LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 5 APRIL. - DERDE BLAD. Inkwartiering. Haar illusie. Een Aprilgrap. So. 12918 Anno 1902. De boerin ran de Kroonberghoeve wee weduwe geworden. Ze was een knap wijfje en 'twas ook een knap gedoe. Maar geld was er niet meer in huis, nadat de begra fenis met al den omhaal er van betaald was. En toch, toch lag daar een gedrukte aan schrijving van den ontvanger tot het voldoen .van honderd en veertig gulden aan overlij- dens- cn successierechten. De waarschuwing was er ook al geweest cn dit was nu reeds het dwangbevel, dreigende met onverwijlde executie. Executie 1 Wat beteekende dat? Do boerin was pas vier en twintig jaar oud en zij had pog nooit van executie gehoord. Wat was dat voör een ding? Hoe zag er dat uit? Hoe ging dat toe? Och, heel eenvoudig! zeide men haar. Zij zou een soldaat in haar huis krijgen, dien zij in den kost moest houden, net zoolang totdat zij de verschuldigde gel den aan den fiscus zou hebben betaald. En jawel, op een goeden morgen stond hij voor haarHij was lang cn recht en ge wapend als een rooverhoofdman. En het eerste, wat hij deed, was, dat hij de boerin een papier onder den nous stak, houdende het bevel om hem inkwartiering te verlee- ncn tot tijd en wijle de belastipg, met al de daarop gevallen onkosten, finaal tot den laatsten cent zou aangezuiverd zijn. Want zoo ging het toen nog. Het was in den ouden tijd. Liet een boer de schatkist fluiten, dan kreeg hij een soldaat older dak, of zoo noodig ook wel twee. En die gasten werkten geen zier, maar verlangden den heelen dag cteu en drinken. En ho brutaler zoo'n soldaat zich in een boeren hoeve gedroeg, des té liever was het den ont vanger, want des te eer trachtte de boer het geld op te brengen. Daarom werden ook liefst de ruwste en nijdigsto .kerels op exe cutie gezonden. En bijvoorbeeld stuurde men naar een Duitscu boerenhuis een Bo hemer, of Hongaar, of Kroaat, zoodat reeds het verschil in taal alle gemoedelijkheid buiten sloot. Eten en slapen echter, een vriendelijk oog en dikwijls een behulpzame hand och, dat zijn zoo van die interna tionale dingen, ook al verstaat men elkf - ders taal niet. Op de Stegerhoeve hadden ze eens een. kastanjebruinen Kroaat zóó lang, tot hij zelf Duitsch verstond en de stalmeid Kroatisch. Nu, en hoe ging het nu toe bij die arme boerin op de Kroonbergerhoeve Dat zal ik-u zeggen? Nb.Jat de vijand zijn papier had voorgelezen, begon hij zijn spullen af te leggen: het lange geweer met de bajonet, den ransel, den gordel met de scheede, de patroontasch, dan den zwaren grijzen mantel en en slotte de pet. En nu stond hij caar haast net ;Js een mensch, behalve dat hij flinker uit de kluiten ge schoten was, dan de boeren in den omtrok. Zwart van haar, zwart van oogen. En die zwarte oogen van hem keken de boerin erg krijgshaftig aan, terwijl hij haar verzocht om een kroes water. Dienstvaardig en verheugd, dat de man ten minste Duitsch sprak, vroeg zij hem of hij niet liever een glas koude karnemelk verkoos, waarop hij antwoordde: „Heel graag, boerin! Karnemelk drink ik liever. Karnemelk is niet te versmaden." Toen zij nu zag, dat hij zoo dorstig was, kwam zij op de gedachte, dat hij ook wel hongerig kon wezen en daarom bakte zij hem fluks een eierkoek. En toen hij dien ophad, met een paar flinke sneden brood, beduidde zij hem, dat op den zolder zijn bed stond, als hij 6oms moe was van den langen marsch en wat slapen wou. Reeds van haar zeventiende jaar af had zij vurig naar een manteltje van robbevel verlangd, zooals de mode is, natuurlijk een echt, evenals haar mofje, dat zij met Kerst mis had gekregen. In de uitstalkast van een der mooiste bontwinkels had zij een allerliefst manteltje zien staan, juist zoo een als zij verlangde. Zij