LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 5 APRIL. - TWEEDE BLAD. Anno 1908. No. 12918 PERSOVERZICHT.; FEUILLETON. liet Nichtje. heel gereed, dan zal men eerst daarna met het bezoeken der 70,000 k 80,000 ondernemin gen kunnen beginnen. Zal men hiermee vóór 1 Januari 1903 gedaan hebben? Het is waar, de eerste vervaldag der pre mie zal natuurlijk later zijn, oenige maan den later, dan de dag, waarop de Ongeval lenverzekering feitelijk een aanvang neemt. Die vervaldagen zullen door den minister van binnenl. zaken worden vastgesteld (art. 46 der Ongevallenwet.Maar wanneer ge lijk toch waarschijnlijk is als betalings termijnen worden gekozen de kwartalen: 1 Januari, 1 April, 1 Juli, 1 October, dan zal de winst niet meer zijn dan 3 maanden, want dan zal op 1 April 1903 (zoo do verrekening op 1 Januari is begonnen) het gevaren-per centage van allo ondernemingen moeten vast staan, wil tevens op dien datum vaststaan hoeveel elk te betalen heeft. Waarom wij een en ander reloveeren? Wij zeiden het reeds in den aanhef: om te doen zien, dat' niet alleen, niet vooral de vraag wanneer de Beroepswet in werking treedt beslissend is voor die andere vraag: wanneer de verzekering zelve een feit zal zijn. Zeker, gelijk trouwens de Ongevallenwet zelve zegt, zij kan niet tot een daadzaak worden, voor dat de Beroepswet geldt. Maar ook andore voorwaarden moeten daarvoor eeret vervuild zijn en wij mecnen, dat cr onder deze an dere voorwaarden sommige zijn, welker ver vulling meer tijd zal vorderen dan de be krachtiging dor Beroepswet. Op die be krachtiging legge men dus niet al te veel nadruk en wekkc nie»t al te zeer den indruk, alsof, zoodra dit werk maar van de baan is, niets meer aan de verwezenlijking der onge vallenverzekering in den weg staat. Voor ve len zou het een teleurstelling zijn later te ervaren, dat nu wèl do Beroepswet haar be slag hoeft vorkregen en niettemin de Onge vallenwet voorloopig nog een stilstaande machinerie blijft. In het tijdschrift voor Sociale Hygiènc komt een beschouwing voor van den heer H. P. H. Halbertsma over grondwater leidingen. Er zijn in ons land ll duin waterleidingen én 36 grondwaterleiddngen. Hij wijst er op hoe noodig het ie, dat te gen verontreiniging van de oppervlakte van het terrein wordt gewaakt, daar het water dikwijls slechts enkele meters gronds moet doorloopen om de draaineerbuizen of put ten te bereiken. Hij doet voorts uitkomen, dat op ontijze- ring van het water -tegenwoordig wordt ge let en dat men dc aardlagen vermijdt, welke geen ijzervrij water geven. De door de Regeering in uitzicht gestelde afschaffing der S taatslotcrij wordt door de Nieuwe -Rotter damsche Cou rant met warmte bepleit Na een herinnering aan de aanvallen, waaraan de instelling sedert 75 jaar bloot staat, en de bescherming, die ze tot nu toe van den minister van financiën genoot, be spreekt het blad de argumenten der voor standers cn speciaal cle bewering, dat de Nederlandsehe Staal, op voordeelige condi ties laat spelen. Dat dc redactie niet preoies van die mee ning is, blijkt reeds uit haar opmerking, dat het den Staat wel geoorloofd is winst te maken, doch dat ook in dezen een grens is, „die niet kan worden overschreden, zonder dat men in het gewone leven spreekt van af zetterij.'1 Dan gaat hot blad aan het rekenen, waar door het tot 'de volgende conclusie komt: „Er zijn niet meer dan 31 kansen van de 21,000 om een flinken prijs te krijgen, de elf prijzen van f 1500 nog meegerekend. Om duidelijk te maken hoeveel er door de gezamenlijke spelers bij elke loterij verloren wordt, zullen wij uitgaan van de onderstel ling, dat een dwaas lust kreeg om alle loten voor zichzelf op te koopen. Hij zou dan be talen 21,000 maal 70 of 1,470,000. Aan prijzen en premiën zou hij ontvangen bruto f 