LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 14 JUNI. - DERDE BLAD. De oude tuinman. Een Indisch verhaal. Iets over vuur maken. Een modepraatje. No. 12976 Anno 1902. Het is een heerlijke romermorgen. Lang haam blauwt de nevel weg. De zon doopt alles met haar goudgloed en brengt licht, leven en blijdschap. En de aarde beantwoordt dien groet met «en lied, een lied van dankbaarheid en le vensvreugde in tonen en kleuren. Stoeiend door het dicht gebladerte van de iindenlaan om onzen tuin, jubelen de vo gels het uit; de insecten gonzen, dansend in den zonneschijn; de krekel zingt een solo in het gras. De hagedoorn wuift met haar bloesems, en de vlinders dartelen er om heen, niet wetend welke bloem ze het schoonste vinden. Dc waterlelie in den vijver opent haar góudhart voor de ron, en wiegelt zich met .welbehagen op den stroom. Aan den oever suizelt het riet in zijn ge heimzinnige taal; de nederige klaver bal- i'seint er de lucht met de liefelijkste geur, en (het madeliefje fluistert tegen het vergeet- mij-nictje: „Wat is de wereld toch schoon". En de blijdschap over zulk een zomerweel de dringt ook den mensch om mee te juichen Maar ik heb geen hart voor mijn omge- ying op dezen zomermorgen. Wel hebben mijn zintuigen die heerlijk heid waargenomenmaar mijn ziel dronk dat schoon niet in. Ik voel me verslagen. Een taak, een moeilijke taak, die al mijn denken en kunnen eischte, met moed aan- yaard, met toewijding verricht, moet ik plotseling neerleggen. Er is geen keus, het moet. Ik heb een gevoel alsof er iets heel mooi* uit mijn leven is weggenomen en mijn ge- inoed is in opstand. Zoo zit ik daar onder de lindên, ge heel vervuld met mijn teleurstelling sta rend op één zwart plekje voor mij Stemmen bereiken mijn oor. Ook zonder op te kijken weet ik, wie dat rijn. Onze oude tuinman is daar aan het werk en zijn kleindochtertje komt hem ze ker zijn ontbijt brongen. Anders zie ik graag dat bekoorlijk tafe reeltje. Wel hebben de jaren de forsche gestalte gebogen, maar welke schilder zou niet wen- Gchen zoo'n karakterkop te penseelen? Min der nog om de sprekende gelaatstrekken dan om de uitdrukking der oogon; oogen, die ruik een oneindige liefde en teerheid kun nen vertolken, als ze rusten op iets; dat zwak is en lijdt. En dan, «Is contrast,-die bloeiende jeugd, dat kind met haren, blond als rijpend graan, en oogen, blauw als de korenbloemen, dat tegen -grootvader aange leund staat. Menigmaal heb ik mij bij hen gevoegd en oen gesprek aangeknoopt. Want aardig weet dc oude tuinman te Vertellen. Menige interessante bijzonderheid uit de planten- en dierenwereld z ij n wereld heeft hij waargenomen. Boekenkennis bezit hij niet, maar in het Boek der Natuur las niemand beter dan hij. Met de dieren gaat hij om als met vrienden: hij spreekt met hen en hij schijnt hun taal ©n zij schijLen zijn woorden te verstaan. 't Is waarlijk geen wonder, dat hij de eigenaardigheden mt hun leven ontdekt: hij leeft met hen mee. Hoe rept hij zich naar huis, wanneer er een onweersbui in aantocht is, om de kuikentjes tegen den dreigenden regen te beschutten. Dezelfde forsche hand, die onvermoeid de zware klei omspit, kan met do uiterste be hoedzaamheid een door de kou bevangen kuikentje aanvatten om het het teere lijf- :je met de nauw-zichtbare pluimpjes in een L Op zijn gouden troon met den kunstvollen baldakijn zat, het lichaam voorover gebo gen, het hoofd ondersteund door de hand, met starenden blik en gerimpeld voorhoofd: koning Thollas, wachtend. Tevergeefs was zijn hofdichter Jehmar gekomen, om hem zijn spannendste gedich ten voor te lezen, welke hem anders zelfs in de uren der grootste vermoeienissen wakker hielden; tevergeefs hadden zijn favorietes, £e schoonsten onder de schoonsten, getracht hem een glimlachje af te bedelen; tevergeefs hadden de beste danseressen getracht zijn oog te boeien. Bij het eerste woord, bij den ©ersten