ging naar binnen en vroeg naar den prijs. „Tweehonderd gulden; het is h elegant en met zijde gevoerd." Diep teleurgesteld verliet zij den winkel, Zoo'n som zou haar papa haar. er nimmer voor toestaan. Maar toch verlangde zij er j-iet minder hartstochtelijk naar en ze kon niet nalaten met eiken verjaardag en elk Kerstfeest, die zij weder vierde, er op terug te ko-men, wan neer haar gevraagd werd wat zij het liefste zou willen hebben. „Misschien koopt je verloofde of je man nog wel eens zoo iets voor je J" merkte haar vader eens lachend op. Aanbidders had zij verscheidene; aan el- ken vinger één. En daaronder waren er ook wel, die voor ernstige huwelijksoandidaten in aanmerking kwamen. En zij had slechts te kiezen, want haar jeugdig frisch gezichtje trok allen aan. Eindelijk deedz ij haar k:us. Een schilder, bekend om de „mooie vrouwenkopjes", die „O neen, dank je wel, boerin!" riep liij. „Ben je mal, boerin? Midden op den dag in bed gaan liggen 1 Neen, hoor, dat is niks voor mij 1 Nu ik goed gegeten en gedronken heb, nu kan ik c>ok wat werken, als je wat voor mij te doen hebt." „Welnu," zei de boerin, „daar is wel raad op. Dj schutting van den moestuin is in 't voorjaar omgewaaid. Als je daaraan soms een handjo wou uitsteken „Best!" riep de soldaat en hij ging ter stond aan den slag. Kijk, kijk I dacht de boerin van de Kroon berghoeve zoo bij haar zelve, die executie soldaat lijkt mo nog zoo kwaad niet als hij er wel uitziet. Maar ik zal hem maar wat zoete broodjes bakken, want hij ia zoo ver schrikkelijk sterk, en als hij nijdig wordt, dan trapt hij me nog den heelen rommel kort en klein. Intusscher-, als hij wat wer ken wil, waarom niet? Daar kunnen wo geen van beiden kwaad bij, want ledigheid is des duivels oorkussen. Den volgenden dag ging de soldaat uit maaien, met de zeis over den schouder, die zoo vond de boerin hem haast nog be ter stond dan het geweer met de bajonet er op. En op den derden dag kreeg de boerin een kostelijken inval. Dio soldaat zoo dacht zij zal zelf het geld voor mij ver dienen, waarvoor zc hem op mijn dak heb ben gestuurd 1 „Heer soldaat", vroeg zij hem, „kan je bijl en zaag hanteeren?" „Dat zou ik wel denken", antwoordde de soldaat. „Mooi zoo!" zei de boerin; „Dan gaan wo morgen, als je er niks tegei hebt, er 6anun op uit, om wat sparren klein to maken, die ik daar boven op den berg heb staan. Wij met ons tweeën hakken on zagen en doove Matje gaat mee om de blokken te kloovcn," Best. Zoo gezegd, zoo gedaan. Ze gingen dan in het woud cn begonnen de oudste en zwaarste boomon te vellen. Doove Matje, een klein oudje, had daarbij ccn drieledige gewichtige taak. Vooreerst moest zij de af gehouwen takken weghalen en kleinhakken, ten tweede moest zij oppassen, dat zij door geen vallenden boom verpletterd werd on ten derde moest zij gcreeu staan de behulp zame hand te bicden voor het geval, dat do soldaat eens tot vijandelijkheden tegen dc boerin mocht willen overgaan. Dat was één, twee en drie. Do soldaat echter deed niets dan vlijtig boomen vellen. Samen met do boerin trok hij de lange bladzaag ia den stam langzaam heen en weer. Trok hij aan, dan gaf zij mee; trok zij aan, dan gaf hij mee totdat de boom begon te wankelen, straks door dc lucht een wijden Loog beschreef en dreu nend op den mosgrond neerplofte. Do >vo Matje had goed opgepast. Zij was op vei- ligen afstand gebleven en verheugde zich nu kinderlijk, dat zij niet verpletterd was, „Hoor eens, boomen vellen kan je goed, heer soldaat", zei de boerin. ,/t Zou er mooi uitzien, als ik dat niet konluidde het antwoord. „Daarvoor ben ik een boerenzoon." „Dat heb ik dadelijk gedacht," hornam zij. „Zeker een Tiroler, nietwaar?" „Kijk, als je mij ton doop hadt gehou den, boerin, dan hadt je het niet beter