LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 21 JUNI. - DERDE BLAD. GETEMD. De dichter en de grijze muis. De Zwemsport en de Vrouwen. No. 12982 Anno 1902. NA DEN OORLOG. Al dook, Transvaal, uw vlag 1 tooh wil ik u beringen, Heldhaftig Hollandsch ras, want wonder lijke dingen Heeft uwe vaste hand en bloed'ger stryd verricht, Eens wordt uw standaard hoog, fier wapp'rend, opgericht. Xloekmoed'ge mannenschaar 1 in 't worst'Ien nog grootmoedig, Ook waar dee vijands wraak uw oversten koelbloedig Hoe walgelijk en klein 1 alleen uit Boe- renvrees, Tot kogel of tot strop, meêdoogcnloos ver wees. Maar 'teaad, door u gestrooid, zal niet on- vruohtbaar blijken; En mocht ook menig jaar van dulden nog verstrijken, Uw onverwrikbre moed der wereld thans ge- toond, Zal eens door Hooger hand met zegepraal bekroond. En heft ge een treurzang aan, omdat gij thans moet missen TJw onafhanklijkheid, God zelf zal eens i. slisson, Dat recht gaat boven macht, bedilt men ook Zijn doen; Straks siert uw vrijheidszin het heerlijkste festoen. Leiden. H. B. L Toen de verloving van Kurt Tallinn met Elsa Maklary bekend werd, sloeg mevrouw Bullingcr verbaasd dc handen ineen. De 'schooi.e vrouw was geheel buiten zichzelve. „Maar", riep zij toornig uit, „waar zitten «dan zijn vrienden, dat zij zoo iets toelaten kunnen I Het is een to ongelijke kamp. Wat spijt mij dat voor dien armen jongen. Zijn vrienden moeten zich schamen 1" De verklaring van mevrouw Bullingcr was niet geheel en al ongemotiveerd, want Kurt en Elsa waren twee geheel ongelijke.„tegen standers." De advocaat was een zachte, stille blonde jongen, over wien in zijn studententijd een zyner vrienden zich uitgelaten had, „dat hij in zijn geheele leven onder de studenten in de rechten nog nooit een dergclijken philister had aangetroffen." Wat Elsa betreft, die had het gedaan weten te krijgen, dat zij alge meen als meisje van 18 jaar reeds den liefe lijken bijnaam van „trotakop" had. Deze overigens lief-uitziende jongedame hield cr manieren op na, die de meening wettigden, dat zij, ware zij als man ter wereld gn omen, jaarlijks minstens drie duels zou hebben. Nu, als meisje, moest zij zich vergenoegen met een uitdagend trotsch gezicht door liet leven te wandelen. Haar gezicht scheen te zeggen: „En wien dit of dat niet bevalt, die kan mijnentwege ophoepelen." Een uitdruk king overigens, die ze vaak gebruikte. Over haar flikkerende zwarte oogen waren de wenkbrauwen bijna altijd samengetrokken, en zelfs op de mooi gevormde, roodgekleurde lippen was een trotsche trok niet te misken nen. En wie zou haar ook eigenlijk durven weerstreven Zij was mooi en de eonige doch ter van rijke ouders, was verwend en vertroe- teld als een prinses, cn dat zij het onder die omstandigheden toch klaargespeeld had de 'trotsche en halsstarrige te spelen, dat was haar persoonlijke kunst. En wat zij in ge- Zij behoorden beiden tot de categorie der beschaafden, die onder dc moeilijkste om standigheden den „struggle for life" strij den. Zonder eigen woning, zonder huisraad, vaak elke maand in een andere kamer, leid den zij het zigeunerleven der wereldstad. Nadat zij verscheidene malen in handen waren gevallen van afzetters, vonden zij ein delijk kamers bij een weduwe, die het met haar huurders niet zoo kwaad meende. Zij hadden kamers naast elkaar, en dat de wand slechts van hout was, hinderde beiden. Elke zucht, elke hardop gezegdo gedachte werd door den ander gehoord. En zij zuchtte vaak en hij dacht veel hard op, zooals eenzamen plegen te doen, die soms behoefte hebben hun eigen stem te hooren. Zij luisterde glimlachend naar den pathe- tischen