No. 12964 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 31 MEI. - DERDE BLAD. i®- 10 1902. EEN DURE GRAP. TROUWEN. O, DIE KRANT! Do jonge advocaat te Roulay-sur-Indre, tor. De Rhinoret, liad in den omtrek der jstad een heel mooi kasteel, groot genoeg om hem te veroorloven, nu en dan een aantal 'gasten te ontvangen. In de maand Septem ber liad hij, nu eenige jaren geleden, een vijftiental vrienden uitgenoodigd om bij hem 'den eersten jachttijd door te brengen. Het waren eenige grondeigenaars uit den omtrek en eenige officieren van het naastbij zijnd garnizoen, bijna allen jongelieden, die in dezo dagen zich geen ander doel stelden dan zooveel mogelijk pleizier to maken, op .welke wijze dan ook. De Rhinorcts verwachtten in dien tijd het bezoek van een tante, de weduwe van den prefect. Zij heette mevrouw j^c Boulingrin 'en was van plan de baden tc gebruiken aan |d9 Middellandsche Zee. De heer en mewouw |Do Rhinoret hadden haar in de teederst-e en dringendste bewoordingen geschreven om :dan bij hen aan tc komen en eenige dagen jbij hen door te brengen. iiMen zou misschien meenen, omdat dc advo- !caat en zijn vrouw zoo op deze visite aan drongen, dat dc weduwe van den prefect een ;die^ bekoorlijke oude vrouwen was, zodals l men zoo vaak aantreft vooral in romans, vol .geest en goedheid, en dat de ervaringen des levens wel verre van haar te verbitteren, ihaar edeler van ziel en rijper van oordeel hadden gemaakt. Maar dat was met deze „tante" niet het geval. Zij maakte gaarne •bitter aanmerkingen, had elk oogenblik een jbeleedigend gezegde gereed, word boos om Hicts, oischto den grootst mogelijken eerbied en hield zichzelf voor een dor belangrijkste ■vrouwen in dc Franscho Republiek. Maarzij was rijk, zij had een vermo- gen, waarvan zij jaarlijks een inkomen trok jvan 60,000 franks. Zij was veeloischend en .Onbescheiden van natuur, zij had overal wat Op aan te merken, schold iedereen uit, haar neef had haar niet weergezien sinds Ihij den gelukkigen leeftijd van vijf jaren l telde, maar zij had een jaarlijksch inko- jfcnen van 60,000 franks, en dat deed aan i'de Rhinorcts veel vergeten van de onaange naamheden, die haar eigen waren. Men had voor de oude dame dc mooisto kamer van het kasteel in orde gemaakt. Men ,had er nieuwe kleeden gelegd, nieuwe gordij nen opgehangen. De fraaiste meubelen, de kostbaarste snuisterijen, de beste schildcrij- en werden in haar kamer geplaatst, in do kaancr der goede „tante". Alle bedienden op het kasteel hadden een (lesje gekregen. Als mevrouw Do Boulingrin I er was, hadden zij aan deze to gehoorzamen r en aan niemand anders. Van dè moeder van 1 mevrouw De Rhinoret had men vernomen .wat do oude vrouw graag lustte, en men i had vernomen, dat zij, wildo men haar niet jvreeselijk woedend maken, eiken dag kalfs- vleesch en kippensoep moest hebben; dat was i goed voor haar maag en was haar voorgc- i 6chrevcn door don dokter. En zoo werd er dan, sedert tante had gc- j antwoord, dat zij kwam, eiken dag opnieuw I kippensoop gekookt en kalfsvlcesch gebra- i'den in do keuken van het kasteel, en zag men èr tevens patrijzen toebereiden, waarvan zij jetm liefhebster moest zijn. En eiken dag op- Hieuw moest men weer een kip slachten en Ikalfsvleesch uit de naaste stad halen latm, '.want tante liet dag aan dag op zich wachten. De heer en mevrouw Dc Rhinoret waren (daarover zeer ongerust en konden er haast *fiiet van slapen; de gasten daarentegen vor- Hij stond in twijfel. Gaan of net gaan Twee uren lang een zonnigen weg afrijden, of het bezoek nog een veertien dagen uitstellen met: ,,Ik zal wel eens gaan," het gevleugelde jWoord voor een bezoek, dat gemaakt moet worden, doch slechts ongaarne gebracht .wordt en van de eene week tot do andero jweek wordt uitgesteld. „Zal ik mij al die moeite voor