No. 12964
LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 31 MEI.
- DERDE BLAD.
i®- 10 1902.
EEN DURE GRAP.
TROUWEN.
O, DIE KRANT!
Do jonge advocaat te Roulay-sur-Indre,
tor. De Rhinoret, liad in den omtrek der
jstad een heel mooi kasteel, groot genoeg om
hem te veroorloven, nu en dan een aantal
'gasten te ontvangen. In de maand Septem
ber liad hij, nu eenige jaren geleden, een
vijftiental vrienden uitgenoodigd om bij hem
'den eersten jachttijd door te brengen.
Het waren eenige grondeigenaars uit den
omtrek en eenige officieren van het naastbij
zijnd garnizoen, bijna allen jongelieden, die
in dezo dagen zich geen ander doel stelden
dan zooveel mogelijk pleizier to maken, op
.welke wijze dan ook.
De Rhinorcts verwachtten in dien tijd het
bezoek van een tante, de weduwe van den
prefect. Zij heette mevrouw j^c Boulingrin
'en was van plan de baden tc gebruiken aan
|d9 Middellandsche Zee. De heer en mewouw
|Do Rhinoret hadden haar in de teederst-e en
dringendste bewoordingen geschreven om
:dan bij hen aan tc komen en eenige dagen
jbij hen door te brengen.
iiMen zou misschien meenen, omdat dc advo-
!caat en zijn vrouw zoo op deze visite aan
drongen, dat dc weduwe van den prefect een
;die^ bekoorlijke oude vrouwen was, zodals
l men zoo vaak aantreft vooral in romans, vol
.geest en goedheid, en dat de ervaringen des
levens wel verre van haar te verbitteren,
ihaar edeler van ziel en rijper van oordeel
hadden gemaakt. Maar dat was met deze
„tante" niet het geval. Zij maakte gaarne
•bitter aanmerkingen, had elk oogenblik een
jbeleedigend gezegde gereed, word boos om
Hicts, oischto den grootst mogelijken eerbied
en hield zichzelf voor een dor belangrijkste
■vrouwen in dc Franscho Republiek.
Maarzij was rijk, zij had een vermo-
gen, waarvan zij jaarlijks een inkomen trok
jvan 60,000 franks. Zij was veeloischend en
.Onbescheiden van natuur, zij had overal wat
Op aan te merken, schold iedereen uit,
haar neef had haar niet weergezien sinds
Ihij den gelukkigen leeftijd van vijf jaren
l telde, maar zij had een jaarlijksch inko-
jfcnen van 60,000 franks, en dat deed aan
i'de Rhinorcts veel vergeten van de onaange
naamheden, die haar eigen waren.
Men had voor de oude dame dc mooisto
kamer van het kasteel in orde gemaakt. Men
,had er nieuwe kleeden gelegd, nieuwe gordij
nen opgehangen. De fraaiste meubelen, de
kostbaarste snuisterijen, de beste schildcrij-
en werden in haar kamer geplaatst, in do
kaancr der goede „tante".
Alle bedienden op het kasteel hadden een
(lesje gekregen. Als mevrouw Do Boulingrin
I er was, hadden zij aan deze to gehoorzamen
r en aan niemand anders. Van dè moeder van
1 mevrouw De Rhinoret had men vernomen
.wat do oude vrouw graag lustte, en men
i had vernomen, dat zij, wildo men haar niet
jvreeselijk woedend maken, eiken dag kalfs-
vleesch en kippensoep moest hebben; dat was
i goed voor haar maag en was haar voorgc-
i 6chrevcn door don dokter.
En zoo werd er dan, sedert tante had gc-
j antwoord, dat zij kwam, eiken dag opnieuw
I kippensoop gekookt en kalfsvlcesch gebra-
i'den in do keuken van het kasteel, en zag men
èr tevens patrijzen toebereiden, waarvan zij
jetm liefhebster moest zijn. En eiken dag op-
Hieuw moest men weer een kip slachten en
Ikalfsvleesch uit de naaste stad halen latm,
'.want tante liet dag aan dag op zich wachten.