toon zijner woorden, die haar even wel verklaarbaar voorkwam, toen de juf frouw haar mededeelde, dat haar buurman een dichter was, dat hij een drama schreef, waarin koningen, prinsen en prinsessen bij dozijnen voorkwamen. Toen lachte zij medelijdend. „Een echte hofpoëet!" Practisch als zij was, scheen haar net dra ma met die hooge personages, cn dat in een kamer drie-hoog-achtcr ontstond, dadrdoor alleen reeds ongonietbaar. Wat wist haar buurman van koningen en prinsessen! Dat was onzin, wat hij daar vallen, waarin zij het noodig oordeelde, aan trots en halsstarrigheid ten toon wist to 8preiden was inderdaad een w.nder. De oude Maklary echter was trotsch op dezen „karaktertrek van zijn dochter" en pochte er meormalen op. „In mijn jeugd", placht hij te zeggen, „ben ik net zoo geweest," waarop mevrouw Bullinger, die een scherpe tong had gewoonlijk antwoordde: „Nu, dan kan men mevrouw Maklary slechts feiiciteeren met wat zij van je gemaakt heeft" De, zooals boven gezegd, scherp beoor deelde vrienden van Kurt Tallian verde digden zich met een typisch verhaal van het gebeurde. Zij zeiden, dat zij er niets aan had den kunnen doen, want... dat de jongedame Kurt letterlijk tob den gedanen stap go- dwongen had. De blonde jongen sprak door gaans weinig, maar eens had hij een erger lijke domheid gezegd. Er was sprake van het huwelijk en daar zei Kurt plotseling midden in het gesprek: „Wie geen baas in zijn eigen huis is, is in mijn oogen geen man. Ik zou de vrouw wel eens zien willen, die over mij do baas speelde. In het gezelschap was ook juffrouw Elsa aanwezig en had daarop geantwoord: „Zoo, is dat uw meening 1 Neem mij dan tot vrouw." Zoo was de geschiedenis begonnen, zeiden de vrienden. Dat nu kon ook wel niet waar zijn, maar het stond vast, dat de zaak tot aan de verloving niet zonder zwarigheden gegaan was. Maklary had zich als schoon zoon minstens een huzarenluitenant ge droomd en mevrouw vond een b ron al het minst, wat voor haar dochter goed genoeg was. En daar haar ouders deze wenschen meermalen vrij duidelijk te kennen hadden gegeven, vond Elsa met haar natuur het noodzakelijk, te opponeeren, cn to verklaren, alleen uit zucht om tegen to spreken, dat zij nooit ofte nimmer een luitenant of een ba ron tot man zou nemen. Do advocaat, zoon van een dorpslceraar, leek nu niets op den door papa of mama ge- wenschtcn schoonzoonvan een huzaren-lui tenant had hij niets en van een baron ook al niet te veel. Toen mama van het geval hoorde, was zij buiten zichzelve en kon slechts de woorden uitbrengen „Daar komt niets van!" Zelfs papa Maklary had zich er energiek tegen verklaard, wat anders zijn gewoonte niet was, toen hij ide: „Neen, daar komt eenvoudig r'.ts van!' Elsa trok haar mond een weinig minach tend omhoog en zeide: „Du6 u weigert mij Kurt als man te geven." „Ja" riep mama vastbesloten. „Gij hoort, dat wij weigeren," aldus be krachtigde meneer de woorden van zijn we derhelft. „Goed", zei het meisje, ,,maar ik breng geen stuk over "mijn lippen, voor gij uw toestemming gegeven hebt." Elsa zei geen woord meer, maar ging in den ouden lederen stoel van grootvader zitten in den hock van den erker en begon haar vrij willig vasten. O-erigens deed zij niets, maar het vasten hield zij vol. Dat toonecltjc was des voormiddags afgespeeld, en toen men El sa voor het middageten riep, weigerde zij be slist haar plaats aan tafel- in te nemen of ook maar haar stoel te verlaten. De oude lui herinnerden zich niet een zdo treurig mid dagmaal cn hadden geen trek. Papa vond alles te zout 6n mama vond, dat alles naar gal smaakte. In den middag begon mama Elsa een standje te