«w ffgr13006 LEIDSCH DAGBLAD. ZATERDAG (9 JULI. - DERDE BLAD. Anno 1902. L - - Op de Kermis. Koninklijke voorrechten. De /Zomerplaag. Droefheid en blijdschap. i moest ten gevolge van al echte aanslui ting der treinen, vertelde ons Bressac, drie uren lang wachten to Dijon. Om cVn tijd in het vervelende stadje te dood.n, liep ik het eens door en kwam zoo op de markt, waar do kermis in vollen gang was. En w.^n liep ik daar tegen het lijf? Een stevigcn dikkerd, voorzien van een rijken haartooi en een ge weldigen baard, met het gezicht en de ge woonten van een vroolijken Bacchus. „Rollin riep ik uit, vol verbazing, „kijk, dat is een buitenkansjeWat voer je hier uit?" „Wel, ik kom eens kijken hoe mijn vader en moeder het makenWat waren ze in hun schik, die goede oudjes I En ik mocht ook wel eens enkele dagen rust nemen. _Je weet beter dan iemand anders, dat ik di: jaar heel wat afgepeuterd heb." En onmiddellijk kwam mij nu voor den geest die prachtige tentoonstelling van gra vures, waarop hij ons in het voorjaar genoo- digd had. De dierenwereld is Rollins „fort"; zij heeft voor hem geen geheimen. Zijn leeuwen, beren, panters en welke dieren hij al meer weergegeven heeft, zijn prachtig. Hij weet hen te pakken in hun schilderachtigste poseshij is geheel op de hoogte van hun ge woonten, hun karakter, hun eten, hun liefde. Hij vereert ze, en elk zijner teekeningen is een meesterwerk. „En jij," vroeg hij, „woon je tegenwoordig te Dijor. V' „Neen, ik moet drie uren wachten op een trein. Hoe kan ik dien tijd het best be steden?" „Wel, je valt met den ners in de boter. Hot is hier kermis." „Kermis, bal Die draaiborden, die val- sche orgels met hun raechanieke poppetjes, schiettenten, dikke dames en sterke reuzen, dat alles heb ik te Parijs tot vervelens toe gezien." ,,Aan dat alles is niet veel moois, dat 6tcm ik je toe, maar er is ook in een tent een prachtige beer, die worstelt, een beest, waar lijk majestueus van gestalte en van lijnen. O, zoo'n mooie beer! Ik verzeker je, dat het de moeite waard is een kijkje van hem te gaan nemen. Ik denk er over om hem te gebruiken als voetstuk voor een candelaber." „Komaan dan, laten wc naar je beer gaan, te meer, daar ik er zeker van ben mij geen minuut te vervelen in je gezelschap." „Vleier 1 Bon je soms van plan om £-*.d van me te leenen De vraag klonk te zonderlinger, omdat Rollin ten spijt van zijn groot talent nooit bij kas is. De groote en beminnelijko ar tist, nu veertig jaar oud, had nog de ziel van een student in het lichaam van een zwaardvechter, van een waren athlcct. Tor- wijl ik met hem medeging, dacht ik nan het kleine huisje, dat hij op de hoogte van Mont- martrc bewoont met zijn tooverachtig pano rama van Parijs. Daar leeft Rollin als een werker en een wijze. Hij dejeuneert voor een paar stuivers op een hoekje van zijn werktafel, en be sproeit zijn maaltijd met een paar teugen hel der water. Dit kluizenaarsleven verhindert niet, dat hij een ware reuzenkracht heeft en een of meer met een vuistslag zou kun nen ncdervellen. Wij komen aan een tent van een vrij poover voorkomen. Op het aanplakbiljet stond aan gekondigd: „de Beer en de Schildwacht", die famouze voorstelling der oude circussen. „Hier is het," zei Rollin; „nu zal je een baas van een bcêr zien." Doch aan den ingang van de tent stond do patroon te jammeren. Hij had vel den beer, maar de schildwacht ontbrak. De rol van aezen had gespeeld moeten worden door een figurant, die van het ontvangen hand geld dapper de flesch had aangesproken en na stomdronken was. De voorstelling kon dus niet doorgaan. „Is het anders nietl" zei Rollin. „Dan zal ik je schildwacht wel zijn. Ik heb den clown Chadwick wel twintigmaal bij Fran- coni die rol zien spelen. Ik kan die, maak je niet ongerust „Maar er komt een moment in voor, dat er geworsteld moet