De heer en mevrouw Dc Rhinoret waren
(daarover zeer ongerust en konden er haast
*fiiet van slapen; de gasten daarentegen vor-
Hij stond in twijfel. Gaan of net gaan Twee
uren lang een zonnigen weg afrijden, of
het bezoek nog een veertien dagen uitstellen
met: ,,Ik zal wel eens gaan," het gevleugelde
jWoord voor een bezoek, dat gemaakt moet
worden, doch slechts ongaarne gebracht
.wordt en van de eene week tot do andero
jweek wordt uitgesteld.
„Zal ik mij al die moeite voor een onbe
kende nicht getroosten....... of
Het besluit werd ten laatste genomen. Hij
•zou dc juffrouw gaan bezoeken, dan was hij
er af, en had hij moeders zin gedaan, die
jnooit een gelegenheid voorbij liet gaan haar
jjongen hij had den eerbiedwaardigen leef-
jtijd van twee en dertig jaar bereikt met
Ijonge dames in aanraking te brengen, want
'het mag gezegd, zij was een moeder uit dui
zenden en aan haar zou het zeker niet lig
gen, zoo hij ongetrouwd bleef.
Maar dat stond vast, hij moest en hij zou
'trouwen. Wat zou er van hun prachtige be
zittingen worden, wanneer zij eenmaal het
hoofd had neergelegd en geen zorgende vrou
wenhand daar wasx om alles te besturen?
t' Trouwen moest en zou hijEn de geschik
te persoon daartoe was zeker wel de rijke,
lonbekende nicht, die op eenige uren afstands
tan hun buitengoed met haar dame van ge
selschap woonde.
j Ongeveer twee en een half uur later liet
hij zioh op de villa aandienen. Men liet hem
een mooi vertrek,
j Na weinige minuten stond hij tegenover
tójn' nioht Hagen, ten minste hij meende
j$n haar de ryke nicht te begroeteneen
lang, bevallig meisje, blank als een lelie en
heugden er zich over en sliepen des te be
ter.
Op zekeren morgen zaten vier der gasten
te babbelen op het terras voor het kasteel,
waar men een prachtig uitzicht had over de
vlakte.
„Ja," zei een van hen, een zekere Guynée,
een kleine, heel leelijko man, met een gelaat
vol rimpels, ofschoon hij nog jong was. „Ja,
men kan hier uitkijken en men ziet niets
komen, evenmin als zuster Anna. De dier
bare tante komt nog niet aan."
,,En de tiende kip is vanmorgon in den
pot gedaan en het tiende kalf is geslacht,
in afwachting van de verheven tanden, die
het zullen kauwen", riep de heer Pastoursc
uit.
„Men kan niet ontkennen," hernam op
vroolijken toon een derde, „dat onze gast
heer en zijn vrouw veel van deze tanto hou
den, zoo teeder hebben zij haar uitgenoo
digd, zoo verlangen zij naar haar komst."
„Wat zal er gejuicht worden als zij uit
het rijtuig stapt
„Ja, het zal een wonderlijk schouwspel
zijn."
„Het is gemakkelijk, mijne heeren", zeide
de heer Guynée, „om van dat schouwspel te
genieten."
„Hoe dan? Het is nog niet zeker, dat ze
komt
„Maar men kan haar laten komen," hor-
nam de leelijke jonge man.
„Zeg eens
„Vindt u niet, dat mijn kop heel veel heeft
van dien van een oude eerbiedwaardige da
me?"
„Bravo 1" riep Pastouret uit met een scha
terenden lach, „dat is het eerste goede
woord, dat je vanmorgen nog hebt gezegd."
„En vindt u niet," vervolgde Guynée,
„dat onze beste Pastouret, ondanks zijn uit
dagend uiterlijk, heel veel weg heeft in zijn
gelaat van een jonge dame wordt daar
nu maar niet boos om Pastouret van een
kameniortjo bijv.
„O jawel, ja zekerMaar?"