glimlach, bij de eerste pose had hij haar met een handbeweging weggezonden. En in de groote troonzaal het lichaam voorovergebogen, het hoofd ondersteund door de hand, met starenden blik en gerim peld voorhoofd, was koning Thollas alleen gebleven en hij wachtte. Plotseling werd de diepo stilte van het pa leis verbroken. Een zware stap weerklonk. De koning schokte en richtte zich op. Een soldaat trad binnen; Thollas snelde hem to gemoet en riep „Nul" De armen vielen den soldaat slaap langs het lijf, hij boog het hoofd en sprak slechts één woord: Overwonnen 1" t >»Je liegt, gemeene hond!" brulde Thollas, lapje flanel door de warmte van den kacheloven weer te doen opleven. Er is iets treffends in de opgetogenheid, waarmee hij over het lammetje spreekt, dat door hom werd opgekwockt. Het was door Moeder Schaap verstooten, en moest ge voerd worden met een zuigflcsch. Het dier tje raakte zóó aan zijn nieuwen verzorger gi.'jecht, dat het hem door het heele huis vofgde. En 'twas als in het Bijbelsche ver haal het zat op zijn schoot en was hem als een dochter. Maar heden heb ik geen lust om te ver nemen van dat lief en leed uit een andero wereld: égoïstisch verdiep ik mij in mijn eigen verdriet. Een vreemde stem trekt mijn aandacht eu éindelijk opziende, bespeur ik, dat niet het blonde kleindochtertje, maar een buurman bij don tuinman staat. Daar moet iets aan haperen, en ik haast mij, het te onder zoeken. „Is Teuntjo ziek?" vraag ik. ,Ze is weg", is het antwoord, dat voor een derde tamelijk kortaf klinkt, maar waarin ik een onderdrukten snik hoor. Geen wonder, dat kind, de eonigo vreugd van zijn ouderdom, weg „Weg?" herhaal ik verbaasd. „Ja," antwoordt do oude man, zijn eigen gedachtengang vervolgend, „toon ze drie weken oud was, is ze al bij ons gekomen. 'tWas een zwak kindje en wij hebben meni- gen nacht bij haar wiegje gezeten. Maar haar vader was dood en haar moeder mijn dochter ging weer dienen. Nu is die sedert drie jaar weer getrouwd en omdat ze geen kindéren hebben, drong haar man or op aan, dat ze haar kind weer tot zich zou nemen. 't Viel ons eerst wel hard wij konden er haast niet over spreken maar mijn vrouw en ik zijn oud en we zeiden tegen mekaar: wij konden wol komen te sterven, eer Teun- tje groot is en wat moest er dan van haar worden? Daarom, 't is beter zóó" en als om zich zelf te overtuigen, met nadruk: ,,'tls veel beter zoo." „Maar," vraag ik, om de aandacht van de scheiding af te leiden, „ze komt jc zeker spoedig eens weer opzoeken?" „Ja, dat hoop ik", antwoordt dc oudo man opgewekt en zijn oogen beginnen te schitteren. „Mijn vrouw praat er iedcrcn dag al over!" Ik was diep getroffen. Hoe klein govoelde ik mij tegenover dezen eenvoudigen man, die blijmoedig af kon staan hetgeen zijn hart liefhad. Van zijn verder leven valt weinig meer te- vertellen. Hij ging nog eenigc jaren voort dc nutti ge plantjes aan te kweeken en het onkruid uit tc roeien,ook in zijn eigen hart, hij ging voort de dieren, die hij verzorgde, to koesteren en lief te hebben ook de men- schen, in wier midden hij leefde tot eens op een dag do grooto Hovenier hem een plaats beroidde in dien anderen tuin, in het Eeuwige Zonnelicht I „Mag ik wat vuur van u hebben?" is dik wijls de vraag, waardoor in spoortrein, op de boot of aan den weg het gesprek met buur of overbuur wordt aangeknoopt. Want het „snuifje" raakt meer en meer in onbruik. Op die vraag haalt dan de gedienstige reis gezel een doosje „utan svafvel och fosfor" uit den zak en in minder dan gcon tijd is de brand in het kruit. Maar bet heeft lang geduurd eer het menschdom zoo ver was: van de Schepping tot in het jaar 1832 of daaromtrent. Het vuur-maken heeft een hcelen ontwik- „mijn dapperen hebben zich niet door dezo opstandelingen laten verslaan." „Ik spxak de waarheid." „Je liegt, valsche slaaf; ik zal je tot straf de tong laten uitscheuren." Geen £cnuw trilde in het bronzen gelaat