LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 21 JUNI. - DERDE BLAD.
GETEMD.
De dichter en de grijze muis.
De Zwemsport en de Vrouwen.
No. 12982
Anno 1902.
NA DEN OORLOG.
Al dook, Transvaal, uw vlag 1 tooh wil ik
u beringen,
Heldhaftig Hollandsch ras, want wonder
lijke dingen
Heeft uwe vaste hand en bloed'ger stryd
verricht,
Eens wordt uw standaard hoog, fier
wapp'rend, opgericht.
Xloekmoed'ge mannenschaar 1 in 't worst'Ien
nog grootmoedig,
Ook waar dee vijands wraak uw oversten
koelbloedig
Hoe walgelijk en klein 1 alleen uit Boe-
renvrees,
Tot kogel of tot strop, meêdoogcnloos ver
wees.
Maar 'teaad, door u gestrooid, zal niet on-
vruohtbaar blijken;
En mocht ook menig jaar van dulden nog
verstrijken,
Uw onverwrikbre moed der wereld thans ge-
toond,
Zal eens door Hooger hand met zegepraal
bekroond.
En heft ge een treurzang aan, omdat gij
thans moet missen
TJw onafhanklijkheid, God zelf zal eens
i. slisson,
Dat recht gaat boven macht, bedilt men ook
Zijn doen;
Straks siert uw vrijheidszin het heerlijkste
festoen.
Leiden. H. B.
L
Toen de verloving van Kurt Tallinn met
Elsa Maklary bekend werd, sloeg mevrouw
Bullingcr verbaasd dc handen ineen. De
'schooi.e vrouw was geheel buiten zichzelve.
„Maar", riep zij toornig uit, „waar zitten
«dan zijn vrienden, dat zij zoo iets toelaten
kunnen I Het is een to ongelijke kamp. Wat
spijt mij dat voor dien armen jongen. Zijn
vrienden moeten zich schamen 1"
De verklaring van mevrouw Bullingcr was
niet geheel en al ongemotiveerd, want Kurt
en Elsa waren twee geheel ongelijke.„tegen
standers."
De advocaat was een zachte, stille blonde
jongen, over wien in zijn studententijd een
zyner vrienden zich uitgelaten had, „dat hij
in zijn geheele leven onder de studenten in
de rechten nog nooit een dergclijken philister
had aangetroffen." Wat Elsa betreft, die
had het gedaan weten te krijgen, dat zij alge
meen als meisje van 18 jaar reeds den liefe
lijken bijnaam van „trotakop" had. Deze
overigens lief-uitziende jongedame hield cr
manieren op na, die de meening wettigden,
dat zij, ware zij als man ter wereld gn omen,
jaarlijks minstens drie duels zou hebben.
Nu, als meisje, moest zij zich vergenoegen
met een uitdagend trotsch gezicht door liet
leven te wandelen. Haar gezicht scheen te
zeggen: „En wien dit of dat niet bevalt, die
kan mijnentwege ophoepelen." Een uitdruk
king overigens, die ze vaak gebruikte. Over
haar flikkerende zwarte oogen waren de
wenkbrauwen bijna altijd samengetrokken,
en zelfs op de mooi gevormde, roodgekleurde
lippen was een trotsche trok niet te misken
nen. En wie zou haar ook eigenlijk durven
weerstreven Zij was mooi en de eonige doch
ter van rijke ouders, was verwend en vertroe-
teld als een prinses, cn dat zij het onder die
omstandigheden toch klaargespeeld had de
'trotsche en halsstarrige te spelen, dat was
haar persoonlijke kunst. En wat zij in ge-
Zij behoorden beiden tot de categorie der
beschaafden, die onder dc moeilijkste om
standigheden den „struggle for life" strij
den. Zonder eigen woning, zonder huisraad,
vaak elke maand in een andere kamer, leid
den zij het zigeunerleven der wereldstad.
Nadat zij verscheidene malen in handen
waren gevallen van afzetters, vonden zij ein
delijk kamers bij een weduwe, die het met
haar huurders niet zoo kwaad meende.
Zij hadden kamers naast elkaar, en dat de
wand slechts van hout was, hinderde beiden.
Elke zucht, elke hardop gezegdo gedachte
werd door den ander gehoord.
En zij zuchtte vaak en hij dacht veel hard
op, zooals eenzamen plegen te doen, die soms
behoefte hebben hun eigen stem te hooren.
