LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 5 APRIL.
- TWEEDE BLAD. Anno 1908.
No. 12918
PERSOVERZICHT.;
FEUILLETON.
liet Nichtje.
heel gereed, dan zal men eerst daarna met
het bezoeken der 70,000 k 80,000 ondernemin
gen kunnen beginnen. Zal men hiermee vóór
1 Januari 1903 gedaan hebben?
Het is waar, de eerste vervaldag der pre
mie zal natuurlijk later zijn, oenige maan
den later, dan de dag, waarop de Ongeval
lenverzekering feitelijk een aanvang neemt.
Die vervaldagen zullen door den minister
van binnenl. zaken worden vastgesteld (art.
46 der Ongevallenwet.Maar wanneer ge
lijk toch waarschijnlijk is als betalings
termijnen worden gekozen de kwartalen: 1
Januari, 1 April, 1 Juli, 1 October, dan zal
de winst niet meer zijn dan 3 maanden, want
dan zal op 1 April 1903 (zoo do verrekening
op 1 Januari is begonnen) het gevaren-per
centage van allo ondernemingen moeten vast
staan, wil tevens op dien datum vaststaan
hoeveel elk te betalen heeft.
Waarom wij een en ander reloveeren? Wij
zeiden het reeds in den aanhef: om te doen
zien, dat' niet alleen, niet vooral de vraag
wanneer de Beroepswet in werking treedt
beslissend is voor die andere vraag: wanneer
de verzekering zelve een feit zal zijn. Zeker,
gelijk trouwens de Ongevallenwet zelve zegt,
zij kan niet tot een daadzaak worden, voor
dat de Beroepswet geldt. Maar ook andore
voorwaarden moeten daarvoor eeret vervuild
zijn en wij mecnen, dat cr onder deze an
dere voorwaarden sommige zijn, welker ver
vulling meer tijd zal vorderen dan de be
krachtiging dor Beroepswet. Op die be
krachtiging legge men dus niet al te veel
nadruk en wekkc nie»t al te zeer den indruk,
alsof, zoodra dit werk maar van de baan is,
niets meer aan de verwezenlijking der onge
vallenverzekering in den weg staat. Voor ve
len zou het een teleurstelling zijn later te
ervaren, dat nu wèl do Beroepswet haar be
slag hoeft vorkregen en niettemin de Onge
vallenwet voorloopig nog een stilstaande
machinerie blijft.
In het tijdschrift voor Sociale Hygiènc
komt een beschouwing voor van den heer
H. P. H. Halbertsma over grondwater
leidingen. Er zijn in ons land ll duin
waterleidingen én 36 grondwaterleiddngen.
Hij wijst er op hoe noodig het ie, dat te
gen verontreiniging van de oppervlakte van
het terrein wordt gewaakt, daar het water
dikwijls slechts enkele meters gronds moet
doorloopen om de draaineerbuizen of put
ten te bereiken.
Hij doet voorts uitkomen, dat op ontijze-
ring van het water -tegenwoordig wordt ge
let en dat men dc aardlagen vermijdt, welke
geen ijzervrij water geven.
De door de Regeering in uitzicht gestelde
afschaffing der S taatslotcrij
wordt door de Nieuwe -Rotter damsche Cou
rant met warmte bepleit
Na een herinnering aan de aanvallen,
waaraan de instelling sedert 75 jaar bloot
staat, en de bescherming, die ze tot nu toe
van den minister van financiën genoot, be
spreekt het blad de argumenten der voor
standers cn speciaal cle bewering, dat de
Nederlandsehe Staal, op voordeelige condi
ties laat spelen.
Dat dc redactie niet preoies van die mee
ning is, blijkt reeds uit haar opmerking,
dat het den Staat wel geoorloofd is winst te
maken, doch dat ook in dezen een grens is,
„die niet kan worden overschreden, zonder
dat men in het gewone leven spreekt van af
zetterij.'1
Dan gaat hot blad aan het rekenen, waar
door het tot 'de volgende conclusie komt:
„Er zijn niet meer dan 31 kansen van de
21,000 om een flinken prijs te krijgen, de elf
prijzen van f 1500 nog meegerekend.
