LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 5 APRIL. - DERDE BLAD.
Inkwartiering.
Haar illusie.
Een Aprilgrap.
So. 12918
Anno 1902.
De boerin ran de Kroonberghoeve wee
weduwe geworden. Ze was een knap wijfje
en 'twas ook een knap gedoe. Maar geld
was er niet meer in huis, nadat de begra
fenis met al den omhaal er van betaald was.
En toch, toch lag daar een gedrukte aan
schrijving van den ontvanger tot het voldoen
.van honderd en veertig gulden aan overlij-
dens- cn successierechten. De waarschuwing
was er ook al geweest cn dit was nu reeds
het dwangbevel, dreigende met onverwijlde
executie.
Executie 1 Wat beteekende dat? Do boerin
was pas vier en twintig jaar oud en zij had
pog nooit van executie gehoord. Wat was
dat voör een ding? Hoe zag er dat uit? Hoe
ging dat toe? Och, heel eenvoudig! zeide
men haar. Zij zou een soldaat in haar huis
krijgen, dien zij in den kost moest houden,
net zoolang totdat zij de verschuldigde gel
den aan den fiscus zou hebben betaald.
En jawel, op een goeden morgen stond hij
voor haarHij was lang cn recht en ge
wapend als een rooverhoofdman. En het
eerste, wat hij deed, was, dat hij de boerin
een papier onder den nous stak, houdende
het bevel om hem inkwartiering te verlee-
ncn tot tijd en wijle de belastipg, met al de
daarop gevallen onkosten, finaal tot den
laatsten cent zou aangezuiverd zijn.
Want zoo ging het toen nog. Het was in
den ouden tijd. Liet een boer de schatkist
fluiten, dan kreeg hij een soldaat older
dak, of zoo noodig ook wel twee. En die
gasten werkten geen zier, maar verlangden
den heelen dag cteu en drinken. En ho
brutaler zoo'n soldaat zich in een boeren
hoeve gedroeg, des té liever was het den ont
vanger, want des te eer trachtte de boer
het geld op te brengen. Daarom werden ook
liefst de ruwste en nijdigsto .kerels op exe
cutie gezonden. En bijvoorbeeld stuurde
men naar een Duitscu boerenhuis een Bo
hemer, of Hongaar, of Kroaat, zoodat reeds
het verschil in taal alle gemoedelijkheid
buiten sloot. Eten en slapen echter, een
vriendelijk oog en dikwijls een behulpzame
hand och, dat zijn zoo van die interna
tionale dingen, ook al verstaat men elkf -
ders taal niet. Op de Stegerhoeve hadden
ze eens een. kastanjebruinen Kroaat zóó
lang, tot hij zelf Duitsch verstond en de
stalmeid Kroatisch.
Nu, en hoe ging het nu toe bij die arme
boerin op de Kroonbergerhoeve
Dat zal ik-u zeggen? Nb.Jat de vijand
zijn papier had voorgelezen, begon hij zijn
spullen af te leggen: het lange geweer met
de bajonet, den ransel, den gordel met de
scheede, de patroontasch, dan den zwaren
grijzen mantel en en slotte de pet. En nu
stond hij caar haast net ;Js een mensch,
behalve dat hij flinker uit de kluiten ge
schoten was, dan de boeren in den omtrok.
Zwart van haar, zwart van oogen. En die
zwarte oogen van hem keken de boerin erg
krijgshaftig aan, terwijl hij haar verzocht
om een kroes water.
Dienstvaardig en verheugd, dat de man
ten minste Duitsch sprak, vroeg zij hem
of hij niet liever een glas koude karnemelk
verkoos, waarop hij antwoordde:
„Heel graag, boerin! Karnemelk drink
ik liever. Karnemelk is niet te versmaden."
Toen zij nu zag, dat hij zoo dorstig was,
kwam zij op de gedachte, dat hij ook wel
hongerig kon wezen en daarom bakte zij
hem fluks een eierkoek. En toen hij dien
ophad, met een paar flinke sneden brood,
beduidde zij hem, dat op den zolder zijn
bed stond, als hij 6oms moe was van den
langen marsch en wat slapen wou.
