De telephoon te Berlijn.
Stofgoud.
Wekelyksehe Kalender.
ALLERLEI.
Raadsel.
11. Rijstkoekjes met suiker.
12. Koekjes van knollen.
En bij die koekjes was als drinken klap-
permclk, want bij elk gerecht kwam een
andere drank, vooral veel rijstwijn. Dio wijn,
wolke van natuur ongekleurd is, wordt dik
wijls rood of bruin gemaakt. Het is een zeer
krachtige drank, dio warm opgediend
wordt, den smaak er van kan ik niet juist
omschrijven, het lijkt mij echter, dat deze
iet9 heeft vanaardappelenwater.
De thee werd dien dag pas na den maal
tijd gebracht, want bij plechtige maaltijden
drinkt men geen thee onder het eten, alleen
rijstwijn. Ons ter eere liet do onder-prefect
wijn van Europeesche soort halen, dien hij
een jaar, geleden voor een Europeeschen
gast had laten komen Het was Madera en
wat goed
Ik heb nog iets vergeten, da*- toch heel
typisch v/as en ook practisch. Het was dit:
Elk C'hineesch diner wordt in het midden
afgebroken, om den gasten gelegenheid te
geven weer op adem te komen wel noodig,
daar er soms 24 of 30 gerechten zijn en
tegelijkertijd om de bedienden in staat te
6tellen dcu gasten een doek, die in stoom
verwarmd is, te brengen. Deze heete doek
wordt op het gezicht gelegd en men kan
niet begrijpen, hoe dat verfrisebt en de di
gestie bcvordcjrt, zoodat men daarna weer in
staat is, opnieuw tc beginnen.
Wat zal ik verder zeggen van het ameuble
ment van de eetzaal, waar wij waren? Het
was eenvoudig en bescheiden, de ineubeleD
nemen geen eerste plaats in bij de versie
ring van een huis van een voornaam Chi
nees, hoewel cr soms mooie kunstvoorwer
pen zijn.
Er was een tafel, een ronde iJtafel, dan
waren er» stoelen met ruggen en zittingen
van bruin hout, standaardjes voor do thee
rondoro iü de zaal, langs de muren, en \oor
de deurdo canapé, die dient voor het
opiumschuiven, waarvan hier echter geeD
gebruik werd gemaakt.
De onder-prcfect was allerbeleefdst, hij
noodigdc oas nog eens uit voor later en op
dien dag bereidde hij ons nog een verras
sing; hij had naar Han-Keou gezonden
(450 K.M. reizen: dat is 12 dagen) om cham
pagne te krijgen, dien hij ons aanbood.
En toen wij By-Miang verlaten hadden,
om op een afstand van 20 h 25 K.M. te
gaan wonen, kwam hij ons twee- of drio-
maal bezoeken in zijn draagstoel met zijn
gevolg; bij zag cr dus niet tegen op een dag
reis tc maken, om ons een bezoek van een
kwartier U) hröngcu. Hij zond ons ook een
half schaap (zeldzaam in deze streek) voor
ons middagmaal, kippen, een enorm stuk
osscvlccscb (ook zeldzaam), een half var
ken, en dit niet. eens, ina&r dikwijls.
De onder-prefect is een oud man met een
open, vriendelijk gelaat; bij scheen bijzon
dere sympathie voor mij to hebben en stond
mij zelfs too hein te photografecrcn, zooals
ik licin verzocht had en wat ik natuurlijk
gaarne deed.
De kolonel, die do kleine legermacht to
Sy-Miang aanvoerde, verontschuldigde zich,
dat hij ons geen diner kon aanbieden, daar
zijn huis dit niet toeliet, maa- hij zond ons
een koud diner, geheel toebereid naar onzen
smaak. Het kwam in een open draagstoel
van twee of drie verdiepingen, door twee
koelies gedragen.
-i
Ann eene Herstellende.
AJ blijft nog zwakte aan 't ziekvertrek U binden.
Toch juicht ons bart, dat Gij ona bleeft gespaard;
Wjj wisten 't wel, dat we allen U beminden
Toch deed Uw kraakte eerst reebt ons onder-
l vinden,
Hoe innig lief Gij ons geworden waart.
)Vin aan in krachtl Dat tietse bleek der
[wangen
dat bet ras voor frnscher blos verdwjjn'l
0, dat we U ras in 't woonvortrek ontvaogen!
Wij wachten thuir Uw weerkomst met verlangen.
Want dit zal 't feest van Uw herstelling zijn.
