LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 26 APRIL. - DERDE BLAÜ>.
Een Weldoenster.
Door een hondje gered.
No. 12936
Anno 1902.
't Is tot dusver een onopgelost raadsel
voor dr. Weenink, en dat zal het zeker ook
wel voor hem blijven, daar de persoon, die
den sleutel van het raadsel in hadden had,
ia overleden zonder aanduiding te geven.
De zaak is deze.
Toen de tegenwoordige dr. Weenink op 't
punt stond van het gymnasium er te gaan
naar de academie, om daar overeenkomstig
zijn verlangen te studeeren in de medicijnen,
overleed zijn vader zonder geld na te laten.
Ongelukkige speculaties, zoo werd vermoed
ton minste, hadden den voor gegoed te boek
staanden man ten onder gebracht. Mevrouw
de weduwe Weenink moest zich dus zeer be
krimpen, en op studeeren bestond voor Ka-
rel, haar zoon, geen uitzicht meer.
Diep verslagen zat Karei neer. Zijn liefste
wensch verijdeld. Veroordeeld voortaan
werk te doen, waar hij zijn hart nooit aan
zou kunnen geven.
Daar ontvangt hij van een notaris uit
Amsterdam een schrijven, waarin deze hem
meedeelt, dat iemand, die belang in hem
stelt, hem, notaris, gemachtigd heeft, de
I onkosten zijner studio jaarlijks to vergoeden.
Zoodra de heer K. Weenink hem het bewijs
overlegt, dat hij als student is ingeschreven,
zal hij hem het eerste gedeelte van het jaar-
lijksche benoodigde bedrag doen tockomen.-
Hij behoeft geen onderzoek te doen naar be-
v wuste belangstellende, daar zulks toch te
vergeefs zou zijn. Maar hij lioude zich over
tuigd, dat deze hulp hem door een oprecht
genegen hart wordt aangeboden.
De jonge man sprong op van vreugde en
aanvaardde dankzeggend de zoo onverwacht
en gul geboden hulp. Tevergeefs echter ver
moeide hij zijn hersens met het bedenken,
wie toch de menschcnvriend kon zijn, die
hem zoo edel bijgesprongen was.
Hij studeerde met ernst. Op vasten datum
ODtving hij een aangeteekenden brief van
den Amstcrdamschen notaris.
Thans is hij al eenige jaren arts met een
flinke praktijk. En, gelijk gezegd, nog altijd
weet hij niet, aan wie hij zijn geluk te dan
ken heeft, en zal het ook nimmer te weten
koiucn.
Lieden, wier genoegen het is schrikkelijk
la overdrijven, beweerden van juffrouw
Ellens, dat zij als model had kunnen zitten
voor den Engelschen teekenaar Hogarth,
tonn hij do voorstelling van de kamer van
een gierigaard ontwierp.
Hogarth stelt die kamer ons aldus voor.
Aan den wand hangt des gierigaards ge-,
slachtswapen, drie schroeven met de spreuk:
„Hou vast!" Op den grond ligt Qcn
schoen, door den vrek zelf gehalvezoold met
een stuk van den ledeven omslag van een
bijbel. Van zijn dagboek ligt een bladzijde
open, waarop staat te lezen: „Den 5den Mei
kwam ik eindelijk van mijn valschen shil
ling af,"
De waarheid echter is, dat deze lieden cr
ten volle bewust van waren, dat zij overdre
ven uit jokkernij met de oude juffrouw, van
wie algemeen beweerd werd, dat zij „er
warmpjes inzat," en die nockthans zich erg
behielp.
Eu juffrouw Ellens z.at er inderdaad rede
lijk §©crl in. Toch was in haar eenvoudige
woning "schraalhans keukenmeester, niette
genstaande op haar schrijf lessenaartje zwart
op wit prijkte het devies: „Laten wij eten en
drinken, want morgen sterven wij."
Nogal tegenstrijdig", dacht met een
glimlach de enkele, die tot haar heiligdom,
waar dat schrijflessenaartje nevens ettelijke
andere eenvoudige meubeltjes zich bevond,
werd toegelaten.