van den boodschapper; hij zeide nog eens: „Ik sprak de waarheid." Thollas wankelde onder het gewicht der schande en zonk op de trappen van zijn tioon; hij weende van smart over de neder laag en schrik maakte zich van hem meester bij de gedachte aan de mogelijkheid van een onttroning. Zoo klaagde hij tot den morgen. Maar toen de zon opging, dwong hij zich tot kalmte. De hoogste priesters, bezorgd over de ongelukstijding, kwamen hem raad geven. Het waren de drie vertegenwoordigers der Goddelijke Drieëenheid: Brahma, de schep per, Wisjnoe, de behouder, en Sivas, de ver vormer. Plechtig gingen zij op hun hooge koperen zitplaats tegenover den troon zitten. Hun lange, witte gewaden, die tot op den grond neerhingen, deden hen spookachtig groot uitkomen. De oudsto, Venus de Wijze, dienaar van Brahma, verhief het eerst zijn stem: „Koning der koningen, groote onder de grooten, ondanks onze waarschuwingen hebt gij den heiligen dienst verwaarloosd; de goden verlaten u." „Priester," antwoordde Thollas, „in mij kelingsgang achter den rug, die, ten gerieve der lezers hier in het kort wordt beschreven. De primitiefste en de oudste methode om vuur te maken is wel dia, waarbij men twee stukken droog hout zoo lang tegen elkander wrijft, totdat er een vlam ontstaat. Bij vele wilde volksstemmen is deze methode een echt geduldsweck overigens nog in _wang. Een wijziging hiervan is de zoogenaamde vuurboor, d. w. z. een cylindrisch, in twee punten uitloopend stuk hard hout. Dezo boor draait in twee blokjes, het eene van ge makkelijk, het ander van mindor gemakke lijk ontvlambaar hout, en wordt door middel van een riera, dien men er om heen slaat en met de handen beweogt, in heen- en weer- gaande beweging gehouden. Door het oene blokj"b tegen een staand voorwerp een boom, een steenblok en het andere tegen do borst te zetten, kan men tevens de noodige drukking uitoefenen, zooals men het ook bij de ons bekende boor doet. Evenals bij deze kan men volgens de Eskimo'sche mode het eene stukje hout horizontaal op een ste vige onderlaag plaatsen en de vuurboor met de kin aandrukken. Wrijft men de vuurboor eenvoudig tusschon d j handen heen en weer, dan vordert het werk niet zoo vlug. Volgens reliefbeelden, die men in Mexico heeft go- vondon, opereerden de oudo Mexicanen op de laatste manier. Vuur-wrijven was en bleef echter een lang dradig en vermoeiend werk, en daarom zorgde men er. voor, als men eens vuur had, dit vuur niet te laten uitgaan. Tot in de Mde eeuw kende men geen an dero manier om vuur te maken dan de boven beschrevene; toen eerst leerde men met be hulp van vuursteen on staal vuur-slaan. Wel vertelt dc sago, dat Prometheus von ken, uit kiczelsteenen geslagen, in droog poedervormig merg van planten wist op to vangen en aldus dit licht ontvlambaar ma teriaal deed gloeien en in vlam slaan, en weet men, dat enkele wilde volksstammen door plotseling saamgeperste lucht- vuur maakten, maar beide methoden zijn niet al gemeen in gebruik gekomen. Sedert de 14de eeuw dan „ketste" men in Europa vuur. Over deze kunstvaardigheid behoef ik niet uit te weiden, ze is zoo lang niet in onbruik en als verboden liefhebberij bij het jongere en jongste geslacht nog altijd in trek. Vuurslag en zwam of vuurslag en een tondeldoos zijn woorden, welko bij die genen der mannelijke lezers, bij wie do pe per-en -zoutkleur reeds in do haren is of dc maan door dc volken komt kijken, zeker menige prettige herinnering wokken aan in het geniep gerookte pijpen of een vuurtjes- stokerij met veel geblaas on veel rook. Ook bij 's lands weerbaarheid deed de vuursteen dienst; een stuk vuursteen nl. werd in den „haan" vastgeklemd en bij het overhalen van den trekker sloeg die op een stuk staal, dat er dc vonken afvlogen. De bestemming van dezo vonken was het kruit, dat op do pan van de antieke vuurroeren geschud werd, te doen ontbranden en zoo de ontvlamming op het kruit