Ifes.A -- ll&ISste-''! LEIDSCH DACBLAD, ZATERDAG 14 JUNI. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. No. 12976 Anno 1902. er onder de hoogleeraren eener zelfde uni versiteit zeer veel verschil van inzicht is; wat den student juist tot scherper en nauw keuriger onderzoek leidt. En, indien men den jongelieden toch uit sluitend ,,in eigen kring" hooger onderwijs wil doen genieten, niets belet, dat zij, al studeeren ze aan een overheids-hoogeschool, toch slechts één enkelen hoogleeraar van hun gading volgen en overigens uit boeken en dictaten studeeren. Men behoeft, om een examen te kunnen afleggen, geen onkel col lege te hebben bijgewoond. En voorts; de hoogleeraren zijn vrij in hun onderwijs; vrij ook om al datgene mee te deelen, wat in het voordeel strekt van eenige geloovige richting, gelijk zij meerma len deden en doen, Als derhalve het open baar hooger onderwijs allen ten bate komt, is het dan redelijk alleen voor zich- zelven een eigen universiteit te eischen? En de gcldquaestie is een geheel andere dan bij het lager onderwijs. Dédr heeft do bijzondere school recht op subsidie, omdat zij dezelfde taak vervult als de openbare en daardoor het Rijk geld uitspaart. De vrije universiteit daarentegen geeft geen be sparing. brengt eer der schatkist nadeel. In de derde plaats vroeg dc Maas- en Scheldebode „Waarom zou het Rijk niet evengoed dc school voor het hooger- als voor het lager onderwijs, alleen voor het wetenschappelijk gehalte kunnen controlecren, ook al gaat die school van bijzondere besturen uit, fiï dan bij bevinding van betrouwbaarheid in objectieven en formeelen zin, zijn subsidio aan de particuliere verecnigingen verlcencn?" Dc Nederlander betoogt in haar antwoord op deze laatste vraag, dat bij hooger onder wijs controle van het wetenschappelijk ge halte toch eigenlijk niet kan bestaan. Ieder mag hooger onderwijs geven; die vrijheid zal wel niemand willen prijsgeven. Van meer gewicht is do vraag hoeveel vrije universiteiten er dan moeten zijn of zullen moeten komen? De schrijver in Maas- 'cn Scheldebode sprak van drie standpunten: het ongeloovigc, het Roomschc en het posi- tief-Protestantschc. De Nederlander geeft op die verdeeling haar kantteekeningen en opmerkingen, maar om ten slotte uit te re kenen, dat óók al neemt men die vcrdceling tot grondslag, dc kosten voor het Rijk jaar lijks meer dan aanzienlijk zouden zijn. De Nederlander ziet geen anderen weg dan in het aanvullen van het openbaar hooger onderwijs met dat van door partici'.iïrcn be zoldigde hoogleeraren. Een hoofdofficier schrijft aan do Nieuwe RotterdamscJie Courant het volgende: In De AmsterdammerWeekblad voor Nederland, van 8 Juni jl.komt onder den titel „Zeer gewenscht" een zeer lezenswaar dig artikel voor over do toekomst van jon gelieden, die bij het leger in dienst komen, met het ideaal van den officiersrang voor oogen. Dit artikel getuigt, behalve van een door ondervinding beproefden blik op de vele onbillijkheden, waarvan die jongelie den het slachtoffer zijn, en op den geringen stoun, dien zij van het legerbestuur onder vinden, ook van een hart voor die jongelin gen, wier carrière voortdurend aan een zij den draad hangt. Niets, totaal niets wordt er officieel voor hen gedaan; zij gaan op in het groote ge heel, indien niet een of ander officier en zoo zijn er gelukkig velen zoo'n jong- raensch opmerkt en aanzet, om zijn kennis te onderhouden en zich voor het toelatings examen tot den cursus te bekwamen. Toch hebben zij