Juffrouw Ellens zelve nochtans vatte dat
devies zeer ernstig op, maar had er dan ook
haar bijzondere uitlegging van. „Laten wij
eten en drinken," dacht zij, maar doelde
daarmee niet alleen op zichzelf. „Maar,"
voegde zij er in gedachte bij, „laten allen
'tzijn, die eten en drinken, en niet slechte
-sommigen; natuurlijk altijd matig, maar
goed, voldoende."
En toch, andere tegenstrijdigheid. Die
zelfde vrouw, die dus een open hart scheen
te hebben voor haar evenmensch, gaf nooit
een enkele aalmoes, zoodat do bedelaars min
achtend haar deur voorbijliepen. Want zoo
roerend haddon zij hun klaagliederen niet
kunnen uitbrengen, dat de juffrouw or toe
te brengen was, ook maar een kleinigheidje
hun te schenken.
Tob dienstbode had zij een oude vrouw,
grijsharig en taankleurig, die nog schrielor
was dan de juffrouw zelf, en voor wier
spitse tong het bedelvolk stellig bang was.
Wat zat de juffrouw dikwijls haar geld te
tellen en weer over te tellen, met zeker innig
genoegen, gelijk de waro gierigaards dat
plegen. Met welk een inspanning kon zij vele
malen allerlei berekeningen maken; blij als
die berekeningen uitkwamen, mistroostige
trek om den mond, wanneer de uitkomst een
andere was, als zij gehoopt had. Krijtwit
had men haar kunnen zien worden, trillen
had men kunnen zien haar lange magere
handen, ten minste als men den ring van
Gyges had bezeten, dat te kunnen waarne
men, wanneer zij door de effectenlijst of
door een brief van haar makelaar onder
richt werd, dat zekere fondsen, in haar be
zit, een sterke neiging tot dalen openbaar
den. Verhoogd daarentegen was do kleur op
haar wangen, wanneer gunstige financicele
tijdingen haar gewerden.
Eigenlijke conversatie onderhield do juf
frouw met geen mensch in haar omtrek.
Toch legde zij wel eens in stilte bezoeken
af, en ontving zij te harent wel eens bezoek.
Doch het waren dan veelal lieden uit „den
minderen stand," wie zij met haar aandacht
vereerde. Nochtans niet, om aan dezen aal
moezen uit te reiken. Desniettemin waren er
onder dezen die zich aan de juffrouw zeer
verknocht gevoelden.
En ook dit moet van haar gezegd worden
voor instellingen van algemeen nut, voor on
dernemingen, die volksheil bedoelden, had
zij altijd over een bijdrage, werkelijk geëven-
redigd aan haar financicele draagkracht.
Maar al weer iets vreemds. De besturen
dier instellingen, enz. kwamen nooit to we
ten, van wie die bijdrage hun toekwam. Er
zijn meer „stille, weldoeners" in de wereld,
jnaar de meeste laten zich gaarne bij hun
weldadigheid betrappen, denkende in 6tilte:
„Wat heb je er anders aan!" Juffrouw El
lens nu behoorde tót die zeldzamcn onder
dat slag van menschen, die „stil" stil wil
len laten blijven. Ja, onder die „zonderlin
gen" moest ook zij gerangschikt worden.
Maar na zoo'n stille weldaad te hebben
volbracht, gebeurde het meer dan eens, dat
zij, tot. haar meid het woord richtend, zei:
„Grietje, morgen geen. vleesch op tafel, en
overmorgen ook niet. Bruin kan 'tweer niet
trekken, meid
„Bestig, juffrouw," antwoordde dan
Grietje, opgeruimd.
Maar Grietje wist ook wel, wat- zij aan
haar juffrouw verschuldigd was. Zij dacht
steeds aan dien zoon van haar, die door toe
doen van de juffrouw in een goede timmer
manszaak was gekomen.
Haar bezoeksters kwamen bij de juffrouw
meestal in den avond, als het al goed donker
was, op verzoek van de juffrouw zelve.
„Overdag," verklaarde zij, ,,wil ik dat ge
loop liefst niet aan mijn deur hebben."