een onbe kende nicht getroosten....... of Het besluit werd ten laatste genomen. Hij •zou dc juffrouw gaan bezoeken, dan was hij er af, en had hij moeders zin gedaan, die jnooit een gelegenheid voorbij liet gaan haar jjongen hij had den eerbiedwaardigen leef- jtijd van twee en dertig jaar bereikt met Ijonge dames in aanraking te brengen, want 'het mag gezegd, zij was een moeder uit dui zenden en aan haar zou het zeker niet lig gen, zoo hij ongetrouwd bleef. Maar dat stond vast, hij moest en hij zou 'trouwen. Wat zou er van hun prachtige be zittingen worden, wanneer zij eenmaal het hoofd had neergelegd en geen zorgende vrou wenhand daar wasx om alles te besturen? t' Trouwen moest en zou hijEn de geschik te persoon daartoe was zeker wel de rijke, lonbekende nicht, die op eenige uren afstands tan hun buitengoed met haar dame van ge selschap woonde. j Ongeveer twee en een half uur later liet hij zioh op de villa aandienen. Men liet hem een mooi vertrek, j Na weinige minuten stond hij tegenover tójn' nioht Hagen, ten minste hij meende j$n haar de ryke nicht te begroeteneen lang, bevallig meisje, blank als een lelie en heugden er zich over en sliepen des te be ter. Op zekeren morgen zaten vier der gasten te babbelen op het terras voor het kasteel, waar men een prachtig uitzicht had over de vlakte. „Ja," zei een van hen, een zekere Guynée, een kleine, heel leelijko man, met een gelaat vol rimpels, ofschoon hij nog jong was. „Ja, men kan hier uitkijken en men ziet niets komen, evenmin als zuster Anna. De dier bare tante komt nog niet aan." ,,En de tiende kip is vanmorgon in den pot gedaan en het tiende kalf is geslacht, in afwachting van de verheven tanden, die het zullen kauwen", riep de heer Pastoursc uit. „Men kan niet ontkennen," hernam op vroolijken toon een derde, „dat onze gast heer en zijn vrouw veel van deze tanto hou den, zoo teeder hebben zij haar uitgenoo digd, zoo verlangen zij naar haar komst." „Wat zal er gejuicht worden als zij uit het rijtuig stapt „Ja, het zal een wonderlijk schouwspel zijn." „Het is gemakkelijk, mijne heeren", zeide de heer Guynée, „om van dat schouwspel te genieten." „Hoe dan? Het is nog niet zeker, dat ze komt „Maar men kan haar laten komen," hor- nam de leelijke jonge man. „Zeg eens „Vindt u niet, dat mijn kop heel veel heeft van dien van een oude eerbiedwaardige da me?" „Bravo 1" riep Pastouret uit met een scha terenden lach, „dat is het eerste goede woord, dat je vanmorgen nog hebt gezegd." „En vindt u niet," vervolgde Guynée, „dat onze beste Pastouret, ondanks zijn uit dagend uiterlijk, heel veel weg heeft in zijn gelaat van een jonge dame wordt daar nu maar niet boos om Pastouret van een kameniortjo bijv. „O jawel, ja zekerMaar?" „Maarin dit huis," ging de spreker voort, „zijn er zeker oude dameskleeren ge noeg op den een of anderen zolderBe grijpt u mijn idee? Wij vermommen ons in stilte, we trekken vrouwenrokken aan, we komen in een ouderwetsch rijtuigen dan ben ik mevrouw de weduwe van den prefect De Boulingrin met haar kamer meisje. Wij worden heel teeder ontvangen, wij stollen een roerend familietafereel voor. Eerst ben ik heel goed cn lief met mijn nicht en laat me kusson, maar na verloop van eenige oogenblikken word ik ongeduldig cn roop~~u-it, dat ik sterf van honger, dan wordt ik binnengeleid en krijg ik de heer lijkste kippensoep, kalfscotclotten, patrij zen, enz. en ik zal er van smullen „En ik dan 1" zeido Pastouret. „Jij, je moogt toekijken, als ik eet." Na kort beraad werd het plan van den heer Guynée met geestdrift aangenomen als iets, dat eenige variatie bracht. Men ging oogenglikkclijk naar het kasteel terug, daar nam men üo kamenier van mevrouw Do Rhinoret in den arm, die voor eenige goudstukken gaarne de oude klcercn gaf, welke haar meesteres niet meer