LEIDSCH DAGBLAD, WCENSDAC 16 APRIL. - TWEEDE BLAD.
Anno 10 '2.
m. 1202;
PERSOVERZICHT.;
FEUILLETON.
a - -
Berlijn onder water.
Alle berichten over het noodweer, dat Berlijn in den nacht van
Zondag op Maandag geteisterd hoeft, zyn eensluidend, dat men sinds menschenheugenis zoo
iets niet beleefd heeft.
Eerst tegen tien uren 's ochtends verminderde de stortregen, maar de straten waren
toon nog op sommigo plaatsen tot een hoogte van 10 cM. met hagolsteenon bezaaid. Om
halfvtjf ontlastte zich een wolkbreuk, die vooral het noorden van de stad teisterde. Binnen
enkele minuten stond byna de gehcolo Gosundbrunnen (de bekende arbeiderswijk) onder
water, en de in nood verkeorende bewoners van do kelders, die in vele gevallen hun huls
raad niet konden redden, Hepen om hulp Brandweermannen moesten hier en daar kinderen,
die in hun wieg of hun ledikant ronddreven, uit hun gevaarlijke positie redden. De over
strooming breidde zich intusschen uit naar alle wijken. Ofschoon aan alle pompstations alle
machines in beweging gezet werden, vele honderd-millioenen liters water over de Irrigatie-
velden werden gespuid en ontzaglijke hoeveelheden water door alle nooduitgangen in de
Spree uitgestort werden, kon mon de slroomen water niet baas worden. Hier en daar spoot
het water als een fontein uit de straat op. Waterbuizen sprongen en verhoogden den alge-
meenen nood. Gehoele straten waren gewoonweg onbegaanbaar. Het plaveisel werd bloot
gewoeld, en in sommige straten is bet trottoir voor do helft weggespoeld. De watermassa's
uit de hooge stad voerden veel slijk mee, dat later met wagens vol uit de benedenstad
moest verwijderd worden.
In de Yorkstrasso stond 's middags het water van de Katzbach tot aan de Bülowstrasse
een meter hoog. De tram kon do Yorkstrasso niet doorrijden, daar het modderige, golo
water, dat van hot Tempelhofer Veld was gekomen, in de wagens drong. In plaats van de
tram reden toen meubel en andero wagens om het verkeer te onderhouden; zij vroegen 6
tot 26 pfennig van eiken reiziger en de voerlieden maakten goede zaken. Het water, dat
van den Kreuzberg was gekomen, had den omtrek van het Grossgörschen station en het
Ebersstrassen station in een klein Venetlö veranderd. Velo arbeidors, die naar hun werk
moesten, trokken schoenen en kousen uit en stroopten hun broek op om zoo de straat over
te steken, soms kwam hun het water dan tot aan de heupen. De electrische trams van de
lijn Pankow-Mlttelstrasse leken wel stoombooten. Aan weerskanten zag men een woelig
meer, dat zijn golven tegen de huizen aan sloeg. In de Prinzenallee zag een electrische tram,
die door het water Diet voor- of achteruit kon, er uit als een ark.
De Berli]n8che brandweer is sedert haar bestaan nog nooit zoo dikwijls gealarmeerd.
Tot 11 uren 's ochtends was zij reeds 280-maal uitgerukt, terwijl ongeveor 400 alarmsignalen
onbeantwoord moesten blijven. Als by aankomst van de brandweer bleek, dat geen menschen-
levons in gevaar waren, rukte zy dadelijk weer in.
De schade, die het noodweer in de voorsteden heeft aangericht, is hier en daar nog.
grooter dan in Beriyn. Maar zy was gisteren nog niet te overzien.
■verkeert de openbare school, en wie is blind
voor dan bodenrkelijken staat, waarin het
bijzonder onderwijs geraakt'?