„Maarin dit huis," ging de spreker
voort, „zijn er zeker oude dameskleeren ge
noeg op den een of anderen zolderBe
grijpt u mijn idee? Wij vermommen ons in
stilte, we trekken vrouwenrokken aan, we
komen in een ouderwetsch rijtuigen
dan ben ik mevrouw de weduwe van den
prefect De Boulingrin met haar kamer
meisje. Wij worden heel teeder ontvangen,
wij stollen een roerend familietafereel voor.
Eerst ben ik heel goed cn lief met mijn nicht
en laat me kusson, maar na verloop van
eenige oogenblikken word ik ongeduldig cn
roop~~u-it, dat ik sterf van honger, dan
wordt ik binnengeleid en krijg ik de heer
lijkste kippensoep, kalfscotclotten, patrij
zen, enz. en ik zal er van smullen
„En ik dan 1" zeido Pastouret.
„Jij, je moogt toekijken, als ik eet."
Na kort beraad werd het plan van den
heer Guynée met geestdrift aangenomen als
iets, dat eenige variatie bracht.
Men ging oogenglikkclijk naar het
kasteel terug, daar nam men üo kamenier
van mevrouw Do Rhinoret in den arm, die
voor eenige goudstukken gaarne de oude
klcercn gaf, welke haar meesteres niet meer
gebruikte en die in stoffige koffers op den
zolder bewaard werden.
Verder verstond men zich met een der
koetsiers; deze moest to Roulay-sur-Indre
een oude koets zien to huren, cn daarmee
wachten tot op eenigen afstand van het kas-
met een mooi gedistingeerd gelaat. Het meis
je, dat haar vergezelde, do gezelschapsda
me, zooals hij vermoedde was nog mooier;
ze h?id een weinig kleur en haar stem en ma
nieren teekenden meer nog dc dame dan die
haror meesteres, die een weinig al te vriende
lijk cn openhartig was bij de begroeting van
een haar totaal onbekenden neef.
Zij noodigdc hem uit bij haar te blijven
theedrinken, een verzoek, dat hij niet aarzel
de aan tc nemen, want de beide jongedames
waren allerliefst en bijzonder gastvrij.
Plotseling zag hij haar beiden bevreemd
aan. Hij hoordo haar ter zelf dp r tijd elkan
der met „Ella" aanspreken en lachende vroeg
hij:
„Dat zal nogal eens verwarring gevon,
dunkt mij. Beiden dezelfde naam."
Juffrouw Hagen heet Ella en mijn naam
is Ella Haagman; er is dus bijzonder veel
overeenkomst in onze namen. Ik heb mijn
vriendin hierheen vergezeld en blijf hier met
haartot zij mij weg zendt."
Juffrouw Hagen beschikte over minder
waardigheid dan juffrouw Haagman. Juist
do verkeerde wereld voor een rijke erfgena
me, meende hij.
Toen hij 'b avonds naar huis terugkeerde,
was hij niet zeer voldaan.
De gezelschapsdame viel meer in zijn
smaak dan zijn "nicht en natuurlijk had zijn
mooder haar zinnen op de nicht gezet en
niet op de gezelschapsdame.
Hij besloot om zijn moeder ovor zijn be
zoek te schrijven, doch maar niet in bijzon
derheden te treden.
Toen hij eohter don brief geëindigd had,
kon hij niet nalaten er nog evon aan toe to
voegen, dat de gezelschapsdame beteren in-
teel, waar hij de beide vermomden bij het
vallen van den avond zou opnemen en naar
de hoofdpoort van het kasteel brengen. Al
les deed hopen, dat de grap gelukken zou.
Maar de kamenier, die men in vortrou-
wen had genomen, vond het wel een beetje
moeilijk om hot zwijgen te bewaren. Zij was
een babbelkous en het geheim brandde haar
op de tong. En bovendien, als zij het aan
iemand vertelde, aan haar meesteres bijv.
dan bracht het haar nog wei een paar goud
stukken op.