kun nen raden." Toen het namiddag word, gingon zij zit ten en aten een stuk brood. En doove Matje schrikte niet weinig, toen de soldaat zijn zakmes voor den dag haalde. Hij deed dit echter alleen maar om zijn brood heel netjes aan dobbelsteentjes te snijden. „Wel, heer soldaat", vroeg de boerin, „boe lang moet je nu nog commiesbrood eten „Zeven jaar nog, en zeven jaar al ge daan," luidde het antwoord. hij tentoonstelde en goed verkocht, was do gelukkige. Spottend zeiden haar jaloersoho vriendin nen onder elkander: „Zou die haar nu haar manteljo van robbevel bezorgen, een kunste naar?" Een harer waagde het, de opmerking tegen de verdoofde zelf te maken. „Ik zal het krijgen", antwoordde zij heel beslist. In hot voorjaar, toen do jonge schilder weder veel succes met zijn stukken had ge had, kwam hun verloving tot stand. Alles stond er mooi voor: een schilu. die zijn stukken, zoo nog frisch van den ezel, verkocht, kon wel een lief vrouwtje, dat wei nig noten op haar zang had, onderhouden en haar vurigen wensch hot manteltje van robbevel eenmaal te mogen ontvangen, ver vullen. Het komt dikwijls voor, dat kunstenaars hun model liefkrijgen. De mooie vrouwen kopjes, die de schilder thans vervaardigde, hadden alle eenigszins haar trekken, vol strekt niet tot hun nadeel. Een kunstenaars blik, die door liefde wordt verscherpt, schept wonderen. Zij noemde zich zijn muze en was trotech op hem en nog meer op zijn schilderstukjes, haar portretten. „En nietwaar, dat manteltje krijg ik toch ook wel van je „Zeker, mijn sohat, maar nu, in April, zou -het niet gaan, dan was het misschien tegen den winter door mot bedorven l" „Daar zou ik wel voor zorgen. Maar te- „Dien je graag?" „Zeg, boerin, hoe heb ik 'tnou met je? Wie dient er nou graag?" „Je vader had je moe: a vrijkoopen." „Ja, met houtspaanders zeker! Mijn oud ste broer heeft het erf overgenomen, zoo als dat gaat. En wie geen eigen erf heeft, moet onder de wapens begrijp je wel?" „Als er nu maar geen oorlog komt 1" „Wat? Oorlog? Liever tienmaal oorlog dan zoo'n soldatenleven in vredestijd, 't 16 me een baantje. Liever dag en nacht wer ken op de boerderij. Dat kazerneleven, kijk, boerin, dat zit me tot hieren hij wees mot het zakmes, dat hij in de hand had, naar zijn keel. „Hemel!" schreeuwde doovo Matje, want zij dacht, dat hij zich den hals wilde af snijden. De boerin echter wist wel beter, en zij zeide tot den soldaat: „Nou, kijk, als 't zoo gelegen ie, dan zal ik me niet haasten met het betalen van dat geld. Dan blijf je maar hie*, als je het hier zoo naar je genoegen hebt." „Hm, dat balletje zou niet opgaan," ant woordde de soldaat. „Allo veertien dagen wordt er omgeruild. Dan komt er voor mij een ander." „Wat? Temet wel zoo'n Kroaat?" „Dat zou best kannen wezen." „Die niks doet dan schransen en luieren." „Zoo heb je zo, jawel." „Maar groote genade, binnen veertien da gen heb ik dat geld nog niet!" riep do boerin. „Nu hakken we eerst het hout, en vóór het gebrand en naar den smeltoven is, gaan er acht weken mee heon 1 Wat moet ik dus beginnen? 't Gedoe is goed en we staan er niet slecht bij. Maar geld heb ik niet in do lade I" „Dan maar dapper hout zagen," zei de soldaat, on hij rees op, om het werk te hervatten. Toen de twee luitjes des avonds naar huis gingen, met doove Matje als achter hoede, voelde deze laatste in haar gemoed een drievoudige voldoening: zij had braaf takken gekloofd, zij was door geen enkelen boom verpletterd geworden en zij had de boerin tegen mogelijke militaire aanvallen beschermd. Zóó werkten zij nu dag aan dag in het woud, al hakkend, zagend i pratend. Zij vertelden elkaar van liun verleden, van al hun lief en leed. Af en toe keken zij elkaar zoo eens van ter zijde aan en de soldaat vond do boerin een aardig