Maar dan kwamen er ook soms, die schrei
den van dankbaarheid en haar hand grepen
en kusten. Nu eens een vrouw, wior man de
juffrouw tofc meer huiselijkheid had bewo
gen. Dan een moeder, wior dochter zij had
onderwezen en vervolgens aan con goede be
trekking had geholpen. Laatst nog een moe
dor, wier jongen, die niefc deugen wou, tofc
tranen geroerd aan de juffrouw beloofd
had, dafc hij voortaan beter oppassen zou.
Juffrouw Ellens had met do jaren veel
van haar vroegere schoonheid ingeboet.
Doch in zulke oogenblikken was zij in do
oogen van die vrouwen nog mooi, werkelijk
mooi. En een zonnige gloed sprciddo zich
tegelijkertijd over haar gewoonlijk bleek ge
laat.
Maar zij had ook wel haar oogenblikken
van somberheid. Dan herdacht zij haar ver
leden.
Margaretha Ellens was een mooi, maar
vooral een lief meisje. Dat vond Willem
Weenink ook. Ja, hij had haar innig lief,
boven allo andere meisje6.
Hoo gelukkig voelden zich toen deze jonge
menschen. Want Willems liefde was niet on
beantwoord gebleven. Hoe droomden zij in
heerlijke uren van aardscho paradijzen,
waar zij hand in hand zouden rondwande
len, zalig in eikaars bezit.
Willem's ouders schenen beider liefde niefc
ongunstig gezind en Margaretha's moeder
verheugde er zich van heeler harte in.
Toen kwam er een kink in den kabel.
Willem's vader drong- cr in geheim onder
houd bij zijn zoon op aan, dab hij zou huwen
met Lize Verkamp, een jongedame, hem
eveneens goed bekend. Op verre na niet zoo
mooi en ook niet zoo lief als Margaretha,
maar in 't bezit van een aridcrc eigenschap:
zij was rijk. En of Willem zijn vader nu ook
optnlijk zijn liefde voor Margaretha beleed,
tevens verklarend, dat Lize hem geheel on
verschillig was, de vader hoorde hot aan
zonder zijn drang te laten varen.
„Jongens-fantasieën!" sprak de vader
kool. „Je zult met Lize wel leeren loven,
want zij heeft geld, veel geld, waarover zij
d.i vrije beschikking heeft. Later zul je mij
danken voor den goeden raad, dien ik
je gaf."
Doch Willem hield vol: „Liever in «armoe
met Margaretha, dan te midden van hot
goud met de andore, vader!"
„Als het gebrek de deur inkomt, vliegt de
liefde het venster uit. Dat is een oude waar
heid, Willem I"-
„Door tal van gclukkigo uitzonderingen
danig verzwakt, vader!"
„En dan moet ik je nog jets anders or bij
zeggen," hernam de vader, en er was tril
ling in zijn stem waar to nemen, „zoo zul je
je ouders redden uit moeilijken toestand. De
zaken gaan slecht. Door jc huwelijk krijg ik
terug het krediet, dat ik hoog noodig heb."
Willem bracht zijn liefde voor Margaretha
ten offer op het altaar der ouderliefde.
Mocht hij dat doen met het oog op haar,
die hem haar trouw had verpand?
Strijd van plichten.
En moelit iemand oordeelen, dat de jonge
man niet recht gehandeld had, zou hij stce-
nen durven werpen naar diens hoofd? Was
zijn lijden al niet zwaar genoeg?
De ziel schreide, toen hij Margaretha
vroeg, hem van zijn woord aan haar to ont
slaan, de redenen ontvouwend.
't Was hem gebleken, dat zijn vader redde
loos verloren was, als hij zijns vaders wensch
niet inwilligde.
Dat oogenblik, toen Margaretha daar te
genover hom stond, sfcaroogend, zwijgend, als
niet verstaande, een marmeren beeld gelijk,
dan eensklaps zich van hem afkeerend, al
tijd zwijgend, heengaand met stijf beenbc-
wegen
En daarna dat oogenblik, toen hij zich
naar de wet aan die andere vrouw verbond,
een rilling hem gaando door al do ledon.
Want hij begroef toen zijn groot geluk voor
goed, eigonhantdig.