Dc eerste, dien zij ontmoette, was een ze
kere Sigard, ook gelogeerd op het kasteel,
die wel van een grapje hield, maar do
nieuwsgierigste man ter wereld was. In het
voorbijgaan groette hij haar.
„Wat ziet u er van morgen vroolijk uit,
meneer", zeide zij.
„Vindt je, kleine?"
„Men kan wol aan u zien, dat mevrouw
De Boulingrin vandaag komt."
„Jawel, vandaag ofmorgen..
„Vandaar, wezenlijk..."
„Hoe weet je dat?"
„Jawel... Dag, meneer..."
En zij deed alsof ze lachend wilde heen
gaan.
Ei, zeg eens," riep Sigard haar na.
„Je weet niets i"
„Weineen, meneer
„Ja, zeker, je weet iets... zeg hot mij
maar..."
„Maar ik weet niets, mijnheer
„Ik zie aan je gezicht, dat jo wat nieuws
hebt, en ik ben heel nieuwsgierig."
„Kijk eens", zei hij en haalde oen goud
stuk uit zijn zak to voorschijn, „dat is om
waf lintjes voor to koopen en voor... je ge
heim."
De kamenier vertelde hem toen van het
komplotj dat do heeren Guynée cn Pastouret
hadden gesmeed; van de oude klcercn, dio
zij had moeten zoeken; van dc oudcrwctscho
koets en zeide hem ohidelijk het nieuws, dat
de vermeende tante zou aankomon.
De heer Sigard was verrukt. Dadolijk ging
hij de Rhinorcts opzoeken, en vertelde hun
alles, wat hij vernomen had van dc kame
nier. En op hun beurt besloten de Rhino-
rets en Sigard om den anderen een poets te
bakken, en niet alleen Re grap van Guy
née in hot wator te doen vallen, maar hem
ook een gevoelige les te geven.
En zoo werden in hot kasteel allo bezems,
tangen, poken, plumeaux, enz. bijeen ge
zocht. Bovendien had men al spoedig .jij don
hoofdingang eenige emmers cn vaten mee
water gereed staan. En toen wachtte men ge
duldig
Dc werkelijke mevrouw Do Boulingrin had
haar bezoek uitgesteld wegens een grjor.e
verkoudheid. Zij dacht er echter niet aan
even een briefje te schrijven, dat zij niet da
delijk kon komen, noch aan de Rhinorcts to
doen weten, wanneer zij zou verschijnen.
Don avond vóór het kom plot van Guynée on
de anderen gevoelde zij zich echter zóó goed,
dat zij besloot naar Roulay-sur-Indro te vor-
trokken, en het was zes uren 's avonds, dat
zij het dak van het kasteel haars neefs in het
oog kreeg
Zij liet aan het hek bellen, het word ge
opend door den tuinman en het rijtuig rol
de over het kiezelzand naar don hoofdin
gang ...Niemand was daar... Mevrouw Do
Boulingrin is zeer ontevreden. Geholpen
door haar kamermeisje, klimt zij het rijtuig
uit, gaat moeilijk do stoep op on treedt de
vestibule binnen.
druk op hem gemaakt had dan de rijke
nicht.
Ik heb reeds gezegd, zij was e..n moeder uit
duizenden en daarom ook practisch, andera
zou zij geen moeder uit duizenden zijn.
Men moet meisjes niet mot elkaar verge
lijken, schreef zij. Dan komt gij nooit tot een
•resultaat. In dc eene zult gij dit goedkeuren,
in do andera weer iets anders, dus wees prac
tisch, vóór alles: practischo Maak een
studio van de nicht, maar geen ver
gelijkingen. Zij is mooi, zegt gij. zelf.
Zij heeft smaak, zij is ontwikkeld, openhar
tig, vrij in haar bewegingen enzij heeft
gelden dat doet de deur toe. Workelijk,
jongen, in den tegenwoordigen tijd vindt men
al die hoedanigheden niet in één; zij moet
dus iets bijzonders zijn. En ik heb mij altijd
zoo'n schoondochter gedroomd. Luister nu
naar jo moeders raad, cn vraag haar en laat
ons gauw bruiloft vieren
„Dan moet ik mij nog haasten op don
koop toe," zei hij, den brief ter zijde leggen
de.