aanspraak op dezelfde belang stelling van het legerbestuur als do cadets van Alkmaar en kosten dezen den lande ook oneindig veel meer. Beide categorieën stre ven naar hetzelfde doel; de geregelde aan vulling van het officierskorps uit het leger zelf is een even groot landsbelang als die uit dc Koninklijke Militaire Academie. Onbekend mcfTlictgcen hun wacht, komen deze jongelieden op hun 17do of 18de jaar van het instructie-bataljon bij het regiment en worden daarin verspreid. Wil het toe val, dat zij bij een compagnie ingedeeld wor den, waarvan de commandant zich in den toestand van zoo'n jongeling weet te ver plaatsen, die hen niet onmiddellijk als m a n- n e n behandelt, die begrijpt, dat zoo'n jon geling leiding behoeft, niet alleen in mili taire zaken, maar ook wat zijn levonswijze, zijn karaktervorming betreft, die behulp zaam is in het kiezen van zijn vrienden, in één woord, van een kapitein, die aan ge strengheid een groote mate van humaniteit en tegelijk menschenkennis paart, dan kan er van zoo'n jongmensch wat terecht komen. Over het tegenovergestelde zal ik niet uit weiden; alleen dit: veel van die jongelieden gaan voor het leger, zelfs voor do maat schappij verloren, omdat zij bij intrede in het leger die leiding missen. Als eerste poging om hierin verbetering te brengen, en aan volgende jongelieden te vergoeden, wat tot nu toe verwaarloosd werd, wordt het eenvoudige, niets kostende middel aan dc hand gedaan, om do korpo raals, die van het Instructie-Bataljon bij de regimenten aankomen, allen in te deelen bij eon en dezelfde compagnie, waarvan de commandant de eigenschappen bezit hier boven aangegeven. Deze compagnie zij do trechter, waardoor allen heengaan, om, naar mate van do behoefte, bij andere com pagnieën ingedeeld te worden, op aanwij zing van dien compagniescommandant dus niet volgens hun datum van aankomst, maar volgens hun mate van zelfstandigheid, van zedelijk vermogen om op eigen beenen tc staan. Het legerbestuur zij deze maatregel in het belang van vele jonge monschcn van hun ouders bovendien aanbevolen als een daad van humaniteit. In de Hengelooscho Fabrieksbode komt een rede voor, uitgesproken door den heer Stork in dc jaarvergadering van zijn perso neel. Het volgende is daaraan ontleend: „Tot nog too heb ik over do Enschedee- sche werkstaking in het publiek gezwegen. Hier op onze jaarvergadering wil ik er een kort woord over spreken. Wat is de oorzaak van die bedroevende ge beurtenis? De aanleiding is een betrekkelijk klcino loonquaesli". Van dc 160 dokenwevers verdienden door bijzondere omstandigheden 96 een wat hoo ger loon cbyi de overigen. Do firma Van Heek adhtte het noodig dc tarieven, waarop deze 96 personen werkten, op hetzolfdo peil te brengen, als dat der 64 kameraden, die geheel hetzelfde werk deden. Dc hooger be loonden wilden hiervan niet hooren, de 64 anderen veroordeelden de aangokondigdo verlaging (waarschijnlijk omdat zij zelf meenden op tariefsverhooging aanspraak to mogen maken, als deze verlaging niet door ging), torwijl de 1600 werklieden, aan do andere fabrieken der firma verbonden, zich met de dekenwevers solidair verklaarden. De zaak was nu rijp voor een staking en toen op hot juiste oogenblik geen goede lei dende kracht vorzocnend optrad, brak de staking uit. De gevolgen zijn verbijsterend. De firma Yan Heek gaf aan dc werklieden haver fa brieken, dio de stakers steunden, gedaan een naar mijn overtuiging volkomen gewet tigde maatregel tegenover het gemeenschap