in het roer over te brengen; maar niet altijd beantwoordden de vonken an haar bestemming, en het ge weer „Tcctste". Om in huis het vuur van haard of kachel op do pit der lamp op de tabak der pijp over te brengen, gebruikte men houtspaan ders, papieren „fimpen" en later zwavel stokken. Echte, oorspronkelijke zwavelstok ken van inlandsch fabrikaat, henncpstongels namelijk, wier boido uiteinden met de licht ontvlambare zwavel gedrenkt of overtrokken en die in bosjes bij 1 kander g oonden langs de deuren gevent werden. Erg zuinigo men- schen „spleten den zwavelstok in tweeën." Toen men in dc scheikundo meer bedreven raakte, kwamen cr chemische vuurmakere. Van dien Aard was dc vuurpomp, in 1823 woont de schrik; wat moet ik doen, om hen weder voor mij te winnen?" „Uit Je roode en groene vlammen der heilige drievoeten hebben wij den wil der goden gelezen. Hij verlangt, dat gij vol rouw en deemoed voor dc tempels nieuwe of fers zult brengen." Thollas maakte een beweging van schrik: „Bloed I Altijd bloed I De goden brengen reeds zoo veel, dat zij zich daaraan zouden kunnen verzadigen- „Vorst, spreek geen profane woorden: de goden willen, dat men ze eert." „In het duister van dezen langen smarte- nacht, door niets afgeleid, heb ik in mijn binnenste gezien. Wat ik gezien heb, ver vulde mij met schrik. In lange processies trokken ze voorbij, de wezens, die ik, om u ter wille te zijn, als zoenoffene gebracht heb Vijanden, slaven, kinderen, vrouwen Ook onschuldige maagden waren onder hen, die eens moeders hadden kunnen zijn, moeders van zonen van het vaderland, en jonge mannen in de kracht van het levei, die op dit oogenblik de verdedigers van bat land hadden kqnnen wezen. Toen kwam er twijfel en vreeze in mijn ziel en plotseling hoorde ik eon stem, welke riep: „Uw offers zijn de goden een ergernis 1 Gij hebt niet het recht, andoren van het leven te beroo- ven; dat wonderlijke mysterie, dat zich openbaart, geheel onafhankelijk van 's men- schen wilEén woord van u is in'staat tc dooden, maar waar is het woord, waarmede door Döbereiner in Jena uitgevonden. De vuurpomp, ook al „phiiosophisches Feuor- zeug" genoemd, bestaat in hoofdzaak uit een met verdund zwavelzuur gevuld bekerglas, waarin een glazen klok is gedompeld; in de klok hangt een stuk zink. Zoodra het zink mot het zwavelzuur in aanraking komt, ont wikkelt zioh waterstofgas, dat, wanneer het niet ontsnappen kan, het zwavelzuur terug dringt en op die wijze vanzelf de waterstof vorming doet ophouden, omdat het zink en zwavolzuur van elkander verwijdert. Wil men vuur hebben, dan maakt men, door mid del van een kraan, een kleine opeming vrij, die in don bemel der klok aanwezig is, en geoft daardoor aan de waterstof gelegenheid door een zijwaarts gebogen fijne buis te ont snappen. De stroom waterstof wordt nu ge leid op een klein platina-sponsje, dat in ccn huls tegenover de monding van het afvoor- buisje is opgeslotenhet sponsje gaat aan het gloeien en ontsteekt de waterstof. Een spaander of een „fimp" moet dan het vuur overnfcmen. Mon moet or echter voor zorgen, dat er niets dan waterstof in de klok aanwezig is, on daarom do eorste hoeveelheden laten ont wijken zóó, dnt zij niet het spou.sjo kunnen treffen. Bij die eerste hoeveelheden is na melijk nog de lucht, dio in de klok boven het zwavelzuur stond, en waterstof met lucht is een ontplofbaar mengsel. Vole lozers zul len wel hier of daar zulk een oudcrwetsche vuurpomp gezion hebben. Veel algomeener dan dc Döbereinors's vuurpomp is de gewijzigde uitvinding van Chancel (1805) in gebruik gekomen. Do luci fers van Chanool waren stokjes, die aan ccn eind een bokleoding van zwavel en een kopje van suiker cn kaliumchloraat hadden cn aan con met zwavolzuur gedrenkt asbest- koordje, dat men in een glazen buisje bij zich droeg, worden aangestoken. Daarna kwamen dc phosphorlucifors. De witte phosphorus er bestaat ook roo de, waarover