LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 12 APRIL. - DERDE BLAD. Alleen met een mooie mnw. Do Amerikaan co zijn aap. No. 12924 Atmo 1902. Ik was op reis en, om maar dadelijk met de deur in huis te vallen: in den ooupé, waar ik in stapte, zat een jonge dame met een gezichtje het liefste, het mooiste, het be- tooverendste, dat ik ooit in mijn leven had gezien. Denk maar niet, dat ik het verder beschrijven wil; niets onverstandigere dan dat een schrijver zijn tijd, papier en inkt verknoeit om het portret van zijn heldin te soheteen. Stol u mija lieve reisgezellin blond of bruin, groot of klein voor, juist zooals ge wilt, en ik twijfel geen oogenblik of ieder van mijn lezers zal, wanneer hij zijn memo rie een oogenblik op de proef stelt, meer dan één mooi gewichtje vinden, dat gaarne als model voor hem poseert; is hij een jong gezel, dan zal hij aan haar, die hij bemint, denken; is hij getrouwd, dan zal hij mis schien vergeten, aan zijn vrouw te denken. Het blijft or bij; ioder heeft zijn vrije keuze, en ik ga voort met mijn verhaal. Nadat ik mijn onbekende beleefd gegroet had, ging ik tegenover haar zitten; zij had zich gemakkelijk in een hoekje van den wag gon gevlijd. Wie was zij Klaarblijkelijk was het een gedistingeerde dame. Waar giDg zij heen Een klein tasohjo, dat op haar schoot flag, gaf te kennen ,dat de reis niet ver zou zijn. Op hetzelfde oogenblik kwam de con ducteur om de kaartjes te knippen. Dit was een goede gelegenheid, om eens inJdiisoreet te. kunnen zijn; ik boog mij reeds voorover om haar biljet aan te nemen, toen ik ont dekte, dat ik in mijn gewone verstrooidheid mijn eigen kaartje ia een verkeerden zak gestoken had, en voordat ik het had gevon den, had zij het hare al lang afgegeven en terug ontvangen. Ik was dus geen stap verder gekomen, maar desniettemin hoopte ik toch nog op een gclukleig oogenblik, en liet nu mijn gedach ten dén vrijen loop, om verdere combinaties te maken. Was zij getrouwd; zou haar man aan het station zijn om haar af te halen, of zou zij juist van hem zijn weggegaan? Voorzeker is de beste manier om iets to wotcn te ko men, hot te vragen, wanneer men het. maar dn den juisten vorm doet. Een kleine schok, daar de trein zich in beweging zet, komt mij te hulp; jui6t open ik den mond om het woord tot haar te richten, ach, stol het u voor! daar stormt een derde persoon den coupé binne«n, valt haastig op de bank te genover mij en zegt met een, hcesohe stem: ,,'t Was hoog tijd!" Men kon aan den boon, waarop de man het zoi, hoorou, dat hij do volle waarheid eprak; maar dit was mij volkomen onver schillig en ik had heiu gaarne teruggezonden naar do plaats buiten den coupé, van waar hij gekomen was, te meer, daar er zich een ironisch lachje om de Lippen mij ner schoone reisgezellin vertoonde on er ver raderlijke kuiltjes in haar wangen kwamen. Ik wa6 dus reeds bespottelijk in haar oogen; niet om hetgeen ik gezegd had, maar alleen omdat ik iets had willen zeggen En wiena schuld was dat? 