LEIDSCH DAGBLAD, WCENSDAC 16 APRIL. - TWEEDE BLAD. Anno 10 '2. m. 1202; PERSOVERZICHT.; FEUILLETON. a - - Berlijn onder water. Alle berichten over het noodweer, dat Berlijn in den nacht van Zondag op Maandag geteisterd hoeft, zyn eensluidend, dat men sinds menschenheugenis zoo iets niet beleefd heeft. Eerst tegen tien uren 's ochtends verminderde de stortregen, maar de straten waren toon nog op sommigo plaatsen tot een hoogte van 10 cM. met hagolsteenon bezaaid. Om halfvtjf ontlastte zich een wolkbreuk, die vooral het noorden van de stad teisterde. Binnen enkele minuten stond byna de gehcolo Gosundbrunnen (de bekende arbeiderswijk) onder water, en de in nood verkeorende bewoners van do kelders, die in vele gevallen hun huls raad niet konden redden, Hepen om hulp Brandweermannen moesten hier en daar kinderen, die in hun wieg of hun ledikant ronddreven, uit hun gevaarlijke positie redden. De over strooming breidde zich intusschen uit naar alle wijken. Ofschoon aan alle pompstations alle machines in beweging gezet werden, vele honderd-millioenen liters water over de Irrigatie- velden werden gespuid en ontzaglijke hoeveelheden water door alle nooduitgangen in de Spree uitgestort werden, kon mon de slroomen water niet baas worden. Hier en daar spoot het water als een fontein uit de straat op. Waterbuizen sprongen en verhoogden den alge- meenen nood. Gehoele straten waren gewoonweg onbegaanbaar. Het plaveisel werd bloot gewoeld, en in sommige straten is bet trottoir voor do helft weggespoeld. De watermassa's uit de hooge stad voerden veel slijk mee, dat later met wagens vol uit de benedenstad moest verwijderd worden. In de Yorkstrasso stond 's middags het water van de Katzbach tot aan de Bülowstrasse een meter hoog. De tram kon do Yorkstrasso niet doorrijden, daar het modderige, golo water, dat van hot Tempelhofer Veld was gekomen, in de wagens drong. In plaats van de tram reden toen meubel en andero wagens om het verkeer te onderhouden; zij vroegen 6 tot 26 pfennig van eiken reiziger en de voerlieden maakten goede zaken. Het water, dat van den Kreuzberg was gekomen, had den omtrek van het Grossgörschen station en het Ebersstrassen station in een klein Venetlö veranderd. Velo arbeidors, die naar hun werk moesten, trokken schoenen en kousen uit en stroopten hun broek op om zoo de straat over te steken, soms kwam hun het water dan tot aan de heupen. De electrische trams van de lijn Pankow-Mlttelstrasse leken wel stoombooten. Aan weerskanten zag men een woelig meer, dat zijn golven tegen de huizen aan sloeg. In de Prinzenallee zag een electrische tram, die door het water Diet voor- of achteruit kon, er uit als een ark. De Berli]n8che brandweer is sedert haar bestaan nog nooit zoo dikwijls gealarmeerd. Tot 11 uren 's ochtends was zij reeds 280-maal uitgerukt, terwijl ongeveor 400 alarmsignalen onbeantwoord moesten blijven. Als by aankomst van de brandweer bleek, dat geen menschen- levons in gevaar waren, rukte zy dadelijk weer in. De schade, die het noodweer in de voorsteden heeft aangericht, is hier en daar nog. grooter dan in Beriyn. Maar zy was gisteren nog niet te overzien. ■verkeert de openbare school, en wie is blind voor dan bodenrkelijken staat, waarin het bijzonder onderwijs geraakt'? De Nederlander spreekt van een nieuwen koers, door de liberalen gevolgd sinds 1888: het is juister gezegd, dat sinas dien tijd do liberalen den koers kwijt zijn. Echte libora- len zijn er haast niet meer. De anti revolu tionairen weiden revolutionair: hun no