Reeds van haar zeventiende jaar af had
zij vurig naar een manteltje van robbevel
verlangd, zooals de mode is, natuurlijk een
echt, evenals haar mofje, dat zij met Kerst
mis had gekregen.
In de uitstalkast van een der mooiste
bontwinkels had zij een allerliefst manteltje
zien staan, juist zoo een als zij verlangde.
Zij ging naar binnen en vroeg naar den
prijs.
„Tweehonderd gulden; het is h elegant
en met zijde gevoerd."
Diep teleurgesteld verliet zij den winkel,
Zoo'n som zou haar papa haar. er nimmer
voor toestaan.
Maar toch verlangde zij er j-iet minder
hartstochtelijk naar en ze kon niet nalaten
met eiken verjaardag en elk Kerstfeest, die
zij weder vierde, er op terug te ko-men, wan
neer haar gevraagd werd wat zij het liefste
zou willen hebben.
„Misschien koopt je verloofde of je man
nog wel eens zoo iets voor je J" merkte haar
vader eens lachend op.
Aanbidders had zij verscheidene; aan el-
ken vinger één. En daaronder waren er ook
wel, die voor ernstige huwelijksoandidaten
in aanmerking kwamen.
En zij had slechts te kiezen, want haar
jeugdig frisch gezichtje trok allen aan.
Eindelijk deedz ij haar k:us. Een schilder,
bekend om de „mooie vrouwenkopjes", die
„O neen, dank je wel, boerin!" riep liij.
„Ben je mal, boerin? Midden op den dag
in bed gaan liggen 1 Neen, hoor, dat is niks
voor mij 1 Nu ik goed gegeten en gedronken
heb, nu kan ik c>ok wat werken, als je wat
voor mij te doen hebt."
„Welnu," zei de boerin, „daar is wel
raad op. Dj schutting van den moestuin is
in 't voorjaar omgewaaid. Als je daaraan
soms een handjo wou uitsteken
„Best!" riep de soldaat en hij ging ter
stond aan den slag.
Kijk, kijk I dacht de boerin van de Kroon
berghoeve zoo bij haar zelve, die executie
soldaat lijkt mo nog zoo kwaad niet als hij
er wel uitziet. Maar ik zal hem maar wat
zoete broodjes bakken, want hij ia zoo ver
schrikkelijk sterk, en als hij nijdig wordt,
dan trapt hij me nog den heelen rommel
kort en klein. Intusscher-, als hij wat wer
ken wil, waarom niet? Daar kunnen wo
geen van beiden kwaad bij, want ledigheid
is des duivels oorkussen.
Den volgenden dag ging de soldaat uit
maaien, met de zeis over den schouder, die
zoo vond de boerin hem haast nog be
ter stond dan het geweer met de bajonet er
op. En op den derden dag kreeg de boerin
een kostelijken inval. Dio soldaat zoo
dacht zij zal zelf het geld voor mij ver
dienen, waarvoor zc hem op mijn dak heb
ben gestuurd 1
„Heer soldaat", vroeg zij hem, „kan je
bijl en zaag hanteeren?"
„Dat zou ik wel denken", antwoordde de
soldaat.
„Mooi zoo!" zei de boerin; „Dan gaan wo
morgen, als je er niks tegei hebt, er 6anun
op uit, om wat sparren klein to maken, die
ik daar boven op den berg heb staan. Wij
met ons tweeën hakken on zagen en doove
Matje gaat mee om de blokken te kloovcn,"
Best. Zoo gezegd, zoo gedaan. Ze gingen
dan in het woud cn begonnen de oudste en
zwaarste boomon te vellen. Doove Matje,
een klein oudje, had daarbij ccn drieledige
gewichtige taak. Vooreerst moest zij de af
gehouwen takken weghalen en kleinhakken,
ten tweede moest zij oppassen, dat zij door
geen vallenden boom verpletterd werd on
ten derde moest zij gcreeu staan de behulp
zame hand te bicden voor het geval, dat do
soldaat eens tot vijandelijkheden tegen dc
boerin mocht willen overgaan. Dat was
één, twee en drie.