gebruikte en die in stoffige koffers op den zolder bewaard werden. Verder verstond men zich met een der koetsiers; deze moest to Roulay-sur-Indre een oude koets zien to huren, cn daarmee wachten tot op eenigen afstand van het kas- met een mooi gedistingeerd gelaat. Het meis je, dat haar vergezelde, do gezelschapsda me, zooals hij vermoedde was nog mooier; ze h?id een weinig kleur en haar stem en ma nieren teekenden meer nog dc dame dan die haror meesteres, die een weinig al te vriende lijk cn openhartig was bij de begroeting van een haar totaal onbekenden neef. Zij noodigdc hem uit bij haar te blijven theedrinken, een verzoek, dat hij niet aarzel de aan tc nemen, want de beide jongedames waren allerliefst en bijzonder gastvrij. Plotseling zag hij haar beiden bevreemd aan. Hij hoordo haar ter zelf dp r tijd elkan der met „Ella" aanspreken en lachende vroeg hij: „Dat zal nogal eens verwarring gevon, dunkt mij. Beiden dezelfde naam." Juffrouw Hagen heet Ella en mijn naam is Ella Haagman; er is dus bijzonder veel overeenkomst in onze namen. Ik heb mijn vriendin hierheen vergezeld en blijf hier met haartot zij mij weg zendt." Juffrouw Hagen beschikte over minder waardigheid dan juffrouw Haagman. Juist do verkeerde wereld voor een rijke erfgena me, meende hij. Toen hij 'b avonds naar huis terugkeerde, was hij niet zeer voldaan. De gezelschapsdame viel meer in zijn smaak dan zijn "nicht en natuurlijk had zijn mooder haar zinnen op de nicht gezet en niet op de gezelschapsdame. Hij besloot om zijn moeder ovor zijn be zoek te schrijven, doch maar niet in bijzon derheden te treden. Toen hij eohter don brief geëindigd had, kon hij niet nalaten er nog evon aan toe to voegen, dat de gezelschapsdame beteren in- teel, waar hij de beide vermomden bij het vallen van den avond zou opnemen en naar de hoofdpoort van het kasteel brengen. Al les deed hopen, dat de grap gelukken zou. Maar de kamenier, die men in vortrou- wen had genomen, vond het wel een beetje moeilijk om hot zwijgen te bewaren. Zij was een babbelkous en het geheim brandde haar op de tong. En bovendien, als zij het aan iemand vertelde, aan haar meesteres bijv. dan bracht het haar nog wei een paar goud stukken op. Dc eerste, dien zij ontmoette, was een ze kere Sigard, ook gelogeerd op het kasteel, die wel van een grapje hield, maar do nieuwsgierigste man ter wereld was. In het voorbijgaan groette hij haar. „Wat ziet u er van morgen vroolijk uit, meneer", zeide zij. „Vindt je, kleine?" „Men kan wol aan u zien, dat mevrouw De Boulingrin vandaag komt." „Jawel, vandaag ofmorgen.. „Vandaar, wezenlijk..." „Hoe weet je dat?" „Jawel... Dag, meneer..." En zij deed alsof ze lachend wilde heen gaan. Ei, zeg eens," riep Sigard haar na. „Je weet niets i" „Weineen, meneer „Ja, zeker, je weet iets... zeg hot mij maar..." „Maar ik weet niets, mijnheer „Ik zie aan je gezicht, dat jo wat nieuws hebt, en ik ben heel nieuwsgierig." „Kijk eens", zei hij en haalde oen goud stuk uit zijn zak to voorschijn, „dat is om waf lintjes voor to koopen en voor... je ge heim." De kamenier vertelde hem toen van het komplotj dat do heeren Guynée cn Pastouret hadden gesmeed; van de oude klcercn, dio zij had moeten zoeken; van dc oudcrwctscho koets en zeide hem ohidelijk het nieuws, dat de vermeende tante zou aankomon. De heer Sigard was verrukt. Dadolijk ging hij de Rhinorcts opzoeken, en vertelde hun alles, wat hij vernomen had van dc kame nier. En op hun beurt besloten de Rhino- rets en Sigard om den anderen een poets te bakken, en niet alleen Re grap van Guy née in hot wator te doen vallen, maar hem ook een gevoelige les te geven. En zoo werden in hot kasteel allo bezems, tangen, poken, plumeaux, enz. bijeen ge zocht. Bovendien had men al spoedig .jij don hoofdingang eenige emmers cn vaten mee water gereed