De telephoon te Berlijn. Stofgoud. Wekelyksehe Kalender. ALLERLEI. Raadsel. 11. Rijstkoekjes met suiker. 12. Koekjes van knollen. En bij die koekjes was als drinken klap- permclk, want bij elk gerecht kwam een andere drank, vooral veel rijstwijn. Dio wijn, wolke van natuur ongekleurd is, wordt dik wijls rood of bruin gemaakt. Het is een zeer krachtige drank, dio warm opgediend wordt, den smaak er van kan ik niet juist omschrijven, het lijkt mij echter, dat deze iet9 heeft vanaardappelenwater. De thee werd dien dag pas na den maal tijd gebracht, want bij plechtige maaltijden drinkt men geen thee onder het eten, alleen rijstwijn. Ons ter eere liet do onder-prefect wijn van Europeesche soort halen, dien hij een jaar, geleden voor een Europeeschen gast had laten komen Het was Madera en wat goed Ik heb nog iets vergeten, da*- toch heel typisch v/as en ook practisch. Het was dit: Elk C'hineesch diner wordt in het midden afgebroken, om den gasten gelegenheid te geven weer op adem te komen wel noodig, daar er soms 24 of 30 gerechten zijn en tegelijkertijd om de bedienden in staat te 6tellen dcu gasten een doek, die in stoom verwarmd is, te brengen. Deze heete doek wordt op het gezicht gelegd en men kan niet begrijpen, hoe dat verfrisebt en de di gestie bcvordcjrt, zoodat men daarna weer in staat is, opnieuw tc beginnen. Wat zal ik verder zeggen van het ameuble ment van de eetzaal, waar wij waren? Het was eenvoudig en bescheiden, de ineubeleD nemen geen eerste plaats in bij de versie ring van een huis van een voornaam Chi nees, hoewel cr soms mooie kunstvoorwer pen zijn. Er was een tafel, een ronde iJtafel, dan waren er» stoelen met ruggen en zittingen van bruin hout, standaardjes voor do thee rondoro iü de zaal, langs de muren, en \oor de deurdo canapé, die dient voor het opiumschuiven, waarvan hier echter geeD gebruik werd gemaakt. De onder-prcfect was allerbeleefdst, hij noodigdc oas nog eens uit voor later en op dien dag bereidde hij ons nog een verras sing; hij had naar Han-Keou gezonden (450 K.M. reizen: dat is 12 dagen) om cham pagne te krijgen, dien hij ons aanbood. En toen wij By-Miang verlaten hadden, om op een afstand van 20 h 25 K.M. te gaan wonen, kwam hij ons twee- of drio- maal bezoeken in zijn draagstoel met zijn gevolg; bij zag cr dus niet tegen op een dag reis tc maken, om ons een bezoek van een kwartier U) hröngcu. Hij zond ons ook een half schaap (zeldzaam in deze streek) voor ons middagmaal, kippen, een enorm stuk osscvlccscb (ook zeldzaam), een half var ken, en dit niet. eens, ina&r dikwijls. De onder-prefect is een oud man met een open, vriendelijk gelaat; bij scheen bijzon dere sympathie voor mij to hebben en stond mij zelfs too hein te photografecrcn, zooals ik licin verzocht had en wat ik natuurlijk gaarne deed. De kolonel, die do kleine legermacht to Sy-Miang aanvoerde, verontschuldigde zich, dat hij ons geen diner kon aanbieden, daar zijn huis dit niet toeliet, maa- hij zond ons een koud diner, geheel toebereid naar onzen smaak. Het kwam in een open draagstoel van twee of drie verdiepingen, door twee koelies gedragen. -i Ann eene Herstellende. AJ blijft nog zwakte aan 't ziekvertrek U binden. Toch juicht ons bart, dat Gij ona bleeft gespaard; Wjj wisten 't wel, dat we allen U beminden Toch deed Uw kraakte eerst reebt ons onder- l vinden, Hoe innig lief Gij ons geworden waart. )Vin aan in krachtl Dat tietse bleek der [wangen dat bet ras voor frnscher blos verdwjjn'l 0, dat we U ras in 't woonvortrek ontvaogen! Wij wachten thuir Uw weerkomst