blesse is zoek. Men zal altijd blijven spre ken van ,,den heer" Groen, maar dat woord wil er niet uit als wij aan zijn opvolgers den kon. Door-en-door wereldsch, met allerlei intriges vertrouwd, tot allerfloi coalities te vinden, handig als de Vader van alle poli tiek, zich verkneukelend in macht, in glans in de gnootschheid dos levens: dat is m hoofdzaak de thans heersehende antirevolu tionaire partij, welkor wateren nu eon deel van ons goede land overdekken tot sohaamte en rouw van allo ware Christelijk-Histeri- scbo Nederlanders. Onder het hoofd Winkelsluiting le zen wij in De Nederlander: Mr. Keidijk in het Sociaal Weekblad kan zich niet vereenigen met ons gevoelen, dat vervroegde winkelsluiting niot behoort te worden opgelegd aan winkeliers zonder be dienden. De uitzondering ten bato dier kleine winkdltjcs zou nadeolig op de groo tore terugwerken, dus onrechtvaardig zijn. De economische voorsprong, dioo de groo- tere winkelier boven den kleineren heeft, mag geen motief zijn, om, door wettelijk gebod, den, kleineren kunstmatig eon voor deel boven den grooteren te verzekeren. En, wil men ui toonde ringen maken, dan mogen de talrijke winkeliers met één knecht niet achterstaan bij hen, die zonder knechts ar beiden. Intusschen geeft do schrijver toe, dat zoo veel mogelijk rekening moet gehouden wor den met den verkoop op tijden, waarop de kleine luyden van hun werk terug zijn, en dat hot niot ondoelmatig zou zijn wel een uniform sluitingsuur vast te stollen voor heb goheclc land, dooh met vrijheid aan de lagere besturen om rekening te houden met de plaatselijke omstandigheden. Uit dit laatste blijkt, dat de schrijver niet zoo veel van ons verschilt, als hij sohij'oit to mcenen. Indien inderdaad de groote win kelier benadeeld wordt door de ten gunste van den kleinen winkelier te maken uitzon dering, dan zouden wij onze stelling niob willen volhouden Wij mecncn echter, dat die kleine winkeliertjes meestal niot wonen in dio wijken, waar ook de grootereen groo te winkeliers hun bedrijf uitoefenen. Is dat zoo, dan verliezen do meeste der gemaakte tegenwerpingen veel van haar kracht. Ons was het slodhts te doen om de aandacht te vestigen op een o. i. groote moeilijkheid, dio zioh bij hot vraagstuk der winkelsluiting zal voordoen. Het is bij dit vraagstuk niet tc doen can de winkels, maar om dc bedienden, en daarom moet gezorgd worden, dat niot eoonlaïiige winkdliers onnoodig hot slachtof fer worden van don ijver om de winkelbe dienden te hulp te komen. Vrijheid te laten aan dc gemeentebesturen kan misschien een middel zijn om in de. moöilijikheid te voorzien, mits die vrijheid zoo ver gaat, dat voor de toepassing van don algomccmen regel ook onderscheid kan worden gemaakt tusschen cle vcrsohilleode wij kon der stad. Naar aanleiding van hetgeen in de. pers, en voornamelijk in het- Handelsblad, is ge zegd, en- niet zeer vriendelijk .gezegdover do loslippigheid" Kuyper's schrijft do Haagsdho chroniqueur van do (liberale) Nieuwe Groninger Courant: ,,De premier is van zijn studiereis terug en heeft zijn taak hervat. Hij zal zeker niet aangenaam zijn getroffen door de min der vriendelijke bejegening, die hij dc ecre-voorz. van den Ned. journalistenkring in een deel der pers en speciaal van den kant van een der cere-leden van die Vereeni- ging, heeft ondervonden. Mij heeft die cri- tiek pijnlijk aangedaan. De scherpe verwij ten aan het adres van dr. Kuyper over zijn welwillendheid tegenover journalisten, ko men mij voor zeer onverdiend en zeer te gen