De Nederlander spreekt van een nieuwen
koers, door de liberalen gevolgd sinds 1888:
het is juister gezegd, dat sinas dien tijd do
liberalen den koers kwijt zijn. Echte libora-
len zijn er haast niet meer. De anti revolu
tionairen weiden revolutionair: hun no
blesse is zoek. Men zal altijd blijven spre
ken van ,,den heer" Groen, maar dat woord
wil er niet uit als wij aan zijn opvolgers den
kon. Door-en-door wereldsch, met allerlei
intriges vertrouwd, tot allerfloi coalities te
vinden, handig als de Vader van alle poli
tiek, zich verkneukelend in macht, in glans
in de gnootschheid dos levens: dat is m
hoofdzaak de thans heersehende antirevolu
tionaire partij, welkor wateren nu eon deel
van ons goede land overdekken tot sohaamte
en rouw van allo ware Christelijk-Histeri-
scbo Nederlanders.
Onder het hoofd Winkelsluiting le
zen wij in De Nederlander:
Mr. Keidijk in het Sociaal Weekblad kan
zich niet vereenigen met ons gevoelen, dat
vervroegde winkelsluiting niot behoort te
worden opgelegd aan winkeliers zonder be
dienden. De uitzondering ten bato dier
kleine winkdltjcs zou nadeolig op de groo
tore terugwerken, dus onrechtvaardig zijn.
De economische voorsprong, dioo de groo-
tere winkelier boven den kleineren heeft,
mag geen motief zijn, om, door wettelijk
gebod, den, kleineren kunstmatig eon voor
deel boven den grooteren te verzekeren. En,
wil men ui toonde ringen maken, dan mogen
de talrijke winkeliers met één knecht niet
achterstaan bij hen, die zonder knechts ar
beiden.
Intusschen geeft do schrijver toe, dat zoo
veel mogelijk rekening moet gehouden wor
den met den verkoop op tijden, waarop de
kleine luyden van hun werk terug zijn, en
dat hot niot ondoelmatig zou zijn wel een
uniform sluitingsuur vast te stollen voor
heb goheclc land, dooh met vrijheid aan de
lagere besturen om rekening te houden met
de plaatselijke omstandigheden.
Uit dit laatste blijkt, dat de schrijver niet
zoo veel van ons verschilt, als hij sohij'oit to
mcenen. Indien inderdaad de groote win
kelier benadeeld wordt door de ten gunste
van den kleinen winkelier te maken uitzon
dering, dan zouden wij onze stelling niob
willen volhouden Wij mecncn echter, dat
die kleine winkeliertjes meestal niot wonen
in dio wijken, waar ook de grootereen groo
te winkeliers hun bedrijf uitoefenen. Is dat
zoo, dan verliezen do meeste der gemaakte
tegenwerpingen veel van haar kracht. Ons
was het slodhts te doen om de aandacht te
vestigen op een o. i. groote moeilijkheid, dio
zioh bij hot vraagstuk der winkelsluiting zal
voordoen. Het is bij dit vraagstuk niet tc
doen can de winkels, maar om dc bedienden,
en daarom moet gezorgd worden, dat niot
eoonlaïiige winkdliers onnoodig hot slachtof
fer worden van don ijver om de winkelbe
dienden te hulp te komen.
Vrijheid te laten aan dc gemeentebesturen
kan misschien een middel zijn om in de.
moöilijikheid te voorzien, mits die vrijheid
zoo ver gaat, dat voor de toepassing van
don algomccmen regel ook onderscheid kan
worden gemaakt tusschen cle vcrsohilleode
wij kon der stad.
Naar aanleiding van hetgeen in de. pers,
en voornamelijk in het- Handelsblad, is ge
zegd, en- niet zeer vriendelijk .gezegdover
do loslippigheid" Kuyper's schrijft do
Haagsdho chroniqueur van do (liberale)
Nieuwe Groninger Courant:
,,De premier is van zijn studiereis terug
en heeft zijn taak hervat. Hij zal zeker
niet aangenaam zijn getroffen door de min
der vriendelijke bejegening, die hij dc
ecre-voorz. van den Ned. journalistenkring
in een deel der pers en speciaal van den
kant van een der cere-leden van die Vereeni-
ging, heeft ondervonden. Mij heeft die cri-
tiek pijnlijk aangedaan. De scherpe verwij
ten aan het adres van dr. Kuyper over zijn
welwillendheid tegenover journalisten, ko
men mij voor zeer onverdiend en zeer te
gen het belang der pers te zijn. Er is vroeger
meermalen ovor geklaagd, dat onze bewinds
lieden zoo „gesloten", zoo geheimzinnig zijn
en den journalisten, in tegenstelling met do
gedragslijn van do staatslieden in den
vreemde, zoo woinig vertrouwen schenken,
nooit iets „loslaten", ongenaakbaar voor
hen zijn.