worden met den beer, en hij kent je niet." „Niet kennen Och, alle dieren kennen me en ik zal je beer v el omver gooien, zonder dat hij mo er nijdig om aankijkt. Je zult het zien 1" Het aanbod werd gretig aangenomen. Rol lin ging in den wagen, waarin de patroon en de zijnen reisden, trok zijn kort jasje uit en had over zijn licht-grijze brook spoe dig de grijze kapotjas van den schildwacht aangetrokken en zijn kostuum gecompleteerd met een roode kepi en een geweer. Do tent was stampvol en het publiek, als haring ge pakt op de smalle, oploopen banken, juichte den artist toe, toen hij op de plan ken kwam met een spottend, krijgshaftig ge zicht en de wacht betrok voor het driekleu rige schilderhuisje. Ik moet zeggen, dat Rol lin een prachtig figuur maakte, de kepi op een oor, met zijn energiek, rijk gebaard go- zicht. Hij deed denken aan een van die kra nige- figuren uit de mobiele garden tijdens hot beleg van Parijs. Het begin was uitmuntend. De beer, inder daad een prachtig dier, kwam op onder ge leide van den patroon in het kostuum van een Italiaanschen bandiet Veiligheidshalve was het dier gemuilband, en had een ring door den neus, waaraan een touw verbonden was, dat zijn baas vasthield. Er was dus geen gevaar te duchten. De Italiaansche bandiet ging zitten aan een tafel, waarop twee bran dende kaarsen stonden, die de gansche ver lichting vormden van het tooneol, en liet zich een tinnen beker inschonken do r een aardig meisje. Eigenlijk werd cr niets v geschonken en ook het drinken was bloot een vortooniijg. Zoo willen het d o tooneelg :- woonten. Alles moet illusie zijn. Vervolgens was de bandiet gaan slapen, ook natuur lijk een tooneelslaap. Inmiddels stond Rollin trouw op post, het geweer in den arm, totdat hij eensklaps twee kolossale pooten voelde nederkomen op zijn ransel. De schildwacht keerde zich om, en nu begon do worsteling tusschen den soldaat en den platvoet. Ze waren beiden ongeveer even groot en hielden elkander stevig omvat tot groot ver maak der toeschouwers. Do twee tegenstan ders draaiden voortdurend en steeds elkan der omvat houdend. Dc patroon, dio dron ken moest verbeelden door het herhaald aan spreken van den beker, hield een oog in het zeil, en keek uit, of hij ook tusschenbeide moest komen, want, zooals hij gezegd had, de beer kende Rollin niet. Ik volgde aandach tig den loop van den strijd, niet zonder mij ongerust te maken over mijn vriend, toen plotseling de beer, achteruitgcstootcn door een onverwachten schok, zijn evenwicht ver loor, wankelde en in den val van zijn zwaar lichaam niet alleen den schildwacht mede- trok, maar ook de tafel, waarop de kaarsen stonden, die het tooneol verlichtten. Er hcerschbc daar nu een volslagon duis ternis on een schrik maakte zich van de te- 6chouwers meester, te meer, daar do patroon, in- de war gebracht door hot incident, dat niet op het programma voorkwam, het koord losliet, waarmede hij den beer in bedwang kon houden. Ik strijk een lucifer aan en vlieg het too- neel op. De toestand was zoo hachelijk mo gelijk. Rollin was geheel onder hot zware dier geraakt, en liep gevaar doodgedrukt te worden onder dit gewicht, terwijl de beer oen zeer onrustbarend gebrom liet hooren. Met benauwde stem riep mijn vriend mij too: „Haast je om mij te verlossen, want ik stik 1" Eindelijk steekt dc patroon een kaars aan, grijpt het koord en trekt zijn beer bij den neus en zoo forsch, dat het dier zijn kampioen loslaat. Ik steok Rollin de hand toe en help hem zich op te richten. Ik wrijf en borstel hem af; Rollin rekt zich en schudt zich, wi6cht zich het zweet van het gezicht en roept uit: „Ba! wat ruikt dat beest uit don hals Hot oogenblik van mijn vertrek naderde, 'ik heb alleen nog tijd om den heldhaftigen athleet do hand te drukken en verlaat haas tig do tent. Het korte oponbhoud te