Erger nog, dan hij toen kon vermoeden,
wedervoer hem. Zijn vrouw bleek een zeer
nukkig schepsel, hoogst onaangenaam van
humeur en daarbij zeer verkwistend. Eén
kind slechts word uit dien echt geboren. Vele
jaren bracht hij nu door in bitterheid des
harten. Zijn voorspoedig opgrooiendo en
zich ontwikkelende zoon was zijn eenige 8tar
in dien nacht. Dien zoon eens goed geves
tigd en gelukkig te zien, was zijn eenige
wensch nog. De jonge man wou gaarne stu
deeren. Zijn vader keurde het goed. Doch
toen Karei het gymnasium zou verlaten,
overleed dc ongelukkige vader. De nalaten
schap viel erg tegen Hij had den moed nooit
gehad, zijn vrouw over haar verkwistingen
ernstig genoeg to onderhouden. Om haar
boosaardigheid geen voedsel to geven, had
hij haar maar lateu begaan. Zwak, treurig
zwak't Is zoo. Maar verplaats li in zijü
toestand.
Wat was er intusschon van Margaretha
geworden?
Bitter had zij geschreid, toen zij uit den
aanvankelijken toestand van verdooving
was opgowekt. Al haar illusiön verdwenen
met hem, wien zij zoo zielslief had gehad.
Nog had zij hom lief, innig lief, teen zij be
gon te begrijpen, toen zij zoo ver was ge
komen, dat zij met hein kon meegevoelen
den vreeselijken strijd, dien hij had te strij
den gehad, toen zij als voor oogen zag het
grooto lijden, dat van nu aan zijn dage-
lijksch doel moest zijn. Zij leefde en leed
voortdurend met hem, al was hij na zijn
huwelijk ook terstond met zijn vrouw ver
trokken naar elders. Want zij wist, wie Lize
was en zij vernam cr ook door een vriendin
meor van dan haar lief was. Dat ongeluk
kige huwelijk toch had een zekere rucht
baarheid gekregen.
Zoo kwam zij ook te weten, dat hem een
zoon was geboren. Zij trilde bij 't vernomen,
hcog-roodo blos haar gelaat en lials kleu
rend. Z ij had hem dien zoon moeten schen
ken en niet die andere
Nochtans, alsof het haar eigene was, stel
de zij nu belang in zijn zoon. Toon zij later
vernam, dat dc jonge Karei, gelukkig zich
ontwikkelend, geheel het evenbeeld zijns va
ders was, vereende zij den vader en den zoon
in één groote liefde.
Zij bleef ongehuwd. Voor een andere lief
de was in haar hart geen plaats. Door een
erfenis was zij in staat zondor anderer hulp
goed to leven.
Dit nu was het verleden, waaraan juf
frouw Ellens veelmalen terugdacht, somber
gestemd. Ja, eigenlijk was het haar nooit
uit do gedachte. En alleen door zoovclen, nis
zij bcroiken kon, goed te zijn en goed te
doen, zonder ecn/igen ophef, in alle stilte,
wist 7.ij zich het leven draaglijk te maken.
In trouwe, zij deed veel goed, meer dan
iemand vermoeden kon. Als zij soms het
beeld van den gierigaard vertoondo, vcrblce-
kend hot gebaat, trillend de hand bij het le
zen van dalende beursnoteeringen, dan was
het niet om haar zelfswil dat zij zoo ont
stelde, maar om haar hulpbehoevende mede-
nienschcn, om Karei bovenal.
Zij toch was die bobangstellcndc, van wie
de notaris in zijn schrijven aan den, jongen
Weenink gewaagde. Zij was het, die Wil
lems zoon en evenbeeld dc voortzetting zijnier
studiën mogelijk had gemaakt, en daarna
met dc zorgzame liefde eenor moeder zijn
gangen als student had nagegaan. Wat zou
het zijn, indien zij den flinken, dcgolijken
jongen man, die hij toondo te zijn, niet tot
het. einde toe zou kunnen steunen? Dat was
hei wat haar zoozeer ontroerde, als zij van
daling der koersen vernam.
Maar zij verblijdde zich met een groote
vreugdo, toon hij gepromoveerd was c u ui
laudo. En toen hij daarna gelukkig ge
trouwd was, leefde zij voortaan in gedach
ten met hem mee, met hem, den zoon van
haar Willem, die deze grooto vreugde mot
haar niet had mogen declen.