Zij luisterde glimlachend naar den pathe-
tischen toon zijner woorden, die haar even
wel verklaarbaar voorkwam, toen de juf
frouw haar mededeelde, dat haar buurman
een dichter was, dat hij een drama schreef,
waarin koningen, prinsen en prinsessen bij
dozijnen voorkwamen.
Toen lachte zij medelijdend.
„Een echte hofpoëet!"
Practisch als zij was, scheen haar net dra
ma met die hooge personages, cn dat in een
kamer drie-hoog-achtcr ontstond, dadrdoor
alleen reeds ongonietbaar.
Wat wist haar buurman van koningen en
prinsessen! Dat was onzin, wat hij daar
vallen, waarin zij het noodig oordeelde, aan
trots en halsstarrigheid ten toon wist to
8preiden was inderdaad een w.nder. De
oude Maklary echter was trotsch op dezen
„karaktertrek van zijn dochter" en pochte er
meormalen op. „In mijn jeugd", placht hij
te zeggen, „ben ik net zoo geweest," waarop
mevrouw Bullinger, die een scherpe tong had
gewoonlijk antwoordde: „Nu, dan kan men
mevrouw Maklary slechts feiiciteeren met
wat zij van je gemaakt heeft"
De, zooals boven gezegd, scherp beoor
deelde vrienden van Kurt Tallian verde
digden zich met een typisch verhaal van het
gebeurde. Zij zeiden, dat zij er niets aan had
den kunnen doen, want... dat de jongedame
Kurt letterlijk tob den gedanen stap go-
dwongen had. De blonde jongen sprak door
gaans weinig, maar eens had hij een erger
lijke domheid gezegd. Er was sprake van
het huwelijk en daar zei Kurt plotseling
midden in het gesprek:
„Wie geen baas in zijn eigen huis is, is in
mijn oogen geen man. Ik zou de vrouw wel
eens zien willen, die over mij do baas
speelde.
In het gezelschap was ook juffrouw Elsa
aanwezig en had daarop geantwoord:
„Zoo, is dat uw meening 1 Neem mij dan
tot vrouw."
Zoo was de geschiedenis begonnen, zeiden
de vrienden. Dat nu kon ook wel niet waar
zijn, maar het stond vast, dat de zaak tot
aan de verloving niet zonder zwarigheden
gegaan was. Maklary had zich als schoon
zoon minstens een huzarenluitenant ge
droomd en mevrouw vond een b ron al het
minst, wat voor haar dochter goed genoeg
was. En daar haar ouders deze wenschen
meermalen vrij duidelijk te kennen hadden
gegeven, vond Elsa met haar natuur het
noodzakelijk, te opponeeren, cn to verklaren,
alleen uit zucht om tegen to spreken, dat zij
nooit ofte nimmer een luitenant of een ba
ron tot man zou nemen.
Do advocaat, zoon van een dorpslceraar,
leek nu niets op den door papa of mama ge-
wenschtcn schoonzoonvan een huzaren-lui
tenant had hij niets en van een baron ook al
niet te veel.
Toen mama van het geval hoorde, was zij
buiten zichzelve en kon slechts de woorden
uitbrengen
„Daar komt niets van!"
Zelfs papa Maklary had zich er energiek
tegen verklaard, wat anders zijn gewoonte
niet was, toen hij ide:
„Neen, daar komt eenvoudig r'.ts van!'
Elsa trok haar mond een weinig minach
tend omhoog en zeide:
„Du6 u weigert mij Kurt als man te
geven."
„Ja" riep mama vastbesloten.
„Gij hoort, dat wij weigeren," aldus be
krachtigde meneer de woorden van zijn we
derhelft.
„Goed", zei het meisje, ,,maar ik breng
geen stuk over "mijn lippen, voor gij uw
toestemming gegeven hebt."
Elsa zei geen woord meer, maar ging in den
ouden lederen stoel van grootvader zitten in
den hock van den erker en begon haar vrij
willig vasten. O-erigens deed zij niets, maar
het vasten hield zij vol. Dat toonecltjc was
des voormiddags afgespeeld, en toen men El
sa voor het middageten riep, weigerde zij be
slist haar plaats aan tafel- in te nemen of
ook maar haar stoel te verlaten. De oude lui
herinnerden zich niet een zdo treurig mid
dagmaal cn hadden geen trek. Papa vond
alles te zout 6n mama vond, dat alles naar
gal smaakte. In den middag begon mama
Elsa een standje te maken, wat zeker met dc
bedoeling van toenadering geschiedde. Ech
ter zonder gevolg. Elsa hield nu ook met
spreken op en het was nu ten cencnmale
onmogelijk een woord uit haar te krijgen.
schreef. Jammer van den tijd, dacht zij.