Dijon was rijkor aan emoties geweest, dan ik had kunnen ver wachten. Leidsche Kermis. Dolle dagen, pret en plagen, Klok en magen gansch van streek Gasten vragen, blauwtjes wagen, Zondagsplunje héél de week 't Work den dommon, 't leed vermommen, Rondo sommen voorbeschikt Help I Wat drommen, door rombommeD Van de trommen opgeschrikt I Duizend pretton I Operotten Of kwartetten, naar je keus; Hier skeletten, daar weer vetten, Ginder letten op een reus; Marinetten met trompetten I Strooibiljetten 1 on dan, hcusH- Goochelzetten, die verpletten, Vlammentongen door den neus Moorden dringen door je oiercu En versieren doek en prent; Wilde dieren brullon, giercD I n en tieren o m dc tent Vrijsters zwieren met haar „vieren" Rond als mieren ,waar ge u wendt; Halfjes, bieren, tempelieren Kermisvieren zonder end I De keizer van China drinkt nooit andere thee dan die van de zoogenaamde „Zeven theebergen", een heuvelreeks op de grenz n van Fran6ch Tonkin en China Elk blad van die thee gaat naar Peking en geen mindero pcrsoncD dan leden der koninklijke familie mogen iets drinken van die heerlijke thee op straffe des doods. Voor den koning van Siam wordt een be paalde soort van tabak gekweekt, waarvan men sigaren maakt van 3 decimeter lengto, uitsluitend voor gebruik van Z. M. Een der grootste gunstbewijzen, welke koning Chula- longkom kan verlcenen, is hot schenken van eon der koninklijke sigaren. Tot de voorrechten des konings behoort in Siam ook het recht om het eerst een keus te doen uit de opbrengst der vermaarde Sia- meesche saffiormijnen. Oorspronkelijk wer den die stecncn den koning ten geschenke go- geven maar nu betaalt hij voor alles wat hij kiest. In Perziö mag alleen do Schah met witte paarden rijden, welker staarten rood ge verfd zijn tot 6 duim van do punt af. Koning Menolik van Abessynië draagt een oorring met een enkelen diamant, in goud gezet. Dit heeft twee beteekenissen, namelijk dat de drager een olifant heeft gedood en dat hij van koninklijken bloede is, In Abes synië mag niemand, die geen bloodverwant dee konings is, goud dragon, in welken vorm ook. Op Madagascar, waar vliegers oplaten een zeer geliefkoosd vermaak is, mocet vroeger altijd de vlieger van den koning of dc ko ningin het hoogst staan. Het was streng ver boden inbreuk te maken op dat eeuwenoudo koninklijk voorrecht. De voorrechten van Europeesche vorsten zijn tegenwoordig zoo bijzonder niet meer. Maar in Spanje zijn nog eenigc middclecuw- scho overgebleven. Zoo mag bijv. een onderdaan, die niet van adel is, den gowijden persoon des ko nings niet aanraken. Eenige jaren geleden, toen de jonge koning een trap afsnelde, gleed hij en viel. Hij zou zich zeker deerlijk heb- bon bezeerd, misschien wel doodgevallen zijn, indien niet een jonge lakei ware toegesneld en don knaap in zijn armen had opgevangen. De lakei werd tot loon voor den dienst on middellijk ontslagen. Maar de Koningin- Regentes, minder bekrompen dan haar ho velingen, ontbood hom bij zich, dankte hem hartelijk en schonk hem een som gelds, waar door hij voor zijn leven bezorgd was. De keizer en de keizerin van Rusland mogen alleen maar slapcn^op hun eigen bed linnen. Bij hun bezoek aan Frankrijk had men hun bed opgemaakt met het prachtig linnen van keizer Napoleon III. Maar tot groote teleurstelling van de gastheeren na men de Russische bedienden dat alles or weer af. Een voorrecht van den keizer aller Rus sen is, dat niemand dan hij in zekere vij vers mag visschcn. Dc tegenwoordige kei hengelt slechts zelden, maar als hij dat doet, dan vangt hij bij dozijnen karpers en snoe ken, onder welke er zijn, die door Peter den Grooten te water werden gelaten. Verder heeft alleen de Tsaar het recht in ollen draf langs de openbare wegen te rij den, en van dit voorrecht maakt keizer Ni- olaas veel gebruik. Do leden van