het belang der pers te zijn. Er is vroeger meermalen ovor geklaagd, dat onze bewinds lieden zoo „gesloten", zoo geheimzinnig zijn en den journalisten, in tegenstelling met do gedragslijn van do staatslieden in den vreemde, zoo woinig vertrouwen schenken, nooit iets „loslaten", ongenaakbaar voor hen zijn. En nu een premier, zelf oud-journalist en persman in hart cn ziol, zijn confrères blijft bojegenen mpt groote toeschietelijkheid en hen, als zo hem interviewen, gaarne to woord staat, scheldt men hem uit on werpt hom den bijnaam „roclame-ministcr" naar 't hoofd. Ik vind dat hoogst ongepast en on verdiend; want wie., als ik, weten, met hoe veel voorzichtigheid en tact do lieer Kuyper, bij alle welwillendheid tegenover do pers, zich in gesprekken met journalisten uitlaat, omdat hij zijn Pappenheimers en zijn plichten als verantwoordelijk persoon kent zal begrijpen, dat; al de dwaasheden, dio buitonlandsche reporters hem in den mond leggen, gefingeerde uitlatingen van don premier zijn. Aan do verhalen in do buiten- landscho pers do waardo toe to kennen, dio do critici er aan gaven, verraadt eenvoudig gemis aan kennis van de toestanden en van den persoon van den premier. Die verhalen hebben mij herinnerd aan do anekdote van een kw&jongen, die thuis kwam met den op getogen uitroep: Vader, vader, de Koning heeft mij aangesprokonDo Koning? vroeg de verbaasdo vader. Ja, ik liep in 'tpark en opeens sprak do Koning ine aan... En wat zei hij? Hij zei: Kwajongen, wat doe jij hicrJ Maak dab jo weg komci" De Hollander sprokondo over de critio- ken op dr. Kuyper's gewilligheid 0111 Zich op zijn buitonlandsche reizen te laten intor- viowèn, begrijpt niet, wat men in hem af keurt. „Ons dunkt, onze vaderlandsclio pers moest het toejuichen, dat do buitonlandsche correspondenten een en ander daarvan uit den mond van minister Kuyper konden ver nemen en dit daarop ook naar Nederland seinden. Het mag ons, voor zoover wij geen socialisten zijn, toch niet onverschillig zijn, hoe een Nederlandsch minister, die voor een bepaald doel liet technisch onderwijs ■bevriende landen bezoekt, ontvangen wordt. En aangenaam moest onze vaderlandsclio pers het vinden, dat die ontvangst zoo schit terend was. Ja, maar die correspondenten vertelden nog veel meer. Zeker - maar moet dit op rekening van den Minister gesteld worden? Denkt men in ernst, zooals Charles Boissc- vain, dat minister Kuyper do dwaasheid zou gezegd hebben een oorlogsschip naar Anb werpen tc zenden? Naar onze overtuiging moet het worden geprezen, dat een minister niet nicer als vroeger zich in een wolk van geheimzinnig heden hult, ongenaakbaar blijft voor dc per en dus voor het publiek, maar alles mede deelt, wat hij acht van nationaal belang te zijn on natuurlijk voor mcdcdceling vatbaar is. Daardoor wordt de belangstelling van het geheolc volk voor alles, wat de Itcgeering en de landsbelangen betreft, opgewekt en wordt dc band tusschcn volk en overheid inniger en hechter. Zeker 00 khieraan, gelijk aan allca, kle ven schaduwzijden. Een reporter kan gaan fantaseeren, zijn berichtjes mooi willen ma ken cn daardoor dingen vertollen, die zóó niet zijn gezegd Of ook een minister kan, al sprekende, dooreen min juiste uitdrukking, een verkeerden indruk aan zijn ondervrager geven. Doch die schaduwzijden blijven zeep verre achter bij de velo lichtzijden. Of zou men niet ineenen, dat aan dc vroe gere geheimzinnige houding der ministers niet veel leclijko schaduwzijden zijn ver bonden. Minister De Beaufort moet eens, naar