la,tcr is zeer gemakkelijk ontvlambaar; een temperatuur van 60 gr. is daarvoor reeds voldoende en zulke tempera tuur kan door zachte wrijving reeds verkre- gon worden. Maar hoe licht phosphorus ook ontvlamt, hij brengt niet gemakkelijk het vuur over. Wanneer men een stukje phospho rus op een plankje legt en aansteekt, ver koolt het hout wel, maar cr komt geen vlam. Phosphor alleen doet het dus niet. Maar brengt men aan het eind der houtjes een klein laagje zwavol, hetgeen gemakkelijk gesohiodt door dc houtjes in vloeibare zwa vel te doopen, en zet mon or dan eon kopje van phosphor op, dan ontbrandt bij wrij ving de phosphor, de phosphoi'vlam is warm genoeg om do zwavel in brand tc zet ten, en de vlam der zwavel wederom warm genoeg om het hout te ontsteken. Dc phosphorkopjes brengt men op de luci fers door deze in een mengsel van lijm, me nie, salpeter en een of andere kleurstof, wanneer mon ze niet menierood verkiest, te dompelen. Hot spreekt vanzelf, dat het snijden der houtstaafjes het indompelen, enz. maohi- naal gebeurt. Dc arbeid in de fabrieken, welke witten phosphor verwerken, is echter :ecr nadeelig voor do gezondheid. Wanneer niet alle voorzorgen: luohtvcrversohing, afzonderlij ke klcoding voor de fabriek, herhaaldelijk wasschon der handen, volstrekt niet in do werkplaats eten, enz. worden in acht geno men; wanneer men niet zorgt, dat de werk lieden met hun work wissolon, zoodat niet steeds dozelfde personen met den phosphor omgaan, en or streng op lot, dat niemand worde aangenomen, die een gebrek aan tan den of kaken heeft, dan kan men er zeker van zijn, dat men lijders aan phosphorne- krose krijgt. Deze chronische ziekte begint gij weder levend kunl maken?" Dc priesters bicven een oogenblik in diep stilzwijgen en met de door ringen gesierde vingers streken ze door hun lange, sneeuw witte baarden. Toen verhief Venus zich nog eens. Zijn stom trilde van toorn cn rolde onder het hooge gewelf van de koninklijke zaal. „Thollas, zoon van den horder, om den wille der priesters op den troon gezeten, hoed u om ons, die spreken in der goden naam, to mishagen. In gehoorzaamheid rust uw ecnige kracht: op den dag, waarop gij u verstout, te handelen tegen onze wen- schen, onze voorschriften cn onze macht, zult gij niet meer zijn 1" En de beide andere priesters, dio zich ook nu verhieven, herhaalden: „Zult gij niet meer zijnl" „Zie, Thollas, de goden verlaten uNe derlagen volgen elkaar op, spoedig zal een algemeene vloek uitgesproken worden, do binnendringende vijand zal uw paleis en onzo tempels door brand vernielen, en zij nerzijds ons leven offeren aan zijn onbeken de godenHaast en en doo boete I Een maagd, dio haar jonge leven vrijwillig aan biedt, moet geofferd worden." „Neen, neen, gij dwaalt. De tranen van al degenen, die de onschuldigcn beweencn, zullen tot de goden opstijgen on hun klach ten zullen sterker zijn dan onze gebeden 1" De priesters hadden een opwelling om zich te verzetten tegen 's-konings woorden, maar de ure was te ernstig, om nog niet een po- mot een onteteking van het beenvlies en ein digt met een geheel afsterven van het been der onderkaak. Nu is het wel waar, dat men door nauwge zette in-aolit-noming van aJlo voorzorgsmaat regelen dezo ziekte kan voorkomen en bij zeor strenge contrólo ook feitelijk voorkomt, maar iedereen, die een kijkje in fabrieken genomen heeft, weet, hoo uiterst moeilijk hot is alles te b 1 ij v o u doen on vooral alle nala tigheid, zorgeloosheid en onverstand der werklieden tc voorkomen. Doze vervaardiging is editor van geen nut meer, nu wij onschadelijke vuurmakere heb ben en zonder sorg, uit volle borst en op do wijze van „Heil Dir im Siegerkranz", het lied van Jonkcppings töndstiekor kunnen zingen mot het rofiein „Utan svafvol och fos for." De vertaling van die woorden is: Jon- köpping's vuurr.fokjes k ader zwavel on zon- dor phosphor. Do Duitecho:" heeft, natuur