En nu een premier, zelf oud-journalist
en persman in hart cn ziol, zijn confrères
blijft bojegenen mpt groote toeschietelijkheid
en hen, als zo hem interviewen, gaarne to
woord staat, scheldt men hem uit on werpt
hom den bijnaam „roclame-ministcr" naar
't hoofd. Ik vind dat hoogst ongepast en on
verdiend; want wie., als ik, weten, met hoe
veel voorzichtigheid en tact do lieer Kuyper,
bij alle welwillendheid tegenover do pers,
zich in gesprekken met journalisten uitlaat,
omdat hij zijn Pappenheimers en zijn
plichten als verantwoordelijk persoon kent
zal begrijpen, dat; al de dwaasheden, dio
buitonlandsche reporters hem in den mond
leggen, gefingeerde uitlatingen van don
premier zijn. Aan do verhalen in do buiten-
landscho pers do waardo toe to kennen, dio
do critici er aan gaven, verraadt eenvoudig
gemis aan kennis van de toestanden en van
den persoon van den premier. Die verhalen
hebben mij herinnerd aan do anekdote van
een kw&jongen, die thuis kwam met den op
getogen uitroep: Vader, vader, de Koning
heeft mij aangesprokonDo Koning?
vroeg de verbaasdo vader. Ja, ik liep in
'tpark en opeens sprak do Koning ine aan...
En wat zei hij? Hij zei: Kwajongen,
wat doe jij hicrJ Maak dab jo weg komci"
De Hollander sprokondo over de critio-
ken op dr. Kuyper's gewilligheid 0111 Zich
op zijn buitonlandsche reizen te laten intor-
viowèn, begrijpt niet, wat men in hem af
keurt.
„Ons dunkt, onze vaderlandsclio pers
moest het toejuichen, dat do buitonlandsche
correspondenten een en ander daarvan uit
den mond van minister Kuyper konden ver
nemen en dit daarop ook naar Nederland
seinden. Het mag ons, voor zoover wij geen
socialisten zijn, toch niet onverschillig zijn,
hoe een Nederlandsch minister, die voor een
bepaald doel liet technisch onderwijs
■bevriende landen bezoekt, ontvangen wordt.
En aangenaam moest onze vaderlandsclio
pers het vinden, dat die ontvangst zoo schit
terend was.
Ja, maar die correspondenten vertelden
nog veel meer. Zeker - maar moet dit op
rekening van den Minister gesteld worden?
Denkt men in ernst, zooals Charles Boissc-
vain, dat minister Kuyper do dwaasheid zou
gezegd hebben een oorlogsschip naar Anb
werpen tc zenden?
Naar onze overtuiging moet het worden
geprezen, dat een minister niet nicer als
vroeger zich in een wolk van geheimzinnig
heden hult, ongenaakbaar blijft voor dc per
en dus voor het publiek, maar alles mede
deelt, wat hij acht van nationaal belang te
zijn on natuurlijk voor mcdcdceling vatbaar
is. Daardoor wordt de belangstelling van
het geheolc volk voor alles, wat de Itcgeering
en de landsbelangen betreft, opgewekt en
wordt dc band tusschcn volk en overheid
inniger en hechter.
Zeker 00 khieraan, gelijk aan allca, kle
ven schaduwzijden. Een reporter kan gaan
fantaseeren, zijn berichtjes mooi willen ma
ken cn daardoor dingen vertollen, die zóó
niet zijn gezegd Of ook een minister kan, al
sprekende, dooreen min juiste uitdrukking,
een verkeerden indruk aan zijn ondervrager
geven. Doch die schaduwzijden blijven zeep
verre achter bij de velo lichtzijden.
Of zou men niet ineenen, dat aan dc vroe
gere geheimzinnige houding der ministers
niet veel leclijko schaduwzijden zijn ver
bonden.
Minister De Beaufort moet eens, naar wo
hoorden, gezegd hebben, dat van al wat hij
als minister van buitcnlandscTie zakcri deed,
het publiek niets mocht weten. Dat nu,
mcenen wij, is uit den tijd. En vierkant
daartegenover staat de zienswijze van dr.