Zie verder kalm den stroom Uws levens vloeien!
Ervaar hot steeds: hoe liefde liefde wint;-
En 't stil geluk, dat Ge om U heen ziet bloeien,
Een traan van dank, die 't oog soms gaat be
sproeien.
Zij 't heerlijk loon, dat Ge U beschoren vindt 1
Wat liefde reins en zaligs heeft te geven
Vallo U ten deel, in 't lot, dat U verbeidt.
Dat door Gods band zóó worde saamgeweven.
Dat Ge U verheugt in 't weer vernieuwde leven,
*)Iet steeds verhoogd govoel "van dankbaarheid 1
Bernard teb Haar.
waar zc geen kwaad kunnen, 's Winters'
stook ik flinke blokken eikenbout, het
schijnsel der vlam zal op hun gezichtjes een
blos too verenIk zal wel zorgen, dat ze
bolle wangen krijgen. Wij zullen ze samen
opvoeden, we zullen zc koesteren en beder
ven,goed gevoed,goed gekleed
als kleine prinsjes,als jo dan lust krijgt
om les tc geven, dan kun je het je broertjes
doen,dat is meer zooals het behoort
En je zoudt nog aarzelen? Het geluk der
uwen eu uw rechtmatig deel \an het geluk
bied ik u aanEn wat vraag ik daar
voor in ruiiNiet veel: eenvoudig mijn
naam vóór den uwen te schrijven, meer
niet. Wij zullen het samen wel vinden; ik
snurk niet, ik draag bandschoenen en een
hoogen hoed, drink niet meer dan ander
half grocje; ik ben altoos om door een
ringetje te halen en een lam van zachtheid.
Nog nooit heeft een vrouwenoog om mij
een traan gelaten. Ik zou het ook niet kun-
Klachten van Kleermaker; anno 1778.
De kleermakers beleven heden ten dage
moeilijke tijden. Het is onze bedoeling niet
hier na te gaan en te bespréken, waarom
vele kleermakers thans weinig of geen werk
hebben en welke middelen tot verbetering
van hun lot worden beraamd en uitge
voerd. Wel wenschen wij er de aandacht op
te vestigen, hoe reeds meer dan een eeuw
geleden klachten rezen uit het kleermakers
gilde over hun treurigen toestand.
Ten archieve te Delft bevindt zich een re
quest van de hoofdlieden en keurmeesters
van het kleermakersgilde te Delft aan den
Magistraat gericht in don aanvang van het
jaar 1779. Het stuk begint op deze wijze:
„A^n de WelEdele Grootagtbaare Hee-
ren, "Van de Weth der stad Delft:
Gcvcd Reverentelijk te Kennen de Hoofd
Luiden cn Keurmeesters van bet Kleerma
kers Gilde binneü deeso stad, Het diep ver
val van het Kleermakers ambagt, als mede,
de geduurige Klagten van vele Basen, waar
van Eenige door Neringloosheid zelve buy-
ten staat zijn hun weekelijks busgeld te
Kunnen contribuecren:
T Welk merensdeels veroorzaakt werd
door de Wollenaaistcrs, die zig niet ont-
sien, om teegens de ordonantie van het
Gilde, zelfs, alles te maak an dat tot Mans
Lijven behoord:"
Alsnu volgen de bepalingen, waaraan de
,,Wollcnaaisters" gebonden waren overeen
komstig art 12 van den Gildebricf van 20
Mei 1590 en art. 1 en 2 der uitbreiding van
dien brief in dato 10 Mei 1632.
Het request gaat vervolgens voort:
„Om nu do Naaisters mede het Regt te
doen genieten tot het maaken van allo
Vrouwen Kleederon, zonder onderscheid;
cn daarbij bepaaldelijk te blijven; met Uijt-
sluijting van bet maaken van allemans Klce-
rleren, en om liet diep verval, de Nering
loosheid en de aanhoudende Klagt-en der
Gildcbrocders, cn dc armoedige gevolgen
var dien verder voor te Koomcn:
Wenden de iSupplianten met voorken-
nissc van den Heer Deken zig ootmoedig-
lijk tot Uweledele grootagtbare, onderdanig-
lijk, versoekende, om, de Wollenaaistcrs, dio
aan haar Huijs naaiwinkel houden, ^n
volgens UwelEdele Grootagtbaare Ordonan
tie van den 30 December 1760, agt Gulden
voor Inkomst aan het gilde betaalcn:) Tpc-
tostaan, om allerhande nieuwe Klederen tot
Vrouwe L ij ven alleen behorende
te mogen maaken: zonder dat zij Eenige
Klederen Tot Mans Lijven behoorende, hoe
ook genaamd: zullen vermogen tc maken, of
om to Keeron:
,,Dog dat de Lapnaaisters, die aan de
Burgerhuijsen gaan naaijen en twee Guldens
en Tïcd Stuivers voor Inkomst aan 't Gil
de betaalcn, daar van mogen Uitgezonderd
en aan het 12 Articul van de Gil debrief be
paald blijven:
'T Wolk Doendo &a."