maken, wat zeker met dc bedoeling van toenadering geschiedde. Ech ter zonder gevolg. Elsa hield nu ook met spreken op en het was nu ten cencnmale onmogelijk een woord uit haar te krijgen. schreef. Jammer van den tijd, dacht zij. Toen zagen zij elkaar. Zij klein, bleek, slank. Grijs kleedje, aschblond haar, grijze oogenf grijze teint. De kleur der armoede. „Net 'n grijze muis 1" dacht hij, nu even wel zachtjes. Ook zij lachte medelijdend. In de z.g. eetkamer zagen zij elkaar. Uit een. papieren zak had zij zooeven drie appe len en twee broodjes gehaald. In haar ka mertje hield de juffrouw groote schoon maak. Om dezelfde reden was hij nier ook. Een stille groet. Zij at. Een der geurige appelen was al op. Toon stond hij óp en vroeg: „Eet gij geen warm eten.?" „Niet vaak; ik ben vegetariër 1" „Zoo1" „Mag ik u een appel aanbieden? Zij wor den zeldzaam." „Neen, dank u wel t" lacht hij. Zij keek naar hem. Hij zag er werkelijk als een dióhter uit. Woest krullend haar, met een lorgnet, holwangig, overmatig slank. Zijn kleederen waren versleten, maar had den toch iets bijzonders; iets, dat niet ieder pak heeft. „U schrijft een koningsdrama?" „Jawel," antwoordde hij met iets bluffe rigs, alsof dat iets heel ongewoons was. „U bent onderwijzeres?" ging hij vragend voort. „Ik geef privaatlessen. Ik tracht den doch- Des avonds verklaarde zij met een energieke beweging, dat zij niet verkoos te eoupeereo. Papa Maklary was bedroefd, mama bleek en angstig. Zij was intusschen goed genoeg, heimelijk door de meid in Elaa's slaapkamer vleesch en brood te laten brongen. Den vol genden morgen bemerkte zij tot haar schrik, dat alles onaangeroerd was gelaten. Nu begonnen de oudjes in ernst ongerust te wor den. Het meisje zat weer in den stoel van grootvader on was stom als een visch. Des voormiddags om tien uur bronnen de oudere te capitulc.ren. De oude heer plaatste zich voor zijn bleeko tegenstandster en zeide plotseling „Eet dan toch, dom ding, alles is tooh in orde." Elsa keek haar vader heel rustig aan. „Wie zegt dat?" roeg zij. „Wie dat zegt? Ik zeg het je", was het antwoord. „Dan eet ik niet. Mama inoct ook zeggen, dat zij het goed vindt" Dit niet juist van eerbied getuigende ant woord deed den strijd eon paar uur langer duren. In dien tijd vond mama eindelijk den vorm, waarin zij capituleefen kon, zon der aan -haar waardigheid iets te kort te doen. „Eet dan, gek, ik gcof jou zelfs aau den duivel, altijd als hij jo nomen wil." 11. Gedurende dc zes weken lange iiuwelijka- reis had Tallian de ervaring op moeten, doen dat er geen rozen zonder doornen zijn en dat zijn rozen al op heel bijzondere manier van doornen voorzien waren. Zijn jonge vrouw kende slechts één vorm van gesprek. Zij placht hetgeen wat zij wilde te zeggen en daarmee basta. En tegen, die verklaring was geen appelleeren mogelijk en hielp geen ar- gumenteeren. Tijdens do huwelijksreis proef de de jonge echtgenoot meer gal dan honig. En thuis gekomen, werd(dc toestand met den dag moeilijker. In z!jri omgeving sprak men veel over do pantoffel, en mevrouw Pollinger een vriendin zijner vrouw, liet geen gelegen heid lorbijgaan hom r .