wo hoorden, gezegd hebben, dat van al wat hij als minister van buitcnlandscTie zakcri deed, het publiek niets mocht weten. Dat nu, mcenen wij, is uit den tijd. En vierkant daartegenover staat de zienswijze van dr. Kuyper, die als man uit het volk weet hot. gunstig het werkt op den band tusschcn volk en overheid, wanneer alle onnoodigc scheids muren wegvallen en dc overheid zich niot als in China afzondert van het volk, maar daar mede steeds „voeling" houdt, voor zoover natuurlijk dit mogelijk en oirhaar is. Ben inzender in de Nieuwe Rotterdamsche Courant schrijft over notarisbeaoc- mingen onder meer: .„Onwaar ia bet beweren, dat de liberale minister» alleen Liberalen „bekwaam en ge schikt" acht/ten om tot notaris benoemd te worden. De ministère Van der Kaay en Oort van. der Linden hernoemden als re gel den. ou-deten solliciteerenden oandida-at, tenzij natuurlijk het algemeen of plaatselijk belang een uitzondering oisahte. Zoo ge beurde het, dat beiden in z.g.n. probostant- sche vacaturen roomsch-katholieko notaris sen benoemden, bijv. te Arnhem, Geortrui- denberg, Denther, Amsterdam, Druten. An tirevolutionaire candidaten zijn dun ge zaaid, maar die er waren, worden, ook door de iibqpde ministers, zeer op tijd benoemd. Mot voorbeelden kunnen we bewijzen, dat het gTOs der candid aten dat behoort tot de kleurloozo middenstof of tot do liberale par tij, in doorenee heel wat langer moest wach ten dan hun collega's, die zioh hadden aan gesloten bij dc a.-r. partij. Onwaar is ook het beweren, dat minister Looff geen antirevolutionaire notarissen be- öoetmdo. In zijn kort ministerieel leven be noemde hij er reeds 3, waarvan één jaren lang buiten de praktijk was geweest on do beide anderen benoemd werden met passee- riog van ouderen." ÜDo schrijver zegt, dat men dus van an-tir. zijde niet klagen kan-, cn hoopt, dat dc toe stand van de candidaat-notarissen in Ne derland niet door partijbenoemingen, zoo- als sommigen die schijnen te willen, „nog bopeloozer worde dan hij alreedc is." De Standaard liet onlangs de klacht hoo ien: „Onze gereformeordo onder wijzers hebben weekblad noch t ij d- e oh r i f t." Dc Christelijke School dient o. a. volgotn- üervvijs van antwoord: „Wij hebben één tijdschrift: de „Nieuwe Paedo.gogische Bijdragen." Dit wordt evenals de vroegere P-aedagogische Bijdr.v gen" gerodigeeid door driegenen van on ze Christelijke Onderwijzers, die onder ons geacht worden in Opvoedkundige Vraag stukken der zake kundig tc zijn, en tijd en gelegenheid en lust te hebben hun paedago- gisdio studiën bij te houden en voort tc zet- ten.... Wij hebben twee weekbladen voor het Christelijk Onderwijs. Als Dc Standaard ziöli do moeite geeft, de namen der Redac teurs en medewerkers van deze bWee week bladen na te gaan met het oog op hun Ge reformeerde .gezindheid, dan zal zij bemer ken, dat de Gereformeerde Broeders indcr- Öaaid geen reden hebben tot klagen over hun aandeel in dc Christelijk Onderwij-spcrs." In het April-nummer der Stemmen voor Waarheid en Vrede ^spreekt dr. Brons veld over de vele in Maart gestorvenen en hij releveert daarbij, hoo de minister-pre sident Kuyper aan het graf van den heer Fransen van de Putte eea lofrede op den overledene hield, dio wel een eemgszins vreemden indruk maakte: „den vurigen li beraal zoo uitbundig te hooien, prijzen door den man, dde jaren achtereen het liberalis me heeft bestreden en bij den volke ver dacht gemaakt." Dat geeft dr. Bronsveld aanleiding om enkele citaten te nemen uil zijn „Kroniek" van 