het Engclscho koningshuis hebben voorrechten, waarvan zij geen ge bruik maken. Zij hebben vrij vervoer op dc spoorwegen cn kosteloos gebruik van gaa 1 en water in de koninklijke paleizen. Maar voor dat alles betalen zij liever. Ook van den vrijdom van bclastingOD ma ken zij geen gebruik. Alleen twee oude vooYrcchtch zijn nog be houden gebleven ann het Engclscho Hof Het ecno is b"t beslechten van geschillen en het straffen van kleine vergrijpen onder het bedienend personeel door con bijzondere rochtbank, „the Board of Green Cloth." Het andere is, dat liet testament der koningen cn koninginnen niet aan gerechtelijke goedkeu ring onderworpen behoeft te worden. Nie mand behalve dc erfgenamen cn een paar jyertrouwde ambtenaren weet "bijv. op welko wijze koningin Victoria over' haar particu lier vermogen heeft beschikt. Zzzzzzzzzhrrrrrdit uitgespro ken met trilling van de stembanden komt het meest nabij het geluid van die lieve diertjes, die ons het genot van den zomer bederven. Zzzzzz lang aangehouden, nu harder, dan zachter, al naarmate ze verder van ons oor verwijderd zijn cn dan opeens zhrrrrr... dan doen ze ons hcele trommelvlies heen en weer schudden. Op zoo'n oogenblik zegt eon mug: „Nou ga ik jo bijten, ik wil je bloed, jo bloed 1" en dat zegt-io met zoo'n kwaad aardig genot en rumoerig plezier, dat-ic zichzelf verraadt en kans loopt doodgeslagen te worden Ja wel, sla maar, dat helpt geen zier, dan is-ie al con uur vor weg, om weer, zoodra de kwaadwillendo hand gezakt is, op jo höofd af te zeilen. Zzzzz 't is om er gek van te worden. Tegenwoordig, als ik naar bed ga, hoor ik niots anders dan dat geluid, zzzzzzzook als cr geen mug is, dan hoor ik het van het gaslicht of van een stoomfluit in do verte ik slaap in daar kernt een echte mug zzzzzzik word wakker, vool hem op ui'n wang patsh jawel, zoo sla ik mezelf bont en blauw dc mug is al lang weg. Dan zitten zo 's morgens op 't behang, loom en zwaar van hun copieus souper; en venijnig, met ccn hard voorwerp, maak ik ze allemaal dood, die mijn bloed gedronken hebben. Ik houd er anders niet van beesten dood tc maken, cn als insecten me hinderen, dan verplaats ik ze liefst naar buiUnj maar dio, die muggen, die haat ik, zooals ik nooit eenig levend wezen heb gehaat. Zzzzzzz o, daar komt er een op uiijn hand, jawol„ die is or geweest. Neen, hij spartelt nog, gauw, heolemaal dood. Want half dood dat is gemeen. Dat zouden wij zelf ook vindon, als 't ons gebeurde. En feitelijk is het lovon in zoo'n klein beest jo toch het- zolfde als het leven in ons. Als ik zoo een dood maak, die daar geheel oüm etend ran wat hem wacht, in 't rond vliegt, of tegen don muur zit, dan denk ik altijd aan een van Kloos' doodslicdjes: „Dc klokken 'uion", waarin hij zegt: „01 om een slag, dio opeen9 mij versloeg En werkelijk, deze dood zonder stervensangst lijkt zoo zacht. 0. ik haat zo, die kleine insecten, met hun dunne lichamen en lange pooten. Liever 10 bromvliegen dan 1 mug in mijn kamer. Want die doen niet zoo geniepig. En die vliegen ook dadelijk heel verstandig het gras in. Waf een mug nooit overkomt. Deze week werd ik wakker; 't was 's nacht» halfvicr, daar hoorde ik 't weer: szzzzz ik sloeg in de lucht, op mijn hoofd, op mijr gezicht, niets hielp, het ging maar zzzzzz ik sprong op, 't bleef doorgaan, ik stak 't licht aan, nog altijd zzzzz dc mug zat zeker in mijn haar, dat nogal dik is, ik bo- gon te borstelen en te kammen als een razen de, hield m'n hoofd onder de kraan, toen werd ik helder wakker 't was een stoom fluit. GisLeren had ik gephotographeerd. I mijn donkere kamer, dio niot bijzonder groot is, zat een mug cn gonsde om mij hoen, toen ik aan 't ontwikkelen was. Bijna bad ik do deur opengegooid cn de plntmi laten beder ven. Hoe lang zal dit duren Wat er tegen tc doen Raad is altijd goed koop. In dc tram bijv.,, waar muggen het onderwerp voor gesprek ook al vormen krijgt men zoo'n raad dikwijls gratis bij een kaartje van 7 1/2 cent. Maar de alles-gczcgd- hebbendo Multatuli heeft immers o. a. ge zegd „Neem één raad aan dezen: neem nooit ccn rand aan." Ik zal vertellen wat men ons geraden heeft. 