jong wijf en de boerin vond den soldanv een knappen, flinken jongen. Dan zuchtten zij eens even en grepen.weer wakker n^nr zaag en bijL En eens, toen zij weer op een omge houwen stam hun brood zate.i te eten, zeide de soldaat plotseling: „Honderd cn veertig gulden was 't immers?" „De belasting, meen je? Jawel, honderd en veertig gulden", antwoordde zij. Hij zweeg een hecle poos, terwijl hij zijn brood in dobbelsteentjes sneed. „Misschien", zeide hij toen, „misschien zou ik je d;.ar wel aa i kunnen helpen, boerin. Mijn broer moet mij nog wat uit- keeren uit mijns vaders nalatenschap, 't Is wel niet veel, maar 'tzou net genoeg zijn, denk ik." Zool Het was or uril Maar de boerin zeide niets. Zij stond op en toog toen met buitengewone haast weer aan den arbeid. Reeds meer dan twintig mooie stammen hadden zij geveld en Meingcmaakt, toen er een papier in huis viel, gestempeld en go- drukt. Do soldaat Pankras Mitterstein werd opgeroepen om zich weder bij zijn regiment te vervoegen, onder verdere mededeeling, dat er op de Kroonberghoevo, zoo niet on verwijld de achterstallige belasting werd gen den herfst, met mijn verjaardag, dan krijg ik het toch vast-, nietwaar?" „Ja zeker, dat zweer ik je!" Wanneer alle coden, die de liefde cn ver liefden doen, bij niot-nakoming als meïn- eeden werden gestraft, zouden er maar wei nig jonge menschen vrij in de wereld rond- loopen. De Staat zou heel wat tuchthuizen hebben te bouwen Hij zwoer het dus ook heel gemakkelijk. Het duurde nog lang vóór het herfst was. Tegen Mei zouden zij trouwen; tot Novem ber kon hij gemakkelijk een half dozijn vrou wenkopjes schilderen en verkoopen. Wat maakte het voor hem uit een paar honderd gulden uit te geven, wanneer duizenden hem in den zak rolden 1 Zijn vrouwtje zou in elk geval haar wenschen vervuld zien. Met het manteltje van robbevel aan een mooien grooten Rembrandthoed op, zou hij haar dan schilderen. Dat zou eerst een por tret worden 1 Een beetje lichtzinnig zijn ie nu eenmaal kunstenaarsaard. Vandaag heerlijk genieten, morgen ontberen I Onze jonge vrouw had er intusschen wei nig vermoeden van wat ontberen beteekent; bij den geliefden man, den fermon schilder, zou het aan niets ontbreken, vertrouwde zij. Die verdiende zóóveel gelH, dat hij met de grootste gemakkelijkheid al haar wen schen kon vervullen. Trouwen», zij was ook bescheiden van aard. Zij maakte haar toi letten alle zelf en wist het benoodigde daar- aangezui-erd, twee andere executeurs zou den worden ingekwartierd. Twee andere I Twee andere I De boerin kwam dien dag niet uit haar kouken en haar oogen zagen heelemaal rood, van den rook natuurlijk. Toen de soldaat afscheid van haar kwam nemen, bakje zij juist een groote spekpan- nekoek voor hem. Hij zette zich aan tafel, greep toe, maar legde al spoedig mes en vork weder neer. „Wil je nu voor 't laatst het eten van mij nog versmaden?" vroeg zij, heel bedrukt. „Ik neb geen honger. Do drommel mag hier eten 1" riep hij. „Maar waarom wil je mijn stuivertje geld niet aannemen, boerin Dan was je uit den nood." Toon kwam zij naast hem zitten en zeide: „Hoor eens, Pankras, laten we nog eens oven een woordje met elkaar praten „Als je nu eens een boerongoed hadt, zou je dan weer naar jo regiment terug moeten?" „Neen," antwoordde de soldaat, „dan niet" „Nu dan, wat zou je dan wel zeggen van do Kroonbergerhoeve?" „Hoe, hoe bedoel je dat, boerin?" „Wel, kijk eens, Pankras, als je mij je stuivertjo geld wilt geven, dan kan jou ook mijn hoeve geven, met'r zij reikte hem met haar hand „met mij op den koop toe I" „Boerin! Meen je dat?" „Zeker meen ik dat!Wacht een oogenblik, tot ik mijn Zonclagscho plunjo aan trek... Wij gaan naar den burgomeestor. Jij wordt eigenaar van do Kroonberghoevo en je vraagt je ontslag. Is