1868, toen hij nog pas als redacteur van die rubriek was opgetreden. Waarom hij die citaten thans geeft? Niet zoo antwoordt hij om een soort auteurs-ijdelheid be bevredigen, maar om te dioen uitkomen, dat reeds vóór 34 jaren, boen de naam van dr. Kuyper op politiek terrein niet of nauwelijks werd genoemd, wij een koloniale politiek hebben aanbevo len, welke thans algemeen wordt gevolgd, en welke, bij het graf van den heer Van de Putte, als de eenig wane werd. gehuldigd. Wij stenden toen tegenover de meeste geest verwanten op godsdienstig gebied, maar za gen hen van lieverlede van gevoelen veran deren. Hier is dus een samentreffen tot 6tand gekomen tussohen de belijders van het Evangelie cn de liberalen, waarvan beiden De verborgen schat. 7) Prickett was echter onder de gegeven omstandigheden niet de man, om iemand in zyn omgeving te dulden, van wien hy niet volkomen zuker kon zyn. Hy begaf zich dus doodbedaard naar den „Constitutioneelen Club", van waar de brief van den zaakwaarnemer gedateerd was, en waar hy tot zyn niet ge ringe verrassing vernam, dat een hoer Baker daar volkomen onbekend was. Daarna was by niet minder verrast, toen by vernam, dat het poststation Thorpley Salop op het postkantoor onbokend en op geen kaart te vinden was, evenmin als de naam van den geestelyke in do boeken van het kerkbestuur. „Ook goed," beredeneerde Prickett by zich- zelvon, nadat deze feiten waren vastgesteld. „Nu kan het spel beginnon. En als de generaal eens in zyn leven de waarheid gesproken heeft, dan spelen wy om vyftien duizend tonnen gouds, en dat ia ten minste een fatsoonlyke inzet." IV. Het leven van den inspecteur Prickett in z\Jn gepensionneerden staat kenmerkte zich door een byzondere regelmatigheid. Eiken morgen stond ^iy precies om zeven uren op en poetste hoogst eigenhandig onder een zacht gefluit en met de grootste zorg zyn laarzen. Als juffrouw Perks, die zeer scherp van gehoor was, dit fluiten vernam, behoefde zy niet meer naar de klok te zien; zy wist dau preaea hoe laat het was. Na het vol de gezegende vruchten hebben geplukt, en waaiiéj an zo koloniën wel zijn gevaren. Hier ie dus de deugdelijkheid gebleken van het gevoelen, door ons zoo vaak verdedigd, dat er geen ifcrijd is fcusschen het Evangelie en de waarachtig liberale poütiek. Op dit punt heeft ook de heer Groen van Prinste- ror moeten toegeven, en de lofrede van dr. Kuyper op den liberalen beer Van do Putte was een veroordeeling van do leus, ook in 1901 op instigatie van dr Kuyper aange heven; „In geen geval een liberaal 1" Op dit punt beboeven wij niob te spreken van: „Oude plunje." Het gewaad, waarmee wij in 1868 optraden ale voorstanders van libe rale koloniale politiek, ziet er nog friech uit, en wij hadden er mee kunnen verschij nen op „Eik-en-Duin", bij de ter-aarde-be stelling van den heer Van de Putte. Wat zou het een zegen zijn geweest voor een land, indien, ook op het punt van den Strijd voor Christelijk ondorwijs,__ do heer Groen veranderd was van inzicht. Maar hij is ten dezen een doctrinair geweest en ge bleven. Hij heeft zich blind gestaard op w e t a-artikelen. Hij heeft de pedagogische quaestie gemaakt tot een politieke. Hij heeft de liberalen geprikkeld en verbitterd. Wat de heer Groen verlangde, verlangden brengen van dit eerste dagwerk wasebte en scheerde Prickett zich, en stipt om acht uren was hy gewoon naar beneden te gaan om te ontbyten, waarby hy dan de politieberichten van den vorigen dag nauwkeurig in do dag bladen las. Om negen uren verliet hy het