Hij zag op zijn horloge, keek nog eens voor
de twintigste maal het ding hangt er toch
voor in den spiegel, en begaf zich per fiets
op weg.
Onderweg bedacht hij zioh n-g eens. Hij
was nu eenmaal bij haar geweest en moest
zich bekennen, dat zijn nicht niet den min
sten indruk op hem gemaakt had, maar do
gezelschapsdame daarentegen zijn hart in be
roering bracht.
Het zou een dwaasheid zijn, een misdaad,
zijn nicht ton huwelijk te vragen en met hart
en ziel de gezelschapsdame aan te hangen.
„.Onmogelijk, moedertje," mompelde hij.
„Ik houd veel van u, maar om dat over mijn
O, verschrikkelijk I Tien of twaalf vrees
lijke, grijnzende wezens werpen zioh op haar
en voordat zij een woord kan zeggen, ont
vangt zij van allo kanten slagen met bezems
on tangen, men worpt haar zand in do
oogen, en haar kamenier, die insgelijks haar
deel krijgt van do slagen, moet haar arm
wel loslaten... Zij kan geen woord zeggen;
de vrees, de schrik, de pijn verlammen
•haar... Eensklaps heeft zij een govoel alsof
zij onder water bedolven wordt; zij hoort
stemmen, die lachend en spottend soh reeu
wen:
„Dat is voor jou, oude leelijke tang.,.'*
„Oudmodische juf
„Leve de erftante... hoeral"
„De lachende erfgenamen wachten jo met
stokslagen
En opnieuw voelt zij een koudon water
straal op zich neerdalen, die haar doet ril
len, terwijl het goheele kasteel vol vreesolijko
vreemde geluiden is.
Een kwartiertje later lag de oude vrouw
op den grond, onbeweeglijk, net alsof zij
dood was. Men moest licht halen om eeni
te zien, hoe het met dien armen meneer Guy
née ging.
„O wee... Maar... hij is hot niet!" Zoo
riep verschrikt de heer Rhinoret uit.
Allen keken elkaar aan, angstig ver
baasd.
De kamenior der oude vrouw, weer wat
bijgekomen, deelde mee, dat dit workelijk do
oude mevrouw Boulingrin was en geen an
der, en zij verklaarde aan de Rhinoret en
zijn vrionden, dat zij moordenaars waren
Toen kwamen do valscho mevrouw Boulin
grin en haar kamenier aan. Maar men dacht
nu niet meer aan oen grap. Do bowustelooze
oude vrouw werd haastig in huis gedragen,
ontkleed en op een bed gelegd. Men deed al-
los, wat men kon, maar zij werd ernstig ziek,
en zweefde dagen lang tussohon loven on
dood. Men was bang, dat zij zou sterven.
Gelukkig gebeurde dit niot; zij horstoldo.
Maar nooit wilde zij iots hooron van de min-
sto verontschuldiging en zoodra zij kon,
vluchtte zij weg, overtuigd dat zij hot slacht
offer was geweest van een moordaanslag. Zij
kwam nooit terug bij de Rhinorcts on ont
erfde ze. De grap kostte dozen dus een paar
milliocn.
Reeds verscheidene dagen zijn mijnheer en
movrouw buiten, zonder gasten. Sinds een
onafzienbaren tijd regent het. Do perken en
lanen van den tuin zijn in vijvers en beekjes
veranderd en de bloemen loten, levensmat,
het hoofd hangen. Mijnheer bogint zich to
vorvelen, mevrouw ook, maar geon van bei
den wil do eerste zijn, dit to erkennen, over
tuigd, dat de ander dan zou zeggen:
„Ben ik je niet meor voldoende? Jo hebt
dus andere afleiding noodig?"