Kuyper, die als man uit het volk weet hot.
gunstig het werkt op den band tusschcn volk
en overheid, wanneer alle onnoodigc scheids
muren wegvallen en dc overheid zich niot als
in China afzondert van het volk, maar daar
mede steeds „voeling" houdt, voor zoover
natuurlijk dit mogelijk en oirhaar is.
Ben inzender in de Nieuwe Rotterdamsche
Courant schrijft over notarisbeaoc-
mingen onder meer:
.„Onwaar ia bet beweren, dat de liberale
minister» alleen Liberalen „bekwaam en ge
schikt" acht/ten om tot notaris benoemd te
worden. De ministère Van der Kaay en
Oort van. der Linden hernoemden als re
gel den. ou-deten solliciteerenden oandida-at,
tenzij natuurlijk het algemeen of plaatselijk
belang een uitzondering oisahte. Zoo ge
beurde het, dat beiden in z.g.n. probostant-
sche vacaturen roomsch-katholieko notaris
sen benoemden, bijv. te Arnhem, Geortrui-
denberg, Denther, Amsterdam, Druten. An
tirevolutionaire candidaten zijn dun ge
zaaid, maar die er waren, worden, ook door
de iibqpde ministers, zeer op tijd benoemd.
Mot voorbeelden kunnen we bewijzen, dat
het gTOs der candid aten dat behoort tot de
kleurloozo middenstof of tot do liberale par
tij, in doorenee heel wat langer moest wach
ten dan hun collega's, die zioh hadden aan
gesloten bij dc a.-r. partij.
Onwaar is ook het beweren, dat minister
Looff geen antirevolutionaire notarissen be-
öoetmdo. In zijn kort ministerieel leven be
noemde hij er reeds 3, waarvan één jaren
lang buiten de praktijk was geweest on do
beide anderen benoemd werden met passee-
riog van ouderen."
ÜDo schrijver zegt, dat men dus van an-tir.
zijde niet klagen kan-, cn hoopt, dat dc toe
stand van de candidaat-notarissen in Ne
derland niet door partijbenoemingen, zoo-
als sommigen die schijnen te willen, „nog
bopeloozer worde dan hij alreedc is."
De Standaard liet onlangs de klacht hoo
ien: „Onze gereformeordo onder
wijzers hebben weekblad noch t ij d-
e oh r i f t."
Dc Christelijke School dient o. a. volgotn-
üervvijs van antwoord:
„Wij hebben één tijdschrift: de „Nieuwe
Paedo.gogische Bijdragen." Dit wordt
evenals de vroegere P-aedagogische Bijdr.v
gen" gerodigeeid door driegenen van on
ze Christelijke Onderwijzers, die onder ons
geacht worden in Opvoedkundige Vraag
stukken der zake kundig tc zijn, en tijd en
gelegenheid en lust te hebben hun paedago-
gisdio studiën bij te houden en voort tc zet-
ten....
Wij hebben twee weekbladen voor het
Christelijk Onderwijs. Als Dc Standaard
ziöli do moeite geeft, de namen der Redac
teurs en medewerkers van deze bWee week
bladen na te gaan met het oog op hun Ge
reformeerde .gezindheid, dan zal zij bemer
ken, dat de Gereformeerde Broeders indcr-
Öaaid geen reden hebben tot klagen over hun
aandeel in dc Christelijk Onderwij-spcrs."
In het April-nummer der Stemmen voor
Waarheid en Vrede ^spreekt dr. Brons
veld over de vele in Maart gestorvenen en
hij releveert daarbij, hoo de minister-pre
sident Kuyper aan het graf van den heer
Fransen van de Putte eea lofrede op den
overledene hield, dio wel een eemgszins
vreemden indruk maakte: „den vurigen li
beraal zoo uitbundig te hooien, prijzen door
den man, dde jaren achtereen het liberalis
me heeft bestreden en bij den volke ver
dacht gemaakt."
Dat geeft dr. Bronsveld aanleiding om
enkele citaten te nemen uil zijn „Kroniek"
van 1868, toen hij nog pas als redacteur van
die rubriek was opgetreden. Waarom hij
die citaten thans geeft?