pelijk optreden van al haar werklieden, dat or aan voorafging en nu loopen reeds on geveer 20 weken c. a. 2000 menschen werke loos rond. De staking veroorzaakt echter aan beide partijen niet slechts stoffelijke schade; van veel ernstiger aard acht ik den geest van verbittering, die er noodzakelijk uit moet voortvloeien. Yan Heek Co., een der grootste firma's in ons land, die ik aarzel niet hot hier uit to spreken een zegen is geweest voor Twen te en Enschedee groot heeft gemaakt, is ten gcvclgo dezer betreurenswaardige gebeurte nis schandelijk belasterd en hccit aan allerlei verdachtmakingen blootgestaan. Allerlei menschen hebben zich, blijkens hun steun aan de werkstakers ,in staal geacht een oordeel in dezen loonstrijd to vellen ton' nadeelc der firma Yan Heek cn Co. Naar mijn innigo overtuiging geheel ten onrechte. Er mogen fouten van tactischen aard door de firma begaan zijn, hetgeen ik niet tegenspreek, in den grond kon er moeilijk een meer onrecht matige werkstaking uitbreken dan deze. Thans loopt do strijd over den eisch der werklieden, dat dc firma allen weder zal aannomen; ook dio werklieden, die hun pa troons grievend hebben belecaigd. Voor zoo ver ik als buitenstaander kan beoordcelcn, schijnt hcmij een onuitvoerbare eisch, dat een fabrikant deze laatsten opnieuw in zijn dienst zal nemen. Een groote verantwoordelijkheid laden allen, die deze staking steunen, op zich, daar er niet aan tc denken valt, dat de firma Van Heek Co. thans l t verder toegc- n boreid zou wezen. Hoe goed ook door velen gemeend, is do gegeven steun weggeworpen. Maar dat niet alleen. De industrie van Enschedee waarmede de welvaart dor werklieden zoo nauw samenhangt, lijdt door do voortgezette staking gevoelige schade. Zij, die steunen, meencn de patroons to treffen, maar, in de eorstc plaats treffen zij dc werklieden. De heer Stork trekt voorts uit het gebeur de deze leering. Naar het hem voorkomt, ligt de grondoor zaak eener staking hierin, dat er over het al- Een Museum van Oorlog en Vrede te Luzern. Een eigenaardig Museum is Zaterdag te Luzern geopend, oen Museum van Oorlog en Vredo, door wijlen den staatsraad Van Bloch gesticht, in tegenwoordigheid van den zoon des overledenen en zijn familie, barones von Suttner, "William Stead en andere vertegen woordigers van vredebonden, kantonnale en gemeentelijke gedelegeerden en leden van den Bondsraad. De heer Fródóric Passy, die het koord doorsneed, dat de deur gesloten hield, sprak de hoop uit, dat hy aldus „den tempel van den eeuwigen vrede opende." gemeen tusschen werkgevers en werknemers niet voldoende voeling is. „Laten wij or dus ('egt hij) voor zorgen, dat die tusschen ons j steeds blijft bestaan. Als wij elkaar ontmoe ten en onze belangen met elkaar bespreken, I als we weten te geven en te nemen, dan zal j niet licht dc harmonie i disharmonie ver- j keuren. Dc tijden zijn zeer veranderd; vroe ger hadden wij, cn ook gij, het veol ge makkelijker dan tegenwoordig. U wordt steeds gepredikt, dat wij nemen wat u toe komt, cn wie luistert naar dio taal, voelt een geest van ontevredenheid over zich ko men, die licht tot verbittering leidt en hom zonder twijf 1 ongelukkig maakt. Ik spreek niet van u in het bijzonder, maar in het alge meen; de werklieden worden opgezet tegen de patroons en daardoor ontsta.it een ver derfelijke geest van scherpte in de beoordcc- ling van hetgeen de werkgever doet of laat. En omgekeerd onb. at door de velerlei ver dachtmakingen, waaraan hij blootstaat, bij