Juffrouw Ellens heeft nog eenige jaren,
nadat Willem's zoon zijn bestemming bad
bereikt, geloefd en gewerkt in vrede. Einde
lijk is zij ontslapen in- vrede.
OVERHET NÏËZEKL
Reeds in de grijze oudheid beschouwde
men het niczon als ccn goed voorteeken. Toen
Ponclope van den terugkeer van Odysseus
sprak, niesde Telcmachns, en zij bcsehouwdo
dit als een gelukkig voortecken ten opzichte
van de door haar gekoesterde wenschen.
Dit denkbeeld moet stellig daaraan toege
schreven worden, dat de ouden dc plotse
linge, onwillekeurige niesbeweging niet wis
ten tc verklaren.
Maar ook thans nog geldt het niezen «als
een gunstig voorteeken. In Duitschland zegt
men: .Gij hebt het benicsd, dus het zal wel
waar zijn
Door de ouden werd het niezen verschil
lend uitgelegd. Het niezen op den middag en
te middernacht voorspelde wat goeds, op
andere tijden wat kwaads. Ook was het ccn
tecken voor geluk of ongeluk, naarmate men
rechts of links niesde. Maar steeds beschouw
de men het niezen als iets heiligs on volgens
de legende zou het ecTsto levensteeken van
den eersten mensch een gezond niezen zijn ge
weest; do kracht der beweging had toen do
vrees doen ontstaan, dat die eerste mensch
barsten zou, cn daarom hadden do goden gc>-
roepen: Jupiter zij u genadig!"
Dit is echter niet do eenige legende, die
bc-trekkng op het niezen heeft. Dc mceningen
der oudon, waarom incn aan het niczon ccn
goodo of kwado boteoken'is gaf, liepon reeds
sterk uit elkaar en toen Alexander dc Grooto
aan Aristotoles naar dc oorzaak vroeg, waar
om mon clkandor bij het niezen gezondheid
wenschte, wist deze het gebruik niet te ver
klaren.
Do Siamcczcn verklaren do beteckonia van
het niezen als volgt: In de hel is een recht
bank voortdurend bezig, do zondenregistera
der menschen bij to houden. Dc voorzitter
van dit onheilspellend college leest de inge
komen rapporten over do handolingcn der
aardbewoners voor en op het oogenblik, dat
hij don naam van den patiënt noemt, moot
deze niezen. Het is dus zeer gepast, dat men
don niezcr, om de macht des duivels te bre
ken, een „God zogenc u 1" toeroept.
Aan het niezen zijn een zeer groot aantal
gewoonten en gebruiken verbonden- Dc sol
daten van Cyrus moesten don hoed afnemen
als do commandant niesde. Onder keizer Ti
berius was do gewoonte, ccn diepe buiging
to maken, als Zijne Majesteit niesde.
In het koninkrijk Sennaar, in Afrika, han
delt men weer geheel anders. Als dc koning
niest, moet men zich omdraaien en een kolos-
salcn klap op dc dij geven, die, zoo mogelijk,
meer lawaai maakt dan het niezen veroor
zaakt.
Buitengewoon omslachtig, maar tegelijker
tijd zeer opwekkend, zijn de keizerlijke niea-
formalitcitcn in Monomotapa aan de Zam
bezi. Als dc keizer niest, moeten de hovelin
gen ccn geluid maken, dat zooveel mogelijk
met het niezen overeenkomt. Verder moeten
allen, die het hooren, dit geluid weer nama
ken, zoodat dc niesbui des keizers zich al»
een stortvloed van kamer tot kamer, van
huis tot huis, van straat tot straat, over do
geheelc residentie uitstort. Het moet daar
om voor een vreemdeling hoogst interessant
zijn, zich toevallig in Monomotapa te bevin
den als dc keizer snuift.
Ee.n opmerker kan er tevens uit leeren
De heeren in de sociëteit zaten op con
avond te praten over het jongste schandaal
van Armenonvillo. Dc man, baron A., was
toevallig 's avonds te tien uren thuis geko
men en had zijn vrouw gesnapt op het oogen
blik, dat zij in een rijtuig zou stappen met
een zijner beste vrienden. Een heftige woor
denwisseling was gevolgd, een vechtpartij,
daarna een duel, en eindelijk het onvermijde
lijke echtscheidingsproces.