met verlangen. Want dit zal 't feest van Uw herstelling zijn. Zie verder kalm den stroom Uws levens vloeien! Ervaar hot steeds: hoe liefde liefde wint;- En 't stil geluk, dat Ge om U heen ziet bloeien, Een traan van dank, die 't oog soms gaat be sproeien. Zij 't heerlijk loon, dat Ge U beschoren vindt 1 Wat liefde reins en zaligs heeft te geven Vallo U ten deel, in 't lot, dat U verbeidt. Dat door Gods band zóó worde saamgeweven. Dat Ge U verheugt in 't weer vernieuwde leven, *)Iet steeds verhoogd govoel "van dankbaarheid 1 Bernard teb Haar. waar zc geen kwaad kunnen, 's Winters' stook ik flinke blokken eikenbout, het schijnsel der vlam zal op hun gezichtjes een blos too verenIk zal wel zorgen, dat ze bolle wangen krijgen. Wij zullen ze samen opvoeden, we zullen zc koesteren en beder ven,goed gevoed,goed gekleed als kleine prinsjes,als jo dan lust krijgt om les tc geven, dan kun je het je broertjes doen,dat is meer zooals het behoort En je zoudt nog aarzelen? Het geluk der uwen eu uw rechtmatig deel \an het geluk bied ik u aanEn wat vraag ik daar voor in ruiiNiet veel: eenvoudig mijn naam vóór den uwen te schrijven, meer niet. Wij zullen het samen wel vinden; ik snurk niet, ik draag bandschoenen en een hoogen hoed, drink niet meer dan ander half grocje; ik ben altoos om door een ringetje te halen en een lam van zachtheid. Nog nooit heeft een vrouwenoog om mij een traan gelaten. Ik zou het ook niet kun- Klachten van Kleermaker; anno 1778. De kleermakers beleven heden ten dage moeilijke tijden. Het is onze bedoeling niet hier na te gaan en te bespréken, waarom vele kleermakers thans weinig of geen werk hebben en welke middelen tot verbetering van hun lot worden beraamd en uitge voerd. Wel wenschen wij er de aandacht op te vestigen, hoe reeds meer dan een eeuw geleden klachten rezen uit het kleermakers gilde over hun treurigen toestand. Ten archieve te Delft bevindt zich een re quest van de hoofdlieden en keurmeesters van het kleermakersgilde te Delft aan den Magistraat gericht in don aanvang van het jaar 1779. Het stuk begint op deze wijze: „A^n de WelEdele Grootagtbaare Hee- ren, "Van de Weth der stad Delft: Gcvcd Reverentelijk te Kennen de Hoofd Luiden cn Keurmeesters van bet Kleerma kers Gilde binneü deeso stad, Het diep ver val van het Kleermakers ambagt, als mede, de geduurige Klagten van vele Basen, waar van Eenige door Neringloosheid zelve buy- ten staat zijn hun weekelijks busgeld te Kunnen contribuecren: T Welk merensdeels veroorzaakt werd door de Wollenaaistcrs, die zig niet ont- sien, om teegens de ordonantie van het Gilde, zelfs, alles te maak an dat tot Mans Lijven behoord:" Alsnu volgen de bepalingen, waaraan de ,,Wollcnaaisters" gebonden waren overeen komstig art 12 van den Gildebricf van 20 Mei 1590 en art. 1 en 2 der uitbreiding van dien brief in dato 10 Mei 1632. Het request gaat vervolgens voort: „Om nu do Naaisters mede het Regt te doen genieten tot het maaken van allo Vrouwen Kleederon, zonder onderscheid; cn daarbij bepaaldelijk te blijven; met Uijt- sluijting van bet maaken van allemans Klce- rleren, en om liet diep verval, de Nering loosheid en de aanhoudende Klagt-en der Gildcbrocders, cn dc armoedige gevolgen var dien verder voor te Koomcn: Wenden de iSupplianten met voorken- nissc van den Heer Deken zig ootmoedig- lijk tot Uweledele grootagtbare, onderdanig- lijk, versoekende, om, de Wollenaaistcrs, dio aan haar Huijs naaiwinkel houden, ^n volgens UwelEdele Grootagtbaare Ordonan tie van den 30 December 1760, agt Gulden voor Inkomst aan