't Was de schuld van dien lomperd, want hoe meer ik don ongonoo digdon gast gadesloeg, des te meer zag ik, dat dde benaming op hom van toepassing was. Een kleine, vette dikzak; ecu rood, dom gezicht, met een eemgszins verdacht voor komen en een brutale uitdrukking voor- oogen Zijn toilet was ook n'iot» veel bijzon ders; het bestond uit een paar groote schoe nen, een glimmende jas, halfvuil linnen en een hoed, die meer dan erg was. Wie zou die man wel zijn? Hij maakte mijn nieuwsgierigheid zoozeer gaande, dat ik mijn pi'an, om galant tc zijn, geheel vergat. Mijn fixcoren scheen hem on- aangenaaqj to zijn, telkens wanneer mijn blik den zijnen ontmoette, keerde hij zich oim, en wat mij het meeste trof was, dat hij vol strekt geem bagage bij zich had, zelfs geen taschje. Daar ik al die bijzonderheden in verband bracht met zijn plotseling verschij nen, toen wij vertrokken, kwam ik tot de overtuiging, dat ik iemand tegenover mij had, die ergens ontsnapt en op de vlucht was. Zoo ver had mijn geest de zaak uit gewerkt, toen ik door het langzame rijden bemerkte, dat wij dicht bij een station wa ren. Ik zag, dat mijn medereiziger zijn hoofd uit het raampje stak, rechts en links keek, en voordat do trein ten volle stilstond, hot portier opende, op hot perron sprong en het. op een loopeo zette, zoo hard hij kom Een oogenblik was ik geheel versuft, en toen ik naar bud ten keek, om hem na te zien. was het mij onmogelijk, hem te herkennen onder de reizigers, die uitgestapt waren. Ik ging dus weer zitten; mijn onbekende glimlachte even en ofschoon zij mij niet aanzag, be greep ik toch heel goed waarom zij lachte; baar blik was gevestigd op het portier, dat ik zorgvuldig gesloten hield. Plotseling gaf zij een kreet; een hoofd met een grooton baard verscheen voor het raampje. Verwonderd over deze verschijning, keek ik den man na en zag, dat hij voor icderen waggon een oogenblik bleef staan, cn toen hij don laatsten bereikt had, weerklonk het fluitje en de trein ging weer voort. Maar nog intijds was hot portier geopend cn juist ab den eersten keer stormde dc on bekende naar binnen, en op geheimzinnige wijze lachende, mompelde hij: ,,'t Was hoog tijd Ik moet toegeven, dat een angstige ge dachte zich van mij meester maakte on ook mijn vis-a-vis lachte niet meer, toen ze mij aanzag; zij was bleok en haar geheel uiterlijk gaf te kennen, dat zij ongerust was Waar schijnlijk bezielde onS één en dezelfde ge dachte. Zij sprak niet-, maar drukte zich hoe langer hoe meer in haar hoekje en logde al de voorwerpen welke zij bij het instap pen op de bank verspreid had, bijeon, alsof zij den afstand tusschcn zich en den gcheim- zinnigen -yjiziger zoo groot mogelijk wilde maken. Deze keek met een goedhartig gezicht naar buiten, haalde meermalen zijn horloge te voorschijn, keek er met attentie op, en de zenuwachtige beweging zijner vingors gaf duidelijk te kennen, dat de tijd hein laug viel en dat hij er veel voor zou geven, wan neer hij zijn doel bereikt hadDoch wat was dut doefl Waarschijnlijk de grens; dit maak te ik uit zijn bewegingon op, ofschoon ik niets liet bemerken, doch onverschillig het raampje-uitkeekMaar ep een zeker oogen blik zat hij volkomen onbeweeglijk waar schijnlijk was er iets, dat zijn belangstelling opwekte Ik keerde mij om en het was mijn eigen persoon, dien hij zoo fixeerde; echter, voordat ik mij rekenschap kon geven, wat hem zoo voor mij kon interesseeren, waren wij aan het tweede station, cn vóór ik weer kon opzien, was hij verdwenen. Toen dc trein stilstond, herhaalde zrtih het zelfde tooneol van daareven. Dezelfde wacht meester, die de reis bleek mode te maken, klom op dc trede on onderzocht zeer nauw keurig den coupé Ditmaal vroeg ik hem „Wion zoekt