Om duidelijk te maken hoeveel er door de
gezamenlijke spelers bij elke loterij verloren
wordt, zullen wij uitgaan van de onderstel
ling, dat een dwaas lust kreeg om alle loten
voor zichzelf op te koopen. Hij zou dan be
talen 21,000 maal 70 of 1,470,000. Aan
prijzen en premiën zou hij ontvangen bruto
f 1,036,000, of na aftrek der toegepaste kor
tingen 906,175 netto; maar bovendiop ont
vangt hij nog, als teruggave van een deel
van het inlóggeld voor de prijzen in de eer
ste vier klassen, 224,000; dus in het geheel
1,130,175. Zijn verlies bedraagt dus
ƒ339,825. Deed iemand een geheel jaar bij
elke loterij dezelfde nadeeligo operatie, dan
zou hij in dat jaar bij het loterijspel verlie
zen de som van 1,019,475.
Ziedaar dus ook het bedrag, dat de Staat
jaar op jaar aan de spelers zou verdienen,
indien hij niet uitbetaalde aan de collectan
ten. In werkelijkheid echter steken de col
lectanten een groot deel van de winst in hun
zak. Zij ontvangen de loten, die voor f 70
aan het publiek verkocht worden, van den
Staat voor ƒ64 por stuk en winnen dus op
elk lot 0. Worden alle loten verkocht,
en dat sohijnt regel dan verdienen zij
126,000 per loterij of ƒ378,000 per jaar;
maar daarvan staan zij een deol welk deel
is niet bekend af aan debitanten, die hen
bij den verkoop behulpzaam zijn.
De win6t, op de spelers behaald, wordt
derhalve tusschen den Staat en zijn helpers
in die verhouding verdeeld, dat de Staat
ƒ641,000 en collectanten en debitanten
3/8,000 per jaar ontvangen.
Meer dan een millioen winst derhalve op
don verkoop van 63,000 loten."
Hot slot van hot artikel luidt dan ook:
„Op die speelzucht en op dio onkunde to
speculeeren is een den Staat onwaardig be
drijf."
Do Haagscho Briefschrijver van de Zaan
land'sche Courant merkt op, dat, behoudens
enkele benoemingen, or van een bepaaldo
anti-liberale politiok onder het hui
dige kabinet niet veel gemerkt wordt. Do
schrijver gelooft ook niet, dat er voor de
toekomst ernstig gevaar dreigt. Integendeel,
zegt hij, toen onlangs bij het wetbeko tob
aanvulling en verhooging der begrooting
van binnenlandsche zaken, in verband met
de opleiding onzer Indisoho ambtenaren,
door dr. Kuyper do oprichting van eon
nieuwen leerstoel voor de gcschicdonis van
Noderlandsch-Indiö aan do universiteit te
Leiden met warmte werd verdedigd, kreeg
ik don indruk, dat, welke adspiratiën de
premier ook ten opzichte van do „vrijma
king" van het onderwijs moge koesteren, de
gedachte der verzwakking van hot staate-
hoogcr-onderwijs ncm toch volkomen vreemd
schijnt en hij veeleor naar nee versterking
onzer universitaire organisatie blijkt te stre
ven.
En nu meldt men weer, dat hij zijn
Paaschvacanbie is gaan besteden om zich
van de inrichting van het onderwijs in na
burige Rijken, speciaal te Berlijn on Chem
nitz, door eigen onderzoek en aanschouwing,
op de hoogte te stellen, ten einde zioh bij
do reorganisatie van het Polytechnisch on
derwijs en ambaclibsonderwija in ons land,
aan heb goede voorbeeld van onzo Pruisische
naburen te spiegelen. Zulke verschijnselen
stemmen bemoedigend.