staan. En toen wachtte men ge duldig Dc werkelijke mevrouw Do Boulingrin had haar bezoek uitgesteld wegens een grjor.e verkoudheid. Zij dacht er echter niet aan even een briefje te schrijven, dat zij niet da delijk kon komen, noch aan de Rhinorcts to doen weten, wanneer zij zou verschijnen. Don avond vóór het kom plot van Guynée on de anderen gevoelde zij zich echter zóó goed, dat zij besloot naar Roulay-sur-Indro te vor- trokken, en het was zes uren 's avonds, dat zij het dak van het kasteel haars neefs in het oog kreeg Zij liet aan het hek bellen, het word ge opend door den tuinman en het rijtuig rol de over het kiezelzand naar don hoofdin gang ...Niemand was daar... Mevrouw Do Boulingrin is zeer ontevreden. Geholpen door haar kamermeisje, klimt zij het rijtuig uit, gaat moeilijk do stoep op on treedt de vestibule binnen. druk op hem gemaakt had dan de rijke nicht. Ik heb reeds gezegd, zij was e..n moeder uit duizenden en daarom ook practisch, andera zou zij geen moeder uit duizenden zijn. Men moet meisjes niet mot elkaar verge lijken, schreef zij. Dan komt gij nooit tot een •resultaat. In dc eene zult gij dit goedkeuren, in do andera weer iets anders, dus wees prac tisch, vóór alles: practischo Maak een studio van de nicht, maar geen ver gelijkingen. Zij is mooi, zegt gij. zelf. Zij heeft smaak, zij is ontwikkeld, openhar tig, vrij in haar bewegingen enzij heeft gelden dat doet de deur toe. Workelijk, jongen, in den tegenwoordigen tijd vindt men al die hoedanigheden niet in één; zij moet dus iets bijzonders zijn. En ik heb mij altijd zoo'n schoondochter gedroomd. Luister nu naar jo moeders raad, cn vraag haar en laat ons gauw bruiloft vieren „Dan moet ik mij nog haasten op don koop toe," zei hij, den brief ter zijde leggen de. Hij zag op zijn horloge, keek nog eens voor de twintigste maal het ding hangt er toch voor in den spiegel, en begaf zich per fiets op weg. Onderweg bedacht hij zioh n-g eens. Hij was nu eenmaal bij haar geweest en moest zich bekennen, dat zijn nicht niet den min sten indruk op hem gemaakt had, maar do gezelschapsdame daarentegen zijn hart in be roering bracht. Het zou een dwaasheid zijn, een misdaad, zijn nicht ton huwelijk te vragen en met hart en ziel de gezelschapsdame aan te hangen. „.Onmogelijk, moedertje," mompelde hij. „Ik houd veel van u, maar om dat over mijn O, verschrikkelijk I Tien of twaalf vrees lijke, grijnzende wezens werpen zioh op haar en voordat zij een woord kan zeggen, ont vangt zij van allo kanten slagen met bezems on tangen, men worpt haar zand in do oogen, en haar kamenier, die insgelijks haar deel krijgt van do slagen, moet haar arm wel loslaten... Zij kan geen woord zeggen; de vrees, de schrik, de pijn verlammen •haar... Eensklaps heeft zij een govoel alsof zij onder water bedolven wordt; zij hoort stemmen, die lachend en spottend soh reeu wen: „Dat is voor jou, oude leelijke tang.,.'* „Oudmodische juf „Leve de erftante... hoeral" „De lachende erfgenamen wachten jo met stokslagen En opnieuw voelt zij een koudon water straal op zich neerdalen, die haar doet ril len, terwijl het goheele kasteel vol vreesolijko vreemde geluiden is. Een kwartiertje later lag de oude vrouw op den grond, onbeweeglijk, net alsof zij dood was. Men moest licht halen om eeni te zien, hoe het met dien armen meneer Guy née ging. „O wee... Maar... hij is hot niet!" Zoo riep verschrikt de heer Rhinoret uit. Allen keken elkaar aan, angstig ver baasd. De kamenior der oude vrouw, weer wat bijgekomen, deelde mee, dat dit workelijk do oude mevrouw Boulingrin was en geen an der, en zij verklaarde aan de Rhinoret en zijn vrionden, dat zij moordenaars waren Toen kwamen do valscho mevrouw Boulin grin en haar kamenier aan. Maar men dacht nu niet meer aan oen grap. Do bowustelooze oude vrouw werd