het gilde betaalcn:) Tpc- tostaan, om allerhande nieuwe Klederen tot Vrouwe L ij ven alleen behorende te mogen maaken: zonder dat zij Eenige Klederen Tot Mans Lijven behoorende, hoe ook genaamd: zullen vermogen tc maken, of om to Keeron: ,,Dog dat de Lapnaaisters, die aan de Burgerhuijsen gaan naaijen en twee Guldens en Tïcd Stuivers voor Inkomst aan 't Gil de betaalcn, daar van mogen Uitgezonderd en aan het 12 Articul van de Gil debrief be paald blijven: 'T Wolk Doendo &a." De ,,Hceren van do Weth" zonden dit request 26 Januari 1778 aan den Heer Oud- Schepen Dr. Willem den Appel, Deken van het Kleermakersgilde, met verzoek om ad vies. Genoemde Deken bracht zijn advies uit 23 Maart 1778 in een schrijven, waaraan wij het volgende ontleenen: ,,Dat het verval van veelo, cn vooral van dit AraSacht binnen dese stad groot is, en door het steeds toenemend verval van veele Fabriqucn en Trafiquen helaas 1 nog meer der tc wagtcn, behoeft geen bewijs, dewijl de bekiaagenswaardigo gevolgen daarvan, voor al onder den gemeene Burger, maar al te zichbaar bespeurt worden, en doordien het getal der Bazen van dit Ambacht, na rato van het werk, niet vermindert maar eer ver meerdert is; zoo volgt daar uit, dat, door den anderen gerekent, er naauwlijks half werk ia, waardoor veele geen behoorlijk be stand hebben, gd sommige gebrek lijden." Om kort te gaan, do Deken adviseert het verzoek der hoofdluiden en keurmeesters van het kleermakersgilde in te willigen. Het is niet noodig het verloop dezer zaak verder te volgen. Een kleinen blik wilden wij slechts geven op toestanden van weleer welke, in vergelijking met heden, toch ook zoo rooskleurig niet kunnen genoemd worden. Hoe modern klinkt dat verval van vele fa brieken"; en is het niöt alsof een patroon uit onzo dageD met stelligheid verklaart, „dat er nauwelijks half werk is"? ncn aanzien. Kom, Bertha, wij zullen het dus heerlijk hebben met ons viertjes: Ber tha, Jacques, Paul en OctaveZe zullen mij „oompje"«oemen. Ha, ha, hal Dat zal leuk zijn I En dan de lekkere maaltjes en geschenken en verrassingen op elk feest 1 Ik zegen mijn gelukkig gesternte, dat mij heden met u in aanraking bracht, ik zegeD dit noodweer, ik zegen uw stukkonde para- pi uieMaar dat's waar ookhet re gent niet meer, ik zal dus mijn parapluie maar dicht doenWelnu, wat zegt u? Ja? Ik zou het haast wel denken." „Jal" antwoordde de ridder voor haar. Zoo gezegd, z o gedaan. Thans is ons vier tal hoogst gelukkig, en niet het minst Ber tha, die de zelfvoldoening heeft, haar plicht getrouw to hebben volbracht. Men ziet dus, ten spijt van alle twijfe laars dat de deugd nog wel eens op aarde haar bclooning vindt, zij 't ook op een regen achtige» dag onder een parapluie. Historische soh ets, „TingcJingeling Stilte des grafs. Pauze. „Tingeling tingelingelingeling Stilte des grafs. Pauze. „Tingelingelingelingelingeling I" De juffrouw van het Oentraalbureau: „Hallo 1" De heer Meijer (in zijn kantoor): ,,Amt 8chöneberg asjeblieft; no De juffrouw: „Halt mijnheer. Met wien spreek ik?" Meijer: „Met uw verlof, dat komt er niet op aan." De juffrouw: „Zeker wei, volgens de nieu we reglementen..." Meijer: „Nu goed dan ik heb haast. Ik ben Meijer, Leipzigerstrasse 364, eerste éta ge achterhuis. Bureau. En nu asjeblieft: Amt Sehöneberg?" De juffrouw: „Zei u niet, dat u haast had?" Meijer: „Zeker grooto haast i" De juffrouw: „Dus een „dringend ge sprek"... kost 50 pfenning extra..." Meijer: „Met uw verlof, ik ben toch abon- nó." Dc juffrouw: „Zeker!Maar de nieu we reglementen, ziet