^t scherpe opmer kingen er aan te herinneren, dat hij den naam van „pantoffelheld" met volle reeht droeg. De advocaat voelde, dat hier wat gedaan moei worden, dat hij ook eens eenmaal zijn wil moest laten gelden, zelfs op gevaar af van een onweer. Maar onweer zuivert de lucht! In September, ongeveer vijf maanden na de bruiloft, zou een beroemde zangeres in de stad hunner woning een. concert geven. De prijzen waren enorm hoog, wat ton gevolge had, dat alles wat van stand en beschaving was, of er aanspraak op maakte dat te zijn, het concert mot zijne hooge tegenwoordigheid zou veroeren. Van don advocaat was het alge meen bekend, dat hij niets van muziek af wist. Hij zong zelf wel, maar verschrikke lijk valsch. Mevrouw Pollinger verklaarde, dat zij geen f 5 overhad voor een concert, zelfs niet, zooals zij geestig opmerkte, wan neer de Russische Keizer in hoogst eigen per soon kwam zingen. En toen zij up den dag van hot concert Tallian tegen kwam, kon zij niet nalaten hem de volgende hatelijkheid te arbiteeren: „Jij, arme jongen, moet natuurlijk ook naar hot concert, hè? Jc bleef zeker veel liever thuis, maar je vrouw zal er je wel heen sleopen; enfin, wat moet, dat moet, nietwaar?" Tallian beet zich op de lippen, maar zei heel kalm „Mevrouw, men moet niets moeten 1 Wij gaan niet naar het concert, ik ben verkouden en wij blijven d..s thuis." „Ja, en Elsa?" ters van rijke menschen wat Fransche on Engelsche grammatica in te stampen." „Oók een pleiziertjc," zeido hij glimla chend. Nu wist hij, waarom zij zoo vaak zuchtte. „Gelooft gij dan, dat men uw drama zal opvoeren?" „Natuurlijk; anders zou ik het niet schrijven." „Gij bestudeert de koningen natuurlijk in de geschiedenis, maar de prinsessen?" Hij glimlachte verwaand. „Die o, die ken ik ook." Het kwam er zoo zeker uit, dat zij niet waagde te twijfelen. Met wijde oogen zag hij in de verte over het dak heen in de blauwe, wolkenloozc lucht. Hij groette en ging de kamer uit. Even langzaam en pathetisch als hij sprak, liep hij ook. Zij schudde even het hoofd en glimlachte medelijdend. Aan zijn drama geloofde zij niet. Zondag 1 Zonnig, lenteachtig 1 Weer ontmoetten zij elkaar in de huiska mer. Vandaag droeg zij een wit kleedje, een voudig, glad, zonder opschik, een lederen gordel om het middel, een wit lint, glad, eenvoudig om haar hoedje. „Witte muis!" zeide hij, toen hij haar zag. „Bijwijze van afwisseling op Zondag." „U gaat wandelen? Waarheen?" „Dat is mij onverschillig, maar naar bui ten, in 't vrije veld." „Neem mij mee." „Mijn vrouw tal van avoud thee voor mij sahenken." Een ongèloovig hoofdschudden was het antwoord. 's Avonds was Tallian direct na tafel onder voorgeven van het druk te hebben mot een aanhangig proces uitgegaan. Elsa riep hem na: „;t Begint om half acht" „Wat?" „Wat andere dan het concert?" ,,0, dat weet ik." Hij kwam precies te acht uren thuis. Elsa was reeds geheel gekleed. Zij zag er uit als een engel, maar als een woedende. In haar oogon lichtte oen heel onweer, en zij viel als een furie tegen haar man uit: „Nu kom je thuis. Een'uur na het begin." De advocaat dacht bij dien uitval hoe het toch mogelijk was, dat zoo .iets moois als zijn vrouwtje geschapen was, maar hy stelde zich kalm tegenover zijn vrouw en antwoordde heel kalm „Welnu, dan gaan wij niet" De jonge vrouw keek hem ton hoogste ver baasd aan en stamelde: „In het geheol niet...?" „Maar ik heb toch met geen woord gezegd, dat wij gaan zouden. Ik heb hoofdpijn en ben verkouden en ben wat blij by mijn lieve vrouwtje rustig thuis te kunnen blijven." Het lieve vrouwtje keek naar do wanden van het vertrek en dacht stellig, dat deze op haar neer zouden komen. Evenwel zij blo ven recht staan. „Dus, gij gaat niet," siste zij haar it. -n tegen. „In 't kort gezegd wij gaan niet," ant woordde hij. De jonge vrouw wierp hem een verachtelijken blik toe en gii.g naar do deur. Haar man was haar cchtor voor cn sloot de deur van de zijde van zijn studeer kamer af. Een tijdlang hoordo hy een hef tig stompen en kloppen tegen de deur cn een geluid alsof vazen en dergelijk breek baar goedje tegen den grond word gegooid. Hij