1. Smeer u in met nagclolie. (Ruikt naar cn helpt geen zier). 2. Smeer u in met petroleum. (Remedie erger dan do kwaaltoch woct ik mcnschcn, die het in hun wanhoop gedaan hebben* maar 't hielp ook niet). 3. Braud een muggekaarsje in uw slaap kamer. (Jawel, maar behalve dat dc muggen stikken, stikt ge zelf ook). 4. Brand benzoë. (Dito, dito, als do ver branding afgoloopen is, zijn do diertjes weer springlevend). 6. Zet een emmor ruwe karbol neer. (P \t laat hun koud). 0. Waseh dc muren met sublimaat (Daar houden zo niet van.) 7. Rook sigaretten. (Dat helpt tijdelijk, maar 's nachts slaap ik liever, dan dat ik rook). 8. Vraag logé's, liefst vreemdelingen (Dit is van alles nog het beste middel. Hot vreem- do bloed trekt meer aan dan bot onze. Onze twee Belgische logé's zien cr dan ook uit als- 'tls een heerlijke zomermiddag. Op den grooten weg, die de stad verbindt met een naburig dorpje, wandelt heel langzaam een jonge moeder, een kind aan haar hand hou dend. „Moe", zegt bet meisje met vleiend stem metje, „zal paatje nu gauw komen?" „Ja", antwoordt de moeder, terwijl ze liefdevol glimlachend met tecderheid het kleine ding aankijkt, „ik denk hot wel; we zijn een beetje vroeger dan anders van huis gegaan, déérom kan paatje -nog niet hier zijn." Langzaam loopen ze voort, de moeder en het kind, beiden vol verlangen. Eindelijk zijn ze bij de kromming van den wog geko men; dadr, waar het kerkhof ligt. „Moetje, wat is dat daar met al die sbee- nen en kruisjes?" „Het kerkhof, Truusje; daar worden dc menschen begraven, als ze dood zijn." „Ik ook?" klinkt het argeloos met de na ïeve nieuwsgierigheid van een kind. Een lichte trilling doorschokt even de- jonge moeder; ze geeft geen antwoord op de vraag van het kind, maar tilt het plotse ling van den grond, zet het op haar arm en drukt het tegen zich aan, angstig Snel is ze het kerkhof voorbijgetreden. „O moe, daar komt papa aan: zie, daar tusschen die boomen op het voetpad „Ja, lieve", antwoordt het jonge vrouw tje, terwijl ze Truusje op den grond zet, „gauw, loop pa te gemoet, maar voorzich tig hoor, niet vallen Weldra heoft het meisje haar vader be reikt. Hij buigt zich voorover en kust het blozende gezichtje. In dien tijd is de moeder genaderd cn slaat mot warmen blik vader cn kind gade. „Wel, Tilly, dat is aardig van je, dat je mij zóó ver met Truusje te gemoet bent ge komen", zegt de jonge schilder Henri Lest, terwijl hij het elegante vrouwenhandje met groote hartelijkheid drukt. „O, dat doon we graag, nietwaar, Truus je?" antwoordt ze, met van geluk stralende oogen. „Ja, wc houden allebei zooveel van paatje, hè moe?" „Willen we nu maar een beetje vlug aan stappen, Tilly?" „Ja, beste," antwoordt ze met klankrijke stem, doch met een lichte trilling. „Maar laat ons den binnenweg nemen, daar is het nietzoowarm." Spoedig zijn ze nu op den binnenweg, be plant met twee rijen hooge boomen; den binnenweg waar het bij vroolijk, zonnig we der op den met keien geplaveidcn grond steeds wemelt van licht en schaduw zoo ver het oog reikt. „Wat ben je stil?" vraagt hij, zijn arm door den haren stekend. „Wat scheelt er aan, lieve?" „O neen, Henri, ik heb niets dan een beetje hoofdpijn; die 1 n ;--ch: -n v dig overgaan." Na eon halfuurtje hebben ze do stad be reikt en zijn een kwartier later thuis in de groote eetkamer. Als het diner is afgoloo pen, treedt de schilder zijn atelier binnen, terwijl Truusje, alvorens naar haar bedje te worden gebracht, nog wat mag spelen, beneden in den tuin. Het jonge vrouwtje