Toen zagen zij elkaar.
Zij klein, bleek, slank.
Grijs kleedje, aschblond haar, grijze oogenf
grijze teint. De kleur der armoede.
„Net 'n grijze muis 1" dacht hij, nu even
wel zachtjes.
Ook zij lachte medelijdend.
In de z.g. eetkamer zagen zij elkaar. Uit
een. papieren zak had zij zooeven drie appe
len en twee broodjes gehaald. In haar ka
mertje hield de juffrouw groote schoon
maak.
Om dezelfde reden was hij nier ook.
Een stille groet.
Zij at.
Een der geurige appelen was al op.
Toon stond hij óp en vroeg:
„Eet gij geen warm eten.?"
„Niet vaak; ik ben vegetariër 1"
„Zoo1"
„Mag ik u een appel aanbieden? Zij wor
den zeldzaam."
„Neen, dank u wel t" lacht hij.
Zij keek naar hem. Hij zag er werkelijk
als een dióhter uit. Woest krullend haar,
met een lorgnet, holwangig, overmatig slank.
Zijn kleederen waren versleten, maar had
den toch iets bijzonders; iets, dat niet ieder
pak heeft.
„U schrijft een koningsdrama?"
„Jawel," antwoordde hij met iets bluffe
rigs, alsof dat iets heel ongewoons was. „U
bent onderwijzeres?" ging hij vragend voort.
„Ik geef privaatlessen. Ik tracht den doch-
Des avonds verklaarde zij met een energieke
beweging, dat zij niet verkoos te eoupeereo.
Papa Maklary was bedroefd, mama bleek
en angstig. Zij was intusschen goed genoeg,
heimelijk door de meid in Elaa's slaapkamer
vleesch en brood te laten brongen. Den vol
genden morgen bemerkte zij tot haar schrik,
dat alles onaangeroerd was gelaten. Nu
begonnen de oudjes in ernst ongerust te wor
den. Het meisje zat weer in den stoel van
grootvader on was stom als een visch. Des
voormiddags om tien uur bronnen de
oudere te capitulc.ren. De oude heer plaatste
zich voor zijn bleeko tegenstandster en zeide
plotseling
„Eet dan toch, dom ding, alles is tooh in
orde."
Elsa keek haar vader heel rustig aan.
„Wie zegt dat?" roeg zij.
„Wie dat zegt? Ik zeg het je", was het
antwoord.
„Dan eet ik niet. Mama inoct ook zeggen,
dat zij het goed vindt"
Dit niet juist van eerbied getuigende ant
woord deed den strijd eon paar uur langer
duren. In dien tijd vond mama eindelijk
den vorm, waarin zij capituleefen kon, zon
der aan -haar waardigheid iets te kort te
doen.
„Eet dan, gek, ik gcof jou zelfs aau den
duivel, altijd als hij jo nomen wil."
11.
Gedurende dc zes weken lange iiuwelijka-
reis had Tallian de ervaring op moeten, doen
dat er geen rozen zonder doornen zijn en dat
zijn rozen al op heel bijzondere manier van
doornen voorzien waren. Zijn jonge vrouw
kende slechts één vorm van gesprek. Zij
placht hetgeen wat zij wilde te zeggen en
daarmee basta. En tegen, die verklaring was
geen appelleeren mogelijk en hielp geen ar-
gumenteeren. Tijdens do huwelijksreis proef
de de jonge echtgenoot meer gal dan honig.
En thuis gekomen, werd(dc toestand met den
dag moeilijker. In z!jri omgeving sprak men
veel over do pantoffel, en mevrouw Pollinger
een vriendin zijner vrouw, liet geen gelegen
heid lorbijgaan hom r .^t scherpe opmer
kingen er aan te herinneren, dat hij den
naam van „pantoffelheld" met volle reeht
droeg.
De advocaat voelde, dat hier wat gedaan
moei worden, dat hij ook eens eenmaal zijn
wil moest laten gelden, zelfs op gevaar af
van een onweer. Maar onweer zuivert de
lucht!