De ,,Hceren van do Weth" zonden dit
request 26 Januari 1778 aan den Heer Oud-
Schepen Dr. Willem den Appel, Deken van
het Kleermakersgilde, met verzoek om ad
vies.
Genoemde Deken bracht zijn advies uit 23
Maart 1778 in een schrijven, waaraan wij
het volgende ontleenen:
,,Dat het verval van veelo, cn vooral van
dit AraSacht binnen dese stad groot is, en
door het steeds toenemend verval van veele
Fabriqucn en Trafiquen helaas 1 nog meer
der tc wagtcn, behoeft geen bewijs, dewijl de
bekiaagenswaardigo gevolgen daarvan, voor
al onder den gemeene Burger, maar al te
zichbaar bespeurt worden, en doordien het
getal der Bazen van dit Ambacht, na rato
van het werk, niet vermindert maar eer ver
meerdert is; zoo volgt daar uit, dat, door
den anderen gerekent, er naauwlijks half
werk ia, waardoor veele geen behoorlijk be
stand hebben, gd sommige gebrek lijden."
Om kort te gaan, do Deken adviseert het
verzoek der hoofdluiden en keurmeesters van
het kleermakersgilde in te willigen.
Het is niet noodig het verloop dezer zaak
verder te volgen. Een kleinen blik wilden
wij slechts geven op toestanden van weleer
welke, in vergelijking met heden, toch ook zoo
rooskleurig niet kunnen genoemd worden.
Hoe modern klinkt dat verval van vele fa
brieken"; en is het niöt alsof een patroon
uit onzo dageD met stelligheid verklaart,
„dat er nauwelijks half werk is"?
ncn aanzien. Kom, Bertha, wij zullen het
dus heerlijk hebben met ons viertjes: Ber
tha, Jacques, Paul en OctaveZe zullen
mij „oompje"«oemen. Ha, ha, hal Dat zal
leuk zijn I En dan de lekkere maaltjes en
geschenken en verrassingen op elk feest 1
Ik zegen mijn gelukkig gesternte, dat mij
heden met u in aanraking bracht, ik zegeD
dit noodweer, ik zegen uw stukkonde para-
pi uieMaar dat's waar ookhet re
gent niet meer, ik zal dus mijn parapluie
maar dicht doenWelnu, wat zegt u?
Ja? Ik zou het haast wel denken."
„Jal" antwoordde de ridder voor haar.
Zoo gezegd, z o gedaan. Thans is ons vier
tal hoogst gelukkig, en niet het minst Ber
tha, die de zelfvoldoening heeft, haar plicht
getrouw to hebben volbracht.
Men ziet dus, ten spijt van alle twijfe
laars dat de deugd nog wel eens op aarde
haar bclooning vindt, zij 't ook op een regen
achtige» dag onder een parapluie.
Historische soh ets,
„TingcJingeling
Stilte des grafs. Pauze.
„Tingeling tingelingelingeling
Stilte des grafs. Pauze.
„Tingelingelingelingelingeling I"
De juffrouw van het Oentraalbureau:
„Hallo 1"
De heer Meijer (in zijn kantoor): ,,Amt
8chöneberg asjeblieft; no
De juffrouw: „Halt mijnheer. Met wien
spreek ik?"
Meijer: „Met uw verlof, dat komt er niet
op aan."
De juffrouw: „Zeker wei, volgens de nieu
we reglementen..."
Meijer: „Nu goed dan ik heb haast. Ik
ben Meijer, Leipzigerstrasse 364, eerste éta
ge achterhuis. Bureau. En nu asjeblieft:
Amt Sehöneberg?"
De juffrouw: „Zei u niet, dat u haast
had?"
Meijer: „Zeker grooto haast i"
De juffrouw: „Dus een „dringend ge
sprek"... kost 50 pfenning extra..."
Meijer: „Met uw verlof, ik ben toch abon-
nó."
