door den hoer J. Eggink Jzn., uitga ve Hooronman. Do prijs van deze tabel is zeor gering (slechts 0.26) en liet gemak, dat men or aan heeft, is do aankoop best waard. Bij de belichting boude men steeds don piactischon regel voor oogen, dat slechts met de donkerste dcelen van het beeld rokoning gehouden moet wordon en dat hot in ieder geval boter is iets to lang dan to kort te be lichten. Bij to lange belichting (ovor-oxposi- tie) kan men door voorziehtigo ontwikkeling nog oon bruikbaar nogatiof verkrijgen, tor- wijl to korte belichting (ondor-expositio) I ij- na altijd een slecht resultaat geeft. Den juisten belichtingstijd to treffen is min of meer een zaak van gevoel of orva- rlng. Men moet hem dus slechte natr de meerdere of mindere lichtsterkte van hot op do instolruit waargonomen beeld schatten. In een volgend nummer zullen wij uog eenige regels betroffende do belichting op geven. Gebroken negafcdeven, waarvan do beeld laag nog onbeschadigd Is, moet mon onder melkglos kopiëoron. Men zal dan op do kopjo van den barst in hot glos niets bemerken. Het kopiëerprocee duurt in dit geval natuur lijk langer dan gewoonlijk, omdat hec melk- glas veel licht verbruikt, maar men kan ge rust in directen zonneschijn kopiëoren on daardoor wordt hot verschil in don tijdduur voor een deel weer goedgemaakt. H.H. Amatours, die wenschen in te zendon op do photo-ten toonstelling te Brussel dor „Association Bolgo do Photographic" van 10- 19 Oot, 1902, kunnen allo inlichtingen bcko- Dor enz F alk zat op een namiddag alleen ^n zijn kamer. Hij behoorde tot de goede 'schrijvers. Zijn boeken werden aruk gekocht, jbij ontving hooge honoraria, en het kan ons •tins niet verwonderen, dat zijn woning zeer [élégant ingericht was. De zomerzon wierp haar stralen door de kostbare bladplanten in co kamer. Do 'prisma's van den kroonluchter fonkelden fculs diamanten, en de vergulde stoelen met liet rood damast overtreksel verblindden bijna door hun gloeiende kleuren. Dekjonge schrijver was in visitekostuum. .Verwachtte hij misschien bezoek? Ach neen. Kwam hij van een visite? In zekeren zin ja. Hij kwam van een begrafenis. Het élégante salon, waarin hij nu alleen fen treurig zat, had er voor eenige dagen 'teel anders uitgezien. j Toen had zij als ziekenkamer gediend, om- &at zij zoo groot en frisoh was. Men had toen een ledikant in den hoek -.flor kamer geplaatst en in dit ledikant had i_«de vrouw gelegen, die hij boven allee ter we- (itteld had liefgehad; zijn moeder. Weken lang had het bed in het salon ge- Het eene oogenblik had hij naast het bod j gezeten en de zieke voorgelezen, en in het ^Volgende oogenblik had hij zijn schrijf tafel vroolijko verzen geschreven. Hij was namelijk zeer geestig en schreef een nieuw blijspel. Het was door een schouwburgdi recteur besteld en moest op een bepaalden tijd klaar zijn. Het blijspel moet geestig en vermakelijk zijn, en dat zou het ook, niet tegenstaande het aan een sterfbed geschre ven was. Nu waa de begrafenis voorbij, het gevolg was naar huis gegaan, hij had de familie naar den trein gebracht en zat daar nu alleen. Een slappe rust was over hem gekomen. De geheel e kamer was met een bedwel menden bloemengeur gevuld er waren zooveel kransen gezonden en he»m was hot hoofd zwaar. Zijn oogen brandden. Hoe graag zou hij zijn bedrukt gemoed door tranen verlicht hebben I Doch hij kon niet schreien. Er werd zacht gescheld. Hij bleef zitten en hoorde, hoe het dienst meisje heenging en open deed. Direct daarna kwam zij stilletjes de kar mer binnen. Ze was in den rouw en had voor deze ge legenheid een erg melancholisch gezicht, hoe- wel zij erg in haar schik was met haar nieuwe rouwjapon. „Daar is een oude vrouw, die u weneoht te spreken, meneer