huis, en hot doel zyner wandelingen was in don regel zyn voormalig jachtdistrict in Westend. Evenals de tooneelspeler, die een avond vry heeft, byna zonder mankeeren naar de komedie gaat, zoo werd de van dienst ontslagen politie inspecteur naar het voor malige jachtgebied getrokken. Word er een interessant geval behandeld, dan had Prickett zyn bepaalde plaats in de gerechtszaal en met zijn vakgenooten had hy byna evenveel omgang en voeling, alsof hy nog zyn beroep had uitgeoefend. De omstandigheid, dat hy nu weer iemand te bewaken had en voor iemand op zyn hoede moest zyn, maakte voor hem het leven weer belangwekkend. Natuurlyk was hy veel te argwanend en behoedzaam om iets „zeker" te weten, vóór het volkomen bewezen was. De advocatenlyst wees geen Baker aan, het kerkregister geen pastoor Tolemy, maar het feit, dat de zegs- mannen van de mooie weduwe denkbeeldige wezens waren, leverde nog geen onomstootelyk bewys, dat zy zelve in den dienst van den generaal stond, maar was volkomen voldoende om haar voor Prickett hoogst interessant te maken, en dus was hy zeer in zyn schik, toon hy haar den derden dag na de eerste ontmoeting met het klaarzetten van zyn ontbyt bezig zag. Op pantoffels, in een keurig, byna coquet morgenjasje en met een blank gepoetste laars in elke hand trad by binnen, groette de jonge dame vriendelyk en plaatste zyn voetbekleeding voor den haard, op een daarvoor bestemd-plekje# ook wij maar wie kennis neemt bijv. van de eerste jaargangen van het Nijmeegsch Schoolblad, ziet terstond, dat diar de strijd op een geheel andere manior wordt gevoerd. Maar op dit punt won de heer Groen. Tusschen dezen machtigen man en den jongen kroniekschrijver is van het b'egia een levendige strijd gevoerd, doch dc meer derheid ging mede met den staatsman mr. Groen. En toen mannon als dr. Kuyper, tmr. De Savornin Lokman, ds. H. Piereon e» anderen voor hun geweldig bazuingeschal verschenen voor de wallen der openbare school, toen was er voor andore stemmen bijna geen gehoor. Nu zijn wij mot volle zeilen de wateren der revolutie gaan bevaren; het Christelijk, het Protcetanteoh karakter der volksschool is vernietigd; aan verschillende ruiven ataan nu de verschillende schoolbesturen en 6choolpartijen, om zich door den staat te laten voederen. Do liberale partij, door do Christenen niet voortdurend geweizen op haar hooge, nationale roeping, maar door de Christelijke partijen mee gedemorali seerd, riep ten slotte: „Is het u te doen om g<M? WeLnu, hier hebt gij het: gereformeer den, jezuïeten, sociaal-democraten, wie gij wezen naoogt 1" In een ontredderden toestand „Goeden morgen, juffrouw Harcourt," zeide hy opgeruimder dan anders zyn gewoonte was. „Ik had niet verwacht u reeds zoo spoodig aan het werk te zien." Juffrouw Harcourt zag er bleek en een weinig betrokken uit; haar handen beefden merkbaar, ja in die mate, dat zy het zout vaatje omstiet, zoodat de inhoud daarvan op het tafellaken terecht kwam. „Wel, lievo tyd, dat is immers een slecht begin," merkte Prickett op. „Dat moet onheil beteekenen, maar u weet zeker wel, hoe men dat voorkomt? Neem een kleine hoeveelheid zout tusschen duim en wysvinger en werp het over den schouder achter u!" De weduwe volgde ernstig dezen raad op, waarby hy haar glimlachend aankeek. Zyn blik bracht haar ln pyniyke verlegenheid en daar het vooreerst niet in zyn plan lag, haar te imponeeren, greep hy naar een courant en deed alsof hy niet verder op haar lette. „Was u reeds dadelyk van plan, hier zoo spoedig in huis te