gij?" ,,0, het heeft niets te beduiden", antwoord de hij, ,,ccd misdadiger, waarvan wij liet signalement hebben." ,,Wat heeft hij uitgevoerd?" „Een moord Zijn straf zal hij aiet ont gaan, wanneer wij hem maar eerst hebben." Toen ging hij den volgenden coupé onder zoeken. Bij het woord misdadiger was de jonge v rouw opgesp rongen „Waar wil u heen, mevrouw?" vroeg ik haar. „Er uit. In een anderen waggon. „En waarom?" „Maar dat hebt ge zelf gehoord; de dief, de moordenaar is zeker de man, die hier was en waarschijnlijk weer dadelijk terug komt. Ik wil weg." „Maar ik ben toch hier; waarom zoudt ge u ongerust maken? En buitendien, do tnedn is reeds in beweging; a zou het mot den dood bekoopen." Doch zij wiide niet naar mijn woorden luisteren; niettegenstaande ik mij verzette, wilde zij het portier openrukken, toon onze onbekende, die van den buitenkant er in kwam* haar terugdrong; hij ging ritten, of beter gezegd viel haast in mijn anaen. Toon nam hij zijn oud plaatsje weder rustig in en zoide: ,,Nu ben ik er toch weer ingekomen", en toen hij zag, dat de mooie dame nu tegen over hem zat., begon hij tegen haar te kndp- oogen. Vooral nu zag hij er als een echte schurk uit. Maar ik besloot mij niet meer om hem tc bekommeren; ik kon slechts aan één zaak denken en die was, dat de schoone dame thans naast mij zat, en gij weet welke ge dachten al zoo in ons opkooien, wanneer men naast een mooie vrouw gezeten is. Ik verdiepte mij in het beschouwon van het prachtige haar, dat zoo liefelijk om het kleinste oortje krulde, dat ooit een beeld houwer in zijn droom gezien heeft; ik be- wonderd© hot handje, waarvan de fijne huid door den handschoen niet geheel verborgen werd; den prachtigen blanken arm, die van af den pols al ronder en ronder word, en daarbij kwam mij een geur van viooltjes te gomoet, die mij geheel bedwelmde. Ik sprak niet, maar mijn oogen zeddon dee te meer. En zonder twijfel verstond zij hun taal. De botoovcring oefende nu ook op haaT haar kracht uit; want ik gevoelde, dat zij steeds dichter bij mij kwam, en eindelijk hoorde ik haar liefelijke stem mij toefluisteren„Wij zijn verloren,... hij doet niets anders dan u aanstaren." „Wie hij? O zoo, die andere." Ik had hem totaal vergeten Hij had werkelijk opnieuw zijn blik op mij gevestigd, of bötcr gezegd op mijn vost. Het was duidelijk, dat dit kleedóngstuk hem het meest van mij interes seerde. „Uw horloge!" „Wat zegt ge?" „Uw horlogo; ik bon zeker, dat hij dit hebben wil." „Mijn horloge." antwoordde ik, en haal de het onwillekeurig te voorschijn. Bij den aanblik er van verlevendigdo het gezicht van den man plotseling, cn instinctmatig trok ik mij terug, daar ik daclu, dat hij op mij wilde aanvallen, maar hij zoido slechts: „Een mooi honloge, dat ge daar hebt." Tevens strekte hij zijD hand uit, er bij voegende: „Wat is dat. mooiMag ik het eens moer dichtbij boeien Ik bedacht mij een oogen blik, want de wijze, waarop hij hot vroeg, was meer een bevel dan een verzoek. De verschrikte daim© stootte mij aan cn fluister de mij toe; „Geef het hem toch! Of wilt ge, dat hij ons beiden ombrengt? Vermoorden, deze ongel, dat nimmer! Ik bedacht mij niet lang, maar wierp den ban diet ketting en horloge toe; hij besohouwdte het voorwerp van aillo kanton, opende hoe en woog het op de hand, alsof het zijn eigen dom reeds was. Ik achtte het dan ook ver loren en