1,036,000, of na aftrek der toegepaste kor tingen 906,175 netto; maar bovendiop ont vangt hij nog, als teruggave van een deel van het inlóggeld voor de prijzen in de eer ste vier klassen, 224,000; dus in het geheel 1,130,175. Zijn verlies bedraagt dus ƒ339,825. Deed iemand een geheel jaar bij elke loterij dezelfde nadeeligo operatie, dan zou hij in dat jaar bij het loterijspel verlie zen de som van 1,019,475. Ziedaar dus ook het bedrag, dat de Staat jaar op jaar aan de spelers zou verdienen, indien hij niet uitbetaalde aan de collectan ten. In werkelijkheid echter steken de col lectanten een groot deel van de winst in hun zak. Zij ontvangen de loten, die voor f 70 aan het publiek verkocht worden, van den Staat voor ƒ64 por stuk en winnen dus op elk lot 0. Worden alle loten verkocht, en dat sohijnt regel dan verdienen zij 126,000 per loterij of ƒ378,000 per jaar; maar daarvan staan zij een deol welk deel is niet bekend af aan debitanten, die hen bij den verkoop behulpzaam zijn. De win6t, op de spelers behaald, wordt derhalve tusschen den Staat en zijn helpers in die verhouding verdeeld, dat de Staat ƒ641,000 en collectanten en debitanten 3/8,000 per jaar ontvangen. Meer dan een millioen winst derhalve op don verkoop van 63,000 loten." Hot slot van hot artikel luidt dan ook: „Op die speelzucht en op dio onkunde to speculeeren is een den Staat onwaardig be drijf." Do Haagscho Briefschrijver van de Zaan land'sche Courant merkt op, dat, behoudens enkele benoemingen, or van een bepaaldo anti-liberale politiok onder het hui dige kabinet niet veel gemerkt wordt. Do schrijver gelooft ook niet, dat er voor de toekomst ernstig gevaar dreigt. Integendeel, zegt hij, toen onlangs bij het wetbeko tob aanvulling en verhooging der begrooting van binnenlandsche zaken, in verband met de opleiding onzer Indisoho ambtenaren, door dr. Kuyper do oprichting van eon nieuwen leerstoel voor de gcschicdonis van Noderlandsch-Indiö aan do universiteit te Leiden met warmte werd verdedigd, kreeg ik don indruk, dat, welke adspiratiën de premier ook ten opzichte van do „vrijma king" van het onderwijs moge koesteren, de gedachte der verzwakking van hot staate- hoogcr-onderwijs ncm toch volkomen vreemd schijnt en hij veeleor naar nee versterking onzer universitaire organisatie blijkt te stre ven. En nu meldt men weer, dat hij zijn Paaschvacanbie is gaan besteden om zich van de inrichting van het onderwijs in na burige Rijken, speciaal te Berlijn on Chem nitz, door eigen onderzoek en aanschouwing, op de hoogte te stellen, ten einde zioh bij do reorganisatie van het Polytechnisch on derwijs en ambaclibsonderwija in ons land, aan heb goede voorbeeld van onzo Pruisische naburen te spiegelen. Zulke verschijnselen stemmen bemoedigend. In het algemeen draagt, wat we tot nu toe van het ministerie-Kuypcr hebben ge zien, geenszins het stempel cencr kerkelijk getinte, van een anti-liberale politioken welke theorieën men ook in i.c ininistriëele pers moge verkondigen, hoo krachtig men ook van die zijde moge aandringen op een schcrp-gekleurdo reproductie in de regee- ringsvoordrachten, van al het fraais, dat in partij- en verkiezings-programma's aan ons Christenvolk is in het voornitzioht gesteld, tot heden blijkt de ruimte tusschen bcloftca bij dc stembus cn daden van achter de groe ne tafel, nog zeer groot. Het komt mij voor, dat do Regeering reeds in den korten lijd van haar werkzaamheid heeft leeren inzien, dat het gansch iets an dere is de goö gemeente een geheele omme keer in den gang van zaken,een stelsel van zuiver Christelijke regeeringskunst voor te spiegelen en werkelijk daarnaar te hande len in hot ernstig bewustzijn van de plich ten, die men als verantwoordelijke macht tegenover de gemeenschap heeft te vervullen. Nog altijd geloof