trekken, juffrouw Harcourt?" vroeg hy na een poosje als terloops. „Juffrouw Perks dacht, dat het goed zou zyn, als ik my bytyds haar gewoonten eigen maakte, mynheer Prickett," luidde het ant woord. „Die goede zielmerkte de heer Prickett op. „Ik ben werkeiyk in de behandeling een der inschikkelykste en gemakkelykste menschen. Slechts ééne zwakheid bezit ik, ingeval men het nameiyk zwakheid wil noemen: ik houd er van, op de minuut bediend te worden. Als ik my zelf echter van het standpunt der hospita als huurder beoordeel, kan ik met oprechtheid zeggen, dat stiptheid myn eenig gebrek is. In dat opzicht kan men my wel licht veeleischend vinden." „Ik zal aHes doen, om u daarin en in alle andere op-.icliten tovreien te stollen, mynheer Pricket." „Er zal wel geen leertUd van drie maanden toe noodig zyn om my tevreden te stellen!" zeide Pnckett harteiyk lachend. Zyn vroolyke stemming werkte echter niot opbeurend op het gemoed der jonge weduwo, zy was en bleef zenuwachtig, en hoeveel moeite zy ook deed, om kalm te schynen, ging haar borst toch onstuimig op en neer. „U heeft er toch niots tegen, dat ik hier ben, mynheer Prickett?" vroeg zy met een stem, welke zeer onvast klonk. „Tegen? Ik? Hoe komt gy daarby? My gaat niets boven myn behaaglykheid, en als gy wilt uitvindon, waarin die bestaat, zoo is my niets aangenamer. Ik vind het byzonder vriendelyk van u, dat gy u zoo met my bezighoudt, juffrouw Harcourt l" „Dat doet my veel genoegen, mynheer Prickett." Nadat zy do ontbyttafol keurig gedekt had, verliet zy de kamer, om in een oogenblik, dat de pendule op den schoorsteenmantel acht uren sloeg, weer met de thee te verschynen. „Nieuwe bezems vogen goed," merkte Prickett nogmaals vrooiyk lachend op, zoodat juffrouw Perks, die in de gang stond, om te luisteren hoe de ontmoeting met de nieuwe huisgenoote zou afloopen, in stilte de opmerking maakte, dat zy haar huurder nog nooit zoo vrooiyk had gezien. „Als Prickett echter in functie was, dan kon men uit zyn gedrag nooit 2yn ware gezindheid opmaken en tot de werkzaamheden van zyn betrekking behoorde dit observeeren der jonge weduwe. „Een prachtige morgen, vindt u niet?" ging hy, zich de handen wry vend, voort. „Dezen tyd van het jaar vind ik in Londen het aan genaamst, altyd nameiyk als hot mooi weor is. De zomer is to zool, in do lente bobben wy to veel regen on Oostenwind, maar ala do herfst, mooi is, dan is het in Londen heoriyk. Een zonnige October 1b voor my do kroon van het jaar." Deze spraakzaamheid en beminnoiykhoid maakten echtor weinig indruk op juffrouw Harcourt. Zy trachtte wel Prlckett's glimlach te beantwoorden, maar hot wilde haar niet gelukken on deze mislukte poging deed haar verlegenheid nog toenemen. „Nog geen oefening in het handwork l" dacht Prickett met iets als modeiyden „Hoeft u hier reeds voorgoed uw introk genomen, juffrouw Harcourt?" vroeg hy luid. „Ja, want het is toch boter, dat ik gehoel met het huishouden op de hoogte ben, vóór juflrouw Perks weggaat." „Als iedereen met zooveel omzichtigheid en égards te werk ging, zou het in menig opzicht beter gesteld zyn," merkte Prickett waar- deerend op. Hy nam nu aan de ontbyttafel plaats en verdiepto zich in zyn couranten, terwyi juffrouw Harcourt aarzelend do kamer ver liet. „"Wy zullen u scherp ln het oog houden, mevrouw de weduwe," bromde Prickett by zichzelven, „en zoo gy my wilt uitspionneoren, heb ik daar niets tegen; wat gU aan 't licht brengt, is echter een andere vraag." (Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5