..Het heeft maar een kleinigheid gescheeld,
of ik was de gelukkige echtgenoot van do
barones A. geworden," merkte de majoor
Duran^ay op, „cn als die kleinigheid ei
niet tusschenbeidc gekomen was, zou ik de
held van het feest geweest zijn. Voorwaar,
ik ben er goed van af gekomen."
„En hoe bent u daarvoor bewaard, ma
joor?"
„Een hondje, een heel klein hondje, Jim
geheeten, is mijn redder geweest. Het lieve
dierIk zou hem in brons, in marmer, in
porfier willen laten vereeuwigen om de ge
zegende herinnering aan hem niet verloren
te laten gaan. Die kleine fox-terrier had eer
der een medaille verdiend dan die honden
van don St.-Bernard.
„Vertel ons het geval, majoor. Als het ge
vaar geweken is, haalt de soldaat gaarne de
herinnering aan zijn veldtochten op."
„Ja en men kan er misschien ook nog lee
ring en waarschuwing uit putten. Nu dan.
Ik dacht er in die dagen ernstig over om te
gaan trouwen. Mijn goede moeder placht
altijd te zeggen als ik het geluk roemde van
mijn ongetrouwden staat: „Ja, ja, dat is nu
heel mooi, maar later zal je het betreuren
geen thuis, geen kinderen te hebben",.. Die
zoo dikwijls herhaalde phrase had op mijn
geest de uitwerking van den steeds vallenden
druppel, die ten laatste den hardsten steen
uitholt. Bovendien gaven de kameraden mij
een verkeerd voorbeeld en stapten do een
voor, de ander na, in het huwelijksbootje. Ik
had dagwerk om in de kosterskamers van de
kerken den jongen, witgedasten pasgetrouw
den echtgenooten geluk te wenschen en ik
zag het tijdstip naderen, w«oarop ik de eenig
overgeblevene zou zijn van zooveel dappere
helden.
Op dit punt gekomen, maakte ik op een
bal konnis met Fernando de Labriolle, door
haar vriendinnen Nandette genoemd Zij
had ontzaglijk veel voor boven die jongeda
mes; zij was een geheel ander meisje en haar
moeder hield niet op haar voor te houden:
„Kom.aan, N«andette, je heb de pretensie
niet van beter te wezen dan anderen en dan
moet je ook maar doen zooals anderen."
Het was een wijze raad, hoezeer dan ook
in ecp. burgerlijken vorm gegeven, doch de
gewoonten van het meisje, die zich bijzonder
geneigd toonde om aan haar opwellingen ge
hoor te geven, bevielen mij bijzonder; zij ver
kondigde vaak ideeën, die met alle bestaande
in strijd waren, zoowel .op het gebied der
moraal, als op dat der wercldsche gebruiken,
en placht daarmede zoo grappig voor den
dag te komen, dat het onmogelijk was om
niet te lachen, met een lach, die ontwapent
en voor alles vergiffenis schenkt. Zij was
niet mooi in den zin van regelmatig ge
vormd, maar erger, en gevaarlijker. Zij had
ccn alleraardigst, onbeschaamd wipneusje,
dat den oorlog scheen verklaard te hebben
aan alle maatschappelijke veroordcelen
groote oogen, die nu even groen, dan violet
schonen tc zijneen spottenden trek om haar
mondeen onderlip, die een weinig vooruit
stak; een langen hals, die uog ij droeg tot
het majestueuze van haar houding, en bij
dit alles een lichtheid van gang, welke haar
in staat scheen to stellen om als een wezen
uit hoogor sferen over een korenveld heen te
wandelen zonder de halmen te doen buigen.