Dc juffrouw: „Zeker!Maar de nieu
we reglementen, ziet u... U wilt dus niet met
Berlijn spreken
Meijer: „Neen I Ik vToeg immers Amt
Sehöneberg."
De juffrouw: „Goed!... Dringend gesprek
50 pfenningo extra met Sehöneberg is nog
bovendien 20 pfenninge."
Meijer: „Wel allemachtig, nogal meer ex
tra?"
De juffrouw: ,,'t Nieuwe reglement, mijn
heer..."
Meijer: „In Vredesnaam dan I Alsjeblieft
Amt Sehöneberg; no..."
De juffrouw: „Een oogenblikje asjeblieft,
't Is vijf minuten over zessen, niet waar?"
Meijer: Houd u me voor den gek? Wat
gaat mij dat aan?"
De juffrouw: „O, heel veel. Telephoon-
gesprekken tusschen zes en zeven 's avonds
betalen 30 pfenninge extra volgens het nieu
we
Meijer: „Reglementen bekend 1 Maar per
mitteer me, toen ik u opbelde was het nog
vóór zessen."
De juffrouw: „Weet u dat zeker?"
Meijer: „Heel zeker, ik keek op de klok
op de Postdamer Platz..."
Do juffrouw: ,,Nu, dan betaalt u 40 pfen
ning extra. Van 5 tot 6 uur kosten alle ge
sprekken met do voorsteden 40 pL extra..."
Meijer: ,,'t Is om duivelsch te worden; wilt
u me nu met mijn woning in Sehöneberg
verbinden of niet?"
De juffrouw: is daar uw privaatwo
ning? En u telephoneerde uit uw bureau..."
Meijer (woedend): „Ja, ja, jal ik heb
plaatsen genomen voor 't Theater van avond
en dat wou ik mijn vrouw zeggen..."
De juffrouw: „O, o, ol dus geen gesprek
over zaken, maar een „privémededeeling"
dan betaalt u volgens de nieuwo reglemen
ten 1 nog 25 pf. extra..."
Meijer: „Himmeldonnerwetter, wilt u me
nu eindelijk verbinden?"
De juffrouw: „Zeker! maar ik moet u er
op wijzen, dat als u het gesprek dringend
wcnscht en omdat het privé-gesprek is, u
dubbel nachttarief betalen moet; na aftrek
van 25 pCt. korting als abonné en 25 pCt
surplus omdat u in een Voorstad woont."
Meijer: „Maar ik word dol, razend, dea
Duivelsm'n kostelijke tijd verloopt; is me
dat een -oei hier
De juffrouw: „Ik belast dus uw Conto
als abonné voor een dringend Privé-gesprek
in een voorstad, begin vóór 6einde na 6
vnr met 2 Mark 75 pf. en verklaar het ge
sprek voor geëindigd.
Meijer: „Maar dat zal je de Satan ha
len..."
Do juffrouw: „Nieuwste reglement! Wan
neer degeen, die aansluiting vraagt, zich
onbehoorlijk gedraagt, of grof wordt, heeft
de beambte het recht het gesprek voor geëin
digd te verklaren en 75 pf. boete te bere
kenen."
Leed en worsteling
vingen, geen rampen.
ziedaar beproe-
John Ruskin.
De beste zegen van do smart is, dat zij
ons het leven beter leert verstaan.
De B ussy.
Hoe meer men waard is, te fierder zal
men in zijn liefde zijn, en wie voor zich
zelf van een volmaakt reine, aardsche
liefde droomt, diens hart houdt immcT een
ledig.
Jully Prudhomme.
Er is in den mensch een vonk van beter
levein aanwezig, die, als zij "geen voedsel
ontvangt, als zij niet wordt opgewekt, on
der de asch der dagelijksche onverschillige
dingen wordt bedolven, en die toch zoo
laat, ja bijna nooit geheel wordt uitge-
bluscht.
Goethe.
Menigeen, die in de dagen zijner kracht
overmoedig was en fcrotsch, leerde in de
dagen zijner krankheid kleino genoegens,
kleine oplettendheden waardeeren, waar
aan hij vroeger niet had gedacht. Wij heb
ben er gekend, dié toen eerst, met bescha
ming over vroegeren ondank, ontdekten
mot welk een trouwe liefde zij door de
hunnen worden bemind.
Simon Gorter.
Zondag.
Zondagsrust is een der voornaamste ge
boden der Gezondheidsleer.
Maandag.
Het oud worden van een man is niets, in
dien de geest maar jong blijft.
Dinsdag.
Deden wij wat wij zouën, wij hadden wa,
wij wouwen.