keerde mij naar do schoone, die mij met een traa-n in het oog dankend aan zag. Ik wilde haar juist zeggen, „dat deze blik mij oneindig veel meer waard was dan mijn uurwerk en dat mijn hart". toen wij ontwaarden, dat de trein stil stond en wij weder alleen waren. „Hij is weg", zegt zij. „Zooals te voren!" antwoord ik. „Ja, maar nu heeft hij uw horloge." „O, wat doet dat er toe?" „Dat doet er heel wat toe", zei de rij, ging voor het open portier staan cn riep om hulp. „Maar wat wilt ge toch, mevrouw?" zei- d© ik, terwijl ik haar aan haar kleed terug hield. „Ik roep den wachtmeester; daar ia hij reeds." „Maar wat wiit ge toch van hem; is u dan zeker van uw zaak?" „Of ik er zeker van ben?" „Wat is er gaande?" vroeg d« dienaar dor justitie, dde nu bij ons was. „Niets anders dan dat de persoon, dien ge zoekt, hier in den coupé gezeten heeft, en nu met mijnheere horloge op den loop is." „Houd u kalm, mevrouw; hij zal ons niet ontsnappen." „Dan stap ik uit", zei de jongo dame; rij sprong vlug op het perron en verdween in do menigte. Zooals ge wel begrijpen kunt, raapte ik gauw alles, wat ik bij mij had, bijeen on ging haar na, doch ik kon haar niet dadelijk vinden. Ik liep op het perron heen en weer en keek in alle hoeken en gaten, toon ik mij na cenigo oogenblikken van uit do wachtkamer hoorde roepen. Ik ging naar binnen en zag er mijn schoone onbekende, die bij eenige heeren stond, waarbij ook de wachtmeester was. „Dat was hij," zeido zij. „Is hij- goarrestcerd?" „Ja. Hij was onder de bank van onzen ooupé gekropen. Waarschijnlijk heeft hij, toen wij weg waren, gemerkt, dat hij ver volgd word, en heeft hij zioh daarom ver schotten." Deze verklaring bevreemdde mij eenigs zins „Maar uw horloge had hij n-iot meer. Waarschijnlijk heeft hij het weggeworpen; men zal er onderzoek naar doen." „Gij behoeft u niet meer angstig te maken, mevrouw", zeido ik en bood haar mijn arm aan; „wij kunnen instappen." „O 1 ik dank u mijnheer, ik ben thuis; dit is mijn man, deze is mijn schoonbroor, dit mijn neef, die allen zoo vriendelijk waren mij te komen afhalen." Na deze woorden nam rij den arm van haar man en weg was zij. Ik was erg uit mijn humeur, heel erg; ik geloof zelfs, dat ik even vloekte, toen ik het portier opende. Maar wie zat er op do plaats van mijn reisgezellin? Niemand an dere dan de onbekende, do booswicht, dio mot zijn stereotiep lachje rei: „Nu bon ik niet te laat gekomen, dank zij den schurk, wiens arrestatie eenig oponthoud heeft ver oorzaakt. Stel u voor, hij had zich onder de baak verscholen!" „Is u dan niet gearresteerd?" „IkEn waarom moet ik gearresteerd worden? Och ja, ik heb uw horloge nog; het liep wat achter. Ik heb het gelijk gezet met de spoorklok. Als jc blieft/' „Maar wie ben jij dan?** „Ik? Ik ben do horlogemakor." „Wat zog jo? De horlogemaker 1" „Ja, van do stations; iedere weck maak ik zoo'o reisje." „En stap je dan bij elk station uit?" „Ja zeker; om de klokken na te gaao." Reeds vele jaren geleden is dit roi«-avon tuur, en toch... dit is de eenige keer geweedb, dat ik in den trein alleen, of bijna aflleen was met een sohoone vrouw. Hoe Wilhelm II lijn dag doorbrengt. Meer dan alle andere vorsten van Europa doet de Duilschc keizer van zich spreken, hetzij door zijn reizen of door zijn redevoe ringen en zijn bemoeienissen met alles, wat met kunst in verband staat. Minder evenwel