Do soldaat echter deed niets dan vlijtig
boomen vellen. Samen met do boerin trok
hij de lange bladzaag ia den stam langzaam
heen en weer. Trok hij aan, dan gaf zij
mee; trok zij aan, dan gaf hij mee totdat
de boom begon te wankelen, straks door dc
lucht een wijden Loog beschreef en dreu
nend op den mosgrond neerplofte. Do >vo
Matje had goed opgepast. Zij was op vei-
ligen afstand gebleven en verheugde zich
nu kinderlijk, dat zij niet verpletterd was,
„Hoor eens, boomen vellen kan je goed,
heer soldaat", zei de boerin.
,/t Zou er mooi uitzien, als ik dat niet
konluidde het antwoord. „Daarvoor ben
ik een boerenzoon."
„Dat heb ik dadelijk gedacht," hornam
zij. „Zeker een Tiroler, nietwaar?"
„Kijk, als je mij ton doop hadt gehou
den, boerin, dan hadt je het niet beter kun
nen raden."
Toen het namiddag word, gingon zij zit
ten en aten een stuk brood. En doove Matje
schrikte niet weinig, toen de soldaat zijn
zakmes voor den dag haalde. Hij deed dit
echter alleen maar om zijn brood heel netjes
aan dobbelsteentjes te snijden.
„Wel, heer soldaat", vroeg de boerin,
„boe lang moet je nu nog commiesbrood
eten
„Zeven jaar nog, en zeven jaar al ge
daan," luidde het antwoord.
hij tentoonstelde en goed verkocht, was do
gelukkige.
Spottend zeiden haar jaloersoho vriendin
nen onder elkander: „Zou die haar nu haar
manteljo van robbevel bezorgen, een kunste
naar?" Een harer waagde het, de opmerking
tegen de verdoofde zelf te maken.
„Ik zal het krijgen", antwoordde zij heel
beslist.
In hot voorjaar, toen do jonge schilder
weder veel succes met zijn stukken had ge
had, kwam hun verloving tot stand.
Alles stond er mooi voor: een schilu. die
zijn stukken, zoo nog frisch van den ezel,
verkocht, kon wel een lief vrouwtje, dat wei
nig noten op haar zang had, onderhouden
en haar vurigen wensch hot manteltje van
robbevel eenmaal te mogen ontvangen, ver
vullen.
Het komt dikwijls voor, dat kunstenaars
hun model liefkrijgen. De mooie vrouwen
kopjes, die de schilder thans vervaardigde,
hadden alle eenigszins haar trekken, vol
strekt niet tot hun nadeel. Een kunstenaars
blik, die door liefde wordt verscherpt,
schept wonderen.
Zij noemde zich zijn muze en was trotech
op hem en nog meer op zijn schilderstukjes,
haar portretten.
„En nietwaar, dat manteltje krijg ik
toch ook wel van je
„Zeker, mijn sohat, maar nu, in April,
zou -het niet gaan, dan was het misschien
tegen den winter door mot bedorven l"
„Daar zou ik wel voor zorgen. Maar te-
„Dien je graag?"
„Zeg, boerin, hoe heb ik 'tnou met je?
Wie dient er nou graag?"
„Je vader had je moe: a vrijkoopen."
„Ja, met houtspaanders zeker! Mijn oud
ste broer heeft het erf overgenomen, zoo
als dat gaat. En wie geen eigen erf heeft,
moet onder de wapens begrijp je wel?"
„Als er nu maar geen oorlog komt 1"
„Wat? Oorlog? Liever tienmaal oorlog
dan zoo'n soldatenleven in vredestijd, 't 16
me een baantje. Liever dag en nacht wer
ken op de boerderij. Dat kazerneleven, kijk,
boerin, dat zit me tot hieren hij wees
mot het zakmes, dat hij in de hand had,
naar zijn keel.