Woensdag.
Wie 's anderen profijt benijdt,
Dio teert zijn bloed en slijt zijn tijd.
Donderdag.
Het goede, dat gij gisteren deedt, is uw
geluk Vandaag.
Vrijdag.
Leer de liefde, die gij ontvangt, leer ze
waardeeren, opdat xe u niet ontnomen
worde.
Zaterdag.
Poog met de herinnering, heilig aan lief
cn leed, gelukkig te zijn in het heden;
maar houd ook de toekomst rein door het
heden.
In de te Hallc verschijnende „Kantstu-
dien" kwam een stukje voor van den wijs
geer Kant, dat eerst kortelings werd terug
gevonden en waarin de machtige, denker zich
niet alleen vertoont in zijn logische scherp
zinnigheid, maar ook als humorist.
„Men hebbe", zegt Kant, „een klassen-
loterij vao 60,000 loten, met een hoofd
prijs van 50,000 thaler. Deze hoofdprijs te
winnen, is onmogelijk voor hem of haar, die
geen lol genomen heeft. Tegenover de onmq^
gelijkheid staat altijd lijnrecht de zekerheid
en deze heeft slechts diegene, die al de 60,000
loten genomen heeft. Binnen deze grenzen
en de nummers 1 tot 59,999 ligt nu zonne
klaar de mogelijkheid. Deze mogelijkheid is
onwaarschijnlijk van 1 tot 29,999, maar zij
wordt door nog twee hieraan toegevoegde
loten, dus 30,001 tot waarschijnlijkheid. Bij
één genomen lot is de onwaarschijnlijkheid en
bij 59,999 genomen loten is de waarschijnlijk
heid van het winnen van den prijs het
grootst. De onwaarschijnlijkheid grenst aan
de onmogelijkheid, de waarschijnlijkheid aan
dc zekerheid.
Waren er nu echter bij de trekking nog slechts
2 nummers in het geluksrad, het uwe en
dat van een ander, en wilt gij weten welken
graad van waarschijnlijkheid of onwaar
schijnlijkheid gij voor u zelf hebt, dan moet
de aanwending van een ander begrip plaats
vinden, namelijk het begrip van datgene wat
wij geluk noemen. Hebt gij, wanneer ande
ren looze streken uithaalden, het gelag moe
ten betalen; valt uw boterham in den regel
op de gesmeerde zijde in het zand; hebt gij
gewoonlijk de rechterlaars aan den linker
voet getrokken; hebben anderen u vliegen
afgevangen; zijt gij gestruikeld, wanneer gij
eens heel fraai uw compliment wildet ma
ken, o wee 1 dan hebt gij wat men on
geluk noemt. Zijn cr echter voor en achter u
pannen van een dak gevallen, zonder u to
treffen; hebt gij het goudstuk gevonden,
waarnaar tien anderen tevergeefs zochten;
zijt gij altoos flog vóór het sluiten van de
poort er uit of er in gekomen; heeft men
u bij een examen»- juist datgene gevraagd,
wat gij pos gisteren of hedon bestudeerd
hadt; hebt gij schansen en redouten veroverd
zonder schram of buil, of zijt gij zelfs staf-of
ficier geworden zonder ooit het fatale kruit
geroken te hebben, o, gij benijdenswa- -
digel dan hebt gij geluk en de groote
prijs valt op geen ander nummer dan het
uwe I"
Een jongen reed op een rijwiel zonder
licht. Hij werd aangehouden door een poli-
tie-agent, die hem op barsehen toon vroeg
waar zijn lantaarn was.
„Wel, die is hierl" riep de knaap op ver
baasden toon.
„Ja, maar ze brandt niet," zei de diender.
„Zooeven brandde zij nog," zei de jon
gen.
„De lantaarn is koud. Zij kan van avond
niet hebben gebrand," zei de politie-agcnt
zegevierend.
„O hé I Dit metaal is in een minuut weer
afgekoeld. Ik zal h.ó licht aansteken on
wachten totdat dc lantaarn gloeiend heet is.
Dan zal ik het licht uitdoen en naar den
itOek van dio straat rijden, en als ik terug*
kom, zal de lantaarn koud zijn."
„Best, dat zullen wij eens probeeren/'
sprak de handhaver der goede orde.
De jongen stak do lantaarn aan, wachltó,
totdat die_glociend heet was, deed het licht
uit, reed heen en... moet nog tc rugkomend'
Edelmoedig. Nellie: „Ik geloof, Karei,
dat je me enkel trouwt omdat ik een ton'*
van m'n oom geërfd heb."
van m'n oom geerfd heb."