ik, dat het zoo'n vaart niet loopen zal met het omver halen van de vrijzinnige grondslagen van ons Staatsge bouw. Veeleer word ik door hetgeen we zien gebeuren, versterkt in mijn verwachting, dat do vestiging van dat gebouw op de basis der goddelijke openbaring, zich zal blijven bepa len tot het buitenwerk, de kleur van het vernis; maar dat de bintlagen en muren zuil- Ion blijven liggen on staan, hoogstens be dekt met een dun verf laagje van de nieuwe i In het Sociaal Weekblad herinnert de Keer IA. K(erdijk) aan al de ongevallen, der O n- ge vallen wet overkomen, en hoe men nog steeds wacht op de onmisbare Be roepswet, waarvan Jiet ontwerp in han den is van een Commissie van Voorberei ding, welke met haar arbeid nog niet ge reed is. Zoo staat thans de «aak, zegt mr. A. K. Hoe zal zij verder loopen? Laat ons aanne men, dat dc commissie met haar voorloopi- gen arbeid in de eerste dagen van April ge reed komt. Waar vermoedelijk het verslag de bewijzen zal behelzen van een „juririsch bacchanaal"; waar er in allen gevalle heel wat aan te beantwoorden zal vallen, en het waarschijnlijk do Regeering aanleiding zal geven tot vrij wat veranderingen in het wets ontwerp; waar hiervoor moet worden samen gewerkt door de twee Departementen van Justitie en van Binnenlandsche Zaken daar zal het mooi zijn, indien de Memorie van Antwoord wordt afgeleverd op 1 Mei. Dan volgt ongetwijfeld nog tijdroovend overleg tusschen commissie van voorberei ding'en ministers. Eenige weken neemt dat stellig. En als dan ten slotte al de paperas sen nu er een commissie van voorberei ding is, alle te zamen inéénB de Kamer bereiken, zal deze natuurlijk tot openbare behandeling niet bereid zijn, vóórdat haar leden behoorlijk den tijd hebben gehad om ide stukken te bestudeeren. Waarom ik dat alles in herinnering breng ien vermeld Omdat de vrees mij bekruipt en het al thans niet onmogelijk is, dat te meer, aangezien na het tot-stand-komen van de wet do Regeering nog véél uitvoeringsmaatrege len zal te nemen he-oen 1 Jan. 1903 in het land zal zijn, zonder dat de ongevallen verzekering een aanvang neemt. En dkt zou 1 .xsh werkelijk heel erg zijn. Een bewonderaar van de OngevalÈenwet ben ik waarlijk niet. Van mijn stem, er tegen uitgebracht, heb ik nog altijd geen berouw: ik blijf vreezen, dat de uitkomst mij in het gelijk zal stellen. Doch nu die Ongevallen wet er is, zonder eenige kans op het verkrij gen van een betere, nu mag ook ik zeggen, dat het de spiegaten zou uitloopen, indien Eij zelfs na twee jaren nog niet uit het Staatsblad kon treden in het leven. Mijn slotsom luidt dan ook: verlangd mag worden, dat Regeering en Kamer beide zich bewust zullen tooncn van haar plicht, thans niet meer te vertragen, dan volstrekt onver mijdelijk is. Verlangd mag worden, dat, in dien de zaak niet meer in de voorjaarebij eenkomst van do Kamer kan worden afge daan, door do lieeren een deel hunner zomer- vacantie daarvoor ten offor zal worden ge bracht. In het Sociaal Weekblad spreekt mr. A. Kerdijk zijn beduchtheid uit, dat wegens de vertraging in de1 behandeling der „Be roepswet" „1 Januari 1903 in het land zal zijn zonder dat de Ongevallenverzekering een aanvang neemt". Ongegrond is de vrees niet zegt De Nieuwe Courant en ver der: het Voorloopig Verslag over het ont werp Beroepswet is nog niet verschenen en met mr. Kerdijk mag men aannemen, dat het „mooi zal zijn" aJs de Memorie van Ant woord op 1 Mei wordt afgeleverd; zoo staat reeds bijna vast, dab van een afdoening de zer zaak in de voorjaarsbijeenkomst der Tweede Kamer geen sprake zal kunnen zijn en of de leden overeenkomstig mr. Ker- dijk's verlangen bereid zullen zijn een deel hunner zomervacantie aan de behandeling dezer wetsvoordracht ten offer te brengen ia twijfelachtig. Doch bovendien en