In September, ongeveer vijf maanden na
de bruiloft, zou een beroemde zangeres in de
stad hunner woning een. concert geven. De
prijzen waren enorm hoog, wat ton gevolge
had, dat alles wat van stand en beschaving
was, of er aanspraak op maakte dat te zijn,
het concert mot zijne hooge tegenwoordigheid
zou veroeren. Van don advocaat was het alge
meen bekend, dat hij niets van muziek af
wist. Hij zong zelf wel, maar verschrikke
lijk valsch. Mevrouw Pollinger verklaarde,
dat zij geen f 5 overhad voor een concert,
zelfs niet, zooals zij geestig opmerkte, wan
neer de Russische Keizer in hoogst eigen per
soon kwam zingen. En toen zij up den dag
van hot concert Tallian tegen kwam, kon zij
niet nalaten hem de volgende hatelijkheid
te arbiteeren:
„Jij, arme jongen, moet natuurlijk ook
naar hot concert, hè? Jc bleef zeker veel
liever thuis, maar je vrouw zal er je wel
heen sleopen; enfin, wat moet, dat moet,
nietwaar?"
Tallian beet zich op de lippen, maar zei
heel kalm
„Mevrouw, men moet niets moeten 1 Wij
gaan niet naar het concert, ik ben verkouden
en wij blijven d..s thuis."
„Ja, en Elsa?"
ters van rijke menschen wat Fransche on
Engelsche grammatica in te stampen."
„Oók een pleiziertjc," zeido hij glimla
chend. Nu wist hij, waarom zij zoo vaak
zuchtte.
„Gelooft gij dan, dat men uw drama zal
opvoeren?"
„Natuurlijk; anders zou ik het niet
schrijven."
„Gij bestudeert de koningen natuurlijk in
de geschiedenis, maar de prinsessen?"
Hij glimlachte verwaand.
„Die o, die ken ik ook."
Het kwam er zoo zeker uit, dat zij niet
waagde te twijfelen. Met wijde oogen zag hij
in de verte over het dak heen in de blauwe,
wolkenloozc lucht.
Hij groette en ging de kamer uit. Even
langzaam en pathetisch als hij sprak, liep hij
ook.
Zij schudde even het hoofd en glimlachte
medelijdend. Aan zijn drama geloofde zij
niet.
Zondag 1 Zonnig, lenteachtig 1
Weer ontmoetten zij elkaar in de huiska
mer. Vandaag droeg zij een wit kleedje, een
voudig, glad, zonder opschik, een lederen
gordel om het middel, een wit lint, glad,
eenvoudig om haar hoedje.
„Witte muis!" zeide hij, toen hij haar zag.
„Bijwijze van afwisseling op Zondag."
„U gaat wandelen? Waarheen?"
„Dat is mij onverschillig, maar naar bui
ten, in 't vrije veld."
„Neem mij mee."
„Mijn vrouw tal van avoud thee voor mij
sahenken."
Een ongèloovig hoofdschudden was het
antwoord.
's Avonds was Tallian direct na tafel
onder voorgeven van het druk te hebben mot
een aanhangig proces uitgegaan. Elsa
riep hem na:
„;t Begint om half acht"
„Wat?"
„Wat andere dan het concert?"
,,0, dat weet ik."
Hij kwam precies te acht uren thuis. Elsa
was reeds geheel gekleed. Zij zag er uit als
een engel, maar als een woedende. In haar
oogon lichtte oen heel onweer, en zij viel als
een furie tegen haar man uit:
„Nu kom je thuis. Een'uur na het begin."
De advocaat dacht bij dien uitval hoe het
toch mogelijk was, dat zoo .iets moois als zijn
vrouwtje geschapen was, maar hy stelde zich
kalm tegenover zijn vrouw en antwoordde
heel kalm
„Welnu, dan gaan wij niet"
De jonge vrouw keek hem ton hoogste ver
baasd aan en stamelde:
„In het geheol niet...?"
„Maar ik heb toch met geen woord gezegd,
dat wij gaan zouden. Ik heb hoofdpijn en
ben verkouden en ben wat blij by mijn lieve
vrouwtje rustig thuis te kunnen blijven."
Het lieve vrouwtje keek naar do wanden
van het vertrek en dacht stellig, dat deze
op haar neer zouden komen. Evenwel zij blo
ven recht staan.
„Dus, gij gaat niet," siste zij haar it. -n
tegen.
„In 't kort gezegd wij gaan niet," ant
woordde hij. De jonge vrouw wierp hem
een verachtelijken blik toe en gii.g naar do
deur. Haar man was haar cchtor voor cn
sloot de deur van de zijde van zijn studeer
kamer af. Een tijdlang hoordo hy een hef
tig stompen en kloppen tegen de deur cn
een geluid alsof vazen en dergelijk breek
baar goedje tegen den grond word gegooid.