wordt misschien gelet op de bezigheden, die don gewonen dag van Wilholm II in beslag nemen, wanneer hij zich bevindt te Berlijn of t© Potsdam cn toch is het eigenaardig dezo na te gaan, vooral nu onze reizende ministor-presidont de aandacht heeft geves tigd op het huiselijk leven van don Koizor, naar aanleiding van het feit, dat hij de oer genoot met Z. M. aan de lunchtafel aan to zitten. Het blijkt in do eerste plaats, dat de Kei zer bijzonder werkzaam is, hetgeen men uit andere gegevens niet zoo licht zou opmaken. Van den vroegen morgen tot den laten avond is hij in do weer, werk on wandelt hij, rijdt hij te paard of in een rijtuig, ontvangt hij zijn ministers, verleent audiënties, poseert voor schilders en beeldhouwers of leest. Zelfs wanneer hij zich per spoor van Berlijn naar Potsdam begeeft, maakt hij zich dezo gedwongen rust ten nutte, om in den coupé do rapporten van den kanselier aan te hoo- ren of audiënties te verleenen in de wacht kamers der stations. Men heeft dan ook aan het hof niet eer rust dan wanneer de Keizer op reis is. To Potsdam zoowel als te Berlijn staat Wilhelm II het geheele jaar door te 5 uren op. Dadelijk kleedt hij zich in uniform. In den loop van den dag verwisselt hij herhaal delijk van kleedoren, soms tot vijf- of zes maal toe. Hij bezit ongeveer veertig unifor men: Pruisisch©, Wurtombergsche, Beier- sche, Russische, Oosten rijkscho, Engelsche, Italiaansche, Portugcescho on dan nog van do verschillende regimenten, waarvan hij be velhebber is. Het liefst kleedt hij zich als Duitsch admiraal, en naar omstandigheden als Engcl8ch, Russisch, Zwccdsch, Noorscb of Decnsch admiraal. To halfzeven ontbijt hij met do Keizerin on gaat vervolgens naar zijn werkkamer, waar stapels papieren op hom wachten om geteekend of doorgezion te worden. Als hij met zijn adjudanten den dienst geregeld heeft, ontvangt hij den opperhofmaarschalk, met wicn hij do zaken van het Hof onder zoekt, de uitgaven regelt on do audiënties of de programma's voor feesten of reizen vaststelt. Tegen halfnogcn rijdt dc Keizer uit, meestal met dc Keizerin. In gestrekton draf gaat het met zijn eenvoudige, doeh goed onderhouden cquipago met twee appclgrau- wo Hongaarschc paarden langs do verschil lende militaire posten naar don Thiergar- ton. Nauwelijks heeft men op deze posten don tijd hein de noodigc militaire eer to be wijzen, zóó vlug gaat het er van door Aan het eind van den tocht wandelt het keizer lijke echtpaar, soms zelfs door geen lakei vergezeld, door do lanen van het park. Na dezen morgenrit poseert Wilhelm ge woonlijk voor een schilder of een beeldhou wer en bezoekt hij den een of andoren vrcom- den diplomaat, den rijkskanselier of een minister, meestal dien van buitcnlandscho zaken. Dikwijls speelt hij ook tennis of in specteert een kazerne of ecu regiment. Aan het diner, dat te halftwee plaats vindt, ontmoet hij zijn vrouw on kindoren, om dan to halfdrie, hetzij to paard of per rijtuig, weer een tochtje tc gaan maken. Dat is het oogenblik gekomen, waarop hij zich aaji het volk vertoont. De jongens loopcr langs zijn paard, vrouwen wuiven met haar zakdoeken en de mannen nemen de hoeden af...... Het gevolg bestaat meestal uit twee of drie adjudanten, den opperstalmeester, een gendarme, een pikeur en twee lakoicn. Soms duurt de tocht meer dan twee uur. Het ove rige van-den dag wordt door verschillende