Karei (verontwaardigd): „Wat kan di©
oom van jo me schelen. Denk je, dat ik j©
niet zou getrouwd hebben als je 't geld van
'n ander geerfd hadt?"
Enfant terrible. Een klein meisje kwam!
met haar mama in een speelgoedwinkel.
„Wat wilt u hebben, jongejuffrouw?"'
vroeg de winkelier schertsenderwijze aan het
kind.
„Een pop, meneer."
„Met haar?" vroeg de winkelier.
„Ja", antwoordde het kleine nest, „maar
met haar, dat er af kan, net als van mama."
Lcerpapier Hoofd der school verzoekt on
der schoolbenoodigdhedcn ook een paar boek
bruin leerpapier voor boekomslagen.
De Edelachtbare Heer Burgemeester wipt
even aan, om te vragen, hoe cie jongens mcf
dat papier te werk gaan, om te leeren
XHistorisch
Man (op de huwelijksreis): „De gids ver-»
telde mc een vreeselijke geschiedenis over.
den berg, dien we vandaag gaan beklimmen-
"Verleden jaar besteeg een jonggehuwd paar-
tje denzelfden berg en is hier nooit terugg©»
komen."
Vrouw: „Wat verschrikkelijk
Man: „Later bleek, dat ze aan den ande-
ren kant afgedaald waren."
Zijn meisje: „Je zult wel gauw merken*
dat ik niet zonder fouten ben."
Galant (corrector)„O, dat 's niets, did 1
zijn in een minimum van tijd gecorrigeerd.'*
Schoonmoeder (doodelijk verschrikt) i
„Verbeeld je, daar valt die zware gangklok
zooeven naar beneden en ik had er nog pas
to voren onder gestaan."
Schoonzoon: „Ja, dat ding was altijd éd
laat."
.j
Gulden regels voor hel Huwelijksleven.
Men verhaalt, dat een vroom man God f
menigmaal.bad, hem bekend te maken, lioa
men in het huwelijk gelukkig leven eu zijn
huis wel besturen kon.
Daar werd hem op zekeren dag een gezicht I
van drie engelen getoond.
Den eersten aet hjj knielen en bidden„Ik!
hef mijne oogen op naar de bergen, van
waar mijne hulp komen zal 1" 7
De tweed o engel heeft een schop,, waar-
mede hij wortels uit de aarde houwt, zoodat1
het zweet heiu over het aangezicht loopt, en:
spreekt: „In ^.et zweet uws aansehijns zult'
gij uw brood eten!"
De derde engel vergadert de uitgehouwen
wortels in een bak, en spreekt: „Vergadert
de overgeschoten brokken, opdat er nieta
verloren gal" en draagt ze vervolgens in
een huisje, waar de drie engelen samen
woonden.
Dit is de beteekenis van dat gezicht: Zal
het goed gaan in een huis, dan moet men
bidden, arbeiden, sparen, en in engelenlied f
dc cn eensgezindheid samen wonen
Iemand heeft eens gezegd: „De beste, hu*
welijken zijn die, waarbij de man het hoofd
en de vrouw het hart is." y
En Lutlier geeft aan de vrouw dezen raad:
„Gedraag u alzoo jegens uwen man, dat hij 7
vroolijk wordt, wanneer hij, van zijn werk f
terugkomende, het w.k van zijn huis weder*
ziet I" j
TOOVEREN.
Een geldstuk te spUjten.
Men legt een zilveren geldstuk op drfö
spelden, die men daartoe op behoorlijken af
stand van elkaar in een kurk gestoken hceftw
Onder en ook boven het geldstuk legt men
bloem van zwavel en steekt deze aan. Als
alles is opgebrand, kan men het geldstuk
splijten.
(Tweelettergrepig).
Keert gij om mijn laatste woord,
Dan vindt gij een heerlijk oord
Vol met bloemen, planten, struiken, 5
Maar keert ge om mijn eerste woord,
Dan vindt gij mij in Utrecht voort, <-.t
Kunt daarin een bad gebruiken.
't Heele woord, dat is een plant,
Welbekend in 't vaderland.
Het antwoord op dc Vraag, de vorïgë
week gedaan, luidt: eergisteren, gisteren*
heden, morgen, overmorgen.
Do Rebus van den vorigen Zaterdag be
duidt: Margarine.
[De oplossing van het Raadsel geven wij
do volgende week].