Niet zoo antwoordt hij om een soort
auteurs-ijdelheid be bevredigen, maar om te
dioen uitkomen, dat reeds vóór 34 jaren,
boen de naam van dr. Kuyper op politiek
terrein niet of nauwelijks werd genoemd,
wij een koloniale politiek hebben aanbevo
len, welke thans algemeen wordt gevolgd, en
welke, bij het graf van den heer Van de
Putte, als de eenig wane werd. gehuldigd.
Wij stenden toen tegenover de meeste geest
verwanten op godsdienstig gebied, maar za
gen hen van lieverlede van gevoelen veran
deren. Hier is dus een samentreffen tot
6tand gekomen tussohen de belijders van het
Evangelie cn de liberalen, waarvan beiden
De verborgen schat.
7)
Prickett was echter onder de gegeven
omstandigheden niet de man, om iemand in
zyn omgeving te dulden, van wien hy niet
volkomen zuker kon zyn. Hy begaf zich dus
doodbedaard naar den „Constitutioneelen Club",
van waar de brief van den zaakwaarnemer
gedateerd was, en waar hy tot zyn niet ge
ringe verrassing vernam, dat een hoer Baker
daar volkomen onbekend was. Daarna was by
niet minder verrast, toen by vernam, dat het
poststation Thorpley Salop op het postkantoor
onbokend en op geen kaart te vinden was,
evenmin als de naam van den geestelyke in
do boeken van het kerkbestuur.
„Ook goed," beredeneerde Prickett by zich-
zelvon, nadat deze feiten waren vastgesteld.
„Nu kan het spel beginnon. En als de generaal
eens in zyn leven de waarheid gesproken
heeft, dan spelen wy om vyftien duizend
tonnen gouds, en dat ia ten minste een
fatsoonlyke inzet."
IV.
Het leven van den inspecteur Prickett in
z\Jn gepensionneerden staat kenmerkte zich
door een byzondere regelmatigheid. Eiken
morgen stond ^iy precies om zeven uren op
en poetste hoogst eigenhandig onder een
zacht gefluit en met de grootste zorg zyn
laarzen. Als juffrouw Perks, die zeer scherp
van gehoor was, dit fluiten vernam, behoefde
zy niet meer naar de klok te zien; zy wist
dau preaea hoe laat het was. Na het vol
de gezegende vruchten hebben geplukt, en
waaiiéj an zo koloniën wel zijn gevaren.
Hier ie dus de deugdelijkheid gebleken van
het gevoelen, door ons zoo vaak verdedigd,
dat er geen ifcrijd is fcusschen het Evangelie
en de waarachtig liberale poütiek. Op dit
punt heeft ook de heer Groen van Prinste-
ror moeten toegeven, en de lofrede van dr.
Kuyper op den liberalen beer Van do Putte
was een veroordeeling van do leus, ook in
1901 op instigatie van dr Kuyper aange
heven; „In geen geval een liberaal 1" Op dit
punt beboeven wij niob te spreken van:
„Oude plunje." Het gewaad, waarmee wij
in 1868 optraden ale voorstanders van libe
rale koloniale politiek, ziet er nog friech
uit, en wij hadden er mee kunnen verschij
nen op „Eik-en-Duin", bij de ter-aarde-be
stelling van den heer Van de Putte.
Wat zou het een zegen zijn geweest voor
een land, indien, ook op het punt van den
Strijd voor Christelijk ondorwijs,__ do heer
Groen veranderd was van inzicht. Maar hij
is ten dezen een doctrinair geweest en ge
bleven. Hij heeft zich blind gestaard op
w e t a-artikelen. Hij heeft de pedagogische
quaestie gemaakt tot een politieke. Hij
heeft de liberalen geprikkeld en verbitterd.