bezigheden, evenals des morgens, inge nomen. De oude Grootenhuis was een bijzonder practisch mensch. Hij was uit Amerika te ruggekomen en had zich in zijn geboorte plaats gevestigd Hij was ruim vijf en dertig jaar aan de overzijde van het groote water geweest, en er was in dien tusschentijd veel vc randerd. Zoo lag zijn ouderlijk huisje, vroeger een zaam in het veld, nu in de onmiddellijke na bijheid van een spoorweg Er gingen dage lijks wel veertig kolentreinen langs de schutting van zijn tuintje, cn brachten „de zwarte diamanten" de wijde weteld in. In het begin ergerde hij zich daar aan. Hij had gedurende zij verblijf in Ame rika genoeg leven en drukte bijgewoond, en wensebte nu een soort idyllisch, kalm leven tc leiden. Jawel! Het stadje zweefde hem voor den geest, zooals het in zijn jeugd was; hij had er niet aan gedacht, dat menschen en zaken in Nederland evonzeer vooruitgingen als in Amerika. En daar vond hij nu, in plaats van een kalm leven, spoorweggeraas Hij zag de stokers en machinisten lang niet met vriendelijke oogen aan, als zij met halve kracht voorbij stoomden en hij aan de deur van zijn huisje stond; hij beantwoord de ook den vricndelijken groet niet, dien zij hem in den beginne toebrachten. Daardoor werden de lui natuurlijk ook zijn vrienden ,-giet, en het duurde niet lang, of zij spraken in het naburige „Stationskoffiehuis" als van den ouden, lompen Amerikaanschen vrek. Doch gierig was hij niet; dat kon menig arm handwerksman getuigen. Maar, zooals reeds gezegd, hij was practisch, cn deze eigenschap werd door hem dikwijls, al was het ook somtijds onrechtmatig, toegepast. Hij was practisch, en daarom moest ook de nabijheid van dien spoorweg hem dienst baar gemaakt worden. Menig uur bracht hij door met het „hoe' tc bepeinzen, maar tevergeefs. Maar hij was taai cn kon wachten: „die spoorbaan liep niet weg Dc oude had een stokpaardje; welk mensch heeft dat niet? Het verschil echter is: dat menigeen het zijne duur moet belalen, terwijl Grootenhuis daarvan heel aardige zaakjes wist te maken. Er zat namelijk zoo iets van een uitdrager in hem; als er een verkooping aangekondigd was, kon men er stellig op rekenen hem onder dc koopers te vinden. Of er oude meubelen, bedden, schilderijen, wapenen of wat ook verkocht werden, of er bij een verongelukt kleermaker of gefail leerd bakker werd uitverkocht: iets er van kwam altijd in het bezit van den Ameri kaan. Hij had zich ook spoedig de eere plaats naast den afslager veroverd, on zelfs de oude Heinsheimei*. die op alle verkoo- pingen een oude klant was en nog kort ge leden zijn vijf-cn-twintig-jarig jubilé ?ls zoodanig gevierd had, liet hem in het onge stoord bezit dier plaats. „Wat kan je er aan doen?" zei hij schouderophalend, ,,'t is een AmerikaanTegen die lui kan nie mand op Een blikslager in het stadje was na lan gen strijd bezweken, wèl te verstaanniet hij zelf, maar zijn zaak. Hij was naar Ame rika gevlucht en liet zich door zijn talrijke schuldeischers nakijken. Het armzalige overschot van zijn winkelvoorraad werd ver kocht en Grootenhuis zat natuurlijk als al tijd ter rechterhand van dep afslager. Dat was iets dat vanzelf sprak, dat niet anders kon. Hij zat er echter ditmaal zonder eenig ge noegen. 