begon met zijn v-r van mooi geluid een aria te zingen, waarop het in het naaste vertrek plotseling doodstil werd en hij aan zijn werk kon gaan. Na ongeveer een uur opende hij de deur en Elsa vloog naar buiten en do straat op. Tallian volgde haar en bemerkte, dat zij haar schreden richtte naar het huis harcr ouders. Hij zuohttc: „Zij gaat naar haar moeder." III. Het was den volgendon morgen. Elsa zat weer bleek en afgemat in grootvaders stoel eil de oudelui stonden voor haar. „N u," zeido mevrouw Maklary, „zult ge nu eindelijk eens vertellen, t gc met el kaar gehad hebt en wat die onmensch je heeft aangedaan I" „Wat, hij gedaan heeft? Iets vrcosolijks." „Wat, die barbaar, heeft hij je bijgeval bedrogen?" „Mo bedrogen? Ha, ha, dat zou ik wel eens willen zien." „Nu, hij zou de eerste niet wezenJo zoudt je eenvoudig van hem laten scheiden en de wereld zou daarom even goed blijven ronddraaien." „Me van hem scheiden laten? Nooit! Maar worgen zou ik hom willen. Ik wildo naar het concert, hij niet en toen heeft hij me in een kamer opgcslot n." Papa keerde zich om, om een eigenaardig lachje te verborgen. Mama vroeg eenigszins verward: „Nu, en wat denk je to doen?" „Wat ik doen zal? Hij zal or voor boeten. Op zijn knieën zal hij me oin vergiffenis 8meeken." En onrui :g keek zij door het ven ster op straat. De snoodaard, wien het thuis „Dat is goed." Een halve weigering, dio oigonlijk toestem ming iszij waren open, eenvoudige mon- 8chcn. Zij gingen naast elkander naar het sta tion. Zij praatten levendig, alsof zij oudo be kenden waren. Midden in den menschenstroom waren zij beiden alleen. Zij zagen en hoorden slechts elkaar. Zij hadden zooveel te vertellen. Vol moederlijke zorg sprak zij van zijn drama. Waarvan hij dacht te leven, als dat werk hem geen loon bracht? „Ik heb niet veel noodig, en dat verdien ik wel; maar mijn drama wordt goed, da'e vast." „Gij zijt optimist. Ik benijd en beklaag u." „Dank u vriendelijk," glimlachte bij spot tend. Toen gingen zij ver van den hoofdweg door het bosch, onder hoogo boomen door, en zij ademden de zoete lentelucht in. Zij aten met elkaar brood en vruchten, die zij hadden me degenomen, aan den voet van een boom zit tend. Hij plukte bloemen en gaf nc haar. Glimlachend stak zij de kleine woudbloem pjes in haar ceintuur. Het waren de eerste, die men haar ooit gaf. Tot nu to o had geen mensch op haar gelet, op haar moeilijken levensstrijd, terwijl zij van huis tot huis ging om lessen te geven, cn Zondags was zij altijd geweest in don menschenstroom, zij, de arme grijze muis I Wat was dat heerlijk, zoo eens met iemand te kunnen praten over alles, wat men denkt 1 zonder zijn vrouw toch niet boviel, trad juist op hot oogenblik de kamer binnen, cn toon hij zijn jonge vrouw zoo block on afgemat zag zitten, voelde hij in bet eerste oogenblik neiging zich voor baar op de knieën te wcr- pon en haar in zijn ariuon te sluiten. Maar hij behecrechte die opwelling en zei heol rustig „Goeden morgen, mama, bont u weer bo ter?" „Hoe zoo, weer beter?" vroeg mevrouw verbaasd. „O zoo maar", antwoordde hij en wendde zich tot zijn vrouw. „Elsje, 't is hoog tijd, dat ge nu naar huis gaat, als go niet wilt, dat ik mij geheel en al compromitteer, id heb tegen do dienstboden gezegd dat mama niet goed in ordo is cn dat ge daarom naar haar toe waart gegaan." De jongo vrouw keek hom verbaasd aan, dan echter toekende haar uiterlijk haar go- heclo trots en mot hliksoniende oogon duwdo zij hem toe „En denk jy, dat ik zoo maar zonder meor met jo mee ga?" Tallian kreej een govoel, alsof al zijn bloed hem naar het hoofd steeg. In het vol gende oogenblik was