haastig in huis gedragen, ontkleed en op een bed gelegd. Men deed al- los, wat men kon, maar zij werd ernstig ziek, en zweefde dagen lang tussohon loven on dood. Men was bang, dat zij zou sterven. Gelukkig gebeurde dit niot; zij horstoldo. Maar nooit wilde zij iots hooron van de min- sto verontschuldiging en zoodra zij kon, vluchtte zij weg, overtuigd dat zij hot slacht offer was geweest van een moordaanslag. Zij kwam nooit terug bij de Rhinorcts on ont erfde ze. De grap kostte dozen dus een paar milliocn. Reeds verscheidene dagen zijn mijnheer en movrouw buiten, zonder gasten. Sinds een onafzienbaren tijd regent het. Do perken en lanen van den tuin zijn in vijvers en beekjes veranderd en de bloemen loten, levensmat, het hoofd hangen. Mijnheer bogint zich to vorvelen, mevrouw ook, maar geon van bei den wil do eerste zijn, dit to erkennen, over tuigd, dat de ander dan zou zeggen: „Ben ik je niet meor voldoende? Jo hebt dus andere afleiding noodig?" Men had ook iete anders verwachtprach- tigen zonneschijn, geurige avondstonden, romantischen maneschijn. En in plaats daar van: regen, regen, regen 1 Wat de ellende nog grooter maakt is, dat men do gelegenheid heeft te bedenken, dat op één uur afstand een grooto, vroolijke stad ligt, Parijs, waar, niettegenstaande do rogenstroomen, het asphalt niet week wordt, waar hot electrisch licht den maneschijn ver vangt en schitterende cafe's en uitstekende schouwburgen alle nattigheid doen vergeten. Mijnheer heeft juist gelezen, dat men eon opera geeft, waarvan de handeling geheel voorvalt in een oostcrech land vol zonne- hart te verkrijgen, gaat bij geen mogelijk heid. Wij zullen nog maar eens wachten Zijn aandacht word afgeleid. Vlak voor hem, voor zijn voorwiel, dwarroldo een be schreven stuk papier schijnbaar een brief, dien de een of ander verloren had. Hij sprong van zijn fiete mannen sshij- nen een eigenaardig zwak voor verloren brieven te hebben en nam het papier op. 't Was een brief, liij had goed gezien. Hij was door een mannenhand geschrovon. Hij vouwde hem glad en begon te lozen. „Lieveling," las hij verbleekendo, „ik maak uit je laatstcn brief op, dat juffrouw Hagen je nu best missen kan on daarom stol ik jo voor geen andere positie meer te zoe ken, maar zoo gauw mogelijk mijn vrouw te worden. Ik bob genoeg van dc eenzaam heid en kom je morgen halen Hij las niet verder. Hij wist genoeg en do rest kon hij wel raden. Zij ging heon zijn aangebedene en dat niet alleen, maar zij was de bruid van een ander. Hij zou haar nimmer van liefde mogen spreken, want nu was hij er zekerder van dan ooit, hij had haar lief, hartstochtelijk, wanhopigWanhopig inderdaad, want hij had geen recht haar van liefde te spre ken. Plotseling zag hij om. Hij meende in een nadere stofwolk fietsrijders te ontdekken. „Grootc Goden, daar is zij," mompelde hij, op zij gaande. „Mejuffrouw Haagman 1" zei hij met een buiging. ,,Och,# ik vergiste mij, 't is mijn nicht.'r zei hij lachende en ook den heer, dio haar begeleidde, de hand toestekende, „Is u ver gegaan?" schijn en bloemenpracht. Bajadères, houris en odalisken voeren haar bevalligo dansen uit onder een immer blauwen hemel, te mid den van tropische plantonprachte En op het dak der villa tikt eentonig re gen, regen, regen 1 Mijnheer houdt het niet meer uit. Het is juist den dag, dat do prosidont receptio heeft 's avonds, een prachtig voorwendsel om er uit te komen. Het gesprek bogint aan het dessert, tus- sohen do aardbeien en do kaas. Mon eet vroeg buiten. „Je weet, beste, dat ik van avond absoluut naar Parijs moet?" „Naar Parijs I" herhaalt movrouw, met do hoogste verwondering. „Helaas, er is receptie by den presidont en ik moet or verschijnen; ik zou andors al mijn relaties in dien kring gaan verliezen." „Maar het stortregent. Het is toch geen