'tWas nu al te min! Er was niets bij te verdienenDat zag Grootenhuis al dadelijk, en haast had het ongehoorde wonder zich voorgedaan, dat hij vóór den afloop der verkooping naar huis was gegaan. Maar, hoewel hij aan de verder ter tafel gebrachte voorwerpen geen aandacht meer 6chonk, dat kon hem niet over het hart. De kin op zijn 6tok geleund zat hij met half gesloten oogen, en staarde in een verwijderden hoek, waar de rest van den voorhanden rommel ge reed lag. Plotseling sloeg hij de groote, heldere oogen op, en nam, naar het scheen, een be paald voorwerp scherp in het vizier. Het was zóó opvallend, dat do oude Heinsheimer opmerkzaam werd en dien hoek ook met zijn blikken naspeurde, of daar misschien een voordeeltje te behalen was; maar hij schonk weer terstond dc aandacht aan den afslagerdaar was toch niets tc halen Grootenhuis hield echter steeds oen der overblijfselen der blikslagerij in het oog. Eigenaardige gedachten woelden er onder zijn dikken schedel, een echt Amcrikaansch plannetje kwam er tot rijpheid, en af cn toe vloog er een spottend lachje over het ge laat van den pvactischen man. Zijn besluit was genomen. Wat de opmerkzaamheid van Grootenhuis zoozeer in beslag nam Het was een, van stevig blik vervaardigden aap, ongeveer drie voet hoog en met heldere olieverf „vrceselijk mooi" beschilderd. De uitgeweken blikslager was vroeger een ijverig lid ecner scherpschuttersverecniging geweest; en dit was zijn ongeluk. Hij was n.l. meer op de schietbaan dan in zijn werk plaats te vinden, en had altijd liever het geweer dan den soldeerbout gehanteerd. Zoo had hij langzamerhand zooveel gaten in zijn rekeningen geschoten, dat zij niet meer te voldoen warendaarna gingen zijn klanten cn zijn krediet er aan, totdat hij zelf dc plaat poetste. Nu was het een oud gebruik om bij het prijsschieten schijven ten geschenke tc ge ven, en daar de blikslager, evenals wijlen Ulysses, zeer vindingrijk was, kwam hij er toe een schijf te vervaardigen in den vorm van een aap. Op dc bruin geschilderde borst bovonden zich de wi£te en zwarte cirkels, terwijl het hart de roos voorstelde. Het kunstwerk van den blikslager werd echter afgewezen, en zoodoendo keerde do aap weer naar de werkplaats terug, kreeg er een plaats naast do deur, cn strekte velo jaren tot schrik der boerenvrouwen, dio haar blikwaren ter herstelling kwamen brengen. Het gereedschap cn de verdere bcnoodigi- heden waren verkocht, en do helper bracht liet laatste overschot ter tafel. Hieronder bevond zich do blikken viervoeter, die door de mannen met luid gelach en door dc da mes met eep „foei" ontvangen werd. Dit liet den aap echter volmaakt koud. Hij stak, naar oude gewoonte, tegen alle aan wezigen do tong uit. Alles vond zijn koopcr, slechts do aap niet. Tevergeefs bood de afslager hem driemaal aan, prees hem als sierlijk kamerornament: niemand wilde hem hebben, totdat eindelijk de oude Grootenhuis tot algemeen© verba zing voor het eerst op dien dag den mond opende en 25 cents bood. Het was 6tellig niet veel, maar het was toch iets 1 ,,25 cents! eenmaal! andermaal 1 derde maal!" riep de afslager; de hamer viel neder, en Grootenhuis was de gelukkige be zitter van den aap. Heinsheimer wcnschtc hem hartelijk ge luk met zijn kostbaren aankoop, en een voor de deur staande straatjongen bracht hom zijn eigendom thuis voor een dubbeltje. Den volgenden middag viel den buren en voorbijgangers van Grootenhuis' tuintje een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9