Wat de heer Groen verlangde, verlangden
brengen van dit eerste dagwerk wasebte en
scheerde Prickett zich, en stipt om acht uren
was hy gewoon naar beneden te gaan om te
ontbyten, waarby hy dan de politieberichten
van den vorigen dag nauwkeurig in do dag
bladen las. Om negen uren verliet hy het
huis, en hot doel zyner wandelingen was in
don regel zyn voormalig jachtdistrict in
Westend. Evenals de tooneelspeler, die een
avond vry heeft, byna zonder mankeeren naar
de komedie gaat, zoo werd de van dienst
ontslagen politie inspecteur naar het voor
malige jachtgebied getrokken. Word er een
interessant geval behandeld, dan had Prickett
zyn bepaalde plaats in de gerechtszaal en
met zijn vakgenooten had hy byna evenveel
omgang en voeling, alsof hy nog zyn beroep
had uitgeoefend. De omstandigheid, dat hy
nu weer iemand te bewaken had en voor
iemand op zyn hoede moest zyn, maakte voor
hem het leven weer belangwekkend.
Natuurlyk was hy veel te argwanend en
behoedzaam om iets „zeker" te weten, vóór
het volkomen bewezen was. De advocatenlyst
wees geen Baker aan, het kerkregister geen
pastoor Tolemy, maar het feit, dat de zegs-
mannen van de mooie weduwe denkbeeldige
wezens waren, leverde nog geen onomstootelyk
bewys, dat zy zelve in den dienst van den
generaal stond, maar was volkomen voldoende
om haar voor Prickett hoogst interessant te
maken, en dus was hy zeer in zyn schik,
toon hy haar den derden dag na de eerste
ontmoeting met het klaarzetten van zyn ontbyt
bezig zag.
Op pantoffels, in een keurig, byna coquet
morgenjasje en met een blank gepoetste laars
in elke hand trad by binnen, groette de jonge
dame vriendelyk en plaatste zyn voetbekleeding
voor den haard, op een daarvoor bestemd-plekje#
ook wij maar wie kennis neemt bijv. van
de eerste jaargangen van het Nijmeegsch
Schoolblad, ziet terstond, dat diar de strijd
op een geheel andere manior wordt gevoerd.
Maar op dit punt won de heer Groen.
Tusschen dezen machtigen man en den
jongen kroniekschrijver is van het b'egia
een levendige strijd gevoerd, doch dc meer
derheid ging mede met den staatsman mr.
Groen. En toen mannon als dr. Kuyper,
tmr. De Savornin Lokman, ds. H. Piereon
e» anderen voor hun geweldig bazuingeschal
verschenen voor de wallen der openbare
school, toen was er voor andore stemmen
bijna geen gehoor.
Nu zijn wij mot volle zeilen de wateren
der revolutie gaan bevaren; het Christelijk,
het Protcetanteoh karakter der volksschool
is vernietigd; aan verschillende ruiven
ataan nu de verschillende schoolbesturen en
6choolpartijen, om zich door den staat te
laten voederen. Do liberale partij, door do
Christenen niet voortdurend geweizen op
haar hooge, nationale roeping, maar door
de Christelijke partijen mee gedemorali
seerd, riep ten slotte: „Is het u te doen om
g<M? WeLnu, hier hebt gij het: gereformeer
den, jezuïeten, sociaal-democraten, wie gij
wezen naoogt 1" In een ontredderden toestand
„Goeden morgen, juffrouw Harcourt," zeide
hy opgeruimder dan anders zyn gewoonte
was. „Ik had niet verwacht u reeds zoo
spoodig aan het werk te zien."
Juffrouw Harcourt zag er bleek en een
weinig betrokken uit; haar handen beefden
merkbaar, ja in die mate, dat zy het zout
vaatje omstiet, zoodat de inhoud daarvan op
het tafellaken terecht kwam.
„Wel, lievo tyd, dat is immers een slecht
begin," merkte Prickett op. „Dat moet onheil
beteekenen, maar u weet zeker wel, hoe men
dat voorkomt? Neem een kleine hoeveelheid
zout tusschen duim en wysvinger en werp
het over den schouder achter u!"
De weduwe volgde ernstig dezen raad op,
waarby hy haar glimlachend aankeek. Zyn
blik bracht haar ln pyniyke verlegenheid en
daar het vooreerst niet in zyn plan lag, haar
te imponeeren, greep hy naar een courant
en deed alsof hy niet verder op haar lette.
„Was u reeds dadelyk van plan, hier zoo
spoedig in huis te trekken, juffrouw Harcourt?"
vroeg hy na een poosje als terloops.