„Hemel!" schreeuwde doovo Matje, want
zij dacht, dat hij zich den hals wilde af
snijden.
De boerin echter wist wel beter, en zij
zeide tot den soldaat:
„Nou, kijk, als 't zoo gelegen ie, dan zal
ik me niet haasten met het betalen van dat
geld. Dan blijf je maar hie*, als je het hier
zoo naar je genoegen hebt."
„Hm, dat balletje zou niet opgaan," ant
woordde de soldaat. „Allo veertien dagen
wordt er omgeruild. Dan komt er voor mij
een ander."
„Wat? Temet wel zoo'n Kroaat?"
„Dat zou best kannen wezen."
„Die niks doet dan schransen en luieren."
„Zoo heb je zo, jawel."
„Maar groote genade, binnen veertien da
gen heb ik dat geld nog niet!" riep do
boerin. „Nu hakken we eerst het hout, en
vóór het gebrand en naar den smeltoven is,
gaan er acht weken mee heon 1 Wat moet
ik dus beginnen? 't Gedoe is goed en we
staan er niet slecht bij. Maar geld heb ik
niet in do lade I"
„Dan maar dapper hout zagen," zei de
soldaat, on hij rees op, om het werk te
hervatten.
Toen de twee luitjes des avonds naar
huis gingen, met doove Matje als achter
hoede, voelde deze laatste in haar gemoed
een drievoudige voldoening: zij had braaf
takken gekloofd, zij was door geen enkelen
boom verpletterd geworden en zij had de
boerin tegen mogelijke militaire aanvallen
beschermd.
Zóó werkten zij nu dag aan dag in het
woud, al hakkend, zagend i pratend. Zij
vertelden elkaar van liun verleden, van al
hun lief en leed. Af en toe keken zij elkaar
zoo eens van ter zijde aan en de soldaat
vond do boerin een aardig jong wijf en
de boerin vond den soldanv een knappen,
flinken jongen. Dan zuchtten zij eens even
en grepen.weer wakker n^nr zaag en bijL
En eens, toen zij weer op een omge
houwen stam hun brood zate.i te eten, zeide
de soldaat plotseling:
„Honderd cn veertig gulden was 't
immers?"
„De belasting, meen je? Jawel, honderd
en veertig gulden", antwoordde zij.
Hij zweeg een hecle poos, terwijl hij zijn
brood in dobbelsteentjes sneed.
„Misschien", zeide hij toen, „misschien
zou ik je d;.ar wel aa i kunnen helpen,
boerin. Mijn broer moet mij nog wat uit-
keeren uit mijns vaders nalatenschap, 't Is
wel niet veel, maar 'tzou net genoeg zijn,
denk ik."
Zool Het was or uril Maar de boerin
zeide niets. Zij stond op en toog toen met
buitengewone haast weer aan den arbeid.
Reeds meer dan twintig mooie stammen
hadden zij geveld en Meingcmaakt, toen er
een papier in huis viel, gestempeld en go-
drukt. Do soldaat Pankras Mitterstein werd
opgeroepen om zich weder bij zijn regiment
te vervoegen, onder verdere mededeeling,
dat er op de Kroonberghoevo, zoo niet on
verwijld de achterstallige belasting werd
gen den herfst, met mijn verjaardag, dan
krijg ik het toch vast-, nietwaar?"
„Ja zeker, dat zweer ik je!"
Wanneer alle coden, die de liefde cn ver
liefden doen, bij niot-nakoming als meïn-
eeden werden gestraft, zouden er maar wei
nig jonge menschen vrij in de wereld rond-
loopen.
De Staat zou heel wat tuchthuizen hebben
te bouwen
Hij zwoer het dus ook heel gemakkelijk.
Het duurde nog lang vóór het herfst was.