den werkgever minder neiging zich voor de zaak der werklieden warm te maken. Noodig acht ik het dus. dat er omgang is tusschen u en ons; noodiL. dat wc eikaars meeningen respcctccren, noodig dat wc van weerskan ten eikaars handelingen niet t lichtvaardig beoordcelcn." Het Centrum zogl van deze rede van den heer Stork: Dit zijn guldon woorden, woorden, dio een des te grootcro betcekonis krijgen in den mond van een patroon. Indion dc verwijdering tusschen werkman en werkgever ophoudt te bestaan, wanneer men eerlijk cn loyaal met elkaar van gedach te wisselt en zich weet to verplaatsen in elk anders positie, zal menig geschil hetzij ver meden, hotzij in der minne bijgelegd kunnen worden. De patroons zullen zich dan uit den aard dei- zaak niet op een te hoog en ongenaakbaar standpunt plaatsen en de arboidors van hun kant zullen niet in de eerste plaats luisteren naar do inblazingen van allorloi politic - ters en woelwaters, die werkstakingen b> schouwon als uitstekende middolon, om pro paganda te makon voor hun zaak en hun bc- ginsol en dus ton slotte slechts hun eigen be lang dienen. [Zooals men weet, is de werkstaking thans geëindigd]. Prof. mr. W. van der Vlugt neemt in On ze Eeuw Juni-aflovoriiig) do nieuwe school van crimineolo sociologie van Eu rico Ferri ondor handen, die don misdadiger beschouwt als zielszieke, als zenuwlijder, dio niet door „straffen" in don ouderwetschcu zin mot zioh laat afrekenen, maar eischt oor deelkundig tc worden bejegend naar de idee der „sociale aansprakelijkheid." Schrijver is niet blind voo hetgeen er goeds is in dc nieuwe leerwijze. Niet slechts haar zioktebesohrijving, ook haar aanbeve ling van een voranderdo geneeswijze ver dient ernstige aandacht en, ten decle behar tiging. Voor ovorlog, in grensgevallen, tus schen rechters on geneeskundigen, kan niet te veol worden gepleit. Voor staatsbeleid en liefdewerk, dat, waar het kan, de wortelen afsteekt van het kwaad, in Btcc van met het wegsnijden dor giftige loten zich voldaan tc toonon, natuurlijk evenmin. Dat, voorts, ter zako van bij ongeluk gepleegd vergrijp, c n proef genomen worde met voorwaardelijke veroordeeling, waarom het niet toogojuicht',' Vooral zoo daarmeo gepaard gaat t-ookemning aan de lijdende partij van een veel sr>wigor goharnasten eisch tot schadeherstol. Zelfs laat zich heel wat aanvoeren ten gunsto van hot denkbeeld: voor sommige veroordeelden (misdadige dronkaards, onder andoren, wier beterschap zioh licht herkennon laat) een premie op dio beterschap fco stellen, door den duur hunner vastzetting tusschen den korloton termijn on een langston in, te laten afhangen van hun gedrag. Op al die punten zegt dc schrijver dringt dc nieuwe school tot een hertoetsing der bestaande wet ten, die licht een eerste stap tot heilrijke hervorming wezen kon. Maar overigens gaat de nieuwe school in haar voroordeeling van het oude strafrecht veol to ver on betoogt dc schrijver mot een Over den Leidsckea kooglecraar Rosen- stoin, die op 8 Juni zijn 70ste jaar be reikt had en derhalve „emeritus" werd, schrijft de weleerwaarde heer P. M. Pots het volgende in De Residentiebode „Wat dr. Schaepman eenmaal aan hot adres van professor Beets, te Utrecht, ten beste gai, kan men „servatis sorvandis", nu ook tot piYifessor Rosenstein zeggen. De jeugd werkt, spoedt en schertst nog in dozen bejaarden Leiclschen kooglecraar, die nu door dc wet, wegens ouderdom, tot het emeri taat gëndozaakt wordt. Overigens heeft het de loopbaan van dezen professor