dit punt werd door iden schrijver in het Sociaal Weekblad niet in het licht gesteld zou het o. i. toch nog uiterst moeilijk zijn de Ongevallenverzeke ring met 1 Januari 1903 een aanvang te doen nemen, al was ook de Beroepswet door de Volksvertegenwoordiging bekrachtigd. Het wachten is ook, maar niet uitslui tend en niet vooral op die wet; waar zoo vaak op bespoediging vooral van de be handeling dier voordracht wordt aange drongen, kan het nuttig zijn na te gaan wat 28) Mevrouw Morris vond don schilder bezig, op een tafel een aantal schetsen te rangschikken, die bi) uit een koffer had gehaald. Zy be wonderde ze, de eene na de andere, en hiermee niet tevreden, wilde ze alles zien, wat hU in voorraad had. Nieuwsgierig bekeek ze ook de half of in het geheel niet afgewerkte dingen, die de muren der kamer bedekten, en spoedig herkende z'U ook een paneel, dat de onmis kenbare biyken droeg, het bewuste stuk te zyn, waaraan haar blonde gastvrouw op dien gedenkwaardige» dag dor eerste les haar woedo had gekoeld. Door het midden liep een scheur, die we) geheeld, maar toch duideiyk zichtbaar was. Het vry onbeduidende stukje hing op de eereplaats tusschen eenige dingetjes, die de meesterhand verrieden. „Wat is dat?" vroeg zy onschuldig. „Een paneel met een scheur er in?" „0, niets," antwoordde Lambertij „een beschadigd stuk." „Ochl" riep zy, veinzende, zich nu pas het verhaal te herinnoren; „is dat de fameuze studie van de markiezin?" „Ja," zei hy zacht; en mevrouw Morris dacht aan de vortrouwelyke modedeeling van Sant-Evasio. Zy achtte het echter niet voeg zaam op dit thema door te gaan en begon over iets anders, tot groote voldoening van Mario. Zy vervolgde den onderzoekingstocht, en weer ontdekte haar scherp oog iets: een xnet zorg behandeld schildery, waarop twee vrouwenfiguurtjes, met enkele trekken aan buitendien nog afgedaan moet rijn, wil de verzekering metterdaad worden ingevoerd. Ons komt het voor, dat niets zoozeer die feitelijke in-werking-treding-der Ongevallen wet vertragen zal dan de noodzakelijkheid der toekenning vooraf van eon gevarenper- oentage aan elk der ondernemingen, die zich bij de Rijksbank zullen aansluiten, der toekenning van een zeker gevarencijfer ook aan die ondernemingen, welke zich voorstel len uit het verband der Rijksbank zioh los te maken. De zaak staat aldus: zoodra de werklie den inderdaad tegen ongevallen verzekerd zullen zijn, zal ook voor de werkgevers de verpliohting tot het opbrengen der midde len ontstaan zijn; wanneer due de eerste vervaldag der premie nadert, zal moeten vaststaan hoeveel eik te betalen heeft. Een factor nu van die berekening is het gevaren- percentage, dat zal worden toegekend aan elke onderneming, die tot de middelen bij draagt door p r em i e-betaling. Eeret dus wanneer dit peroentage voor elke on derneming vaststaat, kan tot promiebepa- ling en premiebetaling worden overgegaan. Voor hoeveel ondernemingen nu zal dit ge- varenpercentage moeten worden vastgesteld? Het antwoord op die vraag is indertijd ge geven in de Memorie van Antwoord (30 Januari 1899) van het 1ste ontwerp Lely. Ziehier: „H'oe groot liet aantal onderne mingen zal zijn, die na het in-werking-tre- den der wet in betrekkelijk korten tijd in de verschillende gevarenküasscn zullen moe ten worden ingedeeld en waaraan vervol gens het juiste gevaren percent zal moeten worden toegekend, is moeilijk te schatten. Allicht zal het aantal 70,000 k 60,000 bedra gen. Dat zulks zeer veel arbeid zal ver- eischen, is duidelijk Inderdaad is dat laatste uitermate duide lijk, maar daardoor is tevens meer dan waarschijnlijk, dat de „betrekkelijk korte tijd", voor dien omvangrijken arbeid be- noodigd, betrekkelijk... lang zal zijn. Om vangrijk toch is het werk, omdat bij de toe kenning van een gevaren-p