weer om op reis te gaanl" „Neen, maar ik moet wel. Denk je niot, dat ik véél liever in dezo gezellige kamer bleef met een klein vuurtje in don haanl voor de vochtigheid? Ik beroof me van een grooto gozollighcid, want dio officieclo re cepties zijn afschuwelijk 1" „En is dat nu werkelijk zoo noodig, dat je gaat?" „Maar denk toch eens nal Drio wekon, dat ik nergens een vcet heb gezet. Ik voel mo hier zóó tevreden, dat ik al het andoro vergeet. Maar dat kan niet langer zoo, ik mag toch niet al mijn relaties vorwaarloo- zen? Later zou men er spijt van hebben, maar dan is het to laat." „Enfin, wat moot, dat moot," zucht me vrouw onderworpen. „Met welken trein kom jc terug?" „Met den troin van halféén." „Zeker?" „Ik zweer i" Hierop geeft mijnheer zijn vrouw ccn har- lolijken kus on zij maakt alles recht gezellig voor don avond, dien zo in liet salon allcon zal doorbrengen. Hij schuift haar makke lijksten stoel bij de tafel, hoopt er alle nieuw uitgekomen hoeken op, die in zijn ha zit zijn, legt do avondbladon ondor haar be reik en schuift een kussen onder do voeton van mevrouw, die gewend is aan zooveel at tenties. De gordijnen zijn dicht, do lamp geeft een heldor, vriendelijk licht, mijnheer gaat naar zijn kamer om zich tc kleeden. Het is toch aardig zich weder eens in eca rok te steken, wanneer men zoo alle dagen in oen flanellen pak heeft rondgeloopcn mot een gekleurd overhemd l Mijnheer bekijkt zich terdege in den spiegol. Hij ziet er iur ders uit dan te Parijs. Hot is niet goed zog zijn uiterlijk te verwaarloozcn. Hot buiten leven doet bepaald veranderen. Mon be steedt niet zooveel zorg aan alios, men scheert zich wat vluehtigor, men draagt to wijde jassen en vesten, die con beginnend buikje nog méér doen uitkomen; aicn heeft ruimo schoenen aan mot zware zolen, dio den gang minder luchtig maken. Het is goed nu cn dan weder eens uit die sleur to rokon, den gekleeden rok aan te trekkon, zooala oen soldaat met verlof nu en dun wcor zijn uni form aandoet. Gedurendo doze philosophischo overden kingen trekt mijnheer een onberispelijke scheiding door zijn haar. Hij maakt zioh mooi, parfumeert zich heel licht; zijn knovol heeft iets verloven van zijn VToegero onbe rispelijkheid; oven het ijzer er in om do punten fier in do hoogte to doen krullen. Dan de verlokte schoenen met zijdon veters, „Uw nicht," zei do vreemdeling. „Zij is juffrouw Haagman." „Mijn nicht" bloosdo diep en trad op hom too. „Ik ben juffrouw Haagman 1" „Ik begrijp er niets van." „Juffrouw Hagen, uw nicht, is op de vil la cn zal verheugd zijn, dat u komt Zij legde haar hand op zijn arm cn lachte^ „Wees niet al lo boos op haar, zult gij1 niet? Wij hebben uit aardigheid onze mannen' ca positie tegenover u veranderd. Maar wij waren nooit van plan geweest do mop zoo lang vol te houdencn gij deedt boter zelf naar haar toe te gaan. Mag ik u mijn vorloofde voorstellen 1" Weinige minuten later verdween hij in do richting dor villa en trof er de „dame van gezelschap" thuis. Met uitgestrekte hand trad hij haar te. gemoet. „Ik weot alles, lieveling," zei hij, haar aan zijn hart drukkendo. .,0, toen ik zag, dr.t ik u niet onverschil lig was, viel hot zoo inooilijk om ons te ont maskeren. Jo vergeeft hot mij toch? „Ja, ja, lieve nicht," zei hij, schertsende haar den gevonden brief voorhoudende. „Als gc eens wist, hoe ellendig ik me go- vccldo en welk een herademing het wasyf toen ik ontdekte, dat mijn zoogenaamde' nicht de gelukkige verloofde was. Het was mij of mij een steen van het hart viel, t- n' ik zag dat hot niot de gezelschapsdame was.'f „Arme jongen," zoidc zij lachende, r-rV nu ia het do gezelschapsdame toch 1" Dien avond seinde hij aan zijn moeden ,,Hcb uw practischen raad opgevolgd. Weldra bruiloft," 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9