u... U wilt dus niet met Berlijn spreken Meijer: „Neen I Ik vToeg immers Amt Sehöneberg." De juffrouw: „Goed!... Dringend gesprek 50 pfenningo extra met Sehöneberg is nog bovendien 20 pfenninge." Meijer: „Wel allemachtig, nogal meer ex tra?" De juffrouw: ,,'t Nieuwe reglement, mijn heer..." Meijer: „In Vredesnaam dan I Alsjeblieft Amt Sehöneberg; no..." De juffrouw: „Een oogenblikje asjeblieft, 't Is vijf minuten over zessen, niet waar?" Meijer: Houd u me voor den gek? Wat gaat mij dat aan?" De juffrouw: „O, heel veel. Telephoon- gesprekken tusschen zes en zeven 's avonds betalen 30 pfenninge extra volgens het nieu we Meijer: „Reglementen bekend 1 Maar per mitteer me, toen ik u opbelde was het nog vóór zessen." De juffrouw: „Weet u dat zeker?" Meijer: „Heel zeker, ik keek op de klok op de Postdamer Platz..." Do juffrouw: ,,Nu, dan betaalt u 40 pfen ning extra. Van 5 tot 6 uur kosten alle ge sprekken met do voorsteden 40 pL extra..." Meijer: ,,'t Is om duivelsch te worden; wilt u me nu met mijn woning in Sehöneberg verbinden of niet?" De juffrouw: is daar uw privaatwo ning? En u telephoneerde uit uw bureau..." Meijer (woedend): „Ja, ja, jal ik heb plaatsen genomen voor 't Theater van avond en dat wou ik mijn vrouw zeggen..." De juffrouw: „O, o, ol dus geen gesprek over zaken, maar een „privémededeeling" dan betaalt u volgens de nieuwo reglemen ten 1 nog 25 pf. extra..." Meijer: „Himmeldonnerwetter, wilt u me nu eindelijk verbinden?" De juffrouw: „Zeker! maar ik moet u er op wijzen, dat als u het gesprek dringend wcnscht en omdat het privé-gesprek is, u dubbel nachttarief betalen moet; na aftrek van 25 pCt. korting als abonné en 25 pCt surplus omdat u in een Voorstad woont." Meijer: „Maar ik word dol, razend, dea Duivelsm'n kostelijke tijd verloopt; is me dat een -oei hier De juffrouw: „Ik belast dus uw Conto als abonné voor een dringend Privé-gesprek in een voorstad, begin vóór 6einde na 6 vnr met 2 Mark 75 pf. en verklaar het ge sprek voor geëindigd. Meijer: „Maar dat zal je de Satan ha len..." Do juffrouw: „Nieuwste reglement! Wan neer degeen, die aansluiting vraagt, zich onbehoorlijk gedraagt, of grof wordt, heeft de beambte het recht het gesprek voor geëin digd te verklaren en 75 pf. boete te bere kenen." Leed en worsteling vingen, geen rampen. ziedaar beproe- John Ruskin. De beste zegen van do smart is, dat zij ons het leven beter leert verstaan. De B ussy. Hoe meer men waard is, te fierder zal men in zijn liefde zijn, en wie voor zich zelf van een volmaakt reine, aardsche liefde droomt, diens hart houdt immcT een ledig. Jully Prudhomme. Er is in den mensch een vonk van beter levein aanwezig, die, als zij "geen voedsel ontvangt, als zij niet wordt opgewekt, on der de asch der dagelijksche onverschillige dingen wordt bedolven, en die toch zoo laat, ja bijna nooit geheel wordt uitge- bluscht. Goethe. Menigeen, die in de dagen zijner kracht overmoedig was en fcrotsch, leerde in de dagen zijner krankheid kleino genoegens, kleine oplettendheden waardeeren, waar aan hij vroeger niet had gedacht. Wij heb ben er gekend, dié toen eerst, met bescha ming over vroegeren ondank, ontdekten mot welk een trouwe liefde zij door de hunnen worden bemind. Simon Gorter. Zondag. Zondagsrust is een der voornaamste ge boden der Gezondheidsleer. Maandag. Het oud worden van een man is niets, in dien de geest maar jong blijft. Dinsdag. Deden wij wat wij zouën, wij hadden wa, wij wouwen. Woensdag. Wie 's anderen profijt benijdt, Dio teert zijn bloed en slijt zijn tijd. Donderdag. Het