lijk, zijn Kaiserhólzcr. Waar is hot: do stokjes hebben geen zwa vel, ze zijn met parafino doortrokken, en geen phosphor, geen greintjo zelfs. Het kopje bovat cliloorzuro kali cn zwavclantimo- nium; ook wel chloorzuro kali, ohroomzure kali, zwavelkics, zwavelantimonium en wordt gozegd slechte op do wrijfvlaktc to ontbran den. Dit is echter niet gohecl on nl waar. Hot mengsel is min of meer ontplofbaar cn door een korten, krachtigen streek op een hard en glad voorworp kan men velo dezer Iuoifore met eon kleinen knal aan het vlammen krij gen. Op do wrijfvlnkto gaan zc echter zeer go- makkclijk, somtijds te gemakkelijk aan. Hot materiaal, waarmedo die wrijfvlakte bestre ken wordt, bovat, behalve het onvermijde lijke bindmiddel, de lijm, o. a. bruinsteen, somtijds .zwavelantimonium of zwavelkics, fijngemalen glas en phosphorus. Maar nu niet de vorgiftigo witte, maar de onsohadolijke roode. Wanneer men witten phosphorus, gedu rende goruimon tijd, bij afsluiting dor lucht op con zekere temperatuur (2-10 gr.) vorhit, gaat zc over in rooden phosphorus, die voel mooilijker ontbrandt on onschadelijk is. De ze roode phosphorus komt op do strijkvlakto i der lucifersdoosjes. De uitvinding der sakor- hetetand stickor is in 1818 door Böttger go- - daan, maar de onschndolijko lucifers hebben den omweg over Zweden mootcn makon om ^n Duitschland ingang to vindon. Het rijk der strijklucifers heeft nog niot uitgediend en zal vooreerst nog wol stand houden maar wij hebben reeds olectrischo goslampontstckors, olectrischo Hurwitzlam- pen mot het motto koine Streiohhölzcrr, koine Kerzen mahr", cn wie weet wat nog komt! In Wocnen is voor conigen tijd een pro feet opgestaan. Geen verkondiger van mach tige raadsbesluiten of van den komenden toorn, die hot verdorven inonschongoslachb dreigt neon, ccn zeer bescheiden profcetjo, van do soort, die gewoonlijk brood otonl Oa- golukkig heeft hij voor zijn stellingen eon ge bied uitgekozen, waar do goloovigen, die op do hoogto zijn van den loop dor zaken, wei nig vertrouwen schenken aan don eersten profeet don beste, cn wol omdat... zo al zoo dikwijls gefopt zijn. Deze profeet dan betoogde, toen hij in een vrouwen-voreoniging to Weencn eon poos geleden een voordracht hield, de wonschelijk- hoid, om voortaan de vrouwen niot meer vrij te laten in liet kiezen van feestgewaad, maar eon uniforme klecding voor te schrijven, evenals voor do heeren, die zich bij plcchtigo gelegenheden genoodzaakt zien, het zeer gra- ciouzc klecdingstuk, rok gonaamd aan to ging to doen, en zij zc»'don: „Hoed u, Thollas; medelijden is do zuster van zwakheid. Als gij do jonge maagd niet wilt offeren, lever ons dan die cllcndigcn uit, die hun misdaad boeten in do duistere kerkers van uw paleis; misschien zal het groote getal hunner schuldige zielen opwe gen tegen het geschenk van ccn onbevlekte jonge maagd." Thollas aarzelde. Hij wist zeer wel, dat zijn mocht geschapen was door de macht dor priesters; hij wist, dat zij do eigenlijke bewerkers waren; cn wijl hij er aan twijfel de hen te overtuigen, trad hij met hen in vergelijk: „Zoo wil ik u tot offers do govonnistcn uitleveren, die zulk een voorwerp van af schuw en verachting zijn, dat er zich geen enkele medolijdonde stem verheft om genade voor hen te smeokon." In het Oosten en in het Westen werd dit bericht verkondigd en in het helle daglicht stroomde op het gewijde plein, waar dc tem pels zich verhieven, do menigte bijeen, koortsig opgewonden van verlangen, om zich aan het stcrvenstoonocl to vermeiden. Weldra klonken de trompetten en als de aren van een korenveld, waarover dc storm wind strijkt, zoo bogen onder do golvingen der tonen dc hoofden der menschm. De koning verscheen zonder gouden kroon, zonder den purperen mantel, in het eenvou dige gewaad van don krijgsman, met eon bleek gezicht en zenuwachtige gejaagdheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9