Tegen Mei zouden zij trouwen; tot Novem
ber kon hij gemakkelijk een half dozijn vrou
wenkopjes schilderen en verkoopen. Wat
maakte het voor hem uit een paar honderd
gulden uit te geven, wanneer duizenden
hem in den zak rolden 1 Zijn vrouwtje zou
in elk geval haar wenschen vervuld zien.
Met het manteltje van robbevel aan een
mooien grooten Rembrandthoed op, zou hij
haar dan schilderen. Dat zou eerst een por
tret worden 1
Een beetje lichtzinnig zijn ie nu eenmaal
kunstenaarsaard. Vandaag heerlijk genieten,
morgen ontberen I
Onze jonge vrouw had er intusschen wei
nig vermoeden van wat ontberen beteekent;
bij den geliefden man, den fermon schilder,
zou het aan niets ontbreken, vertrouwde
zij. Die verdiende zóóveel gelH, dat hij met
de grootste gemakkelijkheid al haar wen
schen kon vervullen. Trouwen», zij was ook
bescheiden van aard. Zij maakte haar toi
letten alle zelf en wist het benoodigde daar-
aangezui-erd, twee andere executeurs zou
den worden ingekwartierd.
Twee andere I Twee andere I
De boerin kwam dien dag niet uit haar
kouken en haar oogen zagen heelemaal rood,
van den rook natuurlijk.
Toen de soldaat afscheid van haar kwam
nemen, bakje zij juist een groote spekpan-
nekoek voor hem. Hij zette zich aan tafel,
greep toe, maar legde al spoedig mes en
vork weder neer.
„Wil je nu voor 't laatst het eten van mij
nog versmaden?" vroeg zij, heel bedrukt.
„Ik neb geen honger. Do drommel mag
hier eten 1" riep hij. „Maar waarom wil je
mijn stuivertje geld niet aannemen, boerin
Dan was je uit den nood."
Toon kwam zij naast hem zitten en zeide:
„Hoor eens, Pankras, laten we nog eens
oven een woordje met elkaar praten
„Als je nu eens een boerongoed hadt, zou
je dan weer naar jo regiment terug
moeten?"
„Neen," antwoordde de soldaat, „dan
niet"
„Nu dan, wat zou je dan wel zeggen van
do Kroonbergerhoeve?"
„Hoe, hoe bedoel je dat, boerin?"
„Wel, kijk eens, Pankras, als je mij je
stuivertjo geld wilt geven, dan kan jou
ook mijn hoeve geven, met'r zij reikte
hem met haar hand „met mij op den
koop toe I"
„Boerin! Meen je dat?"
„Zeker meen ik dat!Wacht een
oogenblik, tot ik mijn Zonclagscho plunjo
aan trek... Wij gaan naar den burgomeestor.
Jij wordt eigenaar van do Kroonberghoevo
en je vraagt je ontslag. Is dat niet goed
bedacht?"
Gehoorzamen is de eerste plicht van den
soldaat. Maar zoo van harte gaarne als dit
maal, had Pankras Mitterstein nog nooit
gehoorzaamd.
De burgemeester was een vriendelijk man.
Hij 6toldc terstond een papier op on
won8chte het jonge paar geluk. Daarop gin
gen zij samen naar den geestelijke, die ook
heel vriendelijk tegen hen was. Kort on
goed, ovor veertien dagen zou de bruiloft
wezen.
Reeds had do waard van „Het gouden
Hert" een os, tweo kalveren en drie zwijnen
geslacht; reeds had do schoolmeester met
zijn dorpskapel een half dozijn niouwo wal
sen in Btudie genomen toch ach I
ziedaar nu I ccn kink in den kabel, con
spaak in het wiel... Daar lag een groot
papier, houdende mededeeling, dat er van
ontslag niets kon komen, en dat de soldaat
Pankras Mitterstein zich onverwijld bij zijn
regiment had te vervoegen bij gebreke waar
van hij zou behandeld worden als desorteur.
De soldaat cn do boerin stondon eerst wol
vijf minuten heelemaal beteuterd; toen riop
de boerin
„Wat zijn dat nu weer voor malligheden?