In het eerst had ik haar eenvoudig aardig
gevonden, zonder meer. Later, toen ik merk
te, dat baron A. haar het hof maakte, had
mij dit geprikkeld, en langzamerhand waron
de praatjes onder het dansen ontaard in zoet
gefluister en eindelijk had dit tot een ver
klaring geleid. De zaken waren dus reeds
een goed eind gevorderd, en mijn moeder
sprak met mij af, dat zij op een groot diner
bij de Labriolles officieel aanzoek om Nan-
dette's hand zou doen. Ik had mij voor deze
gelegenheid, waarvan zooveel voor mij af
hing, piekfijn gekleed en had o.a. een paar
splinternieuwe verlakte schoenen aange
trokken. zeer sterk gepunt, gelijk de toen
malige mode het meebracht. De wederzijd-
sche ouders hadden bepaald, dat ik naast
Nandette zou zitten, als ik haar aan tafel
had geleid, terwijl baron A tegenover haar
zat. Tusschen een dikke mama en ccn dichter
van.de nieuwcrwetsche richting.
In den bcginno ging alles goed. Mijn buur
vrouw had haar kleinen terrier Jim op den
schoot. Daar haar moeder streng verboden
had het beestje aan tafel mede te nemen, ver
borgde zij het zeer zorgvuldig onder haar
servet, hetwelk, beweerde zij, der vrouw ge
geven wa« oik een hondje tc bergen. Ik vond
deze uitdrukking bijzonder grappig, en v as
over het geheel bijzonder op dreef. M wir
niet lang duurde het, of mijn gesprokken
werden vrij saai, daar mijn nieuwe verlakte
schoentjes mij ontzettend begonnen te knel
len. Ik had een gevoel, alsof mijn tecncn
door een nijptang worden samengcncpen, en
onder zulke omstandigheden valt het moei
lijk opgewekt tc zijn. Mijn «antwoorden va
ren mat en stijf cn nu en dan deden er zich
oogenblikken van pijnlijke stilte voor.
„Wat scheelt je?" vroeg Nandette; „het is
alsof jc vroolijkheid ineens weg is."
„O neen, volstrekt niet!" antwoordde ik
met een gedwongen glimlach, den glimlach
van een martelaar.
Ik begreep, dat ik mij goed moest houden
en schoof mijn schoentjes een goed eind van
de voeten Dit gaf mij een groote verlich
ting, zoodat ik, om deze volkomen te maken,
de schoenen geheel uittrok, eerst dien van
den rechter-, daarna dien van den linker
voet. Nu keerde mijn vroolijkheid geheel te
rug en kon ik mejuffrouw Nandette behoor
lijk te woord staan, zoodat zij telkens harte
lijk moest lachen. Als zij dit deed, wierp zij
het hoofd naar achteren en stak haar boe
zem vooruit als een verliefd tortclduifjo.
Eon paar malen keek mevrouw Dc Labriollo
in onze richting mot blikken, waaraan zij
ccn uitdrukking van strengheid poogde to
geven, terwijl baron A. schuine keek naar
het hoekje van do tafel, waar het zoo prettig
scheen toe te gaan. Op een gegeven oogen
blik veroorloofde Jira zich ook om mede to
doen met do prctm.akcrs; hij sprong van den
schoot zijner meesteres en liet een kort. vroo-
1 ijk geblaf hooren. Onder den invloed van
den champagne keek ik van ter zijde naar het
bevallige meisje naast mij, écn on al levens
lust en pret, cu geheel vcrtecderd dacht ik:
„En te denken, dat dit alles mij zal tocbe-
hooron: die mollige schouders; die oog» u,
diep als de zee; die sneeuwblanke hals; d«ofc
mondje gelijk een ontloken bloem; die lip-
pon, nog door geen kus van een man bezoe
deld
Hot diner begon inmiddels ten einde te
loopen en ik achtte het noodig om mijn voe
ten weder in do folterkamertjes van Sint-
Crispijn tc stoken. Ik zocht met het voordeel
van mijn voet onder de tafel cn vond einde
lijk den linkerschoen, waarin ik, niet zondor
moeite, mijn voet wodcr stak, terwijl het mij
eon vrij lcelijk gezicht, naar ik veronderstel,
deed trekken. Vervolgens ging mijn rechter
voet aan het zoeken, maar welke cirkels erj
andore kromme lijnen hij ook beschreef, hij
kreeg geen schoen tc pakken, geen schijntje
van een schoen. Eri de tijd drong; het «aller-