goede, dat gij gisteren deedt, is uw geluk Vandaag. Vrijdag. Leer de liefde, die gij ontvangt, leer ze waardeeren, opdat xe u niet ontnomen worde. Zaterdag. Poog met de herinnering, heilig aan lief cn leed, gelukkig te zijn in het heden; maar houd ook de toekomst rein door het heden. In de te Hallc verschijnende „Kantstu- dien" kwam een stukje voor van den wijs geer Kant, dat eerst kortelings werd terug gevonden en waarin de machtige, denker zich niet alleen vertoont in zijn logische scherp zinnigheid, maar ook als humorist. „Men hebbe", zegt Kant, „een klassen- loterij vao 60,000 loten, met een hoofd prijs van 50,000 thaler. Deze hoofdprijs te winnen, is onmogelijk voor hem of haar, die geen lol genomen heeft. Tegenover de onmq^ gelijkheid staat altijd lijnrecht de zekerheid en deze heeft slechts diegene, die al de 60,000 loten genomen heeft. Binnen deze grenzen en de nummers 1 tot 59,999 ligt nu zonne klaar de mogelijkheid. Deze mogelijkheid is onwaarschijnlijk van 1 tot 29,999, maar zij wordt door nog twee hieraan toegevoegde loten, dus 30,001 tot waarschijnlijkheid. Bij één genomen lot is de onwaarschijnlijkheid en bij 59,999 genomen loten is de waarschijnlijk heid van het winnen van den prijs het grootst. De onwaarschijnlijkheid grenst aan de onmogelijkheid, de waarschijnlijkheid aan dc zekerheid. Waren er nu echter bij de trekking nog slechts 2 nummers in het geluksrad, het uwe en dat van een ander, en wilt gij weten welken graad van waarschijnlijkheid of onwaar schijnlijkheid gij voor u zelf hebt, dan moet de aanwending van een ander begrip plaats vinden, namelijk het begrip van datgene wat wij geluk noemen. Hebt gij, wanneer ande ren looze streken uithaalden, het gelag moe ten betalen; valt uw boterham in den regel op de gesmeerde zijde in het zand; hebt gij gewoonlijk de rechterlaars aan den linker voet getrokken; hebben anderen u vliegen afgevangen; zijt gij gestruikeld, wanneer gij eens heel fraai uw compliment wildet ma ken, o wee 1 dan hebt gij wat men on geluk noemt. Zijn cr echter voor en achter u pannen van een dak gevallen, zonder u to treffen; hebt gij het goudstuk gevonden, waarnaar tien anderen tevergeefs zochten; zijt gij altoos flog vóór het sluiten van de poort er uit of er in gekomen; heeft men u bij een examen»- juist datgene gevraagd, wat gij pos gisteren of hedon bestudeerd hadt; hebt gij schansen en redouten veroverd zonder schram of buil, of zijt gij zelfs staf-of ficier geworden zonder ooit het fatale kruit geroken te hebben, o, gij benijdenswa- - digel dan hebt gij geluk en de groote prijs valt op geen ander nummer dan het uwe I" Een jongen reed op een rijwiel zonder licht. Hij werd aangehouden door een poli- tie-agent, die hem op barsehen toon vroeg waar zijn lantaarn was. „Wel, die is hierl" riep de knaap op ver baasden toon. „Ja, maar ze brandt niet," zei de diender. „Zooeven brandde zij nog," zei de jon gen. „De lantaarn is koud. Zij kan van avond niet hebben gebrand," zei de politie-agcnt zegevierend. „O hé I Dit metaal is in een minuut weer afgekoeld. Ik zal h.