dat niet goed bedacht?" Gehoorzamen is de eerste plicht van den soldaat. Maar zoo van harte gaarne als dit maal, had Pankras Mitterstein nog nooit gehoorzaamd. De burgemeester was een vriendelijk man. Hij 6toldc terstond een papier op on won8chte het jonge paar geluk. Daarop gin gen zij samen naar den geestelijke, die ook heel vriendelijk tegen hen was. Kort on goed, ovor veertien dagen zou de bruiloft wezen. Reeds had do waard van „Het gouden Hert" een os, tweo kalveren en drie zwijnen geslacht; reeds had do schoolmeester met zijn dorpskapel een half dozijn niouwo wal sen in Btudie genomen toch ach I ziedaar nu I ccn kink in den kabel, con spaak in het wiel... Daar lag een groot papier, houdende mededeeling, dat er van ontslag niets kon komen, en dat de soldaat Pankras Mitterstein zich onverwijld bij zijn regiment had te vervoegen bij gebreke waar van hij zou behandeld worden als desorteur. De soldaat cn do boerin stondon eerst wol vijf minuten heelemaal beteuterd; toen riop de boerin „Wat zijn dat nu weer voor malligheden? Wie huis en hof bezit, die behoeft geen sol daat to zijn. Dat staat in de wet. D notaris zegt liet ook. En wat wet is, dat is wet, on mijn recht laat ik me niet ontnemen... Voor uit, Pankras I Wij rijden dadelijk naar de stad. Wij gaan don kapitein spreken, oogen- blikkelijk." Do kapitein zeide, dat hij er niets aan kon doen, en hij verwees hem naar den overste. „Daar heb jo het nu! Van Poutius naar Pilatut!" zuchtte Pankras. „Do overste zal ons naar den generaal sturen 1" „Dat is niks! Al zou ik voor don Keizer moetenzei de boerin. „Wat doen zo wetten te maken, waaraan zo zich niet houden Wij zullen eens zien of er geen recht voor ons is!" De ovorsto, oen dik heer met witte snor ren, was juist eens bijzonder goed gemutst; voor op zeer geschikte wijze to koopen. „Maar zie je, schat", zeide zij tegen haar man, „zoo'n manteltje van robbevel kan ik zelf niet maken, dat moet een goede modiste doen en als het goed gemaakt is en van uit stekende qualitoit, blijft het een menschen- levcn goed. Want later kan ik hot zelf altijd gemakkelijk een beetje moderniseeren." „Dus voor den winter kunnen we niet voor- deeliger doon dan een manteltje van robbevel te koopen", lachte hij. „Goed, ik zal het ad notam nemen. Maar nu komt eerst onze hu welijksreis naar Italië; dat moet ik je laten zien, 't is altijd mijn vurige wensch geweest mijn vrouwtje Italië te laten zien en daar te zwelgen in liefdesgeluk, natuurschoon en kunst, natuurlijk vóór alles de kunst." Zoo vertrokken zij dan naar Italië, terwijl hun nestje voor hen werd gereedgemaakt. In den herfst keerde het jonge paar terug uit het Beloofde Land, dat hun slechts melk en honig had gegeven. De kas was tamelijk ledig gewordeD. Do koopers lieten op zich wachten. Toen do groote tentoonstelling werd gesloten, keer den verscheidene mooie „vrouwenkopjes" weder naar het atelier terug. Slechts één portret was verkocht. Hij vreesde reeds dat zij zou vragen: „Schat, krijg ik daarvan nu mijn manteljo?" Maar zij sprak er niet over, doch knapte haar wintermantel wat op en zette er een grooten kraag van nagemaakt robbevel op, wat ook heel goed bij haar mofje paste en... niet duur was. want net op dien dag was rijn dochter ver loofd geraakt, Hij hoorde dus de klachten van het jonge paar geduldig aan. Maar voel troost gaf hij hun ook al niet. Het bezit van eon boerengoed, zoo verklaarde hij, maakt wel den recruut vrij, maar niot den soldaat. Ééns soldaat, bleef soldaat tot de tijd om was... Intusschen, daar de boorin zoo'n aar dig jong wijf was, wilde hij wel eons zien hoe er aan dit geval, bijwijze van uitzondering, een mouw te passen, zou zijn. Zij moesten dus in den namiddag maar eens terugkomen. Toen zij nu na het eten weer bij