Hij begon met zijn v-r van mooi geluid
een aria te zingen, waarop het in het naaste
vertrek plotseling doodstil werd en hij aan
zijn werk kon gaan.
Na ongeveer een uur opende hij de deur
en Elsa vloog naar buiten en do straat op.
Tallian volgde haar en bemerkte, dat zij
haar schreden richtte naar het huis harcr
ouders. Hij zuohttc: „Zij gaat naar haar
moeder."
III.
Het was den volgendon morgen. Elsa zat
weer bleek en afgemat in grootvaders stoel
eil de oudelui stonden voor haar.
„N u," zeido mevrouw Maklary, „zult ge
nu eindelijk eens vertellen, t gc met el
kaar gehad hebt en wat die onmensch je heeft
aangedaan I"
„Wat, hij gedaan heeft? Iets vrcosolijks."
„Wat, die barbaar, heeft hij je bijgeval
bedrogen?"
„Mo bedrogen? Ha, ha, dat zou ik wel
eens willen zien."
„Nu, hij zou de eerste niet wezenJo
zoudt je eenvoudig van hem laten scheiden
en de wereld zou daarom even goed blijven
ronddraaien."
„Me van hem scheiden laten? Nooit! Maar
worgen zou ik hom willen. Ik wildo naar
het concert, hij niet en toen heeft hij me in
een kamer opgcslot n."
Papa keerde zich om, om een eigenaardig
lachje te verborgen.
Mama vroeg eenigszins verward:
„Nu, en wat denk je to doen?"
„Wat ik doen zal? Hij zal or voor boeten.
Op zijn knieën zal hij me oin vergiffenis
8meeken." En onrui :g keek zij door het ven
ster op straat. De snoodaard, wien het thuis
„Dat is goed."
Een halve weigering, dio oigonlijk toestem
ming iszij waren open, eenvoudige mon-
8chcn.
Zij gingen naast elkander naar het sta
tion. Zij praatten levendig, alsof zij oudo be
kenden waren.
Midden in den menschenstroom waren zij
beiden alleen. Zij zagen en hoorden slechts
elkaar. Zij hadden zooveel te vertellen. Vol
moederlijke zorg sprak zij van zijn drama.
Waarvan hij dacht te leven, als dat werk hem
geen loon bracht?
„Ik heb niet veel noodig, en dat verdien
ik wel; maar mijn drama wordt goed, da'e
vast."
„Gij zijt optimist. Ik benijd en beklaag u."
„Dank u vriendelijk," glimlachte bij spot
tend.
Toen gingen zij ver van den hoofdweg door
het bosch, onder hoogo boomen door, en zij
ademden de zoete lentelucht in. Zij aten met
elkaar brood en vruchten, die zij hadden me
degenomen, aan den voet van een boom zit
tend. Hij plukte bloemen en gaf nc haar.
Glimlachend stak zij de kleine woudbloem
pjes in haar ceintuur. Het waren de eerste,
die men haar ooit gaf. Tot nu to o had geen
mensch op haar gelet, op haar moeilijken
levensstrijd, terwijl zij van huis tot huis ging
om lessen te geven, cn Zondags was zij altijd
geweest in don menschenstroom, zij, de arme
grijze muis I
Wat was dat heerlijk, zoo eens met iemand
te kunnen praten over alles, wat men denkt 1
zonder zijn vrouw toch niet boviel, trad juist
op hot oogenblik de kamer binnen, cn toon
hij zijn jonge vrouw zoo block on afgemat
zag zitten, voelde hij in bet eerste oogenblik
neiging zich voor baar op de knieën te wcr-
pon en haar in zijn ariuon te sluiten. Maar
hij behecrechte die opwelling en zei heol
rustig
„Goeden morgen, mama, bont u weer bo
ter?"
„Hoe zoo, weer beter?" vroeg mevrouw
verbaasd.
„O zoo maar", antwoordde hij en wendde
zich tot zijn vrouw. „Elsje, 't is hoog tijd,
dat ge nu naar huis gaat, als go niet wilt,
dat ik mij geheel en al compromitteer, id
heb tegen do dienstboden gezegd dat mama
niet goed in ordo is cn dat ge daarom naar
haar toe waart gegaan."
De jongo vrouw keek hom verbaasd aan,
dan echter toekende haar uiterlijk haar go-
heclo trots en mot hliksoniende oogon duwdo
zij hem toe
„En denk jy, dat ik zoo maar zonder meor
met jo mee ga?"