ercentage niet maar volstaan kon worden met de on derneming kortweg in te lijven in de k 1 a 8- s e, waartoe rij krachtens het bedrijf behoort, neen, bij de vaststelling van het govarenper- oent zullen iu aanmerking moeten worden genomen alle bijzondere feiten, omstandig heden, inrichtingen, enz. welke het gevaar in de speciale onderneming, waarvoor het percentage bepaald zal worden, grooter of kleiner doen zijn. Wil cQen dus niet „met den Fransohen slag" dit werk afdoen, dan zal namens het bestuur der Rijksbank min stens één ambtenaar minstens één bezoek moeten brengen aan de onderneming, voor welke hij het percentage bepalen zal. De toe kenning van een zeker cijfer zal gegrond moeten zijn op de kennis der speciale toe standen in de betrokken onderneming en die kenniB kan toch niet langs anderen weg wor den verkregen dan dat althans één amb tenaar althans ééns de onderneming be zoekt Voordat dus de gezamenlijke percen tages zullen zijn toegekend, zullen „allicht 70,000 80,000" bezoeken moeten gebracht zijn aan evenveel ondernemingen I Hoelang zal de „betrekkelijk korte" tijd zijn, waar in dit werk kan worden verricht? Nog komt daar dit bij: do aangifte der vcrzekeringsplichbige ondernemingen moet gelijk wij onlangs meedeelden geschie den tusschen 16 April en 1 Juni o. k. Ten kantore der Rijksbank zal men dus tusschen 10 April en 1 Juni ontvangen de 70,000 80,000 aangifte-formulieren der verzekc- ringsplichtigo ondernemingen. Men zal de ze duizenden paperassen eerst moeten schik ken en classificcercn, voordat men er boe kan overgaan te denken aan de maatregelen, noodig ter vaststelling van het gevarenper- oentage. Is dan ook al het gevarontarief welks samenstelling mede juist niet tot de eenvoudigste werkzaamheden behoort ge Wie tot de middelen bijdraagt op ande ren voet, zal aan zijn onderneming een min der nauwkeurig geschat gevarencijfer zien toegekend, omdat dit cijfer slechte noodig is ter berekening van het aandeel Ln de ad ministratiekosten, niet ook tor bepaling van het verschuldigde voor de verrekening zelve. gegeven, maar toch zóó, dat men duideiyk een oudere en een jonge dame kon onder scheiden. En die jonge dame kwam, ln profiel en houding van do geheele slanke figuur, haar bekend voor. „Dit zou ik graag hebben," zei de koop grage bezoekster, voor het stuk staande. Lamberti sprong op, of hy een zenuwschok kreeg en zag Eva verbaasd aan. „Dat?" „Ja, dit. 'tls heel mooi. Wat vraagt u er voor?" „Mevrouw, 't spyt my, maar dat kan ik niet afstaan." „Waarom niet?" „Omdathet niet kan." „Of omdat u niet wilt," voegde de dame er lachend by. „Aan dat schildery is zeker een persoonlijke herinnering verbonden?" „Mevrouw", antwoordde Mario verlegen, „Ik hoop, dat u myn geheim zult eerbiedigen." „Natuurlykl" verzekerde Eva, ernstig nu, „en ik weet er ook een te bewaren, al Is het my niet toevertrouwdIk zal dus de twee stukken nemen, die lk al apart heb gelegd. Wilt u zoo vrlendeiyk zyn, my den prys te zeggen?" „Het zal my een eer zyn, u deze twee te mogen aanbieden. Het zyn eenvoudige studiön, in een paar uren gemaakt, en enkel als souvenir aan een mooi oogenblik bewaard. Neem ze ook als een souvenir, mevrouw, of als een bewya myner dankbaarheid voor het bewaren van myn geheim." „Dat geheim wordt op die manier duur voor u," meende mevrouw Eva. „Maar ik stel ook een voorwaarde." „Welke?" „Dat het geheim my ten minste wordt toevertrouwd.'' Mario Lamberti zag droomend de vrouw aan, dio zoo vrymoedig zich met zyn zaken kwam bemoeien, en- in plaats van te ant woorden, wachtte hy nadere verklaring af. Eva begreep zyn zwygen, en na een korte pauze hernam zy „Ik heb het geraden, gisteravond, 'tls een vrouw niet kwaiyk te nemen, dat zy derge- ïyke dingen ziet." De schilder boog het hoofd, en niet kun nende, noch