Wie huis en hof bezit, die behoeft geen sol
daat to zijn. Dat staat in de wet. D notaris
zegt liet ook. En wat wet is, dat is wet, on
mijn recht laat ik me niet ontnemen... Voor
uit, Pankras I Wij rijden dadelijk naar de
stad. Wij gaan don kapitein spreken, oogen-
blikkelijk."
Do kapitein zeide, dat hij er niets aan
kon doen, en hij verwees hem naar den
overste.
„Daar heb jo het nu! Van Poutius naar
Pilatut!" zuchtte Pankras. „Do overste zal
ons naar den generaal sturen 1"
„Dat is niks! Al zou ik voor don Keizer
moetenzei de boerin. „Wat doen zo wetten
te maken, waaraan zo zich niet houden
Wij zullen eens zien of er geen recht voor
ons is!"
De ovorsto, oen dik heer met witte snor
ren, was juist eens bijzonder goed gemutst;
voor op zeer geschikte wijze to koopen.
„Maar zie je, schat", zeide zij tegen haar
man, „zoo'n manteltje van robbevel kan ik
zelf niet maken, dat moet een goede modiste
doen en als het goed gemaakt is en van uit
stekende qualitoit, blijft het een menschen-
levcn goed. Want later kan ik hot zelf altijd
gemakkelijk een beetje moderniseeren."
„Dus voor den winter kunnen we niet voor-
deeliger doon dan een manteltje van robbevel
te koopen", lachte hij. „Goed, ik zal het ad
notam nemen. Maar nu komt eerst onze hu
welijksreis naar Italië; dat moet ik je laten
zien, 't is altijd mijn vurige wensch geweest
mijn vrouwtje Italië te laten zien en daar
te zwelgen in liefdesgeluk, natuurschoon en
kunst, natuurlijk vóór alles de kunst."
Zoo vertrokken zij dan naar Italië, terwijl
hun nestje voor hen werd gereedgemaakt.
In den herfst keerde het jonge paar terug
uit het Beloofde Land, dat hun slechts melk
en honig had gegeven.
De kas was tamelijk ledig gewordeD. Do
koopers lieten op zich wachten. Toen do
groote tentoonstelling werd gesloten, keer
den verscheidene mooie „vrouwenkopjes"
weder naar het atelier terug. Slechts één
portret was verkocht.
Hij vreesde reeds dat zij zou vragen:
„Schat, krijg ik daarvan nu mijn manteljo?"
Maar zij sprak er niet over, doch knapte
haar wintermantel wat op en zette er een
grooten kraag van nagemaakt robbevel op,
wat ook heel goed bij haar mofje paste en...
niet duur was.
want net op dien dag was rijn dochter ver
loofd geraakt, Hij hoorde dus de klachten
van het jonge paar geduldig aan. Maar voel
troost gaf hij hun ook al niet. Het bezit van
eon boerengoed, zoo verklaarde hij, maakt
wel den recruut vrij, maar niot den soldaat.
Ééns soldaat, bleef soldaat tot de tijd om
was... Intusschen, daar de boorin zoo'n aar
dig jong wijf was, wilde hij wel eons zien hoe
er aan dit geval, bijwijze van uitzondering,
een mouw te passen, zou zijn. Zij moesten dus
in den namiddag maar eens terugkomen.
Toen zij nu na het eten weer bij den over
ste aanklopte, nam dozo Pankras in het ver
hoor.
„Hoo lang ben je bij de boerin op de hoeve
geweest?"
„Om u te dienen, twee wekon on oen dag,
overste."
„En nu wou je de boerin wel tiviwcn?"
„Met uw verlof, heel graag, overste."
Dj oude officier wondde zich nu tot het
knap po wijfje:
„En jij, boerin, ben je van plan voortaan
geregeld je belasting to betalon?"
„Op mijn woord van eer, ovorsto, cr zal
geen contjo aan mankeoren."
„Dan kan ik jo niet helpen", brorado de
witkop.
„Wat blieft u?" riep do boerin.