Men had ook iete anders verwachtprach-
tigen zonneschijn, geurige avondstonden,
romantischen maneschijn. En in plaats daar
van: regen, regen, regen 1
Wat de ellende nog grooter maakt is, dat
men do gelegenheid heeft te bedenken, dat
op één uur afstand een grooto, vroolijke
stad ligt, Parijs, waar, niettegenstaande do
rogenstroomen, het asphalt niet week wordt,
waar hot electrisch licht den maneschijn ver
vangt en schitterende cafe's en uitstekende
schouwburgen alle nattigheid doen vergeten.
Mijnheer heeft juist gelezen, dat men eon
opera geeft, waarvan de handeling geheel
voorvalt in een oostcrech land vol zonne-
hart te verkrijgen, gaat bij geen mogelijk
heid. Wij zullen nog maar eens wachten
Zijn aandacht word afgeleid. Vlak voor
hem, voor zijn voorwiel, dwarroldo een be
schreven stuk papier schijnbaar een brief,
dien de een of ander verloren had.
Hij sprong van zijn fiete mannen sshij-
nen een eigenaardig zwak voor verloren
brieven te hebben en nam het papier op.
't Was een brief, liij had goed gezien. Hij
was door een mannenhand geschrovon.
Hij vouwde hem glad en begon te lozen.
„Lieveling," las hij verbleekendo, „ik
maak uit je laatstcn brief op, dat juffrouw
Hagen je nu best missen kan on daarom stol
ik jo voor geen andere positie meer te zoe
ken, maar zoo gauw mogelijk mijn vrouw
te worden. Ik bob genoeg van dc eenzaam
heid en kom je morgen halen
Hij las niet verder. Hij wist genoeg en do
rest kon hij wel raden.
Zij ging heon zijn aangebedene en dat
niet alleen, maar zij was de bruid van een
ander. Hij zou haar nimmer van liefde mogen
spreken, want nu was hij er zekerder van
dan ooit, hij had haar lief, hartstochtelijk,
wanhopigWanhopig inderdaad, want
hij had geen recht haar van liefde te spre
ken.
Plotseling zag hij om. Hij meende in een
nadere stofwolk fietsrijders te ontdekken.
„Grootc Goden, daar is zij," mompelde
hij, op zij gaande.
„Mejuffrouw Haagman 1" zei hij met een
buiging. ,,Och,# ik vergiste mij, 't is mijn
nicht.'r zei hij lachende en ook den heer, dio
haar begeleidde, de hand toestekende, „Is u
ver gegaan?"
schijn en bloemenpracht. Bajadères, houris
en odalisken voeren haar bevalligo dansen
uit onder een immer blauwen hemel, te mid
den van tropische plantonprachte
En op het dak der villa tikt eentonig re
gen, regen, regen 1
Mijnheer houdt het niet meer uit. Het is
juist den dag, dat do prosidont receptio
heeft 's avonds, een prachtig voorwendsel
om er uit te komen.
Het gesprek bogint aan het dessert, tus-
sohen do aardbeien en do kaas. Mon eet
vroeg buiten.
„Je weet, beste, dat ik van avond absoluut
naar Parijs moet?"
„Naar Parijs I" herhaalt movrouw, met do
hoogste verwondering.
„Helaas, er is receptie by den presidont
en ik moet or verschijnen; ik zou andors al
mijn relaties in dien kring gaan verliezen."
„Maar het stortregent. Het is toch geen
weer om op reis te gaanl"
„Neen, maar ik moet wel. Denk je niot,
dat ik véél liever in dezo gezellige kamer
bleef met een klein vuurtje in don haanl
voor de vochtigheid? Ik beroof me van een
grooto gozollighcid, want dio officieclo re
cepties zijn afschuwelijk 1"
„En is dat nu werkelijk zoo noodig, dat
je gaat?"
„Maar denk toch eens nal Drio wekon,
dat ik nergens een vcet heb gezet. Ik voel
mo hier zóó tevreden, dat ik al het andoro
vergeet. Maar dat kan niet langer zoo, ik
mag toch niet al mijn relaties vorwaarloo-
zen? Later zou men er spijt van hebben,
maar dan is het to laat."