Tallian kreej een govoel, alsof al zijn
bloed hem naar het hoofd steeg. In het vol
gende oogenblik was dit echter al weor ovor.
Hij word lotseling bleek on zijn gestalte look
grooter geworden. Maar in do zachte blauwo
oogen was oen vostboradonhcid te lezen, dio
Elsa nog nooit bij haar tnau gezien had.
„Ja zeide hij met duidolijke, rustige
stem, „ik ben zeko~, dat go zoo vorstnndig
zult zijn je onrecht tc örkenn a. Bovendien
wil ik jo zeggen dat ik die vrouwennukken
on dat vrouwencommando al lang moe bon
en dat ik nu eindelijk heor cn meester in
mijn eigen huis wil wordon." En toen hij
haar don mantel, dioop een stoel bij haixJng
had omgehangon, ^egdo hij or aan too:
„Kom, vooruit, 't is hoog tijd, dat go naar
huis gaat."
Elsa was ouwillckeurig opgestaan on
liet als gehypnotiseerd alles met zich doen.
Mevrouw Maklary kon zich echter niet ont
houden uit te roopen:
„Elsa 1 En gij... gij gaat meo?"
Dc jongo vrouw word vuurrood cn ant
woordde met onzekere stem
„Hoo zou ik ander: kunnen, mamaatje,
als mijn man me daar zoo liof om vraagt?"
Zij nam zijn arm en ging snel inot hom
weg.
Hot is oen verblijdend Leekon, dat in don
laatsUwi tijd ook hot vrouwelijk geslacht do
grooto boteokenis van liohaamsoofeniugen
voor do gezondhoid erkend heeft. Niet alleon
fioteen on turnen tegenwoordig do dames oa
nemen ze deel aan andere bowogingsspelon,
dooh ook hot baden on zwemmen komt in do
vrouwenwereld meer en meer in gebruik. Wel
stoot men al spoedig op het vooroordeel,
dat baden on zwommen aan de mannen moot
overgelaten worden, dooh hot is een onbe
kendheid met de hygionische voordcolcn van
deze soort sport, waardoor men do vrouwen
van een dergelijke nuttige uitspanning af
houden wil. Terwijl de meeste sportoofenin-
gen min of meer eenzijdig op het lichaam
werken, zet het zwommen alle spieren, allo
pezen en alle gewrichten in bewoging. Daar
bij komen nog do hoogo boteokenis voor do
verpleging der huid, de harding en verster
king van hot lichaam, do gunstige invloed
op dc verrichtingen van hart longen, op
hot zenuwgestel en de geheele stofwisseling,
en ieder zal moeten erkennen dat het vrou
welijk geslacht in al deze voordooien, ovenala
Let mannelijk geslacht, behoort te declen.
Reeds hot regelmatig baden is van grooto
betcekeni8 voor do lioh&molijko en geostelijko
gezondhoid van den mensch, dooh het zwom-
Zij vergat geheel, dat zij een vrouw wn«, en
hij een man. Voor haar was hij een vriend,
die leefde zooals zij leefdo, dio echter dacht
en hoopte, arbeidde met zijn geest, die niet
zooals zij altijd en ecuwig hetzelfde oude lied
herhaalde.
„Als ik oen man was, als ik ccn dichter
was, hoe zou ik de menschen pakken, hoe zou
ik ze roeren of mot tranen in de oogen doen
lachen."
Haar smalle borst hief zich op, haar oogco
glansden, haar handen Bprcidden zich uit,
alsof zo iets wilden vatten on vasth idcn.
„Laat do koningen on de prinsessen met
rust en zie do wereld om u aan, schilder do
ellcndo der onterfden, den dorst van hen,
die aan don weg versmachten."
Hij zag liaar met zijn waanwijs lachje aan.
„Nu begint gij te dwepen; tot hiertoo
waart gij verstandig. Maar dat staat u heel
goed; jammer, dat gij u maar aldoor met do
grammatioa moet plagen."
Nu zuchtte rij hartroerend.
„Een hocl leven lang grammatica, dat it
vreeselijk niet waar?"
„Moet het dan een heel leven lang duren
Zij boog het hoofd voorover en antwooid-
dc niet.
Toen gingen zij eiken Zondag te zamen
uit. Daarbuiten, in het stille bosch las hij
haar zijn drama voor. Het slot ontbrak; nog
slechts een week, dan was liet work gereed.
Op een gevelden boomstam zaten zij dicht
bij elkaar. Hij las met zijn pathetische stern,
en zij, zij lachte ,zij lachte tranen.