waarlijk niet aan glorie ontbroken. Zooals Zijn Hoogge leerde vroeger aan het ziekbed van Z. M. Koning Willem den Derden stond, zoo stond hij onlangs aan het ziekbed van Koning Wil- lems dochter. Zooals hij onlangs nog i n Duitsche ridderorde mocht ontvangen, zoo werd hij vroeger reeds met verschillende Ne- dorlandsche orden versierd. Voorts gold hij als de geleerde, die de standaardwerken der jongere tijden over de kennis der nieren schreef en die zijn grooten leermeester Vir- chow, te Berlijn, ten roemrijken leerling ver strekte. Voor ons, katholieken, had profes sor Rosenstein ook nog deze aantrekkelijkheid dat hij, in tegenstelling met zoo menig ander professor der Lcidsche hoogeschool, een „ge loovige" was. Dat geloof gold, wel is waar, alleen het Oud-Yerbond en de openbaring aan het oude Israël, -zoodat de Katholieke Kerk, mot haar Nieuw-Verbond c i vervul ling van Israels voorbereidend geloof, dezen hooggeleerde nimmer haar zoon mocht noe men, maar toch, het heeft mij zei ven wel goed gedaan, op zekeren keer, eens een troostwoord uit den profeet Ezechiël van de lippen dezes hoogleeraars te mogen verne men. Men zag in dezen geneesheer dan toch een andere richting dan die, wolke eenmaal eon buitonlandsch doctor des ongeloofs laste rend zoggen deed, dat hij wel spieren en bloedvaten, maar -«nooit een geest in den monsch gevonden had. Professor Rosenst- i heeft ook do beide Leidsche zielenherders, pastoor Muré en Mgr. Bots zaliger in hun laatste ziekten bijgestaan. „Bene meruit de ©ivita/fce et republica. 1) hem zij een gelukki ge levensavond toebedeeld! Blij.», deze geleer de Duitscher dien avond in Nederland afle ven, dan moge hij als oud-professor en doc tor nog menig kranke ter vertroosting zijn 1" In drie artikelen over aanvulling onzer hoogescholen geeft De Neder lander, die dit onderwerp meer behandelde, antwoord op even zoovele vragen, haar ge daan door de geestverwante Maas- en Schel debode. „Hoo is het „evenwicht" tc herstellen tus schen het aantal Christelijke en niot-Chris- tclijke hoogleeraren aan de overheids-hoo geschool?" luidde de eerste vraag. De Nederlander antwoordt: Het evenwicht behoeft niet hersteld tc worden. Het aantal is hier in geencn deelc beslissend. Als er maar enkelen zijn van ge loovige richting, dat is genoeg. Maar van do besten: Mits hun dan ook vakken worden opgedragen, philosophiscke en daarmede- vorband houdende, waarin gelegenheid is van hun beginselen te doen blijken. De snel ste wijze, om in 't gebrek tc voorzien, is de aanvullingsmethode; liefst door de over heid, maar als deze dit niet wil of nog niet kan, door particulieren. De tweede vraag was: „Hoe zouden de vele landgenooten te bevredigen zijn, wier godsdienstige overtuiging nu eenmaal dc beoefening der wetenschap in eigen kring, van uit bet standpunt des Christclijken ge- loofs, vordert?" De Nederlander toont in antwoord op de ze tweede vraag aan, dat dc overheid dit verlangen niet bevredigen kan; en, wat De Nederlander aangaat, ook niet behoeft tc be vredigen. De directe invloed der kooglecraren op karakter en overtuigingen der studenten is, de philosophische vakken uitgezonderd, in don regel onbeduidend. Daarbij komt, dat 1) Hij heeft zich bij staat en burgerij zeer verdienstelijk gemaakt. De PSeegzuster. 