„Enfin, wat moot, dat moot," zucht me
vrouw onderworpen. „Met welken trein kom
jc terug?"
„Met den troin van halféén."
„Zeker?"
„Ik zweer i"
Hierop geeft mijnheer zijn vrouw ccn har-
lolijken kus on zij maakt alles recht gezellig
voor don avond, dien zo in liet salon allcon
zal doorbrengen. Hij schuift haar makke
lijksten stoel bij de tafel, hoopt er alle
nieuw uitgekomen hoeken op, die in zijn ha
zit zijn, legt do avondbladon ondor haar be
reik en schuift een kussen onder do voeton
van mevrouw, die gewend is aan zooveel at
tenties. De gordijnen zijn dicht, do lamp
geeft een heldor, vriendelijk licht, mijnheer
gaat naar zijn kamer om zich tc kleeden.
Het is toch aardig zich weder eens in eca
rok te steken, wanneer men zoo alle dagen
in oen flanellen pak heeft rondgeloopcn mot
een gekleurd overhemd l Mijnheer bekijkt
zich terdege in den spiegol. Hij ziet er iur
ders uit dan te Parijs. Hot is niet goed zog
zijn uiterlijk te verwaarloozcn. Hot buiten
leven doet bepaald veranderen. Mon be
steedt niet zooveel zorg aan alios, men
scheert zich wat vluehtigor, men draagt to
wijde jassen en vesten, die con beginnend
buikje nog méér doen uitkomen; aicn heeft
ruimo schoenen aan mot zware zolen, dio
den gang minder luchtig maken. Het is goed
nu cn dan weder eens uit die sleur to rokon,
den gekleeden rok aan te trekkon, zooala oen
soldaat met verlof nu en dun wcor zijn uni
form aandoet.
Gedurendo doze philosophischo overden
kingen trekt mijnheer een onberispelijke
scheiding door zijn haar. Hij maakt zioh
mooi, parfumeert zich heel licht; zijn knovol
heeft iets verloven van zijn VToegero onbe
rispelijkheid; oven het ijzer er in om do
punten fier in do hoogte to doen krullen.
Dan de verlokte schoenen met zijdon veters,
„Uw nicht," zei do vreemdeling. „Zij is
juffrouw Haagman."
„Mijn nicht" bloosdo diep en trad op
hom too.
„Ik ben juffrouw Haagman 1"
„Ik begrijp er niets van."
„Juffrouw Hagen, uw nicht, is op de vil
la cn zal verheugd zijn, dat u komt
Zij legde haar hand op zijn arm cn lachte^
„Wees niet al lo boos op haar, zult gij1
niet? Wij hebben uit aardigheid onze mannen'
ca positie tegenover u veranderd. Maar wij
waren nooit van plan geweest do mop zoo
lang vol te houdencn gij deedt boter
zelf naar haar toe te gaan. Mag ik u mijn
vorloofde voorstellen 1"
Weinige minuten later verdween hij in do
richting dor villa en trof er de „dame van
gezelschap" thuis.
Met uitgestrekte hand trad hij haar te.
gemoet.
„Ik weot alles, lieveling," zei hij, haar
aan zijn hart drukkendo.
.,0, toen ik zag, dr.t ik u niet onverschil
lig was, viel hot zoo inooilijk om ons te ont
maskeren. Jo vergeeft hot mij toch?
„Ja, ja, lieve nicht," zei hij, schertsende
haar den gevonden brief voorhoudende.
„Als gc eens wist, hoe ellendig ik me go-
vccldo en welk een herademing het wasyf
toen ik ontdekte, dat mijn zoogenaamde'
nicht de gelukkige verloofde was. Het was
mij of mij een steen van het hart viel, t- n'
ik zag dat hot niot de gezelschapsdame was.'f
„Arme jongen," zoidc zij lachende, r-rV
nu ia het do gezelschapsdame toch 1"
Dien avond seinde hij aan zijn moeden
,,Hcb uw practischen raad opgevolgd.
Weldra bruiloft," 1