„Neon", hernam do overste. „Naar ik hoor,
rust er op do Kroonberghoevo nog altoos
een achterstallige belasting, van ouderen da
tum, meen ik. Dat hebben jullie met den
ontvanger uit te maken. Maar één ding zeg
ik je"! riep hij met barschc stem: „Zoolang
de achterstallige belasting niofc tot den laat
sten cent aangezuivord is, kan ik jou,
boorin, niot van de inkwartiering onthef
fen. De soldaat Mitterstein blijft dus op dc
Kroonberghoevo zóó lang, tot alle mogelijke
belastingen geheel cn al zijn betaald. Be
grepen
Pankras Mitterstein begreep or blijkbaar
nog niets van. Doch do boerin, die wat
snuggordcr van opvatting was, liop op den
overste toe, om hem do hand to drukken.
Deze klopte Pankras fideel op den schou
der cn riop:
„Dus, Mitterstein, houd jo maar taai
on paa maar op je tellon, hoor! Er zal
voor gezorgd worden, dat jo op do hoeve
niet wordt uitgewisseld voor eon anderen
man."
„Om u to dienen, overste. Duizendmaal
dank."
„Wèl moge hot je bekomenIngerukt,
marsch I"
Zij reden naar huis, die tweo, en trouw
den. En aangezien do boerin van de Kroon
berghoevo steeds evenals allo andere hoeve
naar», mot haar belasting wat achtorstallig
bleef, zoo word zij van haar executie-sol
daat nimmer meer ontheven, maar heoft in
kwartiering gchoudon, zovon jaar lang. En
toen kreeg Pankras zijn ontslag on leefde
nog jaren als burger met zijn gelukkig
vrouwtje.
In het einde van Maart van het jaar 1878
kwam eon jong Engolschman het bureau
van eon New Yorksche krant binnen en
vroeg den uitgever te spreken, dien hij een
mooi idee aan de hond wilde doon. Toen
hij bij den uitgever toegelaten was, zeide bij
hot volgende:
„Het betreft con Aprilgrap. U moet op 1
April een krant uitgeven, die „Het Kei
zerrijk" heet en die de bedoeling heeft, dat
do republiek Amerika in een keizerrijk moet
veranderd worden."
„Dat is een dolzinnig idee", zei do uit-
govor, „zelfs voor een Aprilgrap is dat te
bar."
Hij jubelde van pret over de bescheiden-
hoid cn het vernuft van zijn vrouwtje en
wilde met haar door hot atelier dansen;
hij was altijd een uitstekend danser geweest.
Maar ditmaal weerde zij hem af.
„Neen, neen. Het dansen is nu voorbij 1"
„Voorbij. Wat! Zouden wij niet eens moer
mogen dansen?"
Zij Bchudde het hoofd.
„Neen, en in plaats van mijn manteltje
van robbevel kun jo mo wol iete anders koo
pen, dat ook wel tweehonderd gulden kost,
als ik het niet zelf maak."
Nu bereikte zijn vroolijkc op_ ..onden-
hoid haar hoogste punt; hij danste in het
rond, als behoorde het tot zijn borocp. Een
pierrot zou het hem niet hebben verbeterd.
„Een jongen, natuurlijk!" zcido hij, heel
voldaan, ccnigo maanden later.
Maar bij zijn vreugde kwam toch ook ccni
go zorg.
Dc „mooie vrouwenkopjes" waren niet bij
zonder meer in trek. Een scherpe criticus
durfde er zelfs over schrijven:
„De bekende gepolijste manier van schil
deren van X
Hij zorgde wel, dat die onaangename cri-
tiek niet onder de oogen van zijn vrouw
kwam. Waarom haar nog meer zorg te be
rokkenen Zij had genoeg met den kleine te
doen, die dikwijls midden in den nacht
krachtig begon bc jodelen cn dan maar niet
wilde zwijgen 1
Kunstenaarszorgcn en familiezorgen
zoo ging do eerste winter voorbij. Aan coar