42) .Professor, van onachtzaamheid kan hier geen sprake zijn; sedert do zuster vertrok, waren de medicamenten in mijn hand, en ik heb zo nog onder mjjn berusting." Meer verrast dan hy toonen wilde, zag de professor de dame aan, wier kalme mede- deeling zijn goheele veronderstelling omwierp. Wat zou hy nu moeten vorklaren, als de man bezweek? „Dan heeft by ander gift bezeten!" zei Labach, na kort bedenken. „Mogelyk. Dat zal later by het ïykonderzoek to ontdekken zyu. Doch welk motief had hy tot zelfmoord? Ik ken er maar een „Tk ook," beaamde de arts somber. Een vluchtig rood kwam op haar bleek yelaat. „En dat mag ik wel verzwygen. 'tls een ongelukkige neiging, die niet my'n geheim alleen is. Zou die by den toestand, waarin de baron verkeerde, plotselingen waanzin ver oorzaakt kunnen hebben?" „Mogelyk! Is dat in den laatsten tyd ge passeerd? Onder uw cogen?" vroeg hy scherp. „Onder myn oogen? Neenl Ik was zoo goed als uit de kamer van den baron ge bannen; de tegenwoordigheid der zuster maakte my overbodig. Ik kan naar waarheid verzekeren, dat ik hen nooit samen gezien heb „De zuster verliet plotsoling geheel onver wacht dit huis?" „Ja. Ze deelde het my pas mee, toen ze gereed stond „En welke reden gaf zy?" „Dat wou ik juist zeggen. Zo liet aan my over, to zoggen, wat ik wilde, om haar ver- dwynen by den baron te verklaren." „Zoo, zool Heel zonderlingI „Ik vind het niet zonderling! 't Ligt in den vrouwenaard," zei Sonnya, fijn glimlachend. „Meent u? Nu, dat is ook niet van belang. Men vertelde my, dat de zieke in zyn yien naar do zuster gevraagd heeft, om haar een dringende mededeeling te doen?" „'t Laatste heb ik niet gehoord, wel, dat hy om haar riep, als een verliefde naar een dierbaar wezen roept, wanneer hy zichzelven niet meer meester is." „'t Is goedik dank u. Wilt u den kamer dienaar by my sturen?" Toen mevrouw Wengerska in het woon vertrek terug kwam, was dat leeg; dokter Philippi had zeker de onmachtige naar haar slaapkamer boven laten brengen. XXV. Hot was tien uren 's avonds. De zieke was tegen alle verwachting, weer onrustiger geworden. Dat yzeren lichaam worstelde tot het laatste oogenblik wanhopig tegen den dood, de wysheid der geneeskundigen telkens misleidend. Labach en Philippi zaten somber tegenover elkaar in de bibliotheek, terwyi de trouwe Eineck in de ziekenkamer wacht hield. Stilte heerschte in het oude slot en daar buiten. Daar gleed langs de trap en door de vesti bule een donkere gedaante naar de kamer van de huishoudster. Zacht tikte een vinger tegen de deur, doch geen antwoord volgde. Luider waagde Marie Louise niet te kloppen. In haar onduldbaren angst kon zy niet daar boven in haar kamer alleen blyven. 't Was haar, of waanzin woelde in haar brein. Daar zat zy, midden in die koude pracht van vroegere eeuwen, luisterend, of geen geluid van beneden kwam, hetwelk haar aankon digde, dat het dierbare leven gevloden was, en zy mocht niet knielen aan zyn bed, biddend voor den geliefde l Allerlei geheimzinnige geluiden hadden haar boven verschrikt; ze wist wel, dat het het spel van den wind en van de muizen was; maar in haar angst had ze niet kunnen laten, de deur achter het gobelin in haar kamer te openen. En toen was het haar geweest, of ze in het laatste van een der zyvertrekken, waaruit duisternis en kilheid haar te gemoet kwamen, een flauwen lichtschemer had gezien. Nu hield zo het niet langer uit; daarom was zo opgestaan, om de vrouw te zoeken, die medelyden getoond had voor haar leed. Kon die haar al niet helpen, ze konden dan toch samen weenen. Sonnya was zekor niet in haar kamer. Marie huiverde by de gedachte, naar boven terug te gaan; daarom trad ze binnen. De lamp stond op de tafel, waarop