F alk." „Ik kan vandaag geen bezoek ontvangen." „Dat heb ik haar ook gezegd; maar zij smeekt om een oogenblik gehoor." „Het is misschien een bedelaarster. Steg haar, dat de kleeren van mijn moeder al weggegeven zijn." „Dat geloof ik niet I Ze ziet cr zoo sohun- nig-voornaam uit." „Nu, laat haar dan binnenkomen." Een kleine, gebogen gestalte mot gerim peld gezicht on dun, grij3 haar trad binnen. Ze droeg een oud, zwsrt-zijden kleed, een stroohoed met verkleurd lint en een ouder- wetech, eenvoudig manteltje. Aan haar linkerarm hing een versloten Leeren taaoh, en m de rechterhand hield zij een voorwerp, dat zorgvuldig in papier ge wikkeld waa Het dienstmeisje verwijderde zich. De oude vrouw bleof verlegen naast do deur staan en maakte een paar diepe bui gingen. De pracht der kamer maakte blijkbaar indruk op haar. Lor enz stond op en haalde een stoel. „Wilt u plaats nemen?" „Duizendmaal dank." Zij krabde met de voeten als een kip, die graankorrels zoekt, en nadat zij op deze wijze naar haar meening haar voeten be hoorlijk schoon gemaakt had, trippelde zij naar de-tafel en ging op een hoekje van don vergulden stoel zitten. Hij nam tegenover haar plaats. „Wat woont u hier mood." „Dat gaat wel." „Deze roode stoelen zijn wezenlijk prachtig 1" „Ja, ze zijn heel mooi." „Ze zijn zeker niet goedkoop?" „Neen, niet heel goedkoop." „Men moet zeker veel gedichten schrijven, voordat men het geld voor zulke stoelen heeft." „Hot zijn erfstukken," nelde hij c.n beetje ongeduldig. „Ze zijn antiek; dat zde ik." Lorenz speelde ongeduldig met zijn lorgnetkoord. „Neean u het i 'j niet kwalijk, u wonsohte mij zeor dringend te spreken? Hot was toch zeker niet over mijn stoelen. Die worden niet verkocht." „Ik vraag wel oxouus, ik schrikte zoo, toen ik hier binnen kwam. Do kamer is zoo élégant, on u zelf is zoo'n voornaam, knap heer. Ik had mij altijd voorgesteld dat dioh- ters in dakkamertjes vol tabaksrook woon den, en in een ouden ehamborcloack mot een glas bier voor zich dichtten." Hij glimlachte eventjes. „Zoo was het vroeger. Tegonwoordig ver dienen de dichters heel veel geld." „Ja, als ze iets to doen hebben. Zoo is het in elk vak." „En als zij willen werken.' „Ja, daarin hebt u wel gelijk. Velen van hen zijn lui genoeg. In mijn jeugd kende ik een dichter ,die heel aardige verzen voor tijdschriften schreef; maar nauwelijks had hij wat verdiend of hij bedronk zich als een zwijn. Dat is eigenlijk een boleodiging voor de zwijnen, die zich nooit bedrinken." Het lorgnetkoord geraakte weer in snel ler beweging. Zij had hot gevoel, dat ze hem beleedigd had, en voegde er aan toe: „Maar er zijn natuurlijk ook zeer nette en fatsoenlijke monschon onder do dichters, zooals men aan u ziet. U is toch ook dich* ter?" „Ik heb nogal wat geschreven?" „Ook verzen?" „Ja ook verzen." „Ook belijdoni8verzen, bruiloftsliederen en dergelijkon „Men komt ook dikwijls in dc gelegenheid zulko dingen te moeten schrijven. U wenscht dus een gedicht?" „Ja, ja, het liofst een lied voor con zilve ren bruiloft. Het mag niet duur zijn. Ik ben niet rijk. Hoeveel neemt u gewoonlijk voor zoo'n lied? U moet het mij niet kwa lijk nemen dat ik zoo vrij ben, het u te vragen." „In den regel neem ik dertig gulden, maar Zo sprong op, ais had een der vergulde slangen op de stoelleuning haar in den nok gebeten. „Neem u mij niet kwalijk dat ik u zoo lang opgehouden heb. Maar dab is alleen do schuld van vrouw Meier, die mij zoo gemeen voor den mal gehouden heoft." „Wie is vrouw Meier?" „Wij wonen gezamenlijk in het gasthuis, en zij vertelde mij, dat men voor een gulden al heel aardige liedoren kon bekomen. Voor drie gulden waren zij minstens twintig ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9