In het algemeen draagt, wat we tot nu
toe van het ministerie-Kuypcr hebben ge
zien, geenszins het stempel cencr kerkelijk
getinte, van een anti-liberale politioken
welke theorieën men ook in i.c ininistriëele
pers moge verkondigen, hoo krachtig men
ook van die zijde moge aandringen op een
schcrp-gekleurdo reproductie in de regee-
ringsvoordrachten, van al het fraais, dat in
partij- en verkiezings-programma's aan ons
Christenvolk is in het voornitzioht gesteld,
tot heden blijkt de ruimte tusschen bcloftca
bij dc stembus cn daden van achter de groe
ne tafel, nog zeer groot.
Het komt mij voor, dat do Regeering reeds
in den korten lijd van haar werkzaamheid
heeft leeren inzien, dat het gansch iets an
dere is de goö gemeente een geheele omme
keer in den gang van zaken,een stelsel van
zuiver Christelijke regeeringskunst voor te
spiegelen en werkelijk daarnaar te hande
len in hot ernstig bewustzijn van de plich
ten, die men als verantwoordelijke macht
tegenover de gemeenschap heeft te vervullen.
Nog altijd geloof ik, dat het zoo'n vaart
niet loopen zal met het omver halen van de
vrijzinnige grondslagen van ons Staatsge
bouw. Veeleer word ik door hetgeen we zien
gebeuren, versterkt in mijn verwachting, dat
do vestiging van dat gebouw op de basis der
goddelijke openbaring, zich zal blijven bepa
len tot het buitenwerk, de kleur van het
vernis; maar dat de bintlagen en muren zuil-
Ion blijven liggen on staan, hoogstens be
dekt met een dun verf laagje van de nieuwe
i
In het Sociaal Weekblad herinnert de Keer
IA. K(erdijk) aan al de ongevallen, der O n-
ge vallen wet overkomen, en hoe men
nog steeds wacht op de onmisbare Be
roepswet, waarvan Jiet ontwerp in han
den is van een Commissie van Voorberei
ding, welke met haar arbeid nog niet ge
reed is.
Zoo staat thans de «aak, zegt mr. A. K.
Hoe zal zij verder loopen? Laat ons aanne
men, dat dc commissie met haar voorloopi-
gen arbeid in de eerste dagen van April ge
reed komt. Waar vermoedelijk het verslag
de bewijzen zal behelzen van een „juririsch
bacchanaal"; waar er in allen gevalle heel
wat aan te beantwoorden zal vallen, en het
waarschijnlijk do Regeering aanleiding zal
geven tot vrij wat veranderingen in het wets
ontwerp; waar hiervoor moet worden samen
gewerkt door de twee Departementen van
Justitie en van Binnenlandsche Zaken
daar zal het mooi zijn, indien de Memorie
van Antwoord wordt afgeleverd op 1 Mei.
Dan volgt ongetwijfeld nog tijdroovend
overleg tusschen commissie van voorberei
ding'en ministers. Eenige weken neemt dat
stellig. En als dan ten slotte al de paperas
sen nu er een commissie van voorberei
ding is, alle te zamen inéénB de Kamer
bereiken, zal deze natuurlijk tot openbare
behandeling niet bereid zijn, vóórdat haar
leden behoorlijk den tijd hebben gehad om
ide stukken te bestudeeren.
Waarom ik dat alles in herinnering breng
ien vermeld
Omdat de vrees mij bekruipt en het al
thans niet onmogelijk is, dat te meer,
aangezien na het tot-stand-komen van de wet
do Regeering nog véél uitvoeringsmaatrege
len zal te nemen he-oen 1 Jan. 1903 in
het land zal zijn, zonder dat de ongevallen
verzekering een aanvang neemt.
En dkt zou 1 .xsh werkelijk heel erg zijn.
Een bewonderaar van de OngevalÈenwet
ben ik waarlijk niet. Van mijn stem, er tegen
uitgebracht, heb ik nog altijd geen berouw:
ik blijf vreezen, dat de uitkomst mij in het
gelijk zal stellen. Doch nu die Ongevallen
wet er is, zonder eenige kans op het verkrij
gen van een betere, nu mag ook ik zeggen,
dat het de spiegaten zou uitloopen, indien
Eij zelfs na twee jaren nog niet uit het
Staatsblad kon treden in het leven.