willende liegen, antwoordde hy: „Raden staat u vry, mevrouw, en ik kan het u niet verhinderen. Maar u zult ook begrijpen, dat ik u er niet meer van kan zoggen." Nu was het haar beurt om toestemmend te knikken, „Wy blyven goede vrienden, nietwaar?" vroeg zy, on stak hem de hand toe. „Zeker; als u myn geschenk aanneemt." „Dat doe ik, tegen een belofte van bond genootschap; maar, hoor oens, meneer, het groote doek, dat u voor my zult afmaken, valt buiten deze overeenkomst en wordt, zooals de politici dat noemen, het onderwerp van een speciale conventie." „Zooals u wilt," zei Mario. Mevrouw Eva verliet de „Rosa Fiorita" in zegevierende houding. Zy hoopte, verwachtte zeker, Sant-Evasio weer te vindenverliefden loopen in den regel niet ver weg. Inderdaad wachtte hy haar een eindje buiten het dorp. „Ei, Is u daar? Wat hebt ge al dien tyd gedaan?" „Een luchtje geschept," antwoordde de ridder kalm. „Ik dacht, dat u de oudheidkundige onder zoekingen hadt voortgezet," „Daarvoor moet de geest vry zyn, en dat la de myne niet.'1, „Dwaas!" zei Eva half luid; zy bad moeite, niet te lachen. „Zooals u zegt I Wat is u vrooiyk!" „Heel vrooiyk zelfs. Verbeeld jel lk heb twee studies van Lamberti, twee juwoeltjes, die hy mij cadeau gaf, en ik kryg een groot schildery, dat hy ray uit Rome zal sturen, als ik hot ten minste niet zelf ga halon," Do markies kon zyn verbazing over deze onverwachte modedeeling niet verbergen. „Zool" zei hy, de wenkbrauwen fronsend, „gaat u naar Rome?" „Is dat zoo vreemd? Waarom zou ik niet naar Rome gaan, als ik bezig ben, Italië te zien?" „Jawel," hernam Sant-Evasio; „om Italië te zien. Maar om naar meneer Lamberti te gaan „Wat ziet u daarin? HU is een schilder, en geen monster, dat my zal opeten. Zeker, het zou beter zyn, als Iemand my ver gezelde." „Hal" riep de jonge man uit; „en als ik die iemand eens wasl" „Neen, markies, ge vergiet u; die iemand zou eon echtgenoot moeten zyn. En gy moet Immers gaan trouwen?" Sant-Evasio haaldo de schouders op en trok een lip. „U wilt met my spotten, mevrouw, en dat staat u niet mooi." „Laten we dan ophouden met lachen, als u dat niet bevalt," zei ze. „Maar laten we dan ook ronduit spreken, zonder complimentjes en mooie woordjes," „Dat wilde ik juist 1" riep Sant-Evasio, warm wordend. „Daar dacht ik juist over, terwyi u in het hotel was." „Dat* is dus een goed besluit. Ter zake dan. Hebtge u verbonden totietaof half verbonden?" kleur, doch overigens onverzwakt^ op som mige punten versterkt en geeohooixL Prof. mr. W. van der Ylugt vervolgt ia Ome Eeuw (April-afl.) zijn belangwekken de studie over het criminoole anthro. pologieohe stelsel van Lonbroso en de zijnen over de oritiek, die hun leer vooral van Fransche anthropologen on oriminalis- ten hoeft te doorstaan. Terwijl Lonibroeo o.s. den misdadiger als een herboren wilde man beschouwen, zijn er anderen die do vor- wording van den voor misdaad ontvankelij- ken meneoh toeschrijven aan de maatschap pelijke omgeving. Zij noemden die omge ving de kweekbouillon dor misdadigheid; de misdadiger is dan de miorobe. Van dozo tij- do vernam men de stelling: elke maatschap pij heeft de misdadigers, dio zij verdient. Tal van schrijvers worden door prof. Van dor Vlugt in rijn studio aangehaald. Zij rijn in veel opzichten omtrent do oorzaken van do misdaad verdeeld, maar hierin stommen zij overeen, dat onder dc misdadige ongelukki ge», het deel, welks geestelijke verwoesting op den kerfstok van den alcohol komt, noodlottig groot is. Naast de ontzettendo uitkomsten van do statistiek in landen, waar liet drankmisbruik vrij spel heeft, haalt do schrijver een groop cijfers aan uit de sta tistiek van een dier Staten dio den moed hebben gehad, het verslindend ondier bij dc horens to grijpen. Daaronder staat wel Noorwegen