„Juffrouw Perks dacht, dat het goed zou
zyn, als ik my bytyds haar gewoonten eigen
maakte, mynheer Prickett," luidde het ant
woord.
„Die goede zielmerkte de heer Prickett
op. „Ik ben werkeiyk in de behandeling een der
inschikkelykste en gemakkelykste menschen.
Slechts ééne zwakheid bezit ik, ingeval men
het nameiyk zwakheid wil noemen: ik houd
er van, op de minuut bediend te worden. Als
ik my zelf echter van het standpunt der
hospita als huurder beoordeel, kan ik met
oprechtheid zeggen, dat stiptheid myn eenig
gebrek is. In dat opzicht kan men my wel
licht veeleischend vinden."
„Ik zal aHes doen, om u daarin en in alle
andere op-.icliten tovreien te stollen, mynheer
Pricket."
„Er zal wel geen leertUd van drie maanden
toe noodig zyn om my tevreden te stellen!"
zeide Pnckett harteiyk lachend.
Zyn vroolyke stemming werkte echter niot
opbeurend op het gemoed der jonge weduwo,
zy was en bleef zenuwachtig, en hoeveel
moeite zy ook deed, om kalm te schynen, ging
haar borst toch onstuimig op en neer.
„U heeft er toch niots tegen, dat ik hier
ben, mynheer Prickett?" vroeg zy met een
stem, welke zeer onvast klonk.
„Tegen? Ik? Hoe komt gy daarby? My
gaat niets boven myn behaaglykheid, en als
gy wilt uitvindon, waarin die bestaat, zoo is
my niets aangenamer. Ik vind het byzonder
vriendelyk van u, dat gy u zoo met my
bezighoudt, juffrouw Harcourt l"
„Dat doet my veel genoegen, mynheer
Prickett."
Nadat zy do ontbyttafol keurig gedekt had,
verliet zy de kamer, om in een oogenblik,
dat de pendule op den schoorsteenmantel acht
uren sloeg, weer met de thee te verschynen.
„Nieuwe bezems vogen goed," merkte
Prickett nogmaals vrooiyk lachend op, zoodat
juffrouw Perks, die in de gang stond, om te
luisteren hoe de ontmoeting met de nieuwe
huisgenoote zou afloopen, in stilte de opmerking
maakte, dat zy haar huurder nog nooit zoo
vrooiyk had gezien.
„Als Prickett echter in functie was, dan
kon men uit zyn gedrag nooit 2yn ware
gezindheid opmaken en tot de werkzaamheden
van zyn betrekking behoorde dit observeeren
der jonge weduwe.
„Een prachtige morgen, vindt u niet?" ging
hy, zich de handen wry vend, voort. „Dezen
tyd van het jaar vind ik in Londen het aan
genaamst, altyd nameiyk als hot mooi weor
is. De zomer is to zool, in do lente bobben
wy to veel regen on Oostenwind, maar ala
do herfst, mooi is, dan is het in Londen
heoriyk. Een zonnige October 1b voor my do
kroon van het jaar."
Deze spraakzaamheid en beminnoiykhoid
maakten echtor weinig indruk op juffrouw
Harcourt. Zy trachtte wel Prlckett's glimlach
te beantwoorden, maar hot wilde haar niet
gelukken on deze mislukte poging deed haar
verlegenheid nog toenemen.
„Nog geen oefening in het handwork l"
dacht Prickett met iets als modeiyden
„Hoeft u hier reeds voorgoed uw introk
genomen, juffrouw Harcourt?" vroeg hy
luid.
„Ja, want het is toch boter, dat ik gehoel
met het huishouden op de hoogte ben, vóór
juflrouw Perks weggaat."
„Als iedereen met zooveel omzichtigheid en
égards te werk ging, zou het in menig opzicht
beter gesteld zyn," merkte Prickett waar-
deerend op.
Hy nam nu aan de ontbyttafel plaats en
verdiepto zich in zyn couranten, terwyi
juffrouw Harcourt aarzelend do kamer ver
liet.
„"Wy zullen u scherp ln het oog houden,
mevrouw de weduwe," bromde Prickett by
zichzelven, „en zoo gy my wilt uitspionneoren,
heb ik daar niets tegen; wat gU aan 't licht
brengt, is echter een andere vraag."
(Wordt vervolgd