Mijn slotsom luidt dan ook: verlangd mag
worden, dat Regeering en Kamer beide zich
bewust zullen tooncn van haar plicht, thans
niet meer te vertragen, dan volstrekt onver
mijdelijk is. Verlangd mag worden, dat, in
dien de zaak niet meer in de voorjaarebij
eenkomst van do Kamer kan worden afge
daan, door do lieeren een deel hunner zomer-
vacantie daarvoor ten offor zal worden ge
bracht.
In het Sociaal Weekblad spreekt mr. A.
Kerdijk zijn beduchtheid uit, dat wegens
de vertraging in de1 behandeling der „Be
roepswet" „1 Januari 1903 in het land
zal zijn zonder dat de Ongevallenverzekering
een aanvang neemt". Ongegrond is de
vrees niet zegt De Nieuwe Courant en ver
der: het Voorloopig Verslag over het ont
werp Beroepswet is nog niet verschenen en
met mr. Kerdijk mag men aannemen, dat
het „mooi zal zijn" aJs de Memorie van Ant
woord op 1 Mei wordt afgeleverd; zoo staat
reeds bijna vast, dab van een afdoening de
zer zaak in de voorjaarsbijeenkomst der
Tweede Kamer geen sprake zal kunnen zijn
en of de leden overeenkomstig mr. Ker-
dijk's verlangen bereid zullen zijn een deel
hunner zomervacantie aan de behandeling
dezer wetsvoordracht ten offer te brengen
ia twijfelachtig.
Doch bovendien en dit punt werd door
iden schrijver in het Sociaal Weekblad niet
in het licht gesteld zou het o. i. toch nog
uiterst moeilijk zijn de Ongevallenverzeke
ring met 1 Januari 1903 een aanvang te doen
nemen, al was ook de Beroepswet door de
Volksvertegenwoordiging bekrachtigd. Het
wachten is ook, maar niet uitslui
tend en niet vooral op die wet; waar
zoo vaak op bespoediging vooral van de be
handeling dier voordracht wordt aange
drongen, kan het nuttig zijn na te gaan wat
28)
Mevrouw Morris vond don schilder bezig, op
een tafel een aantal schetsen te rangschikken,
die bi) uit een koffer had gehaald. Zy be
wonderde ze, de eene na de andere, en hiermee
niet tevreden, wilde ze alles zien, wat hU in
voorraad had. Nieuwsgierig bekeek ze ook de
half of in het geheel niet afgewerkte dingen,
die de muren der kamer bedekten, en spoedig
herkende z'U ook een paneel, dat de onmis
kenbare biyken droeg, het bewuste stuk te
zyn, waaraan haar blonde gastvrouw op dien
gedenkwaardige» dag dor eerste les haar
woedo had gekoeld. Door het midden liep een
scheur, die we) geheeld, maar toch duideiyk
zichtbaar was. Het vry onbeduidende stukje
hing op de eereplaats tusschen eenige dingetjes,
die de meesterhand verrieden.
„Wat is dat?" vroeg zy onschuldig. „Een
paneel met een scheur er in?"
„0, niets," antwoordde Lambertij „een
beschadigd stuk."
„Ochl" riep zy, veinzende, zich nu pas het
verhaal te herinnoren; „is dat de fameuze
studie van de markiezin?"
„Ja," zei hy zacht; en mevrouw Morris
dacht aan de vortrouwelyke modedeeling van
Sant-Evasio. Zy achtte het echter niet voeg
zaam op dit thema door te gaan en begon
over iets anders, tot groote voldoening van
Mario.
Zy vervolgde den onderzoekingstocht, en
weer ontdekte haar scherp oog iets: een
xnet zorg behandeld schildery, waarop twee
vrouwenfiguurtjes, met enkele trekken aan
buitendien nog afgedaan moet rijn, wil de
verzekering metterdaad worden ingevoerd.