ó licht aansteken on wachten totdat dc lantaarn gloeiend heet is. Dan zal ik het licht uitdoen en naar den itOek van dio straat rijden, en als ik terug* kom, zal de lantaarn koud zijn." „Best, dat zullen wij eens probeeren/' sprak de handhaver der goede orde. De jongen stak do lantaarn aan, wachltó, totdat die_glociend heet was, deed het licht uit, reed heen en... moet nog tc rugkomend' Edelmoedig. Nellie: „Ik geloof, Karei, dat je me enkel trouwt omdat ik een ton'* van m'n oom geërfd heb." van m'n oom geerfd heb." Karei (verontwaardigd): „Wat kan di© oom van jo me schelen. Denk je, dat ik j© niet zou getrouwd hebben als je 't geld van 'n ander geerfd hadt?" Enfant terrible. Een klein meisje kwam! met haar mama in een speelgoedwinkel. „Wat wilt u hebben, jongejuffrouw?"' vroeg de winkelier schertsenderwijze aan het kind. „Een pop, meneer." „Met haar?" vroeg de winkelier. „Ja", antwoordde het kleine nest, „maar met haar, dat er af kan, net als van mama." Lcerpapier Hoofd der school verzoekt on der schoolbenoodigdhedcn ook een paar boek bruin leerpapier voor boekomslagen. De Edelachtbare Heer Burgemeester wipt even aan, om te vragen, hoe cie jongens mcf dat papier te werk gaan, om te leeren XHistorisch Man (op de huwelijksreis): „De gids ver-» telde mc een vreeselijke geschiedenis over. den berg, dien we vandaag gaan beklimmen- "Verleden jaar besteeg een jonggehuwd paar- tje denzelfden berg en is hier nooit terugg©» komen." Vrouw: „Wat verschrikkelijk Man: „Later bleek, dat ze aan den ande- ren kant afgedaald waren." Zijn meisje: „Je zult wel gauw merken* dat ik niet zonder fouten ben." Galant (corrector)„O, dat 's niets, did 1 zijn in een minimum van tijd gecorrigeerd.'* Schoonmoeder (doodelijk verschrikt) i „Verbeeld je, daar valt die zware gangklok zooeven naar beneden en ik had er nog pas to voren onder gestaan." Schoonzoon: „Ja, dat ding was altijd éd laat." .j Gulden regels voor hel Huwelijksleven. Men verhaalt, dat een vroom man God f menigmaal.bad, hem bekend te maken, lioa men in het huwelijk gelukkig leven eu zijn huis wel besturen kon. Daar werd hem op zekeren dag een gezicht I van drie engelen getoond. Den eersten aet hjj knielen en bidden„Ik! hef mijne oogen op naar de bergen, van waar mijne hulp komen zal 1" 7 De tweed o engel heeft een schop,, waar- mede hij wortels uit de aarde houwt, zoodat1 het zweet heiu over het aangezicht loopt, en: spreekt: „In ^.et zweet uws aansehijns zult' gij uw brood eten!" De derde engel vergadert de uitgehouwen wortels in een bak, en spreekt: „Vergadert de overgeschoten brokken, opdat er nieta verloren gal" en draagt ze vervolgens in een huisje, waar de drie engelen samen woonden. Dit is de beteekenis van dat gezicht: Zal het goed gaan in een huis, dan moet men bidden, arbeiden, sparen, en in engelenlied f dc cn eensgezindheid samen wonen Iemand heeft eens gezegd: „De beste, hu* welijken zijn die, waarbij de man het hoofd en de vrouw het hart is." y En Lutlier geeft aan de vrouw dezen raad: „Gedraag u alzoo jegens uwen man, dat hij 7 vroolijk wordt, wanneer hij, van zijn werk f terugkomende, het w.k van zijn huis weder* ziet I" j TOOVEREN. Een geldstuk te spUjten. Men legt een zilveren geldstuk op drfö spelden, die men daartoe op behoorlijken af stand van elkaar in een kurk gestoken hceftw Onder en ook boven het geldstuk legt men bloem van zwavel en steekt deze aan. Als alles is opgebrand, kan men het geldstuk splijten. (Tweelettergrepig). Keert gij om mijn laatste woord, Dan vindt gij een heerlijk oord Vol met bloemen, planten, struiken, 5 Maar keert ge om mijn eerste woord, Dan vindt gij mij in Utrecht voort, <-.t Kunt daarin een bad gebruiken. 't Heele woord, dat is een plant, Welbekend in 't vaderland. Het antwoord op dc Vraag, de vorïgë week gedaan, luidt: eergisteren, gisteren* heden, morgen, overmorgen. Do Rebus van den vorigen Zaterdag be duidt: Margarine. [De oplossing van het Raadsel geven wij do volgende week].

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 10