is haar man gevolgd cn staat nu onbeweeglijk en met starende oogen naast don schildersezel, waarvoor hij heeft plaats genomen. „Kom, Tilly, wat scheelt je toch? Dat mag ik wol weten, nietwaar?" Zachtjes trekt hij haar naar zich toe, slaat zijn armen om haar middel en zet haar op zijn knie. „Toe, vertel het mo nu eens?" „Heusch, Henri, 't is niets, ik heb hoofd pijn. geloof me toch!" Hij is nog niet geheel overtuigd, maar laat haar los. Toen heeft ze zioh droof-giimlaohend voorover gebogen en hem ccn kus op zijn lippen gedrukt; een kus, zooals alléén ccn vrouw, die een kind heeft, kan geven aan hem, die haar in liefde wijdde tot moeder. Een uurtje later kleedt Tilly haar doch- terje uit en als ze haar daar zoo ziet staan op de kleine bloote voetjes en als ze de snoc- zig-ronde armpjes beschouwt, dan wordt ze wcek-teeder gestemd. „O," denkt ze, „in dien je me eens werd ontnomen," cn als een akelig droombeeld van angst rijst weer het kerkhof voor haar geest; dan tilt zc het kleintje in bod en dekt het toe, het kussende met nog meer vuur dan anders, cn plotse ling zijn twee groote tranen, die door onbe stemd leed aan haar schoone oogen ont wrongen wordon, op het kinderkopje ge vallen. Eenige tijd is voorbijgegaan De zomer ie herfst gowordon; de bladeren der boomen zijn gedeeltelijk afgevallen en dwarrelen bij iedere windvlaag stcrk-ritsolond door de straten der stad cn over den landweg. Aan hot ziekbedje van hot kleine Truusje zit de moeder, angstig verbeidend het oogen blik, waarop haar broer, die professor is, uit de naburige academiestad zal komen. Ja, ze verwacht hem met ongeduld, en toch verlicht het haar lijdon, dat hij nog niot hier staat, Kier bij het ledikantjo van haar lieveling. Van hem zal zc het woord inocten hooron, het vonnis, dat uitspraak zal doon over leven of dood van haar kleine Truusje, dat daar nu toch zoo hulpeloos ligt cn dat zelfs haar niet meer kont. Een week geleden was haar lieveling on gesteld geworden cn de huisdokter had ge zegd met koude stem, dio als een scherp lem met in haar ziel drong, dal de toost .nd g - vaarlijk kon worden. Mol den dag hadden zich ernstiger symptomen voorgedaan. Van ochtend was dc geneesheer er weer geweest, en had zijn hoofd bedenkelijk geschud Nu, in doodsangst, heeft ze haar broeder getelographeerd, dat hij moest komen, da delijk Plotseling klinkt dc electriscbe n Het jonge vrouwtje is opgesprongen, beeft zaohijos de deur dor kamer geopend cn snoR baar broeder, die met haastigen stap door de gang loopt, te gemoet. Als een waanzinnige stort zc zich in zijn armen. Weg is haar zelfboheorsching, weg haar kracht, uitgeput door slapelooze nach ten, geknakt door pijnigend leed; weg haar sonore stem, bijna ruw klinken de woorden, die ze uitgilt: „Johan, red mijn kind, mijn lief meisje!" Zachtjes vermaant dc professor haar tot kalmte. „Toe, meid, doe jc best rustig to wezen en breng mc nu dadelijk bij jo kind 1" Nauwkeurig heeft dc arte hot meisje on derzocht. Angstig, met uitpuilende oogen, heeft Tilly haar broeder bespied, en toon, o, toenin zijn somberen blik heeft ze go- lezen, dat niets meer kan baten, dat alle hoop is geweken, dat haar kind, haar eigen kind aan haar armen zal ontrukt wordon, on dat ze hot niet moor bij zich mag houden, ondanks haar moederliefde! Zacht-buüond, met kleine, zenuwachtige snikjes, is zc in elkaar gezegen op do sofa, terwijl zo, uit liefde voor Truusje, haar egoïsme onderdrukt, dat haar wilde dwin gen de pijn, die ze daar binnen voelde, uit tc gillen Twee dagen later is Truusje gestorven. In een kist mot zilveren handvat9cls ligt daar nu Tilly's verwelkte moedertrots t i Znrhltjes. rb-of ze iets kwaads ging doen, ie de Lu in ka nier binnengeslopen en bo- i-.iionwt zc met starren blik, zonder tranen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9