dit echter al weor ovor. Hij word lotseling bleek on zijn gestalte look grooter geworden. Maar in do zachte blauwo oogen was oen vostboradonhcid te lezen, dio Elsa nog nooit bij haar tnau gezien had. „Ja zeide hij met duidolijke, rustige stem, „ik ben zeko~, dat go zoo vorstnndig zult zijn je onrecht tc örkenn a. Bovendien wil ik jo zeggen dat ik die vrouwennukken on dat vrouwencommando al lang moe bon en dat ik nu eindelijk heor cn meester in mijn eigen huis wil wordon." En toen hij haar don mantel, dioop een stoel bij haixJng had omgehangon, ^egdo hij or aan too: „Kom, vooruit, 't is hoog tijd, dat go naar huis gaat." Elsa was ouwillckeurig opgestaan on liet als gehypnotiseerd alles met zich doen. Mevrouw Maklary kon zich echter niet ont houden uit te roopen: „Elsa 1 En gij... gij gaat meo?" Dc jongo vrouw word vuurrood cn ant woordde met onzekere stem „Hoo zou ik ander: kunnen, mamaatje, als mijn man me daar zoo liof om vraagt?" Zij nam zijn arm en ging snel inot hom weg. Hot is oen verblijdend Leekon, dat in don laatsUwi tijd ook hot vrouwelijk geslacht do grooto boteokenis van liohaamsoofeniugen voor do gezondhoid erkend heeft. Niet alleon fioteen on turnen tegenwoordig do dames oa nemen ze deel aan andere bowogingsspelon, dooh ook hot baden on zwemmen komt in do vrouwenwereld meer en meer in gebruik. Wel stoot men al spoedig op het vooroordeel, dat baden on zwommen aan de mannen moot overgelaten worden, dooh hot is een onbe kendheid met de hygionische voordcolcn van deze soort sport, waardoor men do vrouwen van een dergelijke nuttige uitspanning af houden wil. Terwijl de meeste sportoofenin- gen min of meer eenzijdig op het lichaam werken, zet het zwommen alle spieren, allo pezen en alle gewrichten in bewoging. Daar bij komen nog do hoogo boteokenis voor do verpleging der huid, de harding en verster king van hot lichaam, do gunstige invloed op dc verrichtingen van hart longen, op hot zenuwgestel en de geheele stofwisseling, en ieder zal moeten erkennen dat het vrou welijk geslacht in al deze voordooien, ovenala Let mannelijk geslacht, behoort te declen. Reeds hot regelmatig baden is van grooto betcekeni8 voor do lioh&molijko en geostelijko gezondhoid van den mensch, dooh het zwom- Zij vergat geheel, dat zij een vrouw wn«, en hij een man. Voor haar was hij een vriend, die leefde zooals zij leefdo, dio echter dacht en hoopte, arbeidde met zijn geest, die niet zooals zij altijd en ecuwig hetzelfde oude lied herhaalde. „Als ik oen man was, als ik ccn dichter was, hoe zou ik de menschen pakken, hoe zou ik ze roeren of mot tranen in de oogen doen lachen." Haar smalle borst hief zich op, haar oogco glansden, haar handen Bprcidden zich uit, alsof zo iets wilden vatten on vasth idcn. „Laat do koningen on de prinsessen met rust en zie do wereld om u aan, schilder do ellcndo der onterfden, den dorst van hen, die aan don weg versmachten." Hij zag liaar met zijn waanwijs lachje aan. „Nu begint gij te dwepen; tot hiertoo waart gij verstandig. Maar dat staat u heel goed; jammer, dat gij u maar aldoor met do grammatioa moet plagen." Nu zuchtte rij hartroerend. „Een hocl leven lang grammatica, dat it vreeselijk niet waar?" „Moet het dan een heel leven lang duren Zij boog het hoofd voorover en antwooid- dc niet. Toen gingen zij eiken Zondag te zamen uit. Daarbuiten, in het stille bosch las hij haar zijn drama voor. Het slot ontbrak; nog slechts een week, dan was liet work gereed. Op een gevelden boomstam zaten zij dicht bij elkaar. Hij las met zijn pathetische stern, en zij, zij lachte ,zij lachte tranen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 23