de gewone boeken en papieren lagenhet zag er uit, of do bewoonster voor een oogenblik was heen gegaan. Doch ploisellng schrikte Marie terug: daar, in een hoek, lag Sonnya voorover op den grond uitgestrekt, het haar los, breed om haar hoofd golvend, en daar naast een kleine bloedplas op het tapyt. Wat was er gebeurd? Ongeluk of opzet? Wat moest het meisje doen? Hulp roepen in dit stille huis, waar men den dood wachtte? Dat ging niet. Sidderend trad de pleegzuster naderdaar bewoog de liggende zich; met een krachtigen ruk richtte zy het boveniyf op, zoodat ze op de knieön rustte. Door een hoofdbeweging wierp zy het losse haar terug en ze zag Marie met groote oogen aan. Uit een wonde aan haar oor liep het bloed over haar kleed. „Hemel, mevrouw, wat is or gebeurd? U bloedt „Niets, nietsik wilde iets krygen en struikelde; ik viel met myn hoofd tegen een stoel, 'tls niets, nietsl" Haar stem klonk toonloos en onnatuuriyk; zy tastte naar een steun en liet zich op een stool neervallen en bleef zitten, het hoofd op de borst. Marie zag nu, dat ze een krant styf in de rechterhand had geklemd. Nu zag ze even op, en om haar mond lag een trek van naamlooze walging, alsof ze iets verschrikkeiyk8 had gezien of geproefd. Heftig wierp ze de krant op tafel, alsof deze de oorzaak van haar ontzetting was. „Is u niet wel?" vroeg de zuster. „O, zeker; spoedig zal ik heel wel zyn." „Drink wat water, en laat my het bloed afwasschen. Waar kan ik een stukje linnen vinden voor een verband?" De huishoudstor haalde ,de schouders op en drukte haar zakdoek tegen de wonde, die niet gevaarlyk kon zyn; want ze hield haar bewu8tzyn en bleef rechtop zitten. Marie Louise zocht in een latafel naar linnen. „Daar!" wees de vrouw, en het meisje opende een linnenkast, waarin de sleutel stak. Keurig geordend lag daar het linnengoed. Marie Louise, geheel in haar rol als ploeg- zuster, nam een zakdoek, doopte dien in water en knielde naast haar vriendin, vleiend „Toe, laat ik nu het bloed afwasschen." Op dit oogenblik gebeurde er iets vreemds, achtor den rug der beide vrouwen, zoodat zo het niet bemerkten. De groote spiogol in den wand bewoog zich goruischloos en ging open als een deur; door een kloin gangetjo kon men zien in de bibliotheek, waar licht brandde. In de opening stond professor Labach en achter hom de oudo Michael. Marie Louise kreeg den professor hot eerst in het oog; zy staarde hom vorbaasd aan, daar ze hem niet had hooron komen. En nu bemerkte zy oen geopendo deur op oen plaats, waar ze die niet had vermoed. Labach zag ernstig, dreigend byna, mevrouw Wengerska aan, die koel en gosloten zyn blik opving. „Mevrouw Wengerska, u draagt do schuld aan den dood van baron Wahlbeck. U heoft hem gift gegovon; om welko roden weot ik niet; dat zullen anderen uitmaken. U zult deze kamer niet verlaten on hior bewaakt worden, tot uw arrestatie kan plaats hebben." Zy haalde minachtend de schouders op on wondde den blik af, terwyi Michael do oudo krant glad strook en aan den professor gaf. 't Was oen Italiaansch blad, op welks eerste pagina een stuk mot blauw potlood was omiynd. Bovon dat artikel stond in vetto lotters een naam: Vittorio Lajos, „Vittorio Lajos?" vroog de professor, „was dat niet de beruchte giftmenger, die „Juist. Hy was myn echtgenoot, Vittorio Lajos, wiens ontvluchting uit de gevangenis zooveel opzion baarde," zei do vrouw, mot de kalme borusting van iemand, die alle hoop heoft verloren. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5