vooraan. Terwijl in het dordo deol cener eeuw, dat verliep tusschen do ja ren 1813 en 1879, het zielental aldaar toe nam mot bijna 50 ten honderd, daalde er te gelijk het alcohol-verbruik mot omstreeks 66 pCt., waarmeo gowezen wordt op een vor- mindering van 80 pCt. per hoofd. Te gelijk zonk er het getal der veroordelingen van 219 op ieder honderd duizendtal ingezetenen tot 180. Het cijfer der bedeelden viel van 4 op 3 1/3 ten honderd der bevolking. En ten slotte klom or, nog wol binnen ccn veel korter tijdperk dan heb ovengenoemde, heb bedrag dor volksvcrmogons van gemiddeld 496 tot 725 kronen per inwoner. Inderdaad, zegt de schrijvor men behoeft niot to zweren bij statistische tabellen in het al gemeen om zulke opgaven to kenschetsen als van een onweerstaanbare overtuigings kracht. Aan het dlot van zijn studie geeft prof. Van dor Vlugt een karakteristieke ken schetsing van Forri's loor, wiens credo hier in gelegen is, dat do geboren boef en ook, hoewel in mindere mate, de gologonheids- misdadigor lijdt aan oen vorm van ziclsaf- wijking, dïo men kan noemen „misdrijf- zuohtig zenuwlijden", cn waaraan, bij vim éón in hoogeren graad dan bij den ander, zioh regelmatig paren, zoowel verschijnse len van „atavisme", als van gestoorde ont wikkeling, „neurasthenie", epileptische krampaanvallen of ontaarding. De Haag sche Courant schreef: Wij vinden weer vermeld, dat een „uit vaar t" plaats had van ccn, niot-Katlio- iiek: ditmaal van de PrinBCs-Wcduwo von Wied. Dat woord dringt in do courantentaai meer en meer door, als een overtreffende trap van deftige plechtigheid in berichten over begrafenissen. Weet men dan niet, wat een onkunde om trent Christelijke geloofszaken cr uit spreekt? Een Protestant wordt begraven; een Katholiek heeft daarna nog een uit vaart. Daarbij leekent Dc Residentiebode aan: Deze opmerking moge juist zijn voor ons vadei'land; doch niet voor Duitschland, waar do ovcrledon Vorstin woonachtig was en waar wel degelijk ook bij Protestanten, in 6ommige streken althans, een kerkelijke plechtigheid plaat9 heeft, welke in onkelo opzichten aan do Katholieke uitvaart her innert. Men moet in het algemeen niet vergeten, dat in Duitschland het Lutheranisme onder do Protestantecho belijdenissen de overhand heeft en dat zulks in menig opzicht nader bij den Katholieken eeredionat is gebleven dan het Calvinisme. „Noch geheel, noch half. Welke do plannon zyn van myn neef Alossandro, weot u heel good. Maar hy wenscht iots, en myn nicht di Carponoto wenscht iets anders." „Uw nicht heeft don schilder lief; dat is duidoiyk. En gy hebt blUkbaar nooit lots gedaan om haar hart to voroveron, toon hot nog tyd was; dat hob ik ook begrepen. Do conclusie is, dunkt my, nogal duideiyk: gy maakt op oorvolle wyze zoo gauw rnogoiyk een oind aan oon toestand van onzekorhoid, die u boiden hindert en ook andoren, die hot goed met u meonon." ZU had dit volkomen kalm gezegd on zag hem vast aan. Hy boantwoorddo dion blik en zoi: „Ik dank u. Wilt gy mU heipon tegen Alossandro? Overtuig hem, dat hU heb mis heeft." „Noen, gy zelf moet met hom sproken. Ik ben oon vreomdolinge; ik kan my toch niot mengen ïn de intieme aangelegenheden van een familie, die my gastvryheid bowystl Gy, die het geheim van uw nicht hebt ontdekt, zyt de aangewezen persoon, ora Alossandro de oogen te openen, 'tls zelfs uw plicht; want het geldt ook uw eigen geluk, uw eigen rust. Wees een man, waarde vriend; toon my door deze daad, wat gy zyt." „0, als 't niot anders lal" riep Sant-Evasio moedig; „ik doe hot; u zult het zient" XVI. Toen zy het plein van het kastoel betraden, vonden ze daar Alossandro on zyn schoone nicht; beider gezicht was betrokken, on men bemerkte, dat er Iets niet in den haak was. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5