den over ste aanklopte, nam dozo Pankras in het ver hoor. „Hoo lang ben je bij de boerin op de hoeve geweest?" „Om u te dienen, twee wekon on oen dag, overste." „En nu wou je de boerin wel tiviwcn?" „Met uw verlof, heel graag, overste." Dj oude officier wondde zich nu tot het knap po wijfje: „En jij, boerin, ben je van plan voortaan geregeld je belasting to betalon?" „Op mijn woord van eer, ovorsto, cr zal geen contjo aan mankeoren." „Dan kan ik jo niet helpen", brorado de witkop. „Wat blieft u?" riep do boerin. „Neon", hernam do overste. „Naar ik hoor, rust er op do Kroonberghoevo nog altoos een achterstallige belasting, van ouderen da tum, meen ik. Dat hebben jullie met den ontvanger uit te maken. Maar één ding zeg ik je"! riep hij met barschc stem: „Zoolang de achterstallige belasting niofc tot den laat sten cent aangezuivord is, kan ik jou, boorin, niot van de inkwartiering onthef fen. De soldaat Mitterstein blijft dus op dc Kroonberghoevo zóó lang, tot alle mogelijke belastingen geheel cn al zijn betaald. Be grepen Pankras Mitterstein begreep or blijkbaar nog niets van. Doch do boerin, die wat snuggordcr van opvatting was, liop op den overste toe, om hem do hand to drukken. Deze klopte Pankras fideel op den schou der cn riop: „Dus, Mitterstein, houd jo maar taai on paa maar op je tellon, hoor! Er zal voor gezorgd worden, dat jo op do hoeve niet wordt uitgewisseld voor eon anderen man." „Om u to dienen, overste. Duizendmaal dank." „Wèl moge hot je bekomenIngerukt, marsch I" Zij reden naar huis, die tweo, en trouw den. En aangezien do boerin van de Kroon berghoevo steeds evenals allo andere hoeve naar», mot haar belasting wat achtorstallig bleef, zoo word zij van haar executie-sol daat nimmer meer ontheven, maar heoft in kwartiering gchoudon, zovon jaar lang. En toen kreeg Pankras zijn ontslag on leefde nog jaren als burger met zijn gelukkig vrouwtje. In het einde van Maart van het jaar 1878 kwam eon jong Engolschman het bureau van eon New Yorksche krant binnen en vroeg den uitgever te spreken, dien hij een mooi idee aan de hond wilde doon. Toen hij bij den uitgever toegelaten was, zeide bij hot volgende: „Het betreft con Aprilgrap. U moet op 1 April een krant uitgeven, die „Het Kei zerrijk" heet en die de bedoeling heeft, dat do republiek Amerika in een keizerrijk moet veranderd worden." „Dat is een dolzinnig idee", zei do uit- govor, „zelfs voor een Aprilgrap is dat te bar." Hij jubelde van pret over de bescheiden- hoid cn het vernuft van zijn vrouwtje en wilde met haar door hot atelier dansen; hij was altijd een uitstekend danser geweest. Maar ditmaal weerde zij hem af. „Neen, neen. Het dansen is nu voorbij 1" „Voorbij. Wat! Zouden wij niet eens moer mogen dansen?" Zij Bchudde het hoofd. „Neen, en in plaats van mijn manteltje van robbevel kun jo mo wol iete anders koo pen, dat ook wel tweehonderd gulden kost, als ik het niet zelf maak." Nu bereikte zijn vroolijkc op_ ..onden- hoid haar hoogste punt; hij danste in het rond, als behoorde het tot zijn borocp. Een pierrot zou het hem niet hebben verbeterd. „Een jongen, natuurlijk!" zcido hij, heel voldaan, ccnigo maanden later. Maar bij zijn vreugde kwam toch ook ccni go zorg. Dc „mooie vrouwenkopjes" waren niet bij zonder meer in trek. Een scherpe criticus durfde er zelfs over schrijven: „De bekende gepolijste manier van schil deren van X Hij zorgde wel, dat die onaangename cri- tiek niet onder de oogen van zijn vrouw kwam. Waarom haar nog meer zorg te be rokkenen Zij had genoeg met den kleine te doen, die dikwijls midden in den nacht krachtig begon bc jodelen cn dan maar niet wilde zwijgen 1 Kunstenaarszorgcn en familiezorgen zoo ging do eerste winter voorbij. Aan coar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9