Ons komt het voor, dat niets zoozeer die
feitelijke in-werking-treding-der Ongevallen
wet vertragen zal dan de noodzakelijkheid
der toekenning vooraf van eon gevarenper-
oentage aan elk der ondernemingen, die
zich bij de Rijksbank zullen aansluiten, der
toekenning van een zeker gevarencijfer ook
aan die ondernemingen, welke zich voorstel
len uit het verband der Rijksbank zioh los
te maken.
De zaak staat aldus: zoodra de werklie
den inderdaad tegen ongevallen verzekerd
zullen zijn, zal ook voor de werkgevers de
verpliohting tot het opbrengen der midde
len ontstaan zijn; wanneer due de eerste
vervaldag der premie nadert, zal moeten
vaststaan hoeveel eik te betalen heeft. Een
factor nu van die berekening is het gevaren-
percentage, dat zal worden toegekend aan
elke onderneming, die tot de middelen bij
draagt door p r em i e-betaling. Eeret
dus wanneer dit peroentage voor elke on
derneming vaststaat, kan tot promiebepa-
ling en premiebetaling worden overgegaan.
Voor hoeveel ondernemingen nu zal dit ge-
varenpercentage moeten worden vastgesteld?
Het antwoord op die vraag is indertijd ge
geven in de Memorie van Antwoord (30
Januari 1899) van het 1ste ontwerp Lely.
Ziehier: „H'oe groot liet aantal onderne
mingen zal zijn, die na het in-werking-tre-
den der wet in betrekkelijk korten tijd in
de verschillende gevarenküasscn zullen moe
ten worden ingedeeld en waaraan vervol
gens het juiste gevaren percent zal moeten
worden toegekend, is moeilijk te schatten.
Allicht zal het aantal 70,000 k 60,000 bedra
gen. Dat zulks zeer veel arbeid zal ver-
eischen, is duidelijk
Inderdaad is dat laatste uitermate duide
lijk, maar daardoor is tevens meer dan
waarschijnlijk, dat de „betrekkelijk korte
tijd", voor dien omvangrijken arbeid be-
noodigd, betrekkelijk... lang zal zijn. Om
vangrijk toch is het werk, omdat bij de toe
kenning van een gevaren-p ercentage
niet maar volstaan kon worden met de on
derneming kortweg in te lijven in de k 1 a 8-
s e, waartoe rij krachtens het bedrijf behoort,
neen, bij de vaststelling van het govarenper-
oent zullen iu aanmerking moeten worden
genomen alle bijzondere feiten, omstandig
heden, inrichtingen, enz. welke het gevaar
in de speciale onderneming, waarvoor het
percentage bepaald zal worden, grooter of
kleiner doen zijn. Wil cQen dus niet „met
den Fransohen slag" dit werk afdoen, dan
zal namens het bestuur der Rijksbank min
stens één ambtenaar minstens één bezoek
moeten brengen aan de onderneming, voor
welke hij het percentage bepalen zal. De toe
kenning van een zeker cijfer zal gegrond
moeten zijn op de kennis der speciale toe
standen in de betrokken onderneming en die
kenniB kan toch niet langs anderen weg wor
den verkregen dan dat althans één amb
tenaar althans ééns de onderneming be
zoekt Voordat dus de gezamenlijke percen
tages zullen zijn toegekend, zullen „allicht
70,000 80,000" bezoeken moeten gebracht
zijn aan evenveel ondernemingen I Hoelang
zal de „betrekkelijk korte" tijd zijn, waar
in dit werk kan worden verricht?
Nog komt daar dit bij: do aangifte der
vcrzekeringsplichbige ondernemingen moet
gelijk wij onlangs meedeelden geschie
den tusschen 16 April en 1 Juni o. k. Ten
kantore der Rijksbank zal men dus tusschen
10 April en 1 Juni ontvangen de 70,000
80,000 aangifte-formulieren der verzekc-
ringsplichtigo ondernemingen. Men zal de
ze duizenden paperassen eerst moeten schik
ken en classificcercn, voordat men er boe
kan overgaan te denken aan de maatregelen,
noodig ter vaststelling van het gevarenper-
oentage. Is dan ook al het gevarontarief
welks samenstelling mede juist niet tot de
eenvoudigste werkzaamheden behoort ge
Wie tot de middelen bijdraagt op ande
ren voet, zal aan zijn onderneming een min
der nauwkeurig geschat gevarencijfer zien
toegekend, omdat dit cijfer slechte noodig
is ter berekening van het aandeel Ln de ad
ministratiekosten, niet ook tor bepaling
van het verschuldigde voor de verrekening
zelve.
gegeven, maar toch zóó, dat men duideiyk
een oudere en een jonge dame kon onder
scheiden. En die jonge dame kwam, ln profiel
en houding van do geheele slanke figuur,
haar bekend voor.
„Dit zou ik graag hebben," zei de koop
grage bezoekster, voor het stuk staande.
Lamberti sprong op, of hy een zenuwschok
kreeg en zag Eva verbaasd aan.
„Dat?"
„Ja, dit. 'tls heel mooi. Wat vraagt u
er voor?"
„Mevrouw, 't spyt my, maar dat kan ik
niet afstaan."
„Waarom niet?"
„Omdathet niet kan."
„Of omdat u niet wilt," voegde de dame
er lachend by. „Aan dat schildery is zeker
een persoonlijke herinnering verbonden?"
„Mevrouw", antwoordde Mario verlegen, „Ik
hoop, dat u myn geheim zult eerbiedigen."
„Natuurlykl" verzekerde Eva, ernstig nu,
„en ik weet er ook een te bewaren, al Is het
my niet toevertrouwdIk zal dus de twee
stukken nemen, die lk al apart heb gelegd.
Wilt u zoo vrlendeiyk zyn, my den prys te
zeggen?"
„Het zal my een eer zyn, u deze twee te
mogen aanbieden. Het zyn eenvoudige studiön,
in een paar uren gemaakt, en enkel als
souvenir aan een mooi oogenblik bewaard.
Neem ze ook als een souvenir, mevrouw, of
als een bewya myner dankbaarheid voor
het bewaren van myn geheim."
„Dat geheim wordt op die manier duur
voor u," meende mevrouw Eva. „Maar ik
stel ook een voorwaarde."
„Welke?"
„Dat het geheim my ten minste wordt
toevertrouwd.''
Mario Lamberti zag droomend de vrouw
aan, dio zoo vrymoedig zich met zyn zaken
kwam bemoeien, en- in plaats van te ant
woorden, wachtte hy nadere verklaring af.
Eva begreep zyn zwygen, en na een korte
pauze hernam zy
„Ik heb het geraden, gisteravond, 'tls een
vrouw niet kwaiyk te nemen, dat zy derge-
ïyke dingen ziet."
De schilder boog het hoofd, en niet kun
nende, noch willende liegen, antwoordde hy:
„Raden staat u vry, mevrouw, en ik kan
het u niet verhinderen. Maar u zult ook
begrijpen, dat ik u er niet meer van kan
zoggen."
Nu was het haar beurt om toestemmend
te knikken,
„Wy blyven goede vrienden, nietwaar?"
vroeg zy, on stak hem de hand toe.
„Zeker; als u myn geschenk aanneemt."
„Dat doe ik, tegen een belofte van bond
genootschap; maar, hoor oens, meneer, het
groote doek, dat u voor my zult afmaken,
valt buiten deze overeenkomst en wordt, zooals
de politici dat noemen, het onderwerp van
een speciale conventie."
„Zooals u wilt," zei Mario.
Mevrouw Eva verliet de „Rosa Fiorita" in
zegevierende houding. Zy hoopte, verwachtte
zeker, Sant-Evasio weer te vindenverliefden
loopen in den regel niet ver weg. Inderdaad
wachtte hy haar een eindje buiten het dorp.
„Ei, Is u daar? Wat hebt ge al dien tyd
gedaan?"
„Een luchtje geschept," antwoordde de
ridder kalm.
„Ik dacht, dat u de oudheidkundige onder
zoekingen hadt voortgezet,"
„Daarvoor moet de geest vry zyn, en dat
la de myne niet.'1,
„Dwaas!" zei Eva half luid; zy bad moeite,
niet te lachen.
„Zooals u zegt I Wat is u vrooiyk!"
„Heel vrooiyk zelfs. Verbeeld jel lk heb
twee studies van Lamberti, twee juwoeltjes,
die hy mij cadeau gaf, en ik kryg een groot
schildery, dat hy ray uit Rome zal sturen,
als ik hot ten minste niet zelf ga halon,"
Do markies kon zyn verbazing over deze
onverwachte modedeeling niet verbergen.
„Zool" zei hy, de wenkbrauwen fronsend,
„gaat u naar Rome?"
„Is dat zoo vreemd? Waarom zou ik niet
naar Rome gaan, als ik bezig ben, Italië te
zien?"
„Jawel," hernam Sant-Evasio; „om Italië
te zien. Maar om naar meneer Lamberti te
gaan
„Wat ziet u daarin? HU is een schilder,
en geen monster, dat my zal opeten. Zeker,
het zou beter zyn, als Iemand my ver
gezelde."
„Hal" riep de jonge man uit; „en als ik
die iemand eens wasl"
„Neen, markies, ge vergiet u; die iemand
zou eon echtgenoot moeten zyn. En gy moet
Immers gaan trouwen?"
Sant-Evasio haaldo de schouders op en trok
een lip.
„U wilt met my spotten, mevrouw, en dat
staat u niet mooi."
„Laten we dan ophouden met lachen, als
u dat niet bevalt," zei ze. „Maar laten we
dan ook ronduit spreken, zonder complimentjes
en mooie woordjes,"
„Dat wilde ik juist 1" riep Sant-Evasio,
warm wordend. „Daar dacht ik juist over,
terwyi u in het hotel was."
„Dat* is dus een goed besluit. Ter zake dan.
Hebtge u verbonden totietaof half verbonden?"
kleur, doch overigens onverzwakt^ op som
mige punten versterkt en geeohooixL
Prof. mr. W. van der Ylugt vervolgt ia
Ome Eeuw (April-afl.) zijn belangwekken
de studie over het criminoole anthro.
pologieohe stelsel van Lonbroso en de
zijnen over de oritiek, die hun leer vooral
van Fransche anthropologen on oriminalis-
ten hoeft te doorstaan. Terwijl Lonibroeo
o.s. den misdadiger als een herboren wilde
man beschouwen, zijn er anderen die do vor-
wording van den voor misdaad ontvankelij-
ken meneoh toeschrijven aan de maatschap
pelijke omgeving. Zij noemden die omge
ving de kweekbouillon dor misdadigheid; de
misdadiger is dan de miorobe. Van dozo tij-
do vernam men de stelling: elke maatschap
pij heeft de misdadigers, dio zij verdient.
Tal van schrijvers worden door prof. Van
dor Vlugt in rijn studio aangehaald. Zij rijn
in veel opzichten omtrent do oorzaken van do
misdaad verdeeld, maar hierin stommen zij
overeen, dat onder dc misdadige ongelukki
ge», het deel, welks geestelijke verwoesting
op den kerfstok van den alcohol komt,
noodlottig groot is. Naast de ontzettendo
uitkomsten van do statistiek in landen, waar
liet drankmisbruik vrij spel heeft, haalt do
schrijver een groop cijfers aan uit de sta
tistiek van een dier Staten dio den moed
hebben gehad, het verslindend ondier bij dc
horens to grijpen. Daaronder staat wel
Noorwegen vooraan. Terwijl in het dordo
deol cener eeuw, dat verliep tusschen do ja
ren 1813 en 1879, het zielental aldaar toe
nam mot bijna 50 ten honderd, daalde er te
gelijk het alcohol-verbruik mot omstreeks
66 pCt., waarmeo gowezen wordt op een vor-
mindering van 80 pCt. per hoofd. Te gelijk
zonk er het getal der veroordelingen van
219 op ieder honderd duizendtal ingezetenen
tot 180. Het cijfer der bedeelden viel van 4
op 3 1/3 ten honderd der bevolking. En ten
slotte klom or, nog wol binnen ccn veel
korter tijdperk dan heb ovengenoemde, heb
bedrag dor volksvcrmogons van gemiddeld
496 tot 725 kronen per inwoner. Inderdaad,
zegt de schrijvor men behoeft niot
to zweren bij statistische tabellen in het al
gemeen om zulke opgaven to kenschetsen
als van een onweerstaanbare overtuigings
kracht.
Aan het dlot van zijn studie geeft prof.
Van dor Vlugt een karakteristieke ken
schetsing van Forri's loor, wiens credo hier
in gelegen is, dat do geboren boef en ook,
hoewel in mindere mate, de gologonheids-
misdadigor lijdt aan oen vorm van ziclsaf-
wijking, dïo men kan noemen „misdrijf-
zuohtig zenuwlijden", cn waaraan, bij vim
éón in hoogeren graad dan bij den ander,
zioh regelmatig paren, zoowel verschijnse
len van „atavisme", als van gestoorde ont
wikkeling, „neurasthenie", epileptische
krampaanvallen of ontaarding.
De Haag sche Courant schreef:
Wij vinden weer vermeld, dat een „uit
vaar t" plaats had van ccn, niot-Katlio-
iiek: ditmaal van de PrinBCs-Wcduwo von
Wied.
Dat woord dringt in do courantentaai
meer en meer door, als een overtreffende
trap van deftige plechtigheid in berichten
over begrafenissen.
Weet men dan niet, wat een onkunde om
trent Christelijke geloofszaken cr uit
spreekt? Een Protestant wordt begraven;
een Katholiek heeft daarna nog een uit
vaart.
Daarbij leekent Dc Residentiebode aan:
Deze opmerking moge juist zijn voor ons
vadei'land; doch niet voor Duitschland, waar
do ovcrledon Vorstin woonachtig was en
waar wel degelijk ook bij Protestanten, in
6ommige streken althans, een kerkelijke
plechtigheid plaat9 heeft, welke in onkelo
opzichten aan do Katholieke uitvaart her
innert.
Men moet in het algemeen niet vergeten,
dat in Duitschland het Lutheranisme onder
do Protestantecho belijdenissen de overhand
heeft en dat zulks in menig opzicht nader
bij den Katholieken eeredionat is gebleven
dan het Calvinisme.
„Noch geheel, noch half. Welke do plannon
zyn van myn neef Alossandro, weot u heel
good. Maar hy wenscht iots, en myn nicht
di Carponoto wenscht iets anders."
„Uw nicht heeft don schilder lief; dat is
duidoiyk. En gy hebt blUkbaar nooit lots
gedaan om haar hart to voroveron, toon hot
nog tyd was; dat hob ik ook begrepen. Do
conclusie is, dunkt my, nogal duideiyk: gy
maakt op oorvolle wyze zoo gauw rnogoiyk
een oind aan oon toestand van onzekorhoid,
die u boiden hindert en ook andoren, die hot
goed met u meonon."
ZU had dit volkomen kalm gezegd on zag
hem vast aan. Hy boantwoorddo dion blik
en zoi:
„Ik dank u. Wilt gy mU heipon tegen
Alossandro? Overtuig hem, dat hU heb mis
heeft."
„Noen, gy zelf moet met hom sproken. Ik
ben oon vreomdolinge; ik kan my toch niot
mengen ïn de intieme aangelegenheden van
een familie, die my gastvryheid bowystl Gy,
die het geheim van uw nicht hebt ontdekt,
zyt de aangewezen persoon, ora Alossandro
de oogen te openen, 'tls zelfs uw plicht;
want het geldt ook uw eigen geluk, uw eigen
rust. Wees een man, waarde vriend; toon
my door deze daad, wat gy zyt."
„0, als 't niot anders lal" riep Sant-Evasio
moedig; „ik doe hot; u zult het zient"
XVI.
Toen zy het plein van het kastoel betraden,
vonden ze daar Alossandro